die bij verre de meesten door de bijwoning van de vergaderingen der dichten kunstlievende genootschappen van Noord-Nederland reeds bekend genoeg waren, om alle hoorders, zonder veel hoofdbrekens, de diepe wijsgeerige beschouwingen der verhandeling en de stoute en verhevene gedachten van het dichtstuk te doen volgen.’
Wij hebben gemeend deze voor ons vaderland zoo vereerende tijding aan ons beschaafd publiek niet te moeten onthouden, en bevelen die vooral aan in het geheugen van alle moderne liefhebbers van statuën en statuëtten, daguerreotypen en phothographiën, wien wij in bedenking geven bij voorraad reeds een plekje gronds op éen der pleinen onzer hoofdsteden of een plaatsje aan den wand hunner salons de réception uit te zoeken.
In deze dagen van koude, honger en gebrek, en vroege duisternis, - den gouden tijd voor de bibberende orgeldraaijers en krijtende bedelaars, is het ons goed aan het haardvuur te schuilen en ons te koesteren - in de eerste plaats bij het vuur, maar in de tweede en laatste bij de geestelijke vonken, zoo mildelijk spattende uit het Nederlandsch dichterengenie.
Klaag niet over vergulde armoede, kwaadaardige recensent! in wiens borst het altoos wintert; verblijd u veeleer over den overvloed, die u, ten minste in den winter van dit jaar, geboden wordt. Van Noord en Zuid, van Oost en West verschijnen de keurige bundels - neem de héele mooije bandjes het laatst - bundels vol poëzij, voor het minst vol verzen.
Ik wensch hun allen een goed onthaal, maar ‘de laatste gedichten’ van vader Tollens in aller handen. De blijmoedige grijsaard munt in dezen bundel weder uit in dien onnavolgbaren eenvoud, dien de ‘Letteroefeningen’ met zooveel talent en eenvoudige onnavolgbaarheid, bij iedere harer treffende beschouwingen over Kunst en Letterkunde, weet aan te wijzen.
Het epitheton ornans: ‘onnavolgbaar’ heeft ons echter tot het doen eener poging aangespoord, welke menigeen, en de Redactie der Letteroefeningen niet het minst, gewaagd zal noemen. Wij kozen toch ter navolging éen der juweeltjes van het zuiverste water.
Treffe ons de straffe van Icarus, indien wij falen. Bij mislukking zullen wij in stilte lijden, maar evenwel - zij 't naauw hoorbaar - stameren: in magnis voluisse sat est.
Vader Tollens zong:
De vogelen.
't Groen puilt naauwlijks uit de boomen,
Of daar zijn ze weêr in 't hout,
Al die zwervers, jong en oud.
Waarvandaan toch of ze komen?
's Winters is er geen in 't woud.
Zeg eens, waar gij hebt gezeten,
Waar gescholen, bonte vlugt,
Die komt vallen uit de lucht?
Wie heeft daadlijk u doen weten,
Dat weêr 't lentewindje zucht?