| |
| |
| |
Frans I en Karel V.
Eene historische karakterstudie.
V.
Door den godsdienstvrede van Neurenberg een tijd lang tot bedaren gebragt, waren in Duitschland de twisten tusschen Katholieken en Protestanten al spoedig weder begonnen, nu eens over vervolgingen der Lutheranen, dan weder over het doordrijven van hervorming of 't onregtmatig seculariseren van geestelijke goederen, soms over geloofspunten, soms over meer stoffelijke belangen, maar meest over wederzijdsche onregtvaardigheden en inbreuken op gevestigde of verkregene regten. Heviger van dag tot dag, had de wederkeerige verbittering na den vrede van Crespy het toppunt bereikt, en openlijke oorlog werd allerwege verwacht. De Katholieken wenschten niets liever dan een verdelgingskrijg tegen de Protestanten, Paulus III predikte eenen kruistogt tegen de ketterij, en het eindelijk, den 13den December 1545 geopend concilie van Trente, grootendeels uit tegenstanders der nieuwe leer zamengesteld, dreigde eer eene regtbank ter veroordeeling van het Protestantisme dan een middel tot hervorming en verbetering der kerkelijke instellingen te zullen worden, terwijl de dood van Luther, den hardnekkigen tegenstander van alle geweld in weerwil van zijne voor 't overige niet geringe heftigheid, den krijgslustigen Filips, landgraaf van Hessen en hoofd der Smalkaldische bondgenooten, van een lastig toezigt bevrijdde, dat hem
| |
| |
en zijnen steeds weifelenden vriend, den keurvorst van Saksen, tot dusver van alle gewapende verdediging had teruggehouden.
Wat bleef den keizer in deze omstandigheden anders over dan, na meer dan eens reeds mislukte pogingen tot verzoening, zich aan 't hoofd dier partij te stellen, die, naar zijn oordeel, het regt op hare zijde had en wie het aan eenen leider zou blijven ontbreken wanneer hij zich onzijdig wilde houden. Maar bovendien stemde in dezen zijne roeping volkomen met zijne wenschen overeen. Ongezocht toch werd thans de gelegenheid tot volvoering der lang beraamde plannen hem aangeboden; daar was geen voorwendsel meer noodig om den strijd aan te vangen tegen hen die het keizerlijk gezag binnen de grondwettige grenzen beperkt wenschten, daar zij zelven door onderlinge verbonden, al waren ze dan ook alleen ter bescherming van de godsdienst gesloten, eene vijandige houding tegenover het hoofd van den staat hadden aangenomen. De godsdienstige strijd veranderde langzamerhand in een staatkundigen, en meer en meer begon van weerszijden de godsdienst der staatkunde dienstbaar te worden gemaakt. Dat Karel intusschen op het terrein waarop hij zelf het eerst den twist thans overbragt, evenmin als op het godsdienstige, volkomen in zijn regt was, zal het resultaat van elk onpartijdig onderzoek moeten zijn; maar dat van den anderen kant de Protestantsche vorsten zich geenerlei onregt te verwijten hebben gehad is eene bewering die wij niet gaarne zouden onderschrijven. De vraag welke zaak de regtmatige was, die van Karel V of die der Smalkaldische bondgenooten, kan op stellige en door allen als geldig erkende gronden moeilijk worden beslist. Hare beantwoording is dan alleen mogelijk wanneer vooraf de strijd der beginselen zal zijn uitgemaakt die den strijd der personen heeft te weeg gebragt, wanneer vooraf beslist zal zijn wat den voorrang verdient, de vrijheid of het gezag, het Protestantisme of het Katholicisme, de staatsburgerlijke onafhankelijkheid der volken of de onbeperkte alleenheerschappij der vorsten. Naarmate elk persoonlijk meer naar het eene of naar het andere beginsel
overhelt zal zijn oordeel òf den keizer òf zijnen tegenstanders gunstig zijn. De bijzondere feiten en handelingen aan de onveranderlijke en door allen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid, en aan de bepalingen van 't stellig regt der tijden
| |
| |
waarvan wij spraken, te toetsen, is alzoo het eenige wat ons hier met behoud van een onpartijdig standpunt geoorloofd is. Maar bij deze wijze van beschouwing kunnen allen dan ook eenstemming in hun oordeel zijn, daar in dezen althans het verschil van godsdienstige en staatkundige begrippen geen overwegenden invloed op de goed- of afkeuring van daden en gedragingen kan uitoefenen.
Van beide zijden derhalve werd de oorlog voorbereid. Eene laatste gelegenheid echter tot minnelijke schikking liet Karel niet ongebruikt voorbijgaan: eene zamenkomst met Filips van Hessen. Maar de landgraaf gedroeg zich te hooghartig, te vijandig, te wantrouwend jegens zijnen keizer dan dat het dezen mogelijk ware geweest op vredelievende wijze zelfs het minste van datgene van hem te verkrijgen wat hij van hem en van de Duitsche vorsten in 't algemeen verlangde. En op den rijksdag van Regensburg verschenen zeer weinigen, terwijl Filips hardnekkig bleef weigeren aan 's keizers opontbod te voldoen, zoodat het weldra volstrekt onmogelijk werd, op wettige wijze tot eene beslissing omtrent het voortduren van den vrede of het aangrijpen van krachtiger maatregelen tot handhaving der orde te geraken. Toen besloot Karel zijnen eigenen weg te volgen, en eigenmagtig te handelen waar bijstand en raad hem door de rijksvorsten geweigerd werden.
Den 4den Junij 1546 sloten Filips van Hessen en Johan Frederik van Saksen een verbond van aanval en verdediging tegen den keizer, en den 26sten derzelfde maand kwam een dergelijk tusschen dezen en den paus tot stand, terwijl Maurits van Saksen, schoon Protestant, zich reeds eenige dagen vroeger met Albert van Beijeren, Willem van Kleef en andere vorsten, deels uit eigenbelang, deels omdat hij de zaak der tegenpartij voor onregtvaardig hield, aan den keizer had aangesloten.
Met schrik vernamen de Protestanten door de voorbarigheid van den paus, welk lot hun boven 't hoofd hing. Openlijk toch verkondigde Paulus III, dat het eigenlijk doel van het verbond met den keizer geen ander dan volkomen uitdelging van het Protestantisme was, terwijl Karel van zijnen kant den geheelen twist, als eenen zuiver staatkundigen, wenschte te doen voorkomen. Thans echter door onvoorzigtigheid van zijnen bondgenoot tot langer verbergen zijner wezenlijke ontwerpen buiten staat, greep hij stout het mid- | |
| |
del aan, dat hij lang, en met reden had geschuwd, en, zonder door eenig besluit van den rijksdag daartoe geregtigd te zijn, sprak hij op eigen gezag den ban over Filips van Hessen en den keurvorst van Saksen uit. De daarop gevolgde oorlogsverklaring der Protestanten verweet hem met grond het eigenmagtige en onregtmatige van deze handeling; eene tweede daarentegen, kort daarna hem toegezonden, was beleedigend en ongepast; zij dreef de zaken tot het uiterste; de krijg werd onvermijdelijk; de keizer tot weerwraak opgezet.
In den beginne, vooral ook door de bedrevenheid van Schertlin, den Protestantschen veldheer, met veel geluk door de Smalkaldische bondgenooten gevoerd, werd de oorlog hun echter weldra noodlottig, zoo door wederzijdschen naijver der hoofden als door onderlinge verdeeldheid der bondgenooten en het daaruit noodwendig voortvloeijende gebrek aan eenheid en zelfstandigheid hunner bewegingen; en toen Maurits van Saksen eenen inval in de staten van den keurvorst deed, om met goedkeuring des keizers zich èn van zijne bezittingen èn van zijn keurvorstendom meester te maken, ijlde Johan Frederik naar zijn land terug en onttrok op die wijze aan Filips van Hessen en aan zijne overige bondgenooten de hulp zijner legers tegen keizer en paus. Velen verloren den moed, velen zagen in spoedige onderwerping meer voordeel dan in 't volhouden van eenen krijg die voortaan niets dan schade en verliezen beloofde, zoodat weldra de landgraaf en de van zijnen titel en van zijne goederen beroofde keurvorst alleen en van elkander gescheiden den thans weder magtigen keizer tegenover stonden. De slag bij Mühlberg, den 24sten April 1547 door Karel en Maurits op Johan Frederik gewonnen, besliste den strijd. De keurvorst werd gevangen genomen, en kort daarna gaf Filips van Hessen op genade of ongenade zich aan den keizer over.
Onedelmoedig intusschen was het gebruik door Karel V van zijne overwinning gemaakt. Door bedreigingen zocht hij Johan Frederik tot afzwering van zijn geloof te dwingen, en toen de keurvorst, van wien men den moed dien hij betoonde niet verwacht had, onverschrokken den eisch des keizers weigeren bleef, verklaarde deze hem voor altijd van zijne regten vervallen, schonk Maurits zijnen titel en zijne staten, en hield hem in strenge en vernederende gevangenschap van al zijne betrekkingen gescheiden. Nog onbillijker
| |
| |
was 's keizers handelwijze jegens den landgraaf van Hessen, dien hij niettegenstaande de hem uitdrukkelijk gegevene beloften, na eene halve verzoening, op 't onverwachtst liet gevangen nemen en dien hij, in weerwil van de dringende voorspraak der overige rijksvorsten, als oproerig onderdaan overal gevankelijk met zich voerde waar hij na de behaalde zege als overwinnaar en straffend rigter zich vertoonde. Dan, hoe overdreven streng en onregtmatig de behandeling der beide vorsten ook, nog was de maat der ongeregtigheid niet vol, en Duitschland zou andere verdrukking nog van zijnen keizer te lijden hebben, eer redding en verlossing voor het volk en welverdiende straf voor den vorst van eene zijde zouden opdagen, van welke men wel het minste ze verwachten kon. - Het verhaal dier nieuwe worsteling, met de eindelijke zegepraal der Duitsche onafhankelijkheid besloten, blijve echter voor een oogenblik ter zijde gesteld, totdat wij den eerstgenoemden onzer beide hoofdpersonen het tooneel zullen hebben zien verlaten, waarop hij zoolang eene zijner verhevene betrekking en zijner roeping zoo onwaardige rol heeft gespeeld.
De laatste jaren van de regering van Frans I zagen een leven van ondeugd en schande met eene wandaad besloten, die op zich zelve voldoende ware geweest om den vloek der menschelijkheid over eenen te dikwijls nog gevierden naam te doen uitspreken, eene daad die den hooggeroemde eene waardige plaats naast Hendrik VIII en Filips II heeft verworven, en die, door zinnelooze dweepers alleen als eene daad van vroomheid en godsdienstijver geprezen, door ieder wien het niet ten eenenmale aan menschelijk gevoel ontbreekt niet dan met afschuw en verontwaardiging wordt herdacht. De vervolging der Waldenzen, door Frans I op aanstoken van een dweepziek priesterdom bevolen, door eene regtbank, haren naam onwaardig, met plegtige goedkeuring bekrachtigd, en door woeste, in daden van wreedheid opgebragte huurlingen ten uitvoer gelegd, is, vooral ook in ons vaderland, van te algemeene bekendheid dan dat wij het noodig zouden achten op nieuw een tafereel van die gruwelen op te hangen, die zoo dikwerf reeds in al hunne donkere en bloedige verwen ons zijn afgeschilderd. Voor ons doel zij het genoeg te herinneren, hoe eene vreedzame, nijvere, om hare deugden wijd en zijd geroemde bevolking, wier eenige misdaad daarin
| |
| |
bestond, dat zij haren God wenschte te dienen op hare wijze, op bevel van den Christelijken Frans I, binnen weinige dagen door hare eigene, tegen weerloozen, tegen vrouwen, tegen kinderen gewapende landgenooten uit hare bezittingen verdreven, in hare woningen vermoord en in de bosschen opgejaagd werd, om Gode ter eere en tot roem der kerk de weelderige Piemontesche valleijen met haar schuldeloos bloed te drenken. Het is genoeg, zeggen wij, voor ons doel: het is toereikend ter voleinding van de karakteristiek van Frans I. De doellooze moord van duizenden zijner meest gehoorzame en aan geenerlei vergrijp schuldig bevondene onderdanen, was de laatste daad zijner regering die de geschiedenis waardig acht op te teekenen; want de eindperiode van zijn eigenlijk bestuur levert ons niets dan een langwijlig verhaal van hof-intriges en kleine onbeduidende twisten, terwijl alle verdere deelneming aan de buitenlandsche staatkunde hem onverschillig was geworden, sinds hij eindelijk zich genoodzaakt had gezien den met Karel V geslotenen vrede te eerbiedigen, en het denkbeeld zelfs van eene hernieuwing van den krijg als eene volstrekte onmogelijkheid op te geven. In die laatste zijner regeringsdaden nu, in de laatste dagen zijns levens, verschijnt hij ons in eene gedaante die weinig overeenkomst bezit met het beeld dat zijne bewonderaars als het zijne ons trachten op te dringen. Afgeleefd vóór zijnen ouderdom, en jaren lang lijdend aan eene even schandelijke als smartelijke ziekte, ontevreden met anderen en met zich zelven, van naberouw vervolgd en gepijnigd door gewetenswroeging, zoekt hij heul bij de kerk die hij zoo dikwerf verraadde en bedroog, en gehoorgevend aan de inblazingen van wraakgierige priesters, plengt hij 't bloed der onschuldigen tot boete voor zijne eigene zonden en tot verzoening eener vertoornde Godheid - -. En toch - afschuw moge onze eerste gewaarwording zijn wanneer wij dat beeld in zijne ware en onvervalschte kleur aanschouwen -
toch wenden wij niet dan met medelijden ons af, wanneer wij bedenken hoe een man als Frans I, een mensch van oorspronkelijk goede en edelmoedige inborst, een goed en waarlijk groot vorst had kunnen worden, indien zijne opvoeding meer gestreng, zijne omgeving minder zedeloos en ligtzinnig, en zijne raadslieden verstandiger waren geweest, indien die raadslieden vooral van den beginne af aan hem hadden
| |
| |
voorgehouden wat ware roem, wat wezenlijke riddereer, wat werkelijke vorstenpligt te achten zij.
Met schuld beladen, maar zoo al niet door waarachtige boete, dan toch door opregt berouw en vast geloof met zijnen Schepper verzoend, daalde koning Frans ten grave. Hij stierf, zegt verschoonend du Bellay, aan eene koorts, den laatsten van Maart 1547 op zijn kasteel van Rambouillet. Hij stierf met het treurig bewustzijn van veel opgeofferd maar weinig tot stand te hebben gebragt. Hij liet zijnen zoon en opvolger onverwachten rijkdom na, maar tevens ook een volk door lasten verarmd en door een onverzettelijk despotisme van geest en levenslust beroofd, een verzwakt en op vele plaatsen verwoest land, eene erfenis in één woord waarvan de lasten verreweg de baten overtroffen. En met die erfenis nam Hendrik II ook de ondeugden over die zijnen vader hadden gekenmerkt: de valsche en trouwelooze staatkunde, het tyranniek regeringsstelsel, den dweepzieken vervolgingsgeest, de verderfelijke veroveringszucht, de zedeloosheid, de ligtzinnigheid, de wreedheid, en - den onverstandigen en onbillijken haat tegen een meer gelukkigen mededinger. En aan dat alles bleef bij Hendrik II ontbreken wat veel bij Frans I had vergoed: de uiterlijke glans, de schijn van grootheid en de waarlijk nuttige bescherming aan kunsten en wetenschappen verleend. Geen wonder dat menigeen bij dat verschil de dagen van Frans heeft teruggewenscht, geen wonder ook dat velen den vader hoog hebben geschat wanneer zij nederzagen op den verachtelijken zoon, en op de vorsten die hem gevolgd zijn. Nimmer hebben opvolgers hunnen voorganger grooter diensten bewezen, dan Hendrik II, Hendrik III en Karel IX aan Frans I. Zij hebben het goede en het voortreffelijke in hem doen opmerken en het slechte in hem doen vergeten. Dan, ware dit niet het geval geweest, was Frans I niet zoo hoog, en, gelijk wij meenen te hebben aangetoond, niet ten onregte zoo hoog geroemd; de geschiedenis zou heden ten dage zijnen naam als die van zoo vele anderen met onverschilligheid uitspreken, zijne wandaden vermelden, hem
verachten, en - hem vergeten om tot anderen over te gaan. Heeft hij gewonnen door zijne groote en bijzondere vermaardheid? Eene vorige eeuw mogt hem nog bewierooken, de tegenwoordige heeft hem op de plaats gesteld, die onder de vorsten van Europa de zijne is. -
| |
| |
Als zegevierend overwinnaar, door allen gevreesd, maar niet minder thans ook door zeer velen gehaat, trok keizer Karel na de onderwerping en de verraderlijke gevangenneming van Filips van Hessen, met zijne beide aanzienlijke gevangenen door de staten van Duitschland, om allen die het nog wagen mogten zich te verzetten tegen zijne heerschappij, een afschrikkend voorbeeld te leveren in het lot dier magtige vorsten die eenmaal aan 't hoofd van talrijke en weltoegeruste legers zich verstout hadden eenen uitdagingsbrief te schrijven aan ‘Karel V die zich Roomsch Keizer noemt.’ - En toch, in weerwil van zijne zegepraal was hij het eigenlijk doel zijner wenschen niet dan weinige schreden genaderd. De hoofden van den opstand waren in zijne magt, maar de geest die tot het verzet hen bewogen had was naauwlijks nog ter neergeslagen, veelmin uitgedoofd bij hunne onderdanen, en het Protestantisme bleef bestaan - als eene den keizer steeds vijandige magt. En juist op het oogenblik toen hij zich gereed maakte afdoende maatregelen tegen de talrijke aanhangers der nieuwe leeringen in werking te brengen, herleefde eensklaps de aloude twist met den paus, die, de zaak der Protestanten reeds verloren achtend en thans voor de overmagt des keizers bevreesd, zijne troepen uit Duitschland terugtrok, eenen noodlottigen strijd over een op zich zelf, en in vergelijking met het groote doel dat Karel beoogde, weinig belangrijken Italiaanschen staat begon, de kerkvergadering van Trente op aansporen van Hendrik II naar Bologna verlegde en alzoo, daar de keizerlijken met reden tegen dien maatregel zich verzetten, alle beraadslaging onmogelijk maakte, terwijl Karel elken dag eene beslissing van het concilie verwachtte om ze, gesteund door het hoogste gezag, tegen de Protestanten ten uitvoer te leggen. In deze omstandigheden bleef den keizer thans niets over dan zelf eigenmagtig over de wederzijdsche verhouding der godsdienstige partijen eene beslissing te geven, ten einde de
geschikte gelegenheid niet te laten voorbijgaan om de weerspannigen, terwijl ze nog ongewapend waren, verordeningen op te dringen, wier verwerping, zoo hij draalde, niet twijfelachtig kon zijn. Vandaar de afkondiging van het zoogenaamde Interim, eene wet op de regten en verpligtingen van Katholieken en Protestanten, waarbij den laatsten meer pligten werden opgelegd dan regten geschonken, maar die niet- | |
| |
temin de meest hevige en zeker zeer onverstandige tegenspraak ook van ijverige roomschgezinden en van den paus zelven uitlokte, terwijl niemand toch meerdere reden tot dankbaarheid zou gehad hebben dan hij, waren 's keizers bevelen in alle opzigten ook in het vervolg door de Protestanten gehoorzaamd geworden. Dan, alle tegenspraak, van welke zijde ook, thans verachtend, beval de keizer alle vorsten en steden van Duitschland het interim onvoorwaardelijk aan te nemen; zoo niet, het zwaard lag gereed om ze tot onderdanigheid te noodzaken. Weinigen dan ook die het waagden zich te kanten tegen zoo dreigend een bevel, weinigen die zich verstoutten tegen de wereldlijke dwingelandij zich te verzetten, schoon zij vroeger niet gevreesd hadden zelfs de kerkelijke te weerstaan. En die weinigen die het poogden werden spoedig tot onderwerping gedwongen, en streng was de straf tot loon voor hunne standvastigheid hun opgelegd. Zoo bukte reeds Duitschland als andere Europesche staten onder den dwang der tyrannie en weldra scheen de tijd gekomen waarop het van Spanje, van Italië, van Frankrijk het beklagenswaardig lot zou deelen. Ééne stad nog die moed genoeg betoonde om, in weerwil van de meest afschrikkende voorbeelden, in den tegenstand te volharden; Maagdenburg, de verzamelplaats van velen der uitgewekenen en om den wille des geloofs vervolgden, weigerde standvastig de aanneming van het interim. De ban werd over de stad uitgesproken en Maurits van Saksen met eene geduchte krijgsmagt door den keizer tegen haar afgezonden. De verdediging was dapper,
maar vruchteloos; het beleg lang gerekt, maar eindelijk toch den belegerden noodlottig; en den 6den November 1551 gaf Maagdenburg aan de keizerlijken zich over. - De strijd was beslist; het laatste bolwerk der Duitsche onafhankelijkheid gevallen, en de keizer, die middelerwijl den nieuwen paus Julius III tot het wederopenen der kerkvergadering van Trente had weten te bewegen, voorzag reeds de volkomene zegepraal van het aloud geloof over de oproerige ketterijen, gelijk die van het wereldlijk gezag over de regten en vrijheden zijner volken na lange worsteling thans eindelijk op de weerstrevenden was bevochten. Vruchteloos bleven de smeekschriften der Duitsche vorsten om eindelijke invrijheidstelling van Johan Frederik en Filips van Hessen; de keizer bleef onverbiddelijk; het vonnis was onherroepelijk over hen en over Duitsch- | |
| |
land uitgesproken. In de Nederlanden waren hevige plakaten tegen de hervorming uitgevaardigd en alleen in zooverre verzacht als volstrekt noodig was om het verkeer en den handel niet ten eenenmale te stremmen; in Frankrijk woedden de vervolgingen voort; in Spanje en Italië was de reformatiegeest volkomen onderdrukt; in de erfstaten van Ferdinand was men ijverig werkzaam tot uitroeijing der ketterijen. De ondergang van het Protestantisme scheen, op het vasteland van Europa althans, nabij. - Daar daagde plotseling hulp waar niemand ze had verwacht, - daar keerde eensklaps de kans. Sinds lang reeds had Maurits van Saksen de dubbelzinnige en hatelijke rol verdroten die hij tot dusver tegenover zijne geloofsgenooten gespeeld had; sinds lang had hem de heerschzucht des keizers tegengestaan; sinds lang gevoelde hij weerzin tegen eene dwingelandij die hij niet had verwacht toen hij de partij van Karel had omhelsd, en sinds lang reeds zon hij op middelen om de keizerlijke magt tot hare wettelijke grenzen terug te brengen, en de zaak te redden van het geloof dat het zijne was gebleven, schoon hij 't in anderen bestreden had.
List en bedrog - elk onbevooroordeeld Protestant erkent het en keurt het af, hoe dankbaar hij anders ook
zijn moge voor de bewezene dienst en den gelukkigen uitslag, - list en bedrog verzekerden Maurits eene naauw verwachte overwinning. In 't diepste geheim sloot hij met Maagdenburg en verscheidene Duitsche vorsten een verbond tegen Karel, trad in bondgenootschap met Hendrik II, wien Metz, Toul, Verdun en andere plaatsen tegen hulp aan de Protestanten te verleenen werden afgestaan, bleef voortdurend den keizer in onderdanige brieven van zijne onwankelbare trouw verzekeren, bedroog hem en den slimmen Granvelle die zoodanig verraad bij den dommen Duitscher zelfs niet vermoedde, verschalkte de spionnen tegen hem uitgezonden, en trad eindelijk, toen alles behoorlijk was voorbereid en vóór dat nog het minste van zijne plannen was uitgelekt, den 3den April 1552 met eene krachtige en volkomen gegronde oorlogsverklaring tegen den keizer op, waarbij de verdrukking der Protestanten, de tyrannieke behandeling van Filips en Johan Frederik en in 't algemeen de schending van de wetten en regten des rijks als de hoofdredenen der veete werden opgegeven. Met den grootsten spoed daarop aan 't hoofd van een magtig leger naar Tyrol getrokken, bereikte hij de plaats
| |
| |
waar de keizer zich bevond op het oogenblik bijkans waarop dezen de tijding van het verraad werd overgebragt. Aan tegenweer was voor Karel niet te denken: hij had zijne hoofdmagt aan Maurits toevertrouwd en weinig ter eigene verdediging overgehouden. Vlugt was het eenige redmiddel dat hem overbleef. In 't holst van den nacht, onder regen en storm, droegen eenige weinige getrouwen den hevig aan 't voeteuvel lijdenden keizer op zijn rustbed uit Inspruck naar Villach, het hof volgde in de grootste verwaaring, de hevig verschrikte prelaten haastten zich Trente te ontvlieden en de paus zag zich genoodzaakt het concilie in zijne werkzaamheden te schorsen. En zegevierend rukte Maurits voort, veroverde verscheidene plaatsen en bdhaalde velerlei voordeelen op de haastig bijeengebragte legers van Ferdinand. Dan, langer dan volstrekt noodig kon geacht worden ter bereiking van het voorgestelde doel, wenschte hij zijn vaderland niet aan oorlog en de daaruit onvermijdelijk voortspruitende onheilen prijs te geven, noch de kansen te wagen van een ommekeer der fortuin, en zoodra de keizer tot vrede zich geneigd betoonde, haastte hij zich de wapenen op billijke voorwaarden neêr te leggen. Den 31sten Julij 1522 werd van weerszijden het, in de hervormingsgeschiedenis zoo welbekende en zoo hoogst gewigtige verdrag van Passau geteekend, waarbij wederzijdsche verdraagzaamheid in godsdienstzaken, wederkeerige eerbiediging van verkregene regten, in vrijheidstelling van Filips van Hessen en Johan Frederik van Saksen en herstel in hunne bezittingen, algemeene amnestie voor veroordeelden en wederkeerige vergeving van geleden hoon beloofd werden. Eerlijk en stipt vervulde Karel de hem gestelde voorwaarden, en den 26sten September 1555 werden die welke de godsdienst betroffen op den rijksdag van Augsburg nader bekrachtigd, en, tot groot verdriet van den toenmaligen paus Paulus IV, geheel in den geest van den vroegeren vrede van Neurenberg geregeld.
Nieuwe nederlaag en nieuwe vernedering wachtten den keizer in den nog voortdurenden oorlog met Frankrijk. Hendrik II, wien gelukt was wat zijn vader steeds te vergeefs had gezocht, eene verbinding met de Protestanten (schoon ze thans weder tegen hem waren gekeerd) had Metz, Toul en Verdun genomen, Straatsburg belegerd en in Italië verscheidene voordeelen op de keizerlijken behaald. Na den vrede van Passau leidde Karel zijne legers naar de westelijke
| |
| |
grenzen en begon eenen veldtogt tegen Hendrik II. Maanden lang bleef hij 't door Guise verdedigde Metz belegeren, doch te vergeefs; de uitvallen des vijands, ziekten in 't leger en eigene ongesteldheid dwongen hem met vernederend besef van gemis aan krachten het afmattend beleg op te breken. Kort daarop sneuvelde Maurits van Saksen, zijn beste veldheer, in eenen oorlog tegen Albert van Brandenburg; de Turken behaalden weder nieuwe voordeelen; tegen de Franschen was de veldtogt van 't volgende jaar (1554) even ongelukkig als die van het vorige; in Italië werd niets uitgerigt; in 't westen des rijks naauw eenig voordeel op den binnengedrongen vijand behaald, en op lateren meer gelukkigen uitslag der krijgsverrigtingen scheen geenerlei hoop meer te bestaan. En daarop volgde nu de Augsburgsche religievrede, waarbij de keizer zich gedwongen zag onherroepelijk alles toe te staan wat hij zijn leven lang gepoogd had te verhinderen: - godsdienstvrijheid, erkenning van het Protestantisme als eene zelfstandige magt in den staat, burgerlijke onafhankelijkheid en beperking van zijn gezag binnen de wettelijk voorgeschreven grenzen.
Het trotsch gebouw zijner reusachtige ontwerpen was door schijnbaar onbeduidende doch niettemin onweerstaanbare oorzaken ingestort, de hoeksteen weggerukt, het kunstig getimmerte neergeworpen door eene ijzeren doch te laat begrepen noodwendigheid. De grondvest die hij onwrikbaar waande bleek bij de uitkomst te zwak te zijn geweest om den zwaren last te torschen, het gebouw te spoedig omhoog gerigt vóór nog de grond behoorlijk was omgewerkt. Één slag had hij voldoende geacht om het magtelooze Duitschland neer te vellen; het had zich opgerigt en zijnen vijand ongeneesselijke wonden geslagen. Alle hoop was voor hem vernietigd; een tweede leven zelfs ware hem ongenoegzaam geweest om te herwinnen wat hij had verloren, en nadat eenmaal het noodlot zich tegen hem had verklaard, volgde ramp op ramp en teleurstelling op teleurstelling. In Duitschland al zijne verwachtingen den bodem ingeslagen, herhaalde nederlagen in den oorlog met den zoon van een steeds roemrijk bevochten vijand, de wensch onvervuld om Filips II den keizerstroon in de plaats van den minder geliefden Ferdinand te zien bestijgen, van het trotsch ontworpen plan der onbeperkte alleenheerschappij geen schaduw zelfs meer overgebleven, afmatting naar ligchaam en geest, - deze
| |
| |
waren dan de vruchten van een moeitevol en nimmer rustend leven. Was het wonder zoo Karel V moedeloos werd, zoo hij de geestkracht begon te verliezen waarmede hij zoo langen tijd elken tegenspoed het hoofd had geboden, zoo hij eindelijk gevoelde dat zijne hand te zwak werd voor den schepter? En was het wonder zoo hij verademing zocht en reikhalzend uitzag naar ruste? - Waarlijk, het kort na den godsdienstvrede van Augsburg door Karel ten uitvoer gelegde voornemen om afstand te doen van de regering, en haren drukkenden last op jonger en krachtiger schouderen over te laden, wekt onze bevreemding niet, wanneer wij bedenken wat dien gewigtigen stap is voorafgegaan; maar onjuist niettemin is het gevoelen van hen die 's keizers rijp overwogen besluit alleen aan afkeer van de dingen der wereld hebben toegeschreven, daar het integendeel ontegenzeggelijk is gebleken dat hij ook nog gedurende zijn kloosterleven een wakend oog op de rigtige waarneming van de belangen zijner volken gehouden en menigwerf nog zijnen zoon met nuttigen en verstandigen raad voorgelicht heeft. Verlangen naar rust zonder twijfel is de hoofdreden, doch geenszins de eenige reden van zijn besluit geweest.
Na het volslagen mislukken dier ontwerpen, wier ten deele reeds aangevangen verwezenlijking hem tot dusver nog met geestdrift en levenslust bezield en op zijnen moeilijken, doch, naar hij meende, toch ook roemrijken weg tot volharding hem had aangespoord, begon hij meer en meer tot de overtuiging te geraken dat hij niet langer dezelfde was als voorheen, niet langer opgewassen tegen de bezwaren van een veelzijdig en uitgebreid bestuur, niet langer de magtige vorst, de dappere en kundige veldheer die hij eenmaal was geweest. Zijn zoon, in de kracht des levens, werkzaam, ijverig, begeerig naar magt, kon den volken van Europa een beter koning zijn dan de vóór zijnen tijd verouderde vorst. Aan hem kon de regering der erfstaten worden overgedragen; hij vroegtijdig onder de leiding eens verstandigen en door ondervinding wijzen vaders aan de zoo moeilijk verworven regeerkunst worden gewend. Maar bovendien schijnt ons niets meer natuurlijk dan dat Karel, vroom van aard, doch in 't gewoel der wereld en door staatkundige bemoeijenissen te dikwijls nog van de waarneming zijner godsdienstpligten afgetrokken, bij 't korten zijner dagen, bij den tegenspoed dien hij geleden had, bij zijne verzadiging van alle wereldsche
| |
| |
grootheid, ten laatste binnen de stille kloostermuren den tijd en de gelegenheid wenschte te gaan opzoeken om, zonder nog eensklaps alle belangstelling in den verderen gang der wereldgebeurtenissen op te geven, in eenzaamheid en rust op den overgang tot ander leven zich voor te bereiden. Op deze, naar onze meening eenig juiste wijze verklaard, is de abdicatie van Karel V, welverre van niet dan een beklagenswaardig gevolg van gefnuikte heerschzucht en teleurgestelde ijdelheid genoemd te mogen worden, eene schoone, eene edele daad, die niet minder van verwonderlijke zelfkennis getuigt in het tijdig verlaten van het tooneel waar de rol te zwaar dreigde te worden voor de afnemende krachten, dan van grooten zedelijken moed in het opofferen van al wat in staat mag worden geacht om de eerzucht en de ijdelheid des menschen te streelen. Grooter schijnt ons Karel dan ook in de dagen zijner vrijwillige zelfvernedering, dan in die van zijnen hoogsten roem, van zijne meest uitgestrekte magt. Wij zien in hem het bijkans eenige voorbeeld van den vorst die het voornemen opvat om niets dan mensch te zijn, die tot het einde in dat voornemen volhardt en die het waardig volvoert.
De wijze waarop die handeling is geschied en door Karel zijnen onderdanen kenbaar gemaakt, behoort tot onze vroegste vaderlandsch historische herinneringen. En herhaaldelijk hebben wij ook in latere jaren, doch nimmer zonder aandoening, bij onze geschiedschrijvers gelezen, hoe keizer Karel den 25sten October 1555, in de groote gehoorzaal te Brussel, omringd van zijne betrekkingen, van zijne vliesridders, van de gemagtigden der staten en van de gezanten der vorsten, na zijn besluit der vergadering bij monde van den raadspresident te hebben medegedeeld, opstond, om, leunende op den schouder van Willem van Oranje, in 't kort te verhalen wat hij sinds den aanvang zijner regering treffelijks had verrigt - zijne moeilijke togten, zijne veelvuldige reizen, zijne oorlogen, zijne overwinningen; wij herinneren ons hoe hij, schuld bekennend waar hij had misdreven, allen die hij mogt beleedigd hebben opregtelijk en edelmoedig om vergeving vroeg, hoe hij daarop, - na vooraf te hebben verklaard, dat hij, de vermindering zijner krachten beseffend, en den welstand zijner onderzaten boven den lust om te regeren stellend, eenen jongen, wakkeren en kloekmoedigen vorst in de plaats van een oud en afgeleefd, een ten grave neigend man, zijnen vol- | |
| |
ken wenschte te schenken, - op treffende wijze zijnen zoon vermaande zijne onderdanen lief te hebben, regtvaardig te regeren en trouw te blijven in de handhaving van het alleen zaligmakend geloof; en hoe hij eindelijk, van aandoening overmand en uitgeput van vermoeijenis, op zijnen zetel nederzeeg en van zijne diep bedroefde onderdanen en de hem omringende grooten met korte doch waardige woorden afscheid nam. - Uit de handen zijns vaders ontving Filips de gravenkroon der Nederlanden, en weinig tijds daarna besteeg hij ook den koningszetel van Spanje. In tijdelijken vrede waren beide rijken met de tot het laatste behoorende Italiaansche staten hem overgedragen: de wapenstilstand van Vaucelles, den 5den Februarij 1566 met Frankrijk
gesloten, verzekerde Europa voor eenige oogenblikken althans eene onmisbare en algemeen verlangde rust. En toen deze eindelijk na langgerekte en moeitevolle onderhandelingen verkregen was, achtte Karel zich gelukkig afstand te kunnen doen ook van het laatste teeken van gezag dat hem was gebleven, en tegen het einde des jaars zond hij Willem van Oranje naar Duitschland om uit zijnen naam de keizerlijke waardigheid aan Ferdinand van Oostenrijk over te dragen. Weinige dagen later ging hij met Eleonora van Frankrijk en Maria van Hongarije, zijne beide zusters, naar Spanje scheep, om, na een laatst vaarwel aan de wereld en aan zijne betrekkingen, in de eenzame kloostercel die rust en dien vrede te zoeken die zij alleen den vroeg vergrijsde en naar geest en ligchaam afgematte bieden kon.
Over dat kloosterleven van Karel V is langen tijd een geheimzinnig duister verspreid geweest. Gissingen, vermoedens, half ware, half verdichte verhalen, anecdoten van mond tot mond overgebragt en eindelijk als historische feiten geboekt - ziedaar het eenige wat den weetgierigen lezer er van werd medegedeeld. Een meer naauwkeurig onderzoek, eene scherpe kritiek en oordeelkundige vergelijking der bronnen, nieuw gevonden staatsstukken en brieven hebben in den laatsten tijd vooral eenen helderen lichtstraal geworpen binnen de muren van St. Just, en menige dwaling, menige onwaarheid wederlegd. Voldingend toch is in de eerste en voornaamste plaats de onjuistheid van het verhaal bewezen, volgens hetwelk de keizer, na zijne abdicatie, op zijne reize door Spanje velerlei vernedering van de zijde zijner vroegere onderdanen en van de edelen vooral zou te verduren hebben
| |
| |
gehad, en in het klooster als 't ware begraven, reeds gedurende zijn leven ten eenenmale aan vergetelheid zou zijn prijs gegeven. Wij weten thans dat de zaken zich anders hebben toegedragen, wij weten thans dat de laatste dagen van Karel V niet zoo somber gekleurd zijn geweest als men lang heeft gemeend.
Den 28sten September 1556 bij Laredo in Spanje aangekomen, werd hij daar en overal elders waar hij op zijne reize zich vertoonde met de grootste eerbewijzen en de meest ondubbelzinnige blijken van onveranderde genegenheid door volk en adel ontvangen, nam zelfs, ten bewijze dat hij geenszins uit stelligen afkeer van wat de wereld betrof, de eenzaamheid ging zoeken, aan enkele feesten deel, en betrok eindelijk, den 24sten Februarij 1557, den dag zijner geboorte, den gedenkdag van den zege van Pavia en van zijne keizerkrooning te Bologna, de stille en eenvoudige, doch ruim en gemakkelijk ingerigte woning die men, in 't klooster van St. Just bij Placentia, een van Spanje's meest bekoorlijke oorden, voor hem in gereedheid had gebragt. - Daar rustte hij uit van den arbeid zijns levens. Maar niet in vadsige ledigheid, niet in dien weifelden toestand tusschen leven en sterven, waarin menig groot man, van de wereld verlaten en van tijdgenooten en van jongere geslachten vergeten, zijne laatste dagen heeft doorgeworsteld, maar in voortdurende nog onvermoeide werkzaamheid, 't zij wetenschappelijke, in 't beoefenen van geschiedenis en godgeleerdheid, 't zij ook staatkundige in de behartiging van de belangen van zijnen zoon en van zijne voormalige onderdanen, 't zij ligchamelijke in 't bebouwen van zijnen tuin. Volstrekt onwaar is de bewering dat Filips II, eenmaal aan 't roer van den staat, zijnen vader van alle verdere deelneming aan het bestuur zou hebben uitgesloten. De velerlei ondeugden die den Spaanschen tyran hebben gekenmerkt, zijn waarschijnlijk oorzaak geweest dat hem eene is aangetijgd, aan welke hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt - ondankbaarheid jegens zijnen vader. Weinig regeringsdaden heeft hij integendeel zoolang Karel leefde verrigt, waarbij hij niet vooraf den raad van dezen had ingewonnen, en waarbij hij niet getrouwelijk de verstandige vermaningen van den grijzen vorst heeft gehoor gegeven. - Zoo verschijnt dan het kloosterleven van Karel V, welverre
van met dat sombere waas van neerslagtigheid te
| |
| |
zijn overtogen waarmede velen 't ons hebben afgemaald, integendeel als het meest gelukkige uiteinde dat voor een leven als het zijne te wenschen was. Zou hij gelukkiger zijn geweest indien hij de stoute ontwerpen van eenen meer krachtigen leeftijd had verwezenlijkt gezien? ware hij gelukkig geweest als onbeperkt alleenheerscher, als despoot, gevreesd maar niet bemind en naauw geacht door zijne angstig hem dienende onderdanen? of was het hem niet beter aan den avond zijns levens met rustigen blik op het verleden te kunnen terugzien, en, door heerschzucht niet langer verblind, het onbeneveld oog te rigten op het heden en op de toekomst - op zijne eigene en op die zijner volken? Was het niet beter door tegenspoed te leeren, en geleerd hebbende te berusten, dan gunsteling der fortuin van dwaling tot dwaling en van ondeugd tot ondeugd te vervallen? Iets weemoedigs, 't is waar, ligt over dat beeld van teleurgestelde hoop, van bedrogen verwachting, van onderwerping, van vernedering en van boete. Maar iets verhevens toch ook en iets dichterlijks - den ouderdom zelden weggelegd. Schooner in één woord dan het verdichtsel zelf schijnt ons in dezen de werkelijkheid, trotscher en grooter dan de gevreesde monarch de nederige monnik van St. Just.
In de allerlaatste dagen, wij ontkennen het niet, begint eene eenigzins mystieke, eene dweepende rigting althans, van Karels geest zich meester te maken. Wij zien hem somwijlen in zijne eenzame, van zijne dagelijksche woning afgescheiden cel, en soms ook zelfs te middernacht in de donkere kerkgewelven met ligchamelijke kastijding boete doende voor zijne zonden; wij zien hem weinige dagen vóór zijnen dood zijne eigene begrafenis, zijne eigene lijkplegtigheid vieren om rust te vinden voor zijne hevig bij 't naderen van den dood geschokte ziel; en hoe gaarne wij met von Raumer, zijnen bijkans onvoorwaardelijken lofredenaar, eene andere uitlegging aan de laatste daad zijns levens wenschten te geven, wij mogen der historische waarheid niet te kort doen, door die handeling aan eenige andere oorzaak dan aan meer en meer toenemende zwakheid des geestes toe te schrijven. Maar geheel onjuist van den anderen kant is wederom de meening, dat Karel in een onderhoud met Frans Borgia door dezen zou zijn overgehaald om tot de weinig jaren te voren opgerigte orde der Jezuiten toe te
| |
| |
reden, - een verhaal even onwaar en even onwaarschijnlijk als het tegengestelde, door al te ijverige Protestanten uitgedacht, volgens 't welk hij in zijne laatste oogenblikken zijne ingenomenheid met de zoo hevig door hem bestreden hervorming bekend zou hebben. Tot het einde toe bleef Karel de Protestanten haten, gelijk hij ze had gehaat van den beginne af aan; maar, eerlijk Katholiek, bleef hij afkeerig van eene orde, in wier instellingen hij de kiem welligt reeds ontdekte van wat ze eenmaal worden zou.
Na de plegtigheid te hebben bijgewoond, die wij boven met een woord vermeldden, werd Karel V ernstig ziek. Hij zag zich gedwongen zijne werkzaamheden te staken, en bragt van nu af aan zijnen tijd in den gebede in zijne cel, of in stille mijmering in de open galerij van zijne woning door. Slapelooze nachten matten naar ziel en ligchaam hem af, en weldra voorzagen allen die met hem waren, zijne dienaren, zijne geneesheeren, zijne kloosterbroeders, met diepe droefheid zijn naderend uiteinde. - ‘Nogmaals - dus beschrijft zijn jongste geschiedschrijver de laatste oogenblikken zijns levens - nogmaals scheen de avondzon in de open galerij waar de keizer was gezeten. Nog eenmaal zag de kranke uit naar de rijk vergulde bergtoppen, naar den helderen, onbewolkten hemel; nog eenmaal mogt hij in de zachte bloemengeur zich verlustigen die opsteeg uit den rijkversierden tuin, nog eenmaal luisterde hij met welgevallen naar het liefelijk geklater der fontein - - -. En toen de zon was ondergegaan en de avond koel begon te worden, droegen zijne dienaren hem weg om hem neer te leggen op het bed van smarte, dat hij niet meer zou verlaten.’ Maar zijn lijden was kort, de doodstrijd ligt. Hij stierf geloovig en welgemoed, vergevend en vergeving smeekend, onder aanroeping van den heiligen naam zijns Verlossers en met het kruis in de zaamgevouwen handen op de borst, den 21sten September 1558. -
Bewondering, eerbied, ontzag - ziedaar de indrukken die 't verhaal van Karels leven en daden bij ons achterlaat. Wij bewonderen den wijzen, den verstandigen staatsman, den moedigen, den kundigen veldheer, wij gevoelen eerbied voor den edelen mensch, en ontzag voor den magtigen en waarlijk grooten vorst. Maar wij beminnen hem niet; want daar is een wanklank te midden van de harmonie zijner deugden, een harde, een snijdende toon - onverbiddelijke
| |
| |
strengheid, en wraakzucht met wreedheid gepaard. En zelfs zijne deugden laten ons koud, en onze bewondering is alleen die des verstands, niet de geestdrift van het meègevoelend hart: wij hebben eerbied voor zijn talent, voor zijne kunde, voor zijn genie; maar wij missen in Karel V dat bezielend beginsel, dat alleen in staat is eenen held, een waarlijk groot man te vormen. Wel erkennen wij in hem het beginsel des gezags, in niemand voorzeker van zijnen tijd beter en edeler tevens vertegenwoordigd, maar wij missen in hem de liefde tot eene goede zaak, de geestdrift voor eene grootsche, voor eene edele gedachte. Heerschzucht blijft, in weerwil van de meest voortreffelijke hoedanigheden die wij in hem mogten opmerken, de grondtoon van zijn karakter. Een groot man in de hoogste beteekenis des woords was hij niet, schoon hij zonder twijfel een groot en een goed vorst is geweest. -
Het herstel van den vrede in Europa mogt Karel V niet beleven. De strijd met de Turken bleef steeds voortduren, de wapenstilstand tusschen Frankrijk en Spanje was verbroken, en eerst den 3den April 1559 sloot Hendrik II, na de roemrijke bij St. Quentin en Gravelingen door Filips behaalde overwinningen, met Spanje en Engeland den vrede van Cateau-Cambresis. Daarmede werd ten laatsten en voor altijd een einde gemaakt aan de langdurige en verderfelijke veete, door de koningen van Frankrijk en Spanje hunnen zonen en opvolgers als een noodlottig erfgoed nagelaten, en de reeks van oorlogen besloten, die sinds vier-en-zeventig jaren, sedert het oogenblik waarop Karel VIII met zijne legers over de Alpen trok, bijkans zonder tusschenpoozen gevoerd, noch den vorsten, noch den volken eenig wezenlijk voordeel, eenig duurzaam heil hadden aangebragt.
Anders dan de beoordeeling van het persoonlijk karakter van Frans I en van Karel V moet het antwoord op de slotvraag zijn waarvan wij het eindoordeel der geschiedenis over beide vorsten afhankelijk stelden, - het antwoord nl. op de vraag, in hoeverre zij naar waarde aan hunne roeping hebben voldaan. De tegenstelling wordt in dezen minder
| |
| |
scherp, het oordeel minder stellig ten voordeele des eenen en ten nadeele van den anderen.
Beide hebben zij het Protestantisme bestreden; beide hebben zij de rigting des tijds voor overdrijving en zelfvernietiging bewaard. Maar de een heeft ze bestreden uit dweepzucht, uit wrevel over vermeende miskenning van zijn gezag, en uit toegeeflijkheid jegens een heerschzuchtig priesterdom; de ander uit ijver voor de instandhouding van de eenmaal gevestigde orde van zaken, maar vooral ook uit beginsel, uit afkeer van alle onafhankelijkheid, van zedelijke zoowel als van staatkundige, en uit vreeze voor wanorde en regeringloosheid. Beiden waren heerschzuchtig, beiden hebben het despotisme verwezenlijkt: de een in zich zelven, de ander in zijnen opvolger. Doellooze en nuttelooze oorlogen hebben zij tegen elkander gevoerd, maar de een vrij willig, de ander niet dan gedwongen. Frans I was de beschermbeer der letteren en wetenschappen, de waardige navolger van Leo X; hij heeft, schoon onwetend, Europa gewigtige diensten bewezen door de eerste aanleiding te geven tot het mislukken van de verderfelijke ontwerpen zijns tegenstanders; maar den volken heeft hij door verkeerd begrepen eerzucht onberekenbaar nadeel toegebragt; hij was de vriend der ongeloovigen, de vijand der Christelijke beschaving. Karel V heeft, als hij, schatten verkwist, vele zijner landen verarmd; hij heeft de onafhankelijkheid van Italië vernietigd, den val van Spanje, de verdrukking der Nederlanden voorbereid; maar Duitschland heeft hij voor regeringloosheid, het rijk voor uiteenspatting bewaard, Europa van Fransche en van Oostersche overweldiging, het Christendom en de beschaving van mogelijken ondergang gered. Beiden alzoo - en dit moet noodwendig ons besluit zijn wanneer wij alleen op de uitkomsten onze aandacht vestigen, - beiden hebben veel verkeerds, maar toch niettemin ook veel nuts gedaan, en goed en kwaad weegt in de resultaten van beider handelingen elkander op, hoe verschillend ook voor 't overige de beoordeeling van beider persoonlijk karakter moge zijn. - Dan, van den anderen
kant zijn toch ook vele dier resultaten in menig opzigt meer nog door omstandigheden buiten hen, door de bestaande toestanden, door de rigting van den tijdgeest, door de ideën der volken en dikwerf ook in vele gevallen door schijnbaar nietige doch werkelijk hoogst gewigtige maar van hunnen wil onaf hankelijke oorzaken dan
| |
| |
door hen zelven te weeg gebragt, en menigmaal wijt men hun dank waar men niets hun verpligt is, menigmaal is men geneigd hen te veroordeelen waar toch in waarheid niet elke nadeelige uitkomst hun ten laste mag worden gelegd. Op deze wijze, naarmate de gezigtskring ruimer wordt, naarmate de feiten meer in 't algemeen en oorzaken en gevolgen in onderlingen zamenhang beschouwd worden, beginnen ook meer en meer de persoonlijkheden te verdwijnen, de omstandigheden, de gebeurtenissen, de toevalligheden een ander karakter aan te nemen, en meer en meer zich te vervormen tot de schakels van een hooger plan, dat niet faalt in de berekening, omdat de uitkomst gezien, niet bloot voorzien is. Maar ook dan wanneer men tot de werking van louter menschelijke krachten de aandacht blijft bepalen, ook dan ziet men noodwendig bij elke hoogere wereldbeschouwing de persoonlijkheid der vorsten meer en meer op den achtergrond gedrongen, zoodra zij niet één met die der volken, niet voor maar alleen over de volken is. Alleen daar waar vorst en volk één mogen genoemd worden, alleen in die uiterst zelden voorkomende gevallen waarin de vorst werkelijk het volk voorgaat en het ten goede leidt, alleen daar treedt die persoonlijkheid te voorschijn in den vollen luister van onsterfelijken roem, als de verligchamelijkte uitdrukking van het bewustzijn der volken en van de gedachte der eeuw. Maar ook dan alleen wordt de kroon een lauwerkrans en de scepter een zegeteeken, dan alleen wijdt de nakomeling eenen traan van dankbaarheid aan de nagedachtenis van zijnen vorst. Zoo hoog eene eer was noch voor Karel V, noch voor Frans I weggelegd. Maar tot de vervulling van zoo hoog eene bestemming ontbrak beiden dan ook het onmisbaar vereischte: een grootsch, een bezielend beginsel. Frans I was te ligtzinnig, te bedorven van hart, te onverstandig - te onbeduidend in één woord; Karel V te koud, te zeer berekenend, te veel staatsman
alleen. Dezen bewonderen, genen verachten wij bij de beoordeeling van beider zoo verschillend karakter; onze wereldbeschouwing ziet in hen twee magtige vorsten - de eene goed, de andere slecht; maar meer dan vorsten niet. - En tot eene tweede soort van uitzonderingen, uitzonderingen waarvan de geschiedenis niet dan met afschuw gewaagt, tot die vorsten wier persoonlijkheid steeds bij de beschouwing op den voorgrond treedt, omdat zij de ramp
| |
| |
en de geessel hunner volken zijn geweest, tot die uitzonderingen behoort Frans I evenmin als Karel V. Frans I was wreed en tyranniek, maar hij is geen Filips II geweest; Karel V was heerschzuchtig, maar zijn bestuur wordt met weemoed herdacht bij de herinnering aan de bloedige dwingelandij van zijnen onwaardigen zoon.
Gelijk het tijdvak van Frans I en Karel V eene periode van vernieuwing en van verandering is geweest, zoo bevat het ook tevens het einde van veel wat oud en aan vroegere tijden verbonden was.
Italië, door de veroveringsoorlogen der vreemde vorsten ten val gebragt, houdt eindelijk op het tooneel van den krijg te zijn en de wereldstrijd wordt naar noordelijker streken verplaatst, - een strijd edeler in de beginselen en roemrijker in de uitkomsten: de strijd voor vrijheid en voor geloof. Oude rijken neigen ten ondergang: Spanje, onder Karel V eene der eerste mogendheden van Europa, vertoont reeds onder zijne regering teekenen van verval, wordt door Filips II onder een ijzeren despotisme gebogen en van den alouden geest beroofd die in zijne grootheid het staande hield; onder zijne opvolgers is het reeds van den hoogen rang, dien het eenmaal had bestegen, neêrgestort om nimmer weder uit den toestand van vernedering zich op te heffen. Het onafhankelijk en zelfstandig volksbestaan der voortaan den vreemden steeds onderworpen Italianen heeft uit; de Portugesche handel vermindert; de Turken houden langzamerhand op de schrik van het Christelijk Europa te zijn; en Rome is eene ongeneesselijke, eene langzaam doodende wond geslagen. Maar nieuwe magten, nieuwe staten zien wij, ook in het naastvolgende tijdperk, voor de oude in de plaats getreden. In 't verre westen is eene nieuwe wereld gevonden; zij wordt het eigendom der oude om in latere eeuwen tot hare mededingster zich te verheffen. Engeland bereidt zich voor tot toekomstige grootheid onder de roemrijke regering van Elisabeth. In Duitschland verschijnt een nieuwe staat, eerst gering en weinig geacht, later de tegenstander van het erfelijk magtige Oostenrijk. En een klein, een schijnbaar onbeduidend volk heeft den moed en de kracht om de wereldmogendheid te trotseren die het wetten denkt voor te schrijven naar willekeur. Het wingewest der groote monarchie, het gering geschatte Nederland wordt een onafhankelijke staat,
| |
| |
stijgt in grootheid, wordt magtig en gevreesd, schenkt in latere jaren het diep vernederde en hulpbehoevende Spanje bijstand tegen het eenmaal zoo roemrijk bestreden Frankrijk, en beslist in die dagen van roem het lot en de toekomst van Europa. - Schoon is het tijdvak dat aanvangt met den dood van Karel V; voor den vaderlandschen historieschrijver het roemrijkste zijner geschiedenis; gedenkwaardig voor immer in die der zedelijke en der godsdienstige beschaving: ‘Der wijze, dat veele eeuwen herwaarts geen' stoffe geleeverd hebben, die rijker zij in allerlei leeringen van 't beloop der wereldsche dingen, oft wonderlijker oft waarnemens waarder, tot onderwijs van Vorsten en volken.’
En de strijd duurt voort waarin Karel V een der eerste en magtigste kampioenen is geweest: de strijd tusschen vrijheid en dwang, tusschen onafhankelijkheid en overheersching, tusschen gewetensvrijheid en priesterheerschappij. Dikwijls zegeviert nog het despotisme, dikwijls nog wordt het menschdom teruggedrongen op de baan der ontwikkeling, en telkens schijnt de overwinning beslissend, de beschaving voor altijd in haren loop gestuit, maar telkens ook blijkt de zegepraal voorbijgaand, de stilstand niet dan tijdelijk te zijn geweest. En heilzaam zijn die tusschenpoozen, die ons behoeden voor te snellen gang; heilzaam is die gedurige strijd die den mensch verhindert in te sluimeren in het rustig genot van het moeilijk verworvene. En bedroevend kan niets van dat alles ons zijn, wanneer wij, ons wachtend voor elke eenzijdige en geheel op zich zelf staande beoordeeling der afzonderlijke feiten, met ruimer en vrijer blik in de geschiedenis, die langzame doch gestadige ontwikkeling opmerken, die door niemand kan worden ontkend dan door hem die partijdig ze tracht te verbergen of, voor de waarheid verblind, in een onvoorwaardelijk afkeuringsstelsel volhardt. -
Onze taak is ten einde; veel moge er nog overblijven wat der belangstelling, wat eener nadere behandeling waardig kan worden geacht, de grenzen die we ons zelven hebben afgebakend, verbieden ons alle verdere uitweiding. Ons doel, ons streven was dan ook geenszins, gelijk wij in den aanvang dezer proeve reeds gezegd hebben, eene in allen deele volledige karakterstudie; het was niet anders
| |
| |
dan in korte en vlugtige trekken de hoofdpunten aan te geven die bij eene karakteristiek van Frans I en Karel V in aanmerking behooren genomen te worden. Wij hebben gepoogd, de aandacht onzer lezers voor eenige anders welligt verloren oogenblikken op de geschiedenis van twee vorsten te vestigen, wier leven en daden, voortdurend in andere landen het voorwerp van naauwgezet en oordeelkundig onderzoek, in Nederland tot dusver niet altijd die belangstelling hebben gevonden die ze werkelijk geacht kunnen worden te verdienen. Mogt later welligt door meer bekwame hand onze poging worden voortgezet en ons werk verbeterd en aangevuld waar het onjuist of oppervlakkig is, wij zouden 't ons niet beklagen eene stoute en welligt vermetele greep als deze in de geschiedenis der nieuwere tijden gewaagd te hebben.
Mr. p.a.s. van limburg brouwer. |
|