De Gids. Jaargang 17
(1853)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
Frans I en Karel V.
| |
[pagina 300]
| |
ren der Oostersche overweldiging mogt bewaren. Die redder intusschen zou in Karel V gevonden worden; en waardig de hem opgelegde taak besloot hij, na de overwinning in 't Oosten behaald, de Africaansche roovers in hunne eigene rijken te gaan opzoeken, ten einde zoo 't kon, hunne meer en meer uitgebreide magt voor altijd te vernietigen of voor langen tijd althans ze onschadelijk te maken. Vooreerst echter hielden de onophoudelijke twisten der vorsten en volken onderling en de telkens vernieuwde zamenspanningen door de Europesche vorsten tegen zijne heerschappij gesmeed, van de uitvoering der roemrijke onderneming hem terug. Italië meende hij door vredelievende verdragen aan zijne belangen verbonden, den paus door gunstbewijzen gekocht, de godsdiensttwisten door het uitzigt op de eindelijk op te roepen kerkvergadering tot bedaren gebragt te hebben, en den koning van Frankrijk, dacht hij, ontbrak het aan legers en geld om den lang gedreigden oorlog op dit oogenblik te vernieuwen. Maar ofschoon Frans I meer nog uit vreeze voor de verontwaardiging zijner geloofsgenooten zoo hij thans eenen oorlog tegen den bestrijder van Soliman ondernam, dan uit gebrek aan magt van zijne krijgszuchtige ontwerpen zich liet terughouden, toch wist hij den kostbaren tijd, die op deze wijze voor hem scheen verloren te gaan, te gebruiken om zijnen tegenstander nieuwe lagen te leggen en geheime verbonden met zijne vrienden zoowel als met zijne vijanden tot stand te brengen. Italië wist hij nogmaals van 's keizers bondgenootschap afkeerig te maken, Clemens VII naar Frankrijk te lokken en door het huwelijk van Catharina de'Medici met zijnen tweeden zoon Hendrik, later zijnen opvolger, tot zijne belangen over te halen, de Duitsche Protestanten in de bezwaren te stijven die zij thans, al verder en verder van de kerk van Rome verwijderd, tegen eene kerkvergadering, welke ook, begonnen uit te denken, en eindelijk Hendrik VIII, die wegens zijne beruchte echtscheiding van Catharina van Arragon met Clemens en Karel in onmin was geraakt, tot een geheim verbond, zoo 't heette tegen de Turken, maar in waarheid tegen paus en keizer, te bewegen. Een oogenblik scheen hij te weifelen wien den voorrang te geven onder zoo verschillende en elkander zoo vijandige bondgenooten; een oogenblik zelfs scheen de kerk, na den afval van Engeland, ook in Frankrijk in gevaar; en de Protestanten haastten zich | |
[pagina 301]
| |
het vóór lang met hem gesloten bondgenootschap naauwer dan vroeger toe te halen. In 't eind echter bedroog de trouwelooze vorst, als gewoonlijk, allen die gemeend hadden op zijne vriendschap staat te kunnen maken - Engeland, Rome, Protestanten en Turken; maar uit de hernieuwde twisten en op nieuw ontstane verwarring sproot niettemin het nadeel van den keizer voort, en het doel van Frans I scheen bereikt. Dan, de plotselinge en geheel onverwachte dood van Clemens VII sloeg eensklaps al zijne verwachtingen den bodem in, en bragt eene volkomene verandering in den stand van zaken te weeg: Alexander Farnese, den 13den October 1534 als Paulus III tot paus gekozen, was te vredelievend gezind en te zeer de belangen van Karel V toegedaan, dan dat het den koning van Frankrijk thans mogelijk ware geweest tot hernieuwing van 't geheim verbond, met zijnen voorganger gesloten, hem over te halen; en de Duitsche Protestanten, meer en meer door de vervolging hunner geloofsgenooten van Frans I afkeerig geworden, begonnen langzamerhand met beter begrip hunner wezenlijke belangen tot de partij des keizers terug te keeren. Zoo was dan eindelijk het oogenblik gekomen waarop de sinds lang beraamde onderneming tegen de Africaansche roofstaten ten uitvoer kon worden gelegd; en zoodra slechts de keizer van het tijdelijk voortduren van den vrede in Europa verzekerd was, haastte hij zich de legers en vloten te verzamelen die hij reeds vroeger tot den voorgestelden togt had opgeroepen. Omstreeks 25000 voetknechten en 2000 ruiters, Duitschers, Italianen, Spanjaarden en Portugezen, werden op 420 groote en kleinere, meest Nederlandsche schepen, van Cagliari in Sardinie naar de kusten van Africa overgevoerd. Den 16den Junij 1535 landde de vloot bij Puerto Farina, het aloude Utica, en onmiddelijk nadat de troepen waren ontscheept, sloeg de keizer het beleg voor de Goletta, het grootste arsenaal en de sterkste vesting van het rijk, door Sinan, een gewezen Jood, thans renegaat en Barbarossa's stoutsten kaperkapitein, met 6000 Turksche soldaten verdedigd. De weerstand was moedig maar vruchteloos, en den 14den Julij zag Sinan zich genoodzaakt in der haast de wijk te nemen terwijl het fort van drie zijden tegelijk bestormd en na korten tegenweer veroverd werd. Zes dagen later werd Hayraddin Barbarossa met zijn talrijk en het keizerlijk verre in krachten overtreffend leger door Karel op de vlugt ge- | |
[pagina 302]
| |
slagen, en toen de overwinnaar kort daarna de muren van Tunis naderde, zag hij de kanonnen van het fort door de losgebroken Christenslaven omgewend en tegen hunne vroegere meesters gekeerd. De stad gaf zich onmiddelijk over, en, hadden niet de wraak- en roofzuchtige soldaten van de gelegenheid gebruik gemaakt dat Karel met de afgevaardigden der verwonnelingen onderhandelde, en tegen zijn wil en medeweten de ongelukkige stad geplunderd en onder hare bewoners eene gruwelijke slagting aangerigt, de roemrijke zegepraal ware bijkans zonder eenige bloedstorting behaald geweest, daar Barbarossa reeds lang te voren het bereik der Christenwapenen was ontvlugt en zijne stad aan haar zelve en aan haar beklagenswaardig lot had overgelaten. Zoo spoedig mogelijk intusschen werd de orde hersteld, en terwijl Karel, door persoonlijken moed niet minder dan door veldheerstalenten groot, in den strijd het bewijs had geleverd dat hij niet dan door eerlijke middelen de zege wenschte te behalen, toen hij met diepe verontwaardiging den voorslag van Barbarossa's trouweloozen dienaar van de hand wees die hem had aangeboden zijnen meester te vermoorden en op eenmaal alzoo een einde te maken aan den nog gevaarvollen krijg, betoonde hij in de overwinning zich even grootmoedig als verstandig, door Muley-Hassan, zijn beschermeling, in het vol bezit der verlorene landen onder de redelijke voorwaarde te herstellen dat hij als wettig leenheer den keizer erkennen, nimmer eenig roofschip naar de Europesche kusten zenden, en in de Goletta als waarborg voor de vervulling der belofte eene Spaansche bezetting dulden zou ‘Vergeet,’ dus luidden 's keizers woorden, toen hij van Muley-Hassan afscheid nam om de terugreis naar Europa te aanvaarden, ‘vergeet het onregt dat gij in Tunis geleden hebt, win de harten uwer onderdanen, en gedenk het goede dat wij u gedaan hebben.’ Met de schoonste trofeën die een vorst der 16de eeuw uit den oorlog kon huiswaarts voeren, met tien, of volgens anderen twintig duizend uit wreede slavernij verloste Chris tenen, leidde Karel V zijne zegevierende legers naar Europa terug, en niet tevreden hun eene boven alles dierbare vrijheid te hebben weêrgegeven, liet hij met eigene middelen zijne beschermelingen verzorgen, kleeden en van het noodige voorzien om ze in staat te stellen op voegzame wijze naar hunne haardsteden terug te keeren. En allerwege, in geheel | |
[pagina 303]
| |
het beschaafde Europa werd dan ook met ongeveinsde dankbaarheid en welverdiende bewondering de naam van keizer Karel genoemd; de krijgslieden die hij ter overwinning had aangevoerd, de gevangenen die hij bevrijd, de landgenooten, vrienden, bloedverwanten wien hij dierbare, doch hopeloos naar ze meenden verloren betrekkingen had teruggegeven, allen verkondigden zijnen roem, allen loofden den weldoener der ongelukkigen, den redder der Christelijke beschaving. Een echter, die niet instemde met den lof, één die niet dankbaar was voor de weldaad ook hem en zijne landgenooten bewezen, één die met afgunst en nijd den roem des keizers hoorde verkondigen, en zijnen haat voelde vermeerderen naar mate zijn vijand meer achting en bewondering waardig was. Die ééne, wie bevroedt het niet, die eenige was de koning van Frankrijk. En waarlijk daar was reden tot afgunst en nijd, en Frans I ware meer dan mensch geweest zoo hij onverdeeld met den lofzang had ingestemd die thans ter eere van zijnen gelukkigen tegenstander werd aangeheven. Eén oogenblik was Frans de eerste koning, de eerste ridder zijns tijds geweest, één oogenblik was zijne eigenliefde gestreeld, één oogenblik zijne ijdelheid voldaan geweest; toen was de beker van hem weggenomen waaruit slechts ééne teug hem werd gegund opdat hij te beter nog het bittere der daarop gevolgde ontbering mogt gevoelen. Maar zoo al hem de lauwerkrans ontviel, hij had gewaagd en verloren, maar Karel had nimmer tot dusver het zwaard ontbloot in de oorlogen die hij met hem gevoerd had, en Frans I was langen tijd nog de dappere veldheer geweest, wiens persoonlijke moed hem boven zijnen werkeloozen en door de bekwaamheid van anderen alleen gelukkigen tegenstander bleef onderscheiden. Maar nu, nu de bestrijder van Soliman van het roemrijk overwonnen Africa met lauweren overladen naar de Europesche stranden wederkeerde, nu zonk ook de naam van Frans I als ridder, als veldheer en als oorlogsheld. Hoe klein was nu de zege van Marignano op eenige muitende soldaten behaald, en sinds lang bovendien reeds vergeten door de nederlaag van Pavia en de herhaalde misslagen die tot den vrede van Kamerijk hem gedwongen hadden, bij de trotsche overwinning door den bevrijder der Christenen op hunnen hevigsten en meest gevreesden vijand bevochten! En hoe gehaat moest den ijdelen vorst dan de man niet zijn, die steeds magtiger, steeds grooter, steeds gelukkiger | |
[pagina 304]
| |
dan hij, de schoonste zijner begoochelingen ééne voor ééne hem ontnomen had! Dat Frans I op wrake zon, dat hij geene middelen ontzag ter bereiking van zijn verwerpelijk doel, wien bevreemdt het die der menschen hartstogten kent en den meineed van Madrid en de nietigverklaring van den Kamerijkschen vrede zich herinnert? En toch, de uitkomst is welligt in staat de verwachting nog te overtreffen. Terzelfder tijd dat Karel V den togt naar Tunis ondernam sloot Frans I, de allerchristelijkste koning, na lang reeds in 't geheim met de Turken onderhandeld te hebben, een openlijk verbond van aanval en verdediging met Soliman II. Regtmatige klagten werden allerwege aangeheven: men antwoordde dat de veiligheid van Frankrijk (die geenszins werd bedreigd) eene naauwere verbinding van de gemeenschappelijke vijanden van den (op dit oogenblik zeker meer dan eenig ander vredelievenden) keizer noodzakelijk maakte; en toen niettemin de verontwaardiging van 't Christelijk Europa steeds meer en meer zich hooren deed, verklaarde Frans dat hij nimmer aan een verbond met de Turken had gedacht en dat het daaromtrent verspreide gerucht niets dan laster en logen was, door den keizer zelven (!) om hem hatelijk te maken uitgedacht en rondgestrooid. Ongelukkig was er niemand die 't geloofde, zoodat hij eindelijk zich gedwongen zag òf de handeling ronduit te erkennen, òf eene andere wending aan de zaak te geven. Te dien einde zond hij Willem du Ballay, een zijner vertrouwden, naar Duitschland, om zijne ‘dierbare vrienden’ nogmaals de verzekering van zijne duurzame bescherming te geven en onder zegel des geheims hun mede te deelen, dat hij wel is waar eenen onverzoenlijken haat tegen alle ongeloovigen koesterde en dat hij alles over had om Duitschland tegen de Turken te verdedigen, maar dat hij 't raadzaam geacht had in schijn een verbond met hen te sluiten, eensdeels om ze door list onschadelijk te maken, anderdeels om hunne steeds dreigende magt als een veilig werkend middel tegen de onverdragelijke aanmatigingen des keizers te doen gebruiken, en op deze wijze het Duitsche, zoo innig met het Fransche verbonden volk voor overheersching en despotisme te bewaren. In 't bijzonder ontvingen nog de Protestanten de heimelijke verzekering, dat de koning dagelijks ijverig in de Augsburgsche Confessie las, schoon hij, om twist en verwarring te voorkomen, voor zijne eigene onderdanen het bleef verbergen; | |
[pagina 305]
| |
en dringend werd Melanchthon tot eene reis naar Frankrijk uitgenoodigd om persoonlijk den vorst, die juist op dat oogenblik met veel genoegen de opdragt van Calvyn's Instituten ontvangen had, in zijne verdere bekeering tot reiner en meer verlichte geloofsbelijdenis bij te staan. Dat alles intusschen verhinderde den protestantschgezinden koning niet, verscheidene aanhangers der nieuwe leer op de meest gruwzame wijze voor zijne eigene oogen te laten martelen en verbranden, en een ander zijner vertrouwelingen naar Rome te zenden om den paus, die welligt aan zijne opregtheid twijfelen mogt, door een omstandig verhaal van de gepleegde gruwelen van zijnen onvermoeiden ijver ter handhaving van het aloud geloof en van zijne onwrikbare trouw aan de alleenzaligmakende kerk te verzekeren! Was het wonder dat de Duitsche stenden, Protestanten en Katholieken, bij tijds van dit alles onderrigt, den Franschen gezant beleefdelijk verzochten zich te verwijderen, onder voorbehoud om hem weg te jagen zoo hij niet willig ging? Was het wonder dat Melanchton aarzelde zich in het hol te wagen waar hij velen in, doch niemand uit zag gaan? Was het Paulus III ten kwade te duiden zoo hij in weerwil van 's konings ijverig protestantenbranden, toch eenigzins den vorst begon te mistrouwen, wiens gezanten hij in 't Oosten zoowel als in het Noorden bij de hevigsten zijner vijanden zag rondzwerven? En was het vreemd, dat Soliman II niet onmiddelijk gereed stond aan al de voorwaarden van een verdrag te voldoen dat door dengene die het eerst het gezocht had openlijk werd verloochend en ontkend? Zeker is het, dat Frans, beloond naar werken, juist op het oogenblik toen hij meende, door een ontzaggelijk bondgenootschap, hoe tegenstrijdig ook de elementen, ondersteund, met de stellige verwachting van onmisbare zege den langbedachten oorlog te kunnen beginnen, op eenmaal alleen zijnen vijand tegenover stond, en van allen zich eensklaps zag verlaten die hij allen gelijkelijk had bedrogen. Niettemin verhinderde deze onverwachte tegenspoed den oorlogszuchtigen koning geenszins met eigene krachten den strijd aan te vangen: de keizer was ongewapend en in 't minst niet op oorlog bedacht, terwijl Frans daarentegen sinds geruimen tijd reeds zijne legers had uitgerust; de gelegenheid was te gunstig alzoo om ze ongebruikt voorbij te laten gaan. Maar om krijg te beginnen was een voorwendsel noodig, en | |
[pagina 306]
| |
moeilijk was het te vinden daar de keizer zorgvuldig van alles zich onthield wat zijnen verbitterden vijand aanstoot kon geven. Eindelijk toch gelukte het dezen iets uit te denken dat er in de verte ten minste op geleek. Twee jaren geleden nl., in den zomer van 1533, was zekere Milanees, met name Maraviglia, door den koning in 't geheim en zonder geloofsbrieven of schriftelijke aanbeveling naar Milaan gezonden om Sforza tegen den keizer op te zetten en eene zamenzwering ter gunste der Franschen te bewerken, doch na een van 's hertogs dienaren in eenen twist gedood te hebben, op bevel van dezen gevangen genomen en onthoofd. Daarover nu beklaagde zich Frans bij den keizer, die hem ten antwoord gaf dat hij de zaak zou onderzoeken, doch na ingestelde instructie liet verklaren dat Sforza, schoon met schending welligt der vormen, toch in allen geval in zijn regt was geweest, toen hij een misdadiger de verdiende straf had doen ondergaan. En daarbij bleef het vooreerst. Dan, eensklaps hernieuwde de koning zijne klagt, nadat hij er twee jaren lang over had gezwegen, en de moord van Maraviglia, den spion, werd thans eene ongehoorde schending van het volkenregt, eene grove beleediging door den keizer zelven opzettelijk der Fransche kroon aangedaan, eene beleediging alzoo die de koning persoonlijk met het zwaard in de hand aan haren bewerker wreken moest. Niet lang echter of Maraviglia werd vergeten toen Sforza den 24sten October 1535 kinderloos overleed na Karel V tot zijnen erfgenaam benoemd te hebben. Thans, beweerde Frans I, herleefden zijne regten op Milaan, die hij slechts ter gunste van Sforza had afgestaan, - eene volslagen onwaarheid daar hij bij den afstand van zijne regten volstrekt niet aan den door Karel zelven herstelden hertog had gedacht. Dan wat ging hem waarheid of logen aan, mits hij slechts reden vond om oorlog te beginnen of gelegenheid om door dreigen het lang gewenscht Milaan te heroveren? Hetzelfde stelsel toch volgde hij in Savoye tegen hertog Karel zijnen oom, wien hij, na lang in de beste verstandhouding met hem geleefd te hebben, eensklaps een groot gedeelte zijner landen op grond van veronderde, afgeschafte en persoonlijk door hem zelven opgegeven tractaten, tegelijk met vrijen doortogt voor zijne troepen naar het Milanesche afgevorderd, en zonder eenigen grond den oorlog verklaard had, toen niet spoedig genoeg zijne onregtmatige eischen hem werden toegestaan. Hoe verwerpelijk in- | |
[pagina 307]
| |
tusschen de middelen, het doel scheen bereikt te zullen worden, toen de keizer, tot oorlogen niet gezind en te Napels wel is waar op zijn terugkeer uit Africa in triomfontvangen, maar niettemin tot nieuwen krijg in geenen deele voorbereid, het hertogdom Milaan den derden zoon des konings bood, mits deze van zijnen kant geneigd was, tot waarborg der vriendschappelijke verstandhouding, met eene van 's keizers nichten in 't huwelijk te treden. Voordeeliger aanbod kon moeijelijk worden gedaan; maar Frans, in 't onderhandelen niet minder onverstandig dan dubbelhartig, begreep zeer ten onregte dat Karel, inschikkelijk in 't eene, ook het andere zou moeten toegeven zoo het slechts gevorderd werd, en terwijl hij de vijandelijkheden tegen den hertog van Savoye bleef voortzetten, eischte hij den eigendom van Milaan voor zijnen tweeden zoon en het bezit van het hertogdom voor zich zelven! Ziende welken loop de zaken begonnen te nemen bleef de keizer zijnen hebzuchtigen vijand met onderhandelen bezig houden, totdat hij ten laatste weder in staat mogt zijn aan 't hoofd van nieuw geworven legers de gedane eischen hem te betwisten; en toen dan ook tien maanden later, den 17den April 1536, de Fransche gezanten voor den keizer te Rome verschenen, waar hij, als te Napels, met de meeste geestdrift was ingehaald, stonden zij niet weinig verbaasd hem een geheel anderen toon dan tot dusverre te hooren aanslaan en in hevige, schoon later eenigzins verzachte bewoordingen tegen den koning van Frankrijk te hooren uitvaren. Nogmaals intusschen bood hij den hertog van Angoulême het bezit van Milaan, onder voorwaarde dat Savoye door de Fransche legers verlaten zou worden; maar was den koning die afstand niet genoeg dan werd hem de keuze gegeven tusschen een tweegevecht en den oorlog. Op geen dezer voorslagen werd eenig voldoend antwoord gegeven; met den eersten was Frans niet tevreden, en het aannemen van een tweegevecht ware even onverstandig geweest als de uitdaging; zoodat dan de bovendien door den koning reeds aangevangen oorlog thans volstrekt onvermijdelijk werd. Onmiddelijk nadat dan ook de noodzakelijkheid van krachtige handeling gebleken was, trok Karel V met een talrijk en welgerust leger over Florence, Pisa en Lucca naar de grenzen van Piemont, terwijl zijne overige troepen aan die van Champagne en Picardië gereed stonden om gelijktijdig eenen aanval tegen Frankrijk te beginnen. Dat zij goed zouden worden ontvangen, dat de | |
[pagina 308]
| |
grenzen des lands wél werden bewaakt, dat Frans I niet minder dan Karel zich had beijverd den tijd der onderhandelingen tot geschikte uitrustingen zich ten nutte te maken, daar hij zelf toch de voordeeligste aanbiedingen geweigerd en klaarblijkelijk alzoo den oorlog gewenscht had, - wat schijnt natuurlijker, wat noodwendiger uit den aard der zaak? En hoe groot is dan niet onze verbazing wanneer wij vernemen, dat de wezenlijke aanvaller op 't oogenblik zelf dat hij op zijne beurt werd bedreigd, niet alleen in zijnen krijgsraad durfde beweren, dat niet hij maar de keizer den oorlog gezocht had, maar bovendien, 't geen wel de zonderlingste conclusie mag genoemd worden die ooit een veldheer gemaakt heeft, al zijne legers ontwapende, den slechtste en minst vertrouwde zijner veldheeren naar Savoye zond, en, toen deze hem had verraden, en Karel door Piemont naar 't zuiden van Frankrijk drong, de klagte aanhief, dat de keizer er op uit was hem, den ongelukkigen, steeds verongelijkten vorst van het laatste te berooven wat hem overbleef en tot den armsten edelman van het gansche koningrijk hem te verlagen! Was er weer geldgebrek als gewoonlijk? Waren de opbrengsten der zware belastingen weer in feesten en spelen verkwist op 't oogenblik dat ze 't meest van dienst konden zijn? Of wilde Frans zich den schijn geven van verongelijkt te zijn? Trachtte hij welligt, door zelf zich thans op 't ongeschikste vredelievend te betoonen, den keizer te ontwapenen en van medelijden te bezielen? Zeker is het dat de poging mislukte, daar Karel, zonder op 's konings klagen acht te geven, met zijne verwinnende legers voorwaarts trok. De inval echter in Provence en het beleg van Marseille, door velen hem aan-, door anderen hem afgeraden, was in dit jaargetijde niet verstandig en de uitkomst bewees dat de keizer voorzigtiger had gedaan wanneer hij in dezen veldtogt zich tot het stelsel van verdediging bepaald had. Wel vond hij geen weerstand in de landen die hij doortrok, wel werd hem de weg naar Marseille volkomen vrijgelaten, maar een andere vijand, door Montmorency, thans nog den gunsteling des konings, hem berokkend, bleek weldra gevaarlijker en noodlottiger nog dan magtige en wèlgeruste legers. Overal toch vond hij verwoeste landen, verlaten steden en dorpen, geen koren, geen levensmiddelen op de velden of in de magazijnen, geen onderhoud voor den vermoeiden soldaat dan zure en meest onrijpe vruchten. Aanstekende en in de meeste gevallen doodelijke ziekten begon- | |
[pagina 309]
| |
nen zich onder de troepen te verspreiden, honger en ontbering putten aller krachten uit; zoodat weldra een overhaaste terugtogt het eenig middel van behoud voor de weinige overgeblevenen werd; en niet lang nadat het keizerlijke leger, van geestdrift voor zijnen veldheer en vorst bezield, de grenzen van Frankrijk was overgetrokken, keerde het moedeloos en met zware verliezen naar zijne haardsteden weder, terwijl de keizer zelf, in eene hevige ziekte te Genua aangekomen, ook zijne overige troepen uit Picardië en Champagne zag teruggedrongen. De maatregel van Montmorency, tegen de meer oorlogszuchtige partij van den dauphin doorgedreven, was wreed maar doeltreffend; als veldheer echter toonde hij noch bekwaamheid noch moed te bezitten, of wel, 't geen waarschijnlijker mag genoemd worden, naijverig op den roem van anderen te zijn, toen hij ten stelligste veler wensch wedersprak om den vlugtenden vijand met de thans in allerijl bijeenverzamelde legermagt te vervolgen en eenen slag te wagen die niet dan ten voordeele der Franschen beslist zou zijn. Wat Frans I zelven betreft, wij begrijpen volstrekt niet aan welk roemrijk feit hij hier weder dien onmatigen lof te danken heeft, door de schrijvers destijds, en door Robertson natuurlijk in hun gevolg, hem als gewoonlijk toegezwaaid. Vooreerst toch was de verwoesting van Provence geenszins zijne eigene uitvinding; maar bovendien kunnen wij niet inzien dat een koning lof verdient, die, na zelf een oorlog te hebben uitgelokt, zijn land den vijand openstelt in plaats van het behoorlijk te verdedigen, en dan, ten einde raad, gansche provinciën laat verwoesten, duizenden zijner eigene onderdanen van al hunne bezittingen berooft en ten laatste - een feit dat wel mag worden aangestipt - wanneer ze uit aanmerking van de geledene verliezen, eene tijdelijke vermindering van belastingen komen smeeken, hun geen enkele penning schenkt, maar integendeel, als ware er niets voorgevallen, de zwaarste lasten met de uiterste strengheid van de door zijne eigene schuld in ellende gestorte en tot den bedelstaf bijkans verarmde burgers doet invorderen. In allen geval had Frans het doel niet bereikt, waarmede hij den oorlog had begonnen. Wel was de keizer tot terugtogt gedwongen, wel was zijn aanslag verijdeld, maar de overwinning bleef voor Frans I ten hoogste niet meer dan negatief, en hoe laag dan ook zijne bewonderaars op den overwonnen keizer mogen nederzien, toch was deze op dat oogenblik nog veel magtiger dan toen hij, uit Tunis teruggekeerd, den | |
[pagina 310]
| |
afstand van het thans minder dan ooit door Fransche wapenen te heroveren Milaan voor het behoud van den vrede den hertog van Angoulême geboden had. Dat Frans het zelf diep gevoelde, dat hij nog bitter was teleurgesteld, dat zijn afgunst jegens zijnen vijand niet verminderd was niettegenstaande de overwinning die hij had behaald, bewijzen de middelen die hij in het werk stelde om den keizer te vernederen of in de oogen van anderen hatelijk te maken. Zoo bij voorbeeld de beschuldiging bij den plotselingen dood des dauphins, klaarblijkelijk door niets anders dan door eigene onvoorzigtigheid veroorzaakt, maar door Frans aan zekeren Montecuculi toegeschreven, dien hij op de pijnbank deed bekennen door den keizer zelven en zijne veldheeren te zijn omgekocht om den koning tegelijk met zijne drie zonen te vergiftigen, en dien hij vervolgens, na overal den keizer den zoogenaamden moord zijns zoons te hebben aangetijgd, voor zijne oogen liet radbraken. Lang duurde wel is waar die vlaag van waanzin niet, die, naauwelijks door de droefheid eens vaders te verontschuldigen, tot een gruwelijken moord en eene schandelijke lastering hem verleid had, maar kort daarop verzon de waarlijk bijkans verdwaasde vorst een nieuw middel om zijnen tegenstander te grieven, - een middel even belagchelijk intusschen en onschuldig als het vorige hatelijk en misdadig. Door het Parijsche parlement namelijk liet hij geen minder persoon dan den keizer van Duitschland, den koning van Spanje, den heer van Italië en van de Nederlanden dagvaarden om als ontrouw vazal van Vlaanderen en Artois voor zijnen rigterstoel te verschijnen en het vonnis te vernemen dat de koning van Frankrijk als wettig leenheer over hem zou uitspreken. En werkelijk den 15den Januarij 1537 hield Frans I eene deftige parlementszitting, in tegenwoordigheid van den nieuwen dauphin, den koning van Navarra en Jacobus V van Schotland, die toen ter tijde in Frankrijk eene echtgenoote kwam zoeken, hoorde met grooten ernst de pleitrede van zijnen advokaat tegen den keizer aan, nadat de dagvaarding van den procureur-generaal contra Karel van Oostenrijk, enz. was voorgelezen, en deed vervolgens den voorzegden Karel als ontrouw vazal vervallen verklaren van zijn leen, en zijne onderdanen van den jegens hem afgelegden eed van getrouwheid ontbinden. Het kinderachtige van deze vertooning nog daargelaten, wat was er van de regtspraak te denken in een land waar de regterlijke waardigheid den koning tot speelgoed diende? | |
[pagina 311]
| |
De veldtogt van 1537 besliste niets. De koning drong Nassau, den keizerlijken veldheer, in 't noorden terug en veroverde eenige plaatsen maar verloor ze spoedig weder door zijne gewone nalatigheid; de keizer, in Duitschland door de godsdiensttwisten en in Hongarije en 't Napelsche tevens door Soliman, die thans weder met Frans een geheim verbond had gesloten, beziggehouden, bleef tot verdedigen zich bepalen; beiden zagen in het voortzetten van den oorlog weinig voordeel, en Paulus III die mede vrije handen tegen Turken en Protestanten wenschte te hebben, en zelf zich naar Nizza had begeven om de onderhandelingen te leiden, werkte ijverig met koningin Eleonora tot het herstel van den vrede. Nog bleven er niettemin van weêrszijden zoo velerlei moeijelijkheden bestaan, die eenen volledigen vrede verhinderden, dat men eindelijk tot eenen wapenstilstand voor tien jaren besloot, waarbij Frans als gewoonlijk al zijne bondgenooten opgaf, en waarbij de oorlogvoerende partijen, zeer ten nadeele van den ongelukkigen hertog van Savoye, als de zwakste natuurlijk het slagtoffer van den twist zijner meerderen, in het bezit bleven van hetgeen zij op dat oogenblik, den 18den Junij 1538, verkregen hadden. Schijnt het niet dan natuurlijk dat mannen als Karel V en Frans I, na al hetgene er tusschen hen was voorgevallen, zich niet genegen betoonden aan de herhaalde vermaningen van den paus gehoor te geven, die te Nizza eene persoonlijke bijeenkomst en dientengevolge eene nadere verzoening gewenscht had, wij vinden reden daarentegen om verbaasd te staan wanneer wij uit de latere gebeurtenissen ontdekken dat de weerzindoor beiden tegen eene verzoening betoond slechts geveinsd was geweest om den paus niet in hunne zaken te mengen, en dat sinds lang het plan tot een verbond tusschen beide vorsten scheen bestaan te hebben, - wanneer wij Karel namelijk op zijne reize naar Spanje 't zij door toeval, 't zij met opzet aan de Fransche kusten geland, en ten eenenmale naar 't schijnt den geleden hoon ongedachtig, met welwillendheid het bezoek van den koning zien ontvangen, die van zijnen kant alle vroegere vijandschap vergetend, persoonlijk de verzoenende vriendenhand hem komt aanbieden. Beider handeling is echter zeer wel te verklaren. Wat Frans betreft, die plotselinge ommekeer keer was niet anders dan een hoogst natuurlijk verschijnsel in het bewegelijk karakter van eenen vorst, die op zich zelf geenszins een slecht mensch, doch telkens door den indruk van het | |
[pagina 312]
| |
oogenblik meêgesleept en gehoorgevend aan alle, ook de meest onzinnige hartstogten en luimen, herhaaldelijk van den hevigsten toorn tot de meest edelmoedige vergevensgezindheid oversloeg, om eensklaps weder van vriendschap en welwillendheid tot haat en wraakzucht terug te keeren, eenen vorst vooral, die nog altijd, ook in lateren leeftijd als in zijne jeugd, zijne rustelooze verbeelding met romaneske droomen van riddereer en ridderglorie voedend, even geneigd bleef zijnen doodvijand in een oogenblik van vervoering om den hals te vallen als in eene luim van drift het moordend staal hem in de zijde te drukken, eenen vorst eindelijk, die bij zijn onophoudelijk rondwaren op het gebied der onmogelijkheden nu eens de eene dan de andere hersenschim aangreep, en thans weder, den raad van Montmorency, zijnen gunsteling, gehoorgevend, een onoplosbaar vriendschapsverbond, een alvermogend tweemanschap van Europa's grootste koningen droomde, gelijk hij nog kort te voren in de vernietiging van Karels heerschappij het toppunt zijner wenschen had aanschouwd. Maar de veranderlijkheid des konings in 't algemeen en de staatkundige invloed van Montmorency nog daargelaten, in het onderhavig geval was er nog eene bijzondere beweegreden, en eene meer belangzuchtige voorzeker, die op eens hem de vriendschap deed zoeken van den man wien hij nog kort te voren op de meest ondubbelzinnige wijze zijnen schijnbaar onverzoenlijken haat had doen gevoelen. Tot dusver namelijk had hij alles beproefd om het voorwerp zijner eenige onveranderlijke begeerte, het hertogdom Milaan, den sleutel van Italië, zijnen tegenstander te ontworstelen. Maar alles was tot dusverre vruchteloos gebleven; list, geweld, minzame onderhandeling, laster, beleediging. Wat wonder dan zoo hij 't nu eens met vriendschap en grootmoedigheid wilde beproeven? Volgens onze meening zou dit ééne reeds voldoende mogen geacht worden om de handelwijze des konings, nu en in 't vervolg, te verklaren, ook al ware hij met al de hoedanigheden toegerust geweest die zijnen bekwamen en koel berekenenden tegenstander boven alle staatslieden zijns tijds onderscheidden. Naar mate, in tegenstelling van de zijne, de staatkunde van Karel V diepzinniger en meer ingewikkeld is, naar die mate is ze ook minder ligt te verstaan; en daar hij, nimmer van eenige luim afhankelijk, steeds een lang vooruitberekend en weldoordacht plan met onverzettelijke vasthoudendheid vervolgde, is het noodig, | |
[pagina 313]
| |
ten einde het te doorzien, met een terugblik op hetgeen vooraf is gegaan ook tegelijkertijd de latere gebeurtenissen eenige schreden vooruit te loopen. Op die wijze, maar ook op die wijze alleen, is de plotselinge verandering, die bij Frans I niet dan natuurlijk was, ook bij den keizer te verklaren, terwijl zij anders eene onoplosbare tegenstrijdigheid in zijn karakter blijft. Van het verkeerd begrip zijner staatkunde zijn de meest zonderlinge dwalingen bij velen het gevolg geweest. Men heeft Karel onder anderen te last gelegd dat hij eene wereldheerschappij beoogde. Men heeft beweerd dat hij, met uitzondering alleen van Frankrijk, Engeland en de Noordsche staten, meester van geheel het beschaafde Europa en van Africa's noordelijke kust, en door de veroveringen van Cortez en Pizarro, in 't bezit van America's rijke koloniën, een tijdelijk verbond met zijnen hevigsten vijand had gezocht, om eerst met diens hulp de overige vorsten en vervolgens ook den koning van Frankrijk zelven van zijn regtmatig eigendom te berooven, ten einde alzoo een wereldrijk te stichten waarvan de wederga in de geschiedenis niet was aan te wijzen. En zeker dat monsterplan klinkt fraai; maar Karel was verstandiger dan zij die 't hem hebben toegedicht, en zoo al de uitvoering niet ten eenenmale onmogelijk was, hij wist te goed, èn door eigen ondervinding èn uit de ervaring der geschiedenis, dat kleiner rijken zelfs, uit ongelijksoortige bestanddeelen zaamgesteld, gedurende het leven des veroveraars niet dan met groote moeite bijeengehouden, onmiddelijk weder uiteenspatten zoodra de persoonlijkheid ophoudt te bestaan die het aanzijn hun geschonken heeft; en juist deze bedenking was het die hem tot de overtuiging bragt, dat de omvang van zijn rijk zoo als het toen bestond, welverre van te klein geacht te kunnen worden, integendeel nog te groot was, en dat zijne heerschappij nimmer op hechte grondslagen gebouwd en voor de toekomst bevestigd kon worden zoo lang zijne magt door de talrijkheid zijner als 't ware over den aardbodem verspreide bezittingen versnipperd niet alleen, maar ook en wel voornamelijk door de haar tegengestelde regten der volken beperkt bleef. De inwendige uitbreiding dier magt binnen des noods uitwendig engere grenzen, d.i. de vestiging eener onbeperkte alleenheerschappij schoon in naauwer grondgebied besloten, de verwezenlijking van een onbegrensd absolutisme over in aantal geringe maar in kracht des wederstands zwakker onderdanen dan de thans niet dan | |
[pagina 314]
| |
vrijwillig hem gehoorzame en soms ook ongehoorzame volken, was het doel dat Karel zich voorstelde toen hij de vriendschap des konings van Frankrijk zocht, en later diens zoon, zijnen toekomstigen schoonzoon, de heerschappij over al de Nederlanden, als loon voor beider hulp tegen Turken en Protestanten en als bruidschat zijner dochter bood. Drie voorwaarden toch moesten vooraf worden vervuld eer de uitvoering van het lang ontworpen en welberekende plan mogelijk kon worden geacht: Frankrijk moest onschadelijk gemaakt en door gemeenschappelijk belang met onverbreekbare banden aan 's keizers monarchie verbonden, de magt der Protestanten gefnuikt, de staat vernietigd, dien zij in den staat hadden gesticht, Soliman eindelijk voor altijd in zijne eigene rijken teruggedrongen worden. Bleef de keizer daarentegen oorlogen met Frans, den onverzoenlijken vijand te midden zijner rijken, dan bleef hij ook voortdurend genoodzaakt door de Duitsche Protestanten zich de wet te laten stellen, voortdurend gedwongen meer en meer hun toe te geven, gelijk hij sinds den Neurenberger godsdienstvrede steeds verpligt was geweest niet alleen de bezwaren als geldig te erkennen die zij èn tegen de beslissing der rijksdagen èn tegen die der telkens uitgeschrevene en telkens weer verhinderde kerkvergaderingen in 't midden bragten, maar den ijver zelfs te matigen waarmede zijne geloofsgenooten hen bestreden, steeds verzoening en wederzijdsche verdraagzaamheid te prediken en zelf te vergeefs de gelegenheid af te wachten om den verdelgingsoorlog tegen de in zijne oogen oproerige onderdanen aan te vangen. En ofschoon de vrede met Soliman en Zapolya voor 't oogenblik was tot stand gekomen, nog dreigde de Oostersche veroveringszucht met onberekenbare gevaren, zoo lang zij in de vijandschap des Franschen konings eene bondgenoote tegen den keizer vond. Mogt het dezen daarentegen gelukken zijnen hevigsten vijand door eigenbelang aan zich te verbinden, mogten beider naaste bloedverwanten, hunne natuurlijke bondgenooten in het noorden, met het bestuur van een moeilijk te beheeren volk worden belast, mogt eindelijk het gezag des keizers op die wijze naauwer worden zaamgetrokken en als dat der Fransche en Engelsche vorsten meer gecentraliseerd, dan zou het niet moeilijk zijn van den eenen kant den ongeloovigen de grenzen aan te wijzen die ze niet meer vermogen zouden te overschrijden, en van den anderen de kerkhervorming in haren | |
[pagina 315]
| |
voortgang te stuiten en met behulp van koning en paus de steeds klimmende magt van 's keizers en Rome's vijanden te vernietigen. En was eenmaal dat alles volbragt, was eindelijk ook Algiers als Tunis onderworpen, dan verrees uit de vereeniging van Spanje, Duitschland, Italië en de noordelijke kusten van Africa eene ontzaggelijke monarchie wier alvermogend hoofd de tot dusverre nog meer of min onafhankelijke volken als oppermagtig gebieder beheerschen zou. En zelfs wanneer ook Duitschland in latere jaren van de overige landen mogt worden afgescheiden, ook dan nog zouden dezen een rijk blijven vormen, magtiger door inwendige kracht dan eenig ander van vroegere of van latere eeuwen, een rijk dat, meer dan de helft van het beschaafd Europa bevattend, de Middellandsche zee als een ontzaggelijk binnenlandsch meer omsluiten zou. Zoodanig was het reusachtig ontwerp dat, met gelukkigen uitslag bekroond, de vrijheid der volken tot in den wortel uitgeroeid, den voortgang der beschaving gestuit, en de verdere ontwikkeling van den menschelijken geest voor langen tijd onmogelijk gemaakt zou hebben, een ontwerp evenwel, dat, hoe lakenswaardig ook in menig opzigt, niettemin onzes ondanks onze bewondering wekt voor het genie dat in staat was het voort te brengen, in al zijne bijzonderheden het te omvatten en de middelen op te sporen om het te doen gelukken. Nader uit elk bijzonder feit het te ontwikkelen veroorlooft ons de beperkte ruimte onzer proeve niet: wij hebben ons derhalve moeten vergenoegen het denkbeeld alleen hier aan te geven, en alleen in zóó verre het te verklaren als het dienstig mogt zijn eenig licht over de latere handelingen des keizers en over zijn karakter als staatsman te verspreiden. | |
[pagina 316]
| |
IV.Toen Karel V na zijne bijeenkomst met den koning van Frankrijk te Aigues-Mortes naar zijne rijken terugkeerde, was de verwezenlijking zijner ontwerpen, in weerwil van zijne verzoening met zijnen gevaarlijksten vijand, nog verre. Geldgebrek vooral bleef de uitvoering van menig plan ten eenen male verhinderen; de Spaansche cortes weigerden hardnekkig daarin te voorzien, en in de Nederlanden was het rijke en bloeijende Gent tegen de landvoogdes Maria opgestaan, die de burgers met geweld tot de betaling eener door de overige steden van Vlaanderen toegezegde belasting zocht te dwingen, en na te vergeefs het bevel des keizers hun te hebben voorgelegd waarbij deze de beslissing der zaak naar het hof van Mechelen verwees, alle in Braband en Vlaanderen rondreizende Gentenaren had doen gevangen nemen. En in Duitschland was geen het minste uitzigt op verzoening der twistende partijen, noch op herstel van den vrede door onderdrukking der Protestanten, sinds het te dezer tijd hernieuwde verbond van Smalkalden vijandiger dan ooit der partij der Katholieken, die mede eene Unie hadden opgerigt, tegenoverstond, en beiden Protestanten en Katholieken de lang gewenschte en herhaaldelijk te vergeefs uitgeschreven kerkvergadering door het telkens weder opwerpen hunner veelvuldige bezwaren en tegenbezwaren bleven verhinderen. Maar, zooal voor 't oogenblik den keizer de vervulling zijner wenschen hopeloos scheen, toch begreep hij te regt dat de volkomene onderwerping van Duitschland hem verzekerd moest zijn, zoodra het eigenbelang van den koning van Frankrijk op eenigerlei wijze onafscheidelijk aan het zijne mogt worden verbonden. En in Spanje en de Nederlanden bleek de weerstand al spoedig de uitbreiding van zijn gezag eer voor- dan nadeelig te zullen zijn, daar de cortes, gelijk wij reeds vroeger opmerkten, door hare ongepaste en onvoorzigtige weigeringen zich zelve welhaast alle regt benamen om over minachting en verwaarloozing zich te beklagen, terwijl de schromelijk verwarring niet minder dan de strenge straf die de opstand van Gent voor die stad ten gevolge had, de overige het gevaar en de noodlottige, maar in de gegeven omstandigheden onvermijdelijke gevolgen van dergelijk openlijk verzet | |
[pagina 317]
| |
zou doen beseffen en aan meerdere gehoorzaamheid ze gewennen zou. Op het oogenblik echter waarvan wij spreken was zoodanige uitkomst voor de Nederlanden nog geenszins te voorzien, en nadat de keizerlijke beambten en alle aanhangers van den vorst uit Gent verjaagd waren, begon het gemeen ook tegen de stedelijke overheid zich te verzetten en aan allerlei baldadigheden en wreedheden jegens zijne vermeende vijanden zich schuldig te maken, zoodat het Karel ten laatste toch raadzaam begon te schijnen aan het herhaald verzoek der landvoogdes te voldoen, en persoonlijk naar Vlaanderen zich te begeven om door zijne tegenwoordigheid de oproerlingen tot het ontzag voor zijnen naam en voor zijne magt terug te brengen, dat zij in zijne afwezigheid schenen te hebben verloren. Voornemens derhalve uit Spanje naar de Nederlanden zich te begeven, besloot hij van het herhaald aanbod van Frans I gebruik te maken, die hem reeds meer dan eens had uitgenoodigd, bij de goede verstandhouding die er thans tusschen hen bestond, zijnen weg naar de Nederlanden over Parijs te nemen, nadat hij reeds eenigen tijd te voren van het opzet der Gentenaren om de souvereiniteit aan Frankrijk op te dragen hem verwittigd had. Vroeger had Karel beleefdelijk de uitnoodiging afgeslagen; thans nam hij ze aan, deels om de meerdere kortheid der reize, maar deels ook, en wel voornamelijk, om de geschikte en ongezochte gelegenheid niet te laten voorbijgaan die tot een nader en vertrouwelijk onderhoud met zijnen nieuwen bondgenoot op deze wijze hem werd aangeboden. Dacht hij echter met den wispelturigen en tot inachtneming eener verstandige staatkunde volstrekt onbekwamen vorst eenig wezenlijk, op wederzijdsch eigenbelang berustend verbond tot stand te zullen brengen, hij zag zich jammerlijk in zijne verwachting bedrogen, toen hij in Frankrijk met hoffelijkheid wel is waar ontvangen en met eerbewijzen overladen, maar tevens ook onophoudelijk, in weerwil van de stellige belofte vóór zijne komst hem gegeven, met allerlei eischen en vorderingen vervolgd werd, vorderingen van de zijde der hovelingen met bedreigingen zelfs gepaard. Wel schond ook de koning het gastregt niet, wel verwierp hij den verfoeilijken raad zijner gunstelingen die Karel wenschten gevangen te houden totdat hij in den afstand van Milaan | |
[pagina 318]
| |
zou hebben toegestemd; maar de ridderlijke grootmoedigheid waarmede Frans I zijnen vroegeren vijand tot den togt door zijne staten heette te hebben uitgenoodigd, bleek weldra van baatzucht niet geheel vrij te zijn geweest, toen hij, met verwerping of ter zijdestelling althans van 's keizers weldoordachte en zooal heerschzuchtige toch geenszins onverstandige plannen, niet meer of min dan de onvoorwaardelijke schenking van Milaan als loon voor zijne beleefdheid vroeg, een loon, dat hem bovendien naar zijne meening van regtswege toekwam, daar het verdrag van Madrid en de vrede van Kamerijk, die Karel het bezit van Milaan verzekerden, toch eigenlijk uit den aard der zaak nietig waren! Dat thans de keizer, in de omstandigheden waarin hij zich bevond, met halve beloften en dubbelzinnige woorden zich van de zaak trachtte af te maken, kan hem niet ten kwade worden geduid; de vrees toch was niet geheel ongegrond, dat Frans welligt, door eene onverholen weigering verbitterd, tot het opvolgen van den raad zijner hovelingen verleid mogt worden; maar bovendien begreep de keizer te regt, dat de voor 't overige zoo wispelturige, maar op het stuk van Milaan onverzettelijke vorst met geene mogelijkheid tot reden en tot besef van zijn wezenlijk eigenbelang zou zijn te brengen, zoolang hem niet ten duidelijkste bleek dat hij met dwang of bedreiging nimmer iets winnen kon, terwijl latere onderhandelingen daarentegen welligt tot eene meer geschikte uitkomst leiden mogten, en eene plotselinge vredebreuk, bij openlijke en onvoorwaardelijke weigering om aan 's konings eischen gehoor te geven, bijkans onvermijdelijk, in dit oogenblik niet alleen het volslagen mislukken van de meest voorzigtig berekende ontwerpen, maar de grootste onheilen voor Karel en voor zijne onderdanen ten gevolge kon hebben. Zeker is het dat de keizer zijnen bondgenoot geenszins zocht te bedriegen, of door list en valsche beloften hem te benadeelen. Ontegenzeggelijk toch blijkt het tegendeel uit zijn verder gedrag, toen hij, veilig op eigen grondgebied aangekomen, de onderhandelingen met Frans I op eene wijze voortzette die geen den minsten twijfel veroorlooft aan de opregtheid van zijnen wensch, om de vriendschap des konings, ook zoo het noodig mogt zijn, door groote opofferingen te koopen en te behouden. De schenking van Milaan wel is waar bleef hij met regt den Franschen ge- | |
[pagina 319]
| |
zanten, die hem waren nagereisd, weigeren; maar, nadat de Gentsche opstand (waarvan straks nader) onderdrukt was, zond hij ze naar Frankrijk met het vroeger reeds door ons vermelde en verklaarde voorstel terug, waarbij hij den toekomstigen echtgenoot zijner dochter, den hertog van Orleans, Milaan of wel, en bij voorkeur, de Nederlanden als bruidschat bood, en van den koning niets daarvoor in de plaats verlangde dan de stellige belofte dat hij èn tegen de Duitsche protestanten, èn tegen de Turken voldoenden bijstand, 't zij in geld, 't zij in troepen, verleenen zou. Hoe voordeelig intusschen dat aanbod ook was, de koning begreep het te moeten weigeren. De reden blijkt niet. Echter is ze niet moeilijk te gissen. In zeker opzigt bood Karel meer dan hem gevraagd werd; maar het voorwerp van 's konings monomanie, het bezit van Milaan, bleef hij met reden hem onthouden, en daar het Frans met al zijne grootmoedigheid om niets anders dan om Milaan te doen was, scheen het hernieuwen zelfs van eenen noodlottigen en onzekeren oorlog hem nog verkiesselijk boven het opofferen van onregtmatige eischen tegen stellige voordeelen. Buitendien was de opgewondenheid waarmede hij de vriendschap des keizers gezocht had, sinds lang voorbij; en na het bezoek van Karel te Parijs, toen hij dezen niet had kunnen afdwingen wat hij verlangde, was de oude haat al spoedig weder voor de kortstondige welwillendheid in de plaats getreden; zóó zelfs dat hij onmiddellijk weder op list of geweld begon te zinnen, toen hij door 's keizers stellige weigering om Milaan onvoorwaardelijk weg te schenken, tot de overtuiging geraakte dat al zijne beleefdheden hem niets gebaat hadden. Voeg daarbij de hofintriges dergenen die Montmorency, den eigenlijken ontwerper van het vriendschapsverbond met Karel, uit de gunst des konings trachtten te verdringen en den invloed zijner raadgevingen te verminderen, de vijandschap tusschen hem en den admiraal Ohabot, tusschen dezen en den kanselier Poyet, opvolger van Duprat, tusschen de hertogin d'Estampes en Diane de Poitiers en de uit dit alles voortgesprotene oneenigheid van Frans I en zijnen zoon den oorlogzuchtigen dauphin, het wispelturige eindelijk van 's konings karakter en het korselige zijner geaardheid, door de gevolgen zijner losbandige levenswijze van dag tot dag verergerd, - en het kan naauwlijks verwondering baren, dat zijne vijandige gezind- | |
[pagina 320]
| |
heid jegens Karel V onmiddelijk weder begon te herleven, toen Montmorency, die zijn idée fixe omtrent Milaan tot dusverre nog zoo veel mogelijk bestreden had, ten gevolge van de kuiperijen der tegengestelde partij in volkomen ongenade verviel, en den koning alzoo niet dan jeugdige en onbezonnen hovelingen als raadslieden ter zijde bleven, die, hakend naar den roem van het slagveld, geene gelegenheid lieten voorbijgaan om hem tegen den keizer op te zetten. Hoe dit zijn moge, welke de reden moge geweest zijn van 's konings hardnekkige weigering der meest voordeelige aanbiedingen, hem en hem alleen is het te wijten dat de vriendschappelijke betrekking verstoord werd die hij zelf meer nog dan Karel had gezocht, hem de vredebreuk die eenigen tijd later daarop gevolgd is. Velen niettemin werpen daarvan de schuld op den keizer, en velen hebben aan de gegrondheid dier beschuldiging onvoorwaardelijk geloof gehecht. Zij vindt haren oorsprong in een verhaal door du Bellay verzonnen, en hare bevestiging in het gezag van Robertson; de overigen hebben beide nageschreven. Du Bellay, die altijd, waar hij kans ziet het een of ander weg te laten, te veranderen of bij te voegen, de waarheid ter gunste van Frans I, zijnen held, vervalscht, heeft de meeste zijner tijdgenooten en vele der later levenden in den waan gebragt, dat Karel V, genoodzaakt zoo spoedig mogelijk uit Spanje naar Gent te vertrekken, opdat niet al de Nederlanden in zijne afwezigheid tegen hem zouden opstaan, den koning van Frankrijk verlof zou gevraagd hebben om zijnen weg over Parijs te nemen, daar de zee wegens den twist met Hendrik VIII onveilig en de reis door Duitschland door de woelingen der protestanten gevaarlijk was; dat Frans hem beleefdelijk zijn verzoek toegestaan, maar tevens als regtmatig loon voor de gewigtige dienst die hij hem bewees, het hertogdom Milaan gevorderd zou hebben; dat de keizer met de grootste eerbewijzen en de meest ondubbelzinnige blijken van vriendschap te Parijs ontvangen, aldaar, om den koning te bedriegen, de stellige belofte zou hebben afgelegd, van onmiddelijk na zijne aankomst in de Nederlanden de noodige maatregelen tot de overdragt van Milaan te zullen treffen, maar dat hij, in Vlaanderen aangekomen, op onbeschaamde wijze zijne belofte geloochend en zijn woord verbroken zou hebben. Robertson verhaalt hetzelfde, maar in fraaijer stijl en sierlijker | |
[pagina 321]
| |
bewoordingen; hij verontwaardigt zich over de valschheid en de oneerlijkheid van Karel, en terwijl hij de ridderlijke grootmoedigheid van Frans bewondert, glimlacht hij medelijdend over de ligtgeloovigheid van den schandelijk bedrogen vorst. De handgreep is behendig, maar de beschuldiging wordt er niet door bewezen. De onnadenkende lezer moge door de levendige voorstelling zich laten medeslepen, elk ander springt de onwaarschijnlijkheid van het verhaal in het oog, terwijl er weinig onderzoek vereischt wordt om tot de overtuiging te geraken dat het geheel verdicht en uit de lucht gegrepen is. Vooreerst toch blijkt uit eene instructie door Frans aan een zijner gezanten gegeven, dat hij den keizer herhaaldelijk had uitgenoodigd om zijnen weg door Frankrijk te nemen en tevens te Parijs hem een bezoek te brengen, zoodat de bewering valsch is dat Karel tot die reis aan den koning verlof zou gevraagd hebben. Voorts eischte de togt van Karel naar Vlaanderen zooveel spoed niet als men beweerd heeft: de twist met Gent had reeds drie jaren geduurd voordat het den keizer in de gedachten was gekomen zich persoonlijk derwaarts te begeven; voor eenen opstand van Vlaanderen of van de Nederlanden bestond geen het minste gevaar, daar geene enkele andere stad of plaats zich met Gent had vereenigd of instemde met de aldaar geopenbaarde ontevredenheid, en de stad zelve niet eens op middelen van verdediging tegen een geordend leger bedacht was geweest. - De reis door Frankrijk was korter dan eenige andere, maar de zee was volstrekt niet onveilig, daar de oneenigheden met Hendrik VIII sinds lang bijgelegd, onderhandelingen met hem aangeknoopt en al de havens van Vlaanderen in het bezit van den keizer waren; en de weg over Duitschland kon toen ter tijd evenmin onveilig geacht worden als zes maanden later, toen Karel er ongestoord en ongehinderd doortrok. Van een gewigtige dienst door den koning hem bewezen kan dus geene sprake zijn; het aanbod, hem gedaan, was hoogstens een blijk van welwillendheid. En daarvoor eischte men nu den sleutel van Italië, daarvoor eischte men een land, waarvan het bezit den keizer oneindig gewigtiger was dan dat van geheel Vlaanderen! Waarlijk, de reis ware duur, de beleefdheid goed betaald geweest. Dat Karel niettemin het ongepast en met eene vroegere belofte strijdig verzoek des konings onvoorwaardelijk hem zou hebben toegestaan, kan naauwelijks voorondersteld, veelmin be- | |
[pagina 322]
| |
wezen worden, en dat hij het niet ten eenenmale afsloeg was deels aan eene voorzigtigheid te wijten, die een man als Frans hem niet ten kwade kon duiden, deels aan zijn opregt, uit zijne latere aanbiedingen voldingend bewezen voornemen om 't zij Milaan, 't zij eenige andere bezitting tot waarborg van het gesloten verbond aan een van 's konings zonen af te staan, zoodra hij, op eigen grondgebied teruggekeerd, met meerdere vrijheid de onderhandelingen voort kon zetten, die hij te Parijs door het onverstand en de onredelijkheid van Frans I zelven genoodzaakt was geweest af te breken. Het mag vreemd genoemd worden dat men eene zaak, zoo duidelijk als deze, eene zaak die uit haren aard zoo weinig gelegenheid geeft tot misverstand, niettemin zoo heeft weten te vervormen, dat de meeste en zelfs verdienstelijke mannen ze werkelijk ter goeder trouw geloofd en aangenomen hebben zoo als ze door partijdige schrijvers met opzettelijke vervalsching der waarheid is voorgesteld. De oorzaak der dwaling is waarschijnlijk daarin gelegen dat men, door schijn verblind, het wezenlijk karakter van Frans evenmin als dat van Karel begrepen heeft, wiens diepzinnige en ingewikkelde staatkunde dan ook menigeen een onoplosbaar raadsel is gebleven. Aan het verkeerd begrip vooral dat de meesten omtrent dit laatste punt zich hebben gevormd, is het dan ook toe te schrijven, dat de gevolgen van het verbreken der kortstondige vriendschap tusschen Karel V en Frans I zelden naar waarde zijn beoordeeld, en dat men, den laatsten met lof overladend waar hij geenen verdient, den dank hem onthoudt die in waarheid hem behoort toegebragt te worden. Wanneer men namelijk bedenkt welke gevolgen het volkomen gelukken van Karels ontwerpen voor Europa zou gehad hebben, wanneer men nagaat dat Frans I, schoon geheel onwetend en zeker geheel onwillekeurig, die ontwerpen in hare uitvoering heeft tegengegaan, dan voorzeker vindt men reden de handelwijze des konings te roemen, zooal niet om de bedoeling, dan toch om de uitkomsten. En in zooverre zou Frans I werkelijk de vorst geacht kunnen worden wien Europa redding en behoud te danken heeft gehad; maar zij, die gewoonlijk deze eer hem toekennen, verstaan dit in geheel anderen, in geheel verkeerden zin; namelijk van de veroveringen die Karel zou gewild en die Frans belet zou hebben, terwijl het ons daarentegen is gebleken | |
[pagina 323]
| |
dat de keizer, welverre van zijn gebied te willen vergrooten, juist het tegendeel van vermeerdering zijner bezittingen beoogde. En ofschoon Frans I der volken onafhankelijkheid voor volkomen vernietiging en de ontwikkeling der beschaving voor stilstand en achteruitgang bewaard moge hebben, wij vinden desniettemin geene reden om hem, die zijns ondanks het goede bewerkt heeft, eenen titel te vereeren dien men gewoonlijk alleen dengene toekent die den wil met de daad vereenigt, terwijl toch wel niemand zal durven beweren, dat Frans I, in 't kleine nog oneindig heerschzuchtiger dan Karel in het groote, uit liefde tot de onafhankelijkheid van Europa 's keizers plannen zou hebben tegengewerkt, of zelfs in de verte zou begrepen hebben of vermoed, welke de gevolgen van 't welslagen dier ontwerpen zouden geweest zijn. Dank derhalve moge hij verdiend hebben; bewondering komt hem niet toe, daar hij werktuig, niet werker was; roem of eere nog veel minder daar hij, het kwade bedoelend, door onverstand alleen het goede heeft te weeg gebragt. - Als een afzonderlijk en geheel op zich zelf staand feit in de geschiedenis van Karel V verschijnt ons de opstand van Gent. Op zich zelf is die opstand dan ook in dezen voor ons naauw van eenige beteekenis; zooveel te meer daarentegen de wijze waarop de keizer zijne ongehoorzame onderdanen bestrafte, daar zij ons in de gelegenheid stelt, eenen overgang van vergevensgezindheid tot strengheid in zijn karakter op te merken, zonder welken zijn later gedrag in Duitschland onverklaarbaar schijnt, wanneer men met zijne vroegere handelwijze in Spanje het vergelijkt. In den beginne geneigd elk verzet, zoodra het had opgehouden, te vergeven en te vergeten, wordt hij langzamerhand strenger naarmate hij meer de uitgestrektheid zijner magt begint te beseffen; hij wordt onregtvaardig en bijkans wraakzuchtig naarmate zijne heerschzucht zich meer ontwikkelt en meerderen weerstand begint te ondervinden. Bij den Gentschen opstand schijnt hij nog het midden te houden, maar het overgangspunt is reeds bereikt. Dat bij het begin van den strijd het regt aan de zijde der Gentenaren was, en dat de landvoogdes zelve de eerste aanleiding tot het openlijk verzet heeft gegeven, schijnt ons moeilijk te betwisten, maar zeker is het dat het volk, na het gezag vermeesterd te hebben, onder voorwendsel van de schen- | |
[pagina 324]
| |
ding van privilegiën te wreken die nimmer bestaan hadden, aan allerlei misdaden zich schuldig maakte en derhalve eene gestrenge straf had verdiend. Te regt liet dan ook de keizer, nadat hij in Februarij van het jaar 1540 zonder eenigen weerstand en met den verschuldigden eerbied in de stad was ontvangen, de doodstraf aan de hoofdleiders van het eigenlijk oproer voltrekken. Maar onbillijk daarentegen waren de vonnissen ook tegen andere en min schuldigen uitgesproken, onbillijk de zware boeten aan de stad, en bijgevolg aan de aanzienlijken, aan de geheel onschuldigen opgelegd, onregtvaardig eindelijk het nietigverklaren van regten en privilegiën, die de burgerij geenszins verbeurd had door de woelingen van het gemeen, daar zij evenmin als de landvoogdes in staat was geweest ze te beletten. Dan ook hier weder is men in 't beschuldigen van Karel als gewoonlijk te ver gegaan: men heeft hem wreedheid te laste gelegd; en daarvan vinden wij in dezen geen enkel blijk. Integendeel bewijst zijn bekend antwoord aan den hertog van Alba, toen deze hem raadde de stad Gent wegens hare weerspannigheid te slechten en te verwoesten, dat hij èn te menschelijk èn te verstandig was om te eeniger tijd zich te verlagen tot nuttelooze wreedheid of volkomen doellooze tyrannie. - Van den eenen kant alzoo hecht de Nederlandsche geschiedenis aan de regering van Karel V het denkbeeld van regtvaardigheid, soms wel is waar tot meer dan strengheid overhellend, maar eene regtvaardigheid toch ook die nimmer de palen der menschelijkheid overschreed; zij veroordeelt met regt het zware der aan Gent opgelegde straf, zij veroordeelt met reden de strengheid der plakaten tegen de hervormden uitgevaardigd; maar zij roemt toch ook de gematigdheid waarmede de keizer van elke wraakoefening, schoon onbeperkt in zijne magt, zich onthield, en waarmede hij ook de straffen verzachtte die hij tegen de Protestanten had laten afkondigen; zij roemt Karel V vooral dan, zij denkt met weemoed aan zijne in vergelijking zoo milde regering terug, wanneer zij het oog slaat op zijnen opvolger, op de dwingelandij van eenen Filips II. Van den anderen kant daarentegen zien de Nederlanden in 's keizers soms onbillijke strengheid, in de aanmatiging zijner heerschzucht, de eerste bron van al de later gevolgde onheilen, de voorbereiding tot de verdrukking die in latere jaren een edel en hooghartig volk heeft getroffen nadat het | |
[pagina 325]
| |
door 't afschrikkend voorbeeld van Gent zoo gedwee was geworden dat het despotisme van eenen Filips en 't schrikbewind van eenen Alba noodig zijn geweest om het uit den toestand van lijdelijke onderwerping op te wekken waarin het langzamerhand onder de ijzeren hand van Karel was verzonken. De nagedachtenis derhalve van keizer Karel V blijve onder ons geëerd; geliefd kan zij ons niet zijn. - Na in de Nederlanden de zaken der regering geregeld en in Duitschland op den rijksdag van Neurenberg door steeds nieuwe toegeeflijkheid de partij der Protestanten tot het leveren van den gevorderden bijstand tegen de in Hongarije krijgvoerende Turken te hebben bewogen, achtte de keizer den tijd gekomen om het sinds lang ontworpen maar tot dusver wegens de verschillende, boven vermelde gebeurtenissen nog uitgestelde plan tot eenen nieuwen oorlog tegen Africa, tot eenen krijgstogt namelijk tegen Hassan-Aga te gaan volvoeren, die te Algiers, op voorbeeld van Barbarossa, eenen roofstaat gesticht had, en telken jare, als hij, de zuidelijke kusten van Europa kwam bestoken. Velen raadden de onderneming af: het jaargetijde was minder geschikt, de zee onveilig, het land onbekend en voor zooverre men 't kende vol van gevaren. Maar de keizer stond op de uitvoering van zijn plan: jegens de Christenheid achtte hij zich tot den togt tegen Algiers, even als vroeger tot dien tegen Tunis, verpligt, en - de verovering der Noord-Africaansche kust was een onmisbare schakel in de reeks zijner staatkundige ontwerpen. Zoo noodlottig die togt hem geweest is, wat den uitslag betreft, zoo heilzaam werkte echter het ongeluk dat hem trof voor zijnen roem, daar het deugden in hem ontwikkelde en te voorschijn riep die anders welligt nimmer de zijne geworden of nimmer althans in hem zouden opgemerkt zijn geweest. Tegen het eind van het jaar 1541 werd de togt met eene welbemande vloot en een voortreffelijk uitgerust leger van twintig duizend voetknechten en twee duizend ruiters van Majorca naar Algiers aanvaard. Stormen dreven den keizer en de zijnen een tijdlang heen en weder; eindelijk echter mogt het hun gelukken, zonder schade of verliezen de Africaansche kust te bereiken en zonder noemenswaardigen tegenstand van de zijde der Algerijnen, zich te ontschepen. Zij waren zwak die zich gereed maakten den magtigen veroveraar de overwinning te betwisten; de verdediging der | |
[pagina 326]
| |
stad was naauw mogelijk, de weerstand beloofde weinig meer dan de laatste krachtsinspanning der wanhoop te zijn. Het vooruitzigt was schoon voor den veldheer en zijne dappere volgelingen: eene ligte overwinning, en een snel verworven roem, geringer misschien wat den strijd betrof, maar grooter voorzeker in de uitkomsten dan die welke de eerste kruisvaarders zich hadden verworven. Dan, een vijand verrees, magtiger dan de door dezen bevochten Saracenen, een vijand tegen wien alle menschelijke kracht ijdel, alle verdediging onmogelijk was, maar een vijand toch ook voor wien de keizer door den kundigen Doria te regt was gewaarschuwd, en dien hij, afwijkende van zijne gewone voorzigtigheid, te roekeloos had getrotseerd. Den tweeden dag na de ontscheping van het leger begon de lucht zich te bezetten, de wind stak op en wierp de tenten ter neder, zware stortregens doorweekten het kruid, de kleederen, de levensmiddelen; en weldra waadden de manschappen in moerassen waar ze niet dan droogen zandgrond verwacht hadden. Een langer verblijf was gevaarlijk; en haastig keerde men naar de kusten terug. Daar verhief zich plotseling een dier vreesselijke orkanen die den Europeaan naauw anders dan bij overlevering bekend waren, rukte de schepen van de ankers, joeg ze verre over de zee terug en wierp ze ontredderd tegen elkander of verpletterde ze op de klippen. En waar de bemanning den dood niet vond in de golven, waar het haar gelukken mogt het strand te bereiken, daar stonden de toegesnelde Algerijnen gereed om de geredde drenkelingen neer te houwen. De invallende nacht verborg de nog ronddrijvende schepen voor het oog der verslagenen; de morgen scheen de hoop te verijdelen, dat sommige nog den storm mogten ontkomen zijn, en eerst laat op den dag ontving men van Doria het berigt dat een gedeelte der vloot gered was, en eenige dagreizen verder op de wederinscheping wachtte. Onmiddelijk stelde de keizer zich aan het hoofd zijner troepen en begon met hen den moeilijken terugtogt. Magteloos en tot hulp buiten staat had hij de onheilen aangezien die zijne trotsche vloot vernield en zijn vóór weinige uren nog zoo magtig leger in een ordeloozen hoop van ontmoedigde vlugtelingen veranderd hadden. Het was het eerste wezenlijke onheil dat in zijn lang gelukkig leven hem had getroffen; de eerste eigenlijke nederlaag na eene reeks van overwin- | |
[pagina 327]
| |
ningen; de eerste zware tegenspoed na meer dan veertig jaren van bijkans ongestoord geluk. Met stille onderwerping aanschouwde hij de vernietiging zijner hoop, met zwijgende berusting in zijn lot zag hij de schoonste zijner verwachtingen den bodem ingeslagen; maar toen de tijd van handelen weer gekomen was, toen rigtte hij zich op uit zijne moedeloosheid, en den pligt beseffend die hem was opgelegd, wist hij waardiglijk dien te vervullen. Aan het hoofd zijns legers was hij overal de eerste om de vermoeijenissen der reize door te staan, de eerste in gevaren, in de kleine maar afmattende gevechten met de bewoners des lands, overal onverschrokken en onversaagd, menschlievend jegens zieken en gekwetsten, en tegenover de neergedrukten opgeruimd, zoo niet in waarheid dan toch voor 't oog, groot in één woord in het ongeluk zoo als hij groot was geweest in het geluk. Zware marschen, zorgelijk doorgewaakte nachten, aanstekende ziekten, honger en ontbering van allerlei aard bragten zijn eenmaal zoo talrijk leger tot op weinigen terug; maar eindelijk toch viel dezen het bijkans onverhoopt geluk ten deel de landingplaats te bereiken waar Doria's schepen de overgeblevenen lagen af te wachten, en haastig werden zij aan boord gebragt om zoo spoedig mogelijk naar Europa te worden teruggevoerd. De laatste die zich inscheepte - de geschiedenis heeft het met aandoening en bewondering opgeteekend - was Karel V zelf. En nog was geen einde aan 't lijden dat hij en de zijnen hadden door te staan; nogmaals dreef een nieuwe storm de niet dan met ontzaggelijke moeite weer verzamelde vloot uiteen, en nogmaals her- en derwaarts over de onstuimige zee gedreven, achtten de schepelingen zich gelukkig de een of andere bevriende haven te mogen binnenloopen, ook al was die verre van het land verwijderd dat zij wenschten te bereiken. Verscheidene weken nog zwierf de keizer langs de kusten rond, en eerst tegen 't eind van November keerde hij, na velerlei wederwaardigheden, behouden in Spanje terug. Allerwege was binnen korten tijd in Europa de mare van 's keizers mislukten togt door de in verschillende havens gelande schepelingen verbreid, - en allerwege heerschte verslagenheid en ontsteltenis. Één slechts wien die mare eene vreugdemare, wien Karels ongeluk eene oorzaak tot blijdschap was, gelijk vroeger de tijding zijner glansrijke over- | |
[pagina 328]
| |
winning eene bron hem was geworden van afgunst en haat. Aan het hof van den allerchristelijksten koning van Frankrijk werd de juichtoon aangeheven over de nederlaag van den bestrijder der ongeloovigen. Frans I zegevierde, nu Karel V het medelijden ook van zijnen doodvijand waardig mogt zijn. Frans I zegevierde, omdat thans eindelijk de kansen weer schoon stonden, schooner dan ooit voor de gewenschte hernieuwing van den strijd. Tot verdediging scheen de keizer buiten staat, en bij het onheil dat hem had getroffen mogt hem niets wenschelijker dan vrede zijn. En daarom dan, meende Frans, zoo haastig mogelijk den oorlog weer begonnen! Maar hoe de wapenstilstand van Nizza met voeg te verbreken? Geen nood! Een voorwendsel was ligt gevonden, een voorwendsel dat een schijngrond tot vijandschap gaf, hoe nietig en onbeduidend ook op zich zelf. Milaan was door den keizer na de mislukte onderhandelingen over den bruidschat van den hertog van Orleans aan Filips van Spanje in leen gegeven; daarover mogt nu des noods de twist worden aangevangen; maar raadzaam scheen het niet, en mogt zich eenige andere reden tot oorlogen opdoen die meer den schijn van geleden onregt gaf, het ware zonder twijfel verkieselijk te achten. Den koning althans scheen het beter, even als bij den vorigen krijg over den dood van Maraviglia, thans over den moord van twee spionnen te klagen, die eenigen tijd geleden, met geheimen last door de staten des keizers naar den sultan gezonden, op bevel van den stedehouder van Milaan waren aangehouden en bij eene schermutseling met diens soldaten gedood. Den koning, zeggen wij, scheen zulk eene, tegen den keizer althans volkomen ongegronde klagt, waarbij op de meest onbeschaamde wijze al wederom het volkenregt te pas gebragt werd, verkieselijk boven eene openlijke oorlogsverklaring waarbij hij ronduit zijn voornemen te kennen mogt geven om ten zijnen eigenen voordeele van het ongeluk zijns vijands partij te trekken. Genoeg - de klagt werd ingediend, de moord van Rincon en Fregoso den keizer persoonlijk ten laste gelegd, de krijg zoo haastig mogelijk verklaard. Een vierde oorlog tusschen Frans I en Karel V begon. Het was de laatste door beiden gevoerd. Met beter vooruitzigt dan een der vorige door den koning aangevangen, was die oorlog hem van allen de meest noodlottige. Maar mimmer welligt had hij ook strenger straf verdiend dan thans. | |
[pagina 329]
| |
Vijf legers tegelijk op de been gebragt, Karel onvoorbereid, de hertog van Kleef tegen hem opgezet, de paus vreezende voor eenen afval van Frans en dus niet genegen partij te kiezen voor Karel, - ziedaar een begin dat inderdaad veel beloofde, en de sinds eenigen tijd door den sultan toegezegde hulp overbodig scheen te maken. Dan, de gewone nalatigheid van Frans en de onbedrevenheid van zijnen gunsteling d'Annebault, die oorlog voerde zonder eenig het minste plan en door verdeeling de krachten zijner legers verzwakte, wendden de kansen ten voordeele des keizers. En behendig als altijd bleef deze rustig den tijd afwachten, waarop hij weder geheel tot den aanval gereed zoude zijn, en thans nog tot eenvoudig verdedigen en ontwijken zich bepalen. Het gevolg was dat de koning bijkans niets won terwijl de gelegenheid tot veroveren hem nog gegeven was, zoodat hij als gewoonlijk weder nieuwe verliezen mogt voorzien wanneer de tijd van zelfverdediging gekomen zou zijn. In deze omstandigheden zijne eigene krachten niet meer vertrouwend, zag hij eindelijk naar het middel om, dat hij lang en te regt geaarzeld had aan te grijpen - de hulp van Barbarossa. Een ongehoord feit geschiedde, eene wandaad werd thans gepleegd, waaraan de naam ontbreekt, maar die alleen door eenen gewetenloozen vorst als Frans I kon bedreven worden. Barbarossa, de Christenvijand, de roover door Karel V zoo roemrijk bevochten, werd met zijne talrijke en welbemande vloot als bondgenoot en vriend door den koning van Frankrijk te Marseille ontvangen. Vandaar vertrok hij met eenen Franschen gezant aan boord naar Nizza, veroverde en plunderde de stad, die door de Turken verlaten, door de teruggeblevene Franschen ten tweedemale geplunderd en thans bijkans geheel verwoest werd, trok met zijne schepen de kusten van Italië langs, moordde, roofde, brandde, met goedkeuring van Frans, wiens gezant nog steeds bij hem bleef, in de aan zee gelegene steden en dorpen, voerde meer dan 5000 Christenen als slaven, en 200 nonnen voor het serail des sultans uit Italië weg, liet zich niet dan na hevige gevechten met de Spaansch-Napolitaansche vloot een gedeelte van den gemaakten buit weder ontnemen, en keerde daarop naar de Fransche kusten terug, om de bevelen van zijnen nieuwen meester, den Christelijken koning, af te wachten. Dat in Europa de kreet van | |
[pagina 330]
| |
verontwaardiging tegen Frans I algemeen was, welk ook voor 't overige het verschil van meening of gezindheid mogt zijn, zal niemand bevreemden die niet ten eenenmale den geest der tijden en de verhouding van Christenen en ongeloovigen in de 16de eeuw miskent; dat de Duitsche Protestanten, na het verlengen van den godsdienstvrede, onmiddelijk hulp tegen Soliman en Frans I zijnen bondgenoot beloofden, dat de Fransche gezanten, die onbeschaamd het verbond van hunnen koning met den sultan kwamen loochenen, met smaad en schande van den rijksdag te Neurenberg als vijanden des lands werden weggejaagd, zal door ieder met welgevallen worden vernomen, wien elk afdoend protest tegen het onregt de voldoening schenkt van het bevredigd gevoel der regtvaardigheid. Maar onverstaanbaar moet het ons dan ook schijnen dat het gedrag van Frans I ook in dezen nog verdedigers heeft gevonden, dat men zijne handelwijze het resultaat eener verstandige staatkunde en de verontwaardiging tegen hem opgewekt het gevolg van bekrompen godsdienstijver heeft durven noemen. Wij willen gelooven dat zoodanig eene verdediging niet dan eene wanhopige uitvlugt is om een mislukten held te redden; is daarentegen de bewering werkelijk gemeend, dan kan zij niet anders dan het gevolg eener volkomen onhistorische wijze van beschouwing zijn, die alle eeuwen, alle verhoudingen gelijkstellend, alle handelingen naar denzelfden maatstaf wil beoordeelen. 't Is waar, in onzen tijd moge het verbond eener Christelijke mogendheid met de Porte, schoon men 't ongaarne tegen Europa gerigt zoude zien, die verontwaardiging niet opwekken, die het in de 16de eeuw ten gevolge had; maar hoe anders is ook de verhouding van de halve maan tot het kruis geworden! Hoe anders zijn de reden, de wijze van oorlogvoeren, het doel van den krijg! Men vergete toch niet dat de Turken der 16de eeuw de Christenen beoorloogden uit godsdiensthaat, gelijk de kruisvaarders uit ijver voor hunne godsdienst waren uitgetogen ter bevrijding der heilige stad; men bedenke dat evenmin als in hunnen tijd de onderneming van dezen aan bekrompenheid mag toegeschreven worden, evenmin ook de verdediging van het Christelijk Europa tegen de aanvallen der ongeloovigen in de 16e eeuw eene daad van fanatisme kan heeten, maar dat die verdediging integendeel een dure pligt was den Europeschen vorsten opgelegd, en het mis- | |
[pagina 331]
| |
kennen van dien pligt eene misdaad voor een Christelijk koning. En dan zal men ook met bewondering leeren opzien tot Karel V; dan zal men niet dan de diepste verachting voor Frans I gevoelen, dan zal men erkennen dat ons oordeel gegrond was, toen wij Frans I, den bondgenoot der Duitsche en den beul der Fransche Protestanten, den strijder voor Rome en den vriend van Soliman en Barbarossa, eenen vorst zonder trouw, een ridder zonder eer en een mensch zonder godsdienst en geweten noemden. Dan, hoe schandelijk ook zijne handelwijze, zij baatte hem niet; zij bleef even vruchteloos als elke vroegere ongeregtigheid. Integendeel: zij bragt den keizer tot het uiterste, zij verzekerde hem de hulp der volken, sinds zij de noodzakelijkkeid der zelfverdediging leerden beseffen; zij vereenigde Europa tegen den Christenvijand, en zij verwierf den keizer nieuwen roem waar Frans I niet dan zijne vernedering beoogd had. En spoedig keerde dan ook de kans geheel, die een tijd lang voor Karel zoo nadeelig had gestaan. Wel stroopte nog Barbarossa langs de kusten van Italië, wel verspreidden nog zijne wapenen ontsteltenis en schrik, maar de keizerlijke vloten bleven niet werkeloos, en wisten aldra een einde aan zijne rooftogten te maken, terwijl hij van den koning noch het beloofde geld, noch de toegezegde en thans onmisbare hulp in manschappen ontving. Wel was ook in 't noorden een nieuwe vijand tegen Karel verrezen - de hertog van Kleef, door Frans tegen den keizer bijgestaan, om met hulp van den woesten van Rossum het sinds lang betwiste Gelderland te veroveren; maar die bijstand bleef spoedig ontbreken, en weldra, als alle bondgenooten des konings, aan zich zelven overgelaten, werd hij spoedig door Karel tot onderwerping gebragt en tot het sluiten van een nadeelig verdrag genoodzaakt. Wel behaalde eindelijk d'Enghien den 11den April 1544 bij Cerisolles in Piemont eene schitterende en roemvolle overwinningGa naar voetnoot1 op het keizerlijk leger, maar noch hij, noch eenig | |
[pagina 332]
| |
ander veldheer des konings wist op geschikte wijze van de zege gebruik te maken, zoodat den keizer de nederlaag op weinig meer dan een verlies aan soldaten en krijgsvoorraad te staan kwam. En de tijd was nabij waarop Karel het stelsel van verdediging zou vaarwel zeggen, om met den meest gelukkigen uitslag dat van aanval te beproeven. Nieuwe en talrijke legers had hij in weinige maanden op de been gebragt; met Hendrik VIII, wegens de Schotsche zaken thans de vijand van Frans I, had hij een verbond tegen dezen gesloten, en uit Duitschland was hem magtige hulp toegekomen. Nog zon de koning van Frankrijk op nieuwe veroveringen, toen hij eensklaps met schrik vernam dat Hendrik VIII met eene magtige vloot te Calais geland en dat Karel V met zijne welgeruste legers in Champagne doorgedrongen was. Boulogne wel is waar hield tegen de Engelschen stand, en S. Dizier werd moedig tegen de keizerlijken verdedigd; maar geen weerstand, hoe dapper ook, mogt baten; en binnen weinig tijds vernamen de ontstelde Parijzenaars, dat beide steden na langdurige en wederzijds afmattende belegering tot overgave genoodzaakt waren, dat Hendrik VIII zich op weg had begeven om met Karel zich te vereenigen, en dat deze, zonder tegenstand te Epernay en te Chateau-Thierry ontvangen, nog slechts twee dagreizen van de hoofdstad verwijderd was. Panische schrik beving de gemoederen; aan verdediging werd naauw gedacht; één die een burgerlegioen trachtte op te rigten, maar niemand die zich bij hem aansloot; rijken laadden hunne goederen op schepen en schuiten om ze over de Seine, of op wagens om ze over land naar Orleans weg te voeren; minder aanzienlijken droegen hunne bezittingen zelf ter stad uit; allen zochten zich te redden door eene overhaaste vlugt. En geen wonder voorzeker dat een volk, wars van oorlogen zonder doel, oorlogen waaraan het zelf nimmer deel mogt nemen, noch geschikt, noch geneigd zich betoonde in de ure des gevaars voor eenen koning in de bres te springen, die steeds gewoon was voor edelen en vreemdelingen de burgers terug te stooten. Geen wonder dat Parijs zwak en vreesachtig was tegenover den vijand, nadat het zoo lange jaren door een onverbiddelijk despotisme aan lijdelijke onderwerping en alle kracht vernietigende werkeloosheid was gewend. Maar nu werd Frans I dan ook de gelegenheid gegeven, om, schoon te laat, te begrijpen, dat eene ego- | |
[pagina 333]
| |
ïstische alleenheerschappij zoet moge zijn zoo lang het volk een lijdzaam werktuig in de hand des gebieders is, maar dat zij gevaarlijk en noodlottig wordt zoodra de vorst in verlegenheid den bijstand behoeft, dien datzelfde volk alleen hem geven kan; dat de poging vruchteloos is, om het plotseling weder te bezielen, nadat het eenmaal van geest en leven is beroofd, en dat gematigde en welbegrepen vrijheid ook de kleine volken sterk, maar slaafsche gehoorzaamheid de grootste zelfs zwak doet zijn. Gelukkig echter voor Frankrijk was de vijand die het bedreigde een man, die als veldheer niet ligt door het geluk zich verblinden of door schoonschijnende vooruitzigten tot roekeloosheid zich verleiden liet, en die als vorst de eerste welligt is geweest die de hoogere staatkunde verstond van het door de behartiging van eens anders belangen gelijktijdig bevorderde eigenbelang. Den raad van sommige krijgslustigen met zijne gewone voorzigtigheid verwerpend, trok de keizer dan ook niet verder voort om Parijs te gaan veroveren, en, gelijk men verwachtte, den koning in zijne eigene hoofdstad de wet voor te schrijven of zijn land met Hendrik VIII te deelen, maar bleef standvastig bij het van den beginne af aan genomen besluit, om door eenen dreigenden inval den koning schrik aan te jagen, en hem te overtuigen dat vrede en onderhandeling de eenige middelen waren om te verkrijgen wat hij wenschte, terwijl oorlog en geweld niet dan schade en schande hem berokkenen konden. Dat doel werd volkomen bereikt, en Frans I haastte zich den 18den September 1544 te Crespy den vrede aan te nemen, die door Karel hem werd aangeboden, - eenen vrede waarbij al de vroeger door hem geweigerde voordeelen hem nogmaals verzekerd, Milaan of de Nederlanden aan den hertog van Orleans, wanneer deze binnen het jaar de dochter of de nicht van den keizer huwde, geschonken, en geene andere verpligtingen dan hulp tegen Turken en Protestanten van den koning gevorderd werden, - eenen vrede derhalve voor Frankrijk zoo eervol en zoo voordeelig, dat men reden zou hebben zich over de grootmoedigheid des keizers te verwonderen, wanneer men niet tevens, met eenen terugblik op de vroeger door ons verklaarde en steeds door hem in 't oog gehouden plannen, bemerkte, dat het voordeel van zijnen vijand in dezen ook zijn eigen was, terwijl eene ver- | |
[pagina 334]
| |
overing van Frankrijk, gelijk ze door velen gewenscht werd, wegens het bondgenootschap met Hendrik VIII voor den keizer onoverkomelijke zwarigheden opleverde. Eene onverwachte en den koning hoogst noodlottige gebeurtenis verhinderde intusschen ten eenenmale de vervulling der hem zoo voordeelige voorwaarden - het plotseling overlijden van den hertog van Orleans. Te vergeefs rigtte zich Frans I met nieuwe voorstellen tot den keizer; met reden weigerde deze thans in eenigen afstand van een deel zijner staten toe te stemmen nu de eenige persoon aan wien met redelijkheid die afstand gedaan kon worden overleden was. Vruchtelooze klagt was het eenige wat den koning thans overbleef: nieuwe oorlog was, vooral bij den nog voortdurenden krijg met Engeland, niet alleen volstrekt onmogelijk, maar elke handeling zelfs gevaarlijk die den keizer op eenigerlei wijze beleedigen mogt, zoodat hij zich ten slotte gedwongen zag, lijdelijk eenen vrede te laten voltrekken die in den beginne zoo eervol, in de uitkomst thans zoo niet voor Frankrijk dan toch voor hem zelven nadeeliger en meer vernederend dan eenige vroegere geworden was. Zoo eindigde de laatste oorlog door Frans I tegen Karel V gevoerd. Eene hoogere beschikking scheen de uitvoering der straf te hebben overgenomen, die de koning zoozeer verdiend, maar die menschelijke magt hem niet opgelegd had. Vijfmalen had hij geweld beproefd, driemalen volkomen vruchteloos, tweemalen met tijdelijk geluk, maar ook met kort daarop weer gevolgd verlies van hetgeen hij niet dan met groote kosten en verbazende opofferingen gewonnen had. Zijn eerewoord had hij gebroken, een plegtig bezworen vrede openlijk geschonden, verdragen niet geacht, valschheid en dubbelhartigheid niet geschuwd, de welvaart van zijn volk, de rust van Europa, het heil der Christenheid in de waagschaal gesteld, en na dat alles bleef hem niets dan de overtuiging dat het voorwerp zijner onzalige begeerte thans onherroepelijk voor hem verloren was en dat hij waarschijnlijk nimmer het doel bereiken zou waaraan hij eer en trouw en godsdienst had opgeofferd. En magtiger dan ooit, in den glans der meest schitterende overwinning stond zijn gehate vijand hem tegenover, de vijand wien hij de diepste vernedering had toegedacht, en wien hij den hoogsten roem had voorbereid. Van dien vijand moest hij de beslissing van zijn lot ontvangen, en toen onvoorziene omstan- | |
[pagina 335]
| |
digheden de volledige vervulling der vredevoorwaarden onmogelijk maakten, bleek het, dat hij een vernederend geschenk van dezelfde hand had aangenomen die hij trotsch en vertrouwend op eigene krachten had afgewezen toen ze hem vrede en vriendschap bood. En zelfs de voldoening van eindelijk dan toch ook den gehate vernederd te zien, werd hem niet geschonken: hij stierf vóór den tijd waarop ook Karel op zijne beurt het volslagen mislukken zijner lang voorbereide en diep doordachte plannen moest aanschouwen; hij stierf juist op het oogenblik toen de volkomene zegepraal des keizers over al zijne vijanden door gansch Europa met bijkans ontwijfelbare zekerheid werd verwacht. De beide laatste jaren van de regering van Frans, de kortstondige overwinning en de daarop gevolgde nederlaag van den keizer in Duitschland, zijn afstand van den troon en zijne laatste levensdagen blijven ons thans nog ter beschouwing over. Voor de karakteristiek van Karel V vangt hier eene der meest belangrijke perioden van de geschiedenis zijner regering aan: zij bevat de uitvoering maar tevens ook de volkomene mislukking van wat een lang en rusteloos werkzaam leven van den beginne af aan had voorbereid, de oplossing van veel dat onverklaarbaar scheen en de voorbereiding tot het onverwachte einde.
P.A.S.v.L.B.
(Wordt vervolgd.) |
|