De Gids. Jaargang 16
(1852)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Populaire aardrijkskunde in ons vaderland.
De Groote Bijbelkaart, door C.E. van Koestsveld. Groningen, J. Oomkens Jzoon, 1849. 4 bladen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewezen. Men is gewoon die wetenschap in drie hoofdvakken te splitsen, naarmate zij onzen aardbol in zijne betrekking tot de andere hemelligchamen beschouwt, of gadeslaat in zijnen natuurlijken toestand en verdeeling, of eindelijk den blik vestigt op de veranderingen, die het verloop der geschiedenis en de beschikkingen der diplomatie op zijne oppervlakte te weeg brengen. Deze drie deelen der aardrijkskunde staan echter tot elkander in gedurige en gedeeltelijk wederkeerige betrekking; zij kunnen niet op zich zelve staan, maar behoeven den steun der andere. De afscheiding van de aangrenzende vakken van wetenschap is moeijelijk en het trekken der grenzen eenigzins willekeurig. De, niet geheel adaequaat, zoogenaamde mathematische aardrijksbeschrijving kan ook beschouwd worden als een onderdeel der sterrekunde. De natuurkundige aardrijksbeschrijving is eigenlijk niet anders dan eene beknopte zamenvatting der algemeenste waarheden, die, meer in bijzonderheden behandeld, aan de afzonderlijke wetenschappen der meteorologie, geologie, mineralogie, botanie, zoölogie, anthropologie hare stof leveren. Eindelijk de staatkundige aardrijksbeschrijving staat in de allernaauwste betrekking tot de geschiedenis, en is inderdaad niet anders dan de geschiedenis zelve van de oppervlakte der aarde, in hare verhouding tot het leven en streven der menschen. De algemeene nuttigheid der aardrijkskunde volgt reeds uit haar verband tot zoovele der meest gewigtige wetenschappen. Maar de geheele omvang van haar praktisch gebruik valt daardoor nog niet in het oog. De zeevaart, de handel, de nijverheid in al hare vertakkingen, de krijgsmanswetenschappen hebben aan de kennis van den aardbodem de dringendste behoefte; ja geen mensch, hoe nederig zijn stand, hoe beperkt de kring van zijn bedrijf wezen moge, kan alle aardrijkskundige wetenschap ontberen. De aardrijkskunde maakt dan ook een onmisbaar bestanddeel van het volksonderwijs uit. Terwijl hare meest algemeene trekken en eene wat meer uitgewerkte schets van sommige harer deelen (de Bijbelsche aardrijkskunde, de aardrijkskunde des Vaderlands) reeds behoefte zijn voor de lagere scholen, volgt zij, nu in deze dan in gene rigting, het onderwijs in al zijne takken, en geene middelbare of hoogere school, hetzij aan handel, aan industrie, aan scheepvaart, aan krijgswezen, of aan eene eigenlijk geleerde opvoeding gewijd, waar het onderwijs in de aardrijkskunde geheel mag worden gemist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zou mogen verwachten, dat voor eene wetenschap van zoo algemeen nut gepaste leerboeken en hulpmiddelen bij geene beschaafde natie zouden ontbreken. Het plagt echter, naar de herinneringen onzer jeugd te oordeelen, nu 20 tot 30 jaren geleden in ons Vaderland daar slecht mede gesteld te zijn. Niet dat het onderwijs in de aardrijkskunde verwaarloosd werd; maar het was weinig meer dan bloot geheugenwerk. Die de meeste rivieren, meeren, kapen, landengten, gebergten en steden met haar inwonerental wist op te noemen, werd als de meest ervarene in dit vak beschouwd; wie de graafschappen van het Vereenigd Koningrijk, de departementen van Frankrijk, de staten van den Duitschen Bond met de onderverdeeling der grootere wist op te zeggen, werd als een phenix beschouwd. Van de natuurlijke gesteldheid der landen, van hetgeen zij voor handel en nijverheid opleveren, vernam men schier niets dan eene dorre lijst der produkten. De leerboeken waren geheel overeenkomstig deze geestelooze wijze van de wetenschap te beoefenen ingerigt. Aan goede kaarten bij het onderwijs was groot gebrek, en die voorhanden waren werden zelden gebruikt, nog zeldzamer op oordeelkundige wijze aan eene levendige voorstelling der gesteldheid van land en water op de aardoppervlakte dienstbaar gemaakt. Het geheugen werd met nuttelooze ballast overladen, en wat wezenlijk nut zou hebben aangebragt werd verwaarloosd en voorbijgezien. In plaats van een levenademend beeld van onze aarde, vertoonde men een dor geraamte, en de leerling schuwde eene wetenschap, die bij eene regte beoefening vol aantrekkelijkheid is, als het non plus ultra van wat hij zich vervelends denken kon. Zulk een beklagenswaardige toestand van de populaire aardrijkskunde kon slechts het gevolg zijn van een gebrek aan diepere opvatting, aan hoogere, wetenschappelijke studie van dit vak. Gelijk de regen uit de dampen in de wolken zaamgepakt op de aarde nederdaalt, zoo druipt uit de schatten van kennis, in de studeercel vergaderd, een vruchtbaar onderwijs op alle standen des volks af. Altijd zal een tak van kundigheden in zijn praktisch nut ook voor het volk beter gewaardeerd en tot op de laagste klassen der scholen beter onderwezen worden, naarmate hij in den kring der geletterden met meer liefde wordt gepleegd en naar beter methode beoefend. De reden is klaar; want het geheel kan slechts wel verstaan worden door hem, die het diepst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de kennis der deelen is ingedrongen, en de schets van het geheel, die voor het volksonderwijs vereischt wordt, zal eerst dan zijn wat zij wezen moet, indien eene behoorlijke doorvorsching van den ganschen omvang der wetenschap geleerd heeft, het algemeen belangrijke uit de gansche massa der wetenschappelijke stof af te zonderen. De wetenschappelijke aardrijkskunde heeft in de laatste jaren in ons Vaderland belangrijke vorderingen gemaakt. Om het te bewijzen behoeven wij slechts te herinneren, wat sedert eenige weinige jaren in het vak der Bijbelsche aardrijkskunde en voor de kennis van ons eigen Vaderland en zijne overzeesche bezittingen verrigt is. Het is waar, dat de aardrijkskunde geene reuzenwerken bij ons gesticht heeft, die met Ritters ‘Erdkunde,’ den physicalischen Atlas of den Atlas van Azië van Berghaus, en den historischen Atlas van von Spruner kunnen vergeleken worden; - het is waar, dat onze aardrijkskundigen, bij de beoefening hunner wetenschap, met uitzondering van het terrein der Bijbelsche geschiedenis, zich veelal tot het Vaderland en zijne koloniën bepaalden; - toch mogen wij op onderscheidene wetenschappelijke werken en verdienstelijke kaarten wijzen, die der Nederlandsche geographische literatuur in de laatste jaren tot eer hebben verstrekt. Wat voor Bijbelsche aardrijkskunde door de Heeren de Bruyn en van Senden geleverd is, hebben wij in een vroeger artikel in dit tijdschrift getracht te schetsen. Wij zullen hier niet vermelden, wat voortreffelijke kaarten voor de kennis van den Vaderlandsche bodem in de laatste jaren uit het topographisch bureau te 's Hage zijn voortgekomen, maar herinneren gaarne, ten bewijze hoe men zich in verschillende rigtingen op den regten weg bevindt, de geologische kaarten van ons Vaderland door de Heeren Staring en Acker Stratingh (in zijn ‘Aloude staat en geschiedenis des Vaderlands,’ Gron. 1849), en den ‘Historische Atlas van Noord-Nederland,’ die thans door den Heer G. Mees wordt in het licht gegeven. Wat eindelijk de Overzeesche Bezittingen betreft, is het zeker niet te veel gezegd, wanneer wij beweren, dat sedert weinige jaren een nieuw tijdvak voor hare kennis, ook uit geographisch oogpunt, is aangebroken, vruchtbaar in eene menigte van verdienstelijke werken, en vooral opmerkelijk door de schoone kaarten van Java, door de Heeren van de Velde en Le Clercq geleverd, - die van verschillende deelen van den Indischen Ar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chipel, door den Heer Melvill van Carnbée in zijn ‘Moniteur des Indes’ geplaatst, - de statistieke kaart van al onze Overzeesche Bezittingen, mede door den Heer Melvill van Carnbée, in den Jaarg. 1849, Dl. II, van het ‘Tijdschr. v. Ned. Indië’ opgenomen, - en eindelijk de kaarten van het oorlogstooneel op Java, van Banka en Sumatra's Westkust, in verschillende geschriften van den luit.-kolonel Lange voorkomende. Wil men zich overtuigen, hoe uiterst gebrekkig vóór een vijfentwintig jaren de kennis was, die zelfs kundige geographen van ons Oost-indisch rijk bezaten, men raadplege het anders toch niet onverdienstelijk ‘Aardrijkskundig Woordenboek’ van J. van Wijk Roelandszoon; en wil men zich als met een oogopslag vergewissen van de reuzenschreden in kennis, sedert op dit veld gemaakt, wij willen niet naar het groot aardrijkskundig Woordenboek van Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen van den Heer van der Aa verwijzen, maar onze lezers slechts verzoeken in het reeds verschenen gedeelte van het ‘Geographisch Woordenboek, in één boekdeel,’ van den Heer Kramers, de artikelen Amboina, Anjer, Atsjien, Baglen, Bali, Bandong, Banjermassing, Banjoemaas, Banda, Banka, Bantam, Batavia, Benkoelen, Bezoeki, Billiton, Bima, Bintang, Boero, Boeton, Boni, Borneo, Celebes, Ceram, Cheribon en vele andere met het Woordenboek van den Heer van Wijk te vergelijken. Met de grondiger en omvattender wetenschappelijke beoefening van de aardrijkskunde heeft ook de vooruitgang van de populaire aardrijkskunde tred gehouden. Wij vatten onder dezen eenigzins onbepaalden naam te zamen: de aardrijkskunde, niet slechts zoo als zij wordt voorgedragen en veraanschouwelijkt in boeken en op kaarten, bepaaldelijk voor het onderwijs op lagere of hoogere scholen bestemd, maar ook zoo als hare resultaten in algemeen toegankelijke en voor het groote publiek bestemde geschriften, buiten den kring van de wetenschappelijke beoefenaars des vaks, worden medegedeeld. De kaarten en geschriften, welker titels aan het hoofd van dit opstel zijn geplaatst, zijn lang niet alles wat de laatste jaren in het vak van populaire aardrijkskunde hebben opgeleverd, maar zij zijn wat door toezending van den kant der uitgevers op meer bijzondere vermelding van onze zijde aanspraak had, en vertegenwoordigen tevens genoegzaam de hoofdrigtingen, die de populaire beoefening der aardrijkskunde in de scholen en huisgezinnen thans in ons land pleegt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te volgen. Wij zullen ons echter in onze volgende beschouwingen niet uitsluitend aan een verslag van de opgenoemde werken binden; maar incidenteel ook soms van andere geschriften en kaarten gewagen, waarmede in de laatste jaren onze populaire geographische literatuur is verrijkt. Het ligt in den aard der zaak, dat de zoogenaamde mathematische aardrijkskunde zich eenigermate van de andere onderdeelen dezer wetenschap isoleert. Zij vordert een meer geoefend en gescherpt oordeel, en behoeft geheel andere hulpmiddelen, die doorgaans niet binnen het bereik althans der lagere scholen liggen. Hemel- en aardglobe kunnen slechts zeer gebrekkig door kaarten vervangen worden, en een dieper indringen in de kennis onzer aarde als planeet en in hare betrekking tot de andere hemelbollen wordt slechts mogelijk voor hem, die eene genoegzaam juiste voorstelling van het geheele zonnestelsel heeft verkregen, wat echter de grenzen van het gebied der aardrijkskunde overschrijdt. De voortreffelijke, in duidelijkheid en juistheid van voorstelling misschien onovertroffene, geschriften over populaire astronomie, met welke Prof. Kaiser onze letterkunde verrijkt heeft, kunnen echter in dit opzigt aan de behoeften van allen, die niet zelven mannen der wetenschap willen worden, volkomen voldoenGa naar voetnoot1. Bij de populaire aardrijkskunde kan men ten aanzien der mathematische geographie al niet verder gaan dan een beknopt overzigt van eenige harer voornaamste stellingen, inzonderheid voor zoo verre die tot regt verstand der inrigting van geographische kaarten vereischt worden, en dit wordt dan ook in de leer- en handboeken der aardrijkskunde als grondslag voor het geographisch onderwijs zelden gemist. Kaarten van het planeetsysteem, de antipoden, enz., kunnen hierbij eenigermate te hulp komen, gelijk zij ook in Jaeger's ‘Uitgebreide Hand-Atlas in 48 kaarten,’ (Assen, bij J.O. van Houten) niet ontbreken; het gebruik van globen en planetariën blijft echter hier verreweg verkieslijk. Heeft men zich eenmaal, bij wijze van inleiding, de nood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zakelijkste kundigheden uit het gebied der mathematische aardrijksbeschrijving en tevens de definitiën van de voornaamste geographische begrippen eigen gemaakt, dan eerst kan men met vrucht overgaan tot hetgeen in populairen zin als het eigenlijk gebied der aardrijkskunde beschouwd wordt, en uit natuurkundige en staatkundige aardrijksbeschrijving, in zeer verschillende verhoudingen vermengd, is zamengesteld. Er is, onzes inziens, zoowel op kaarten als in geographische leer- en leesboeken, geen schadelijker en tevens algemeener gebrek, dan dat de staatkundige geographie te zeer op den voorgrond staat, en de kennis der natuurlijke gesteldheid van den bodem en zijne voortbrengselen aan politieke en administratieve indeelingen en namen van steden en dorpen wordt opgeofferd. Van dit gebrek is men gelukkig ook in ons Vaderland in de laatste jaren meer teruggekomen, ofschoon de oude rigting in het geographisch onderwijs nog niet geheel verouderd te noemen is. Het zal, gelooven wij, niet moeijelijk zijn, uit het gezegde eenige der voornaamste kriteriën van goede werken over populaire aardrijkskunde af te leiden. Doch er doet zich nog eene andere gewigtige vraag voor. De aarde ondergaat door omwentelingen in de natuur, zoowel als in de geschiedenis, in de gesteldheid harer oppervlakte aanhoudende veranderingen; al hare deelen vertoonen zich nu geheel anders dan zij het deden in vroegere eeuwen. Zal zich de populaire aardrijkskunde alleen tot de kennis van de aarde naar haren nieuwsten toestand en verdeeling bepalen, of zal zij ook de geschiedenis der veranderingen, die de aardoppervlakte ondergaan heeft, in zich opnemen, en landen en gewesten soms beschrijven en afbeelden overeenkomstig den toestand, waarin zij zich voor eeuwen hebben bevonden? Het spreekt wel van zelve, dat verreweg de meesten, die de aardrijkskunde beoefenen, voornamelijk bij de kennis der aarde in haren tegenwoordigen toestand en verdeeling belang hebben; voor schier alle praktische doeleinden is eene zoodanige kennis der aardrijkskunde toereikend, en het is dus duidelijk, dat zij in alle populaire geschriften over geographie in den regel op den voorgrond moet staan. De vervaardiger van kaarten voor het onderwijs of het dagelijksch gebruik, de schrijver van leer- en handboeken der geographie, hetzij in systematischen of alphabetischen vorm, moet er in het algemeen naar streven, zijn arbeid overeenkomstig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de nieuwste waarnemingen, opmetingen, verdeelingen en statistieke mededeelingen in te rigten, opdat zijn werk zoo lang mogelijk aan de bestaande, maar zich telkens wijzigende, behoeften kunne voldoen. Uit dit oogpunt is het een onvergefelijk (en helaas! zoo algemeen) verzuim, wanneer bij geographische kaarten het jaar der vervaardiging niet vermeld wordt; een verzuim, hetwelk wij, tot ons leedwezen, ook in eenige der aan het hoofd dezes genoemde kaarten moeten gispen. Maar de regel, dat slechts de tegenwoordige toestand en verdeeling bij het geographisch onderwijs in aanmerking moeten komen, laat uitzonderingen toe, waar de aardrijkskunde als hulpwetenschap bij de geschiedenis wordt aangewend. Op de gymnasiën gaat met het onderwijs in de oude geschiedenis gemeenlijk ook dat in de oude geographie gepaardGa naar voetnoot1, terwijl daarbij veelal school-atlassen der oude aardrijkskunde, meestal van Duitschen oorsprong, in gebruik zijn. In onze taal kennen wij van dien aard slechts den naar het Hoogduitsch gevolgden ‘Atlas der oude wereld in dertien kaarten’ van Vieth, uitgegeven en met verklarende tabellen vermeerderd door Funke (2de druk, Groningen, van Boekeren, 1825), een werk, dat over het geheel zeer wel aan zijn doel beantwoordt, ofschoon de door Veelwaard gegraveerde kaarten, wat inrigting en duidelijkheid betreft, in menig opzigt, zelfs voor gelithographeerde in Duitsche school-atlassen van dien aard onderdoen. Dat historische kaarten voor de nieuwere geschiedenis eene minder gevoelde behoefte zijn, is alleen een gevolg van den lagen trap, waarop het onderwijs der nieuwe geschiedenis op onze gymnasiën en instituten geplaatst is. Althans zijn zij voor de geschiedenis des Vaderlands onontbeerlijk, gelijk zij inderdaad aan Van Lenneps ‘Geschiedenissen van Noord-Nederland, aan mijne kinderen verhaald,’ en aan de ‘Geschiedenis des Vaderlands voor Gymnasiën en Instituten’ van Elberts, doch beide op zeer kleine schaal, zijn toegevoegd. Maar zelfs op de lagere scholen kunnen zij hier, naar ons inzien, niet geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemist worden. Nu zijn, wel is waar, aan de ‘gesteendrukte kaartjes,’ uitgegeven door de gewestelijke Vereeniging Noord-Holland van het Nederl. Onderwijzers-genootschap, kaartjes van Nederland in de 1ste en 7de eeuw toegevoegd; doch zij zijn, zoowel wegens de kleine schaal, als wegens de gekozen tijdstippen, voor het schoolgebruik onvoldoende. De groote ‘Historische Atlas van Noord-Nederland’ van den Heer Mees, van welken wij reeds gewaagden, kan natuurlijk in de behoeften van het onderwijs niet voorzien. Er blijft hier dus eene lacune, die, onzes inziens, het best door een paar wandkaarten van het Vaderland, in de tijdperken der graven en van de republiek, op groote schaal ontworpen, zou kunnen worden aangevuld. Maar behalve -, en meer nog dan de Vaderlandsche geschiedenis, heeft ook de Bijbelsche geschiedenis bij het onderwijs in de scholen, op de catechisatiën en in de huisgezinnen, behoefte, om door kaarten te worden toegelicht. Hier toch hebben wij te doen met een deel der historische wetenschap, voor allen zonder onderscheid van rang of stand belangrijk, en waarin bij een wel geregeld onderwijs niemand, wie hij ook zij, een vreemdeling mag blijven. Maar bij het behandelen van dit gewigtig deel der geschiedenis worden wij geheel in een verleden van ten minste achttien eeuwen terug geplaatst. De landen, die het tooneel waren der Bijbelsche geschiedenissen, hebben door oorlogen en omwentelingen verbazende veranderingen ondergaan, en het gebruik van kaarten, welke die landen naar hunnen tegenwoordigen toestand voorstellen, treft dus hier geen doel. Daar de Bijbelsche geschiedenis zelve een tijdvak van vele eeuwen omvat, is bij een dieper indringen eene reeks van historische kaarten, gelijk de Heer van Senden in zijn Bijbel-Atlas geleverd heeft, verkieslijk; maar noodzakelijk is het althans zeker, dat men de leerlingen met eene voorstelling van het Joodsche land en van de Oude Wereld naar den Bijbel te gemoet kome, die hun zoo al niet het bijzondere der verschillende tijdperken, dan ten minste zoo veel mogelijk het algemeene en blijvende nevens het een of ander hoofdtijdperk der Bijbelsche aardrijkskunde, bij voorbeeld den tijd van de omwandeling des Zaligmakers, voor oogen houdt. Bij het aardrijkskundig onderwijs, althans op de lagere scholen, beschouwen wij kaarten als de hoofdzaak, terwijl de leerboeken daarbij schier geheel op den achtergrond treden. Het eerste onderwijs toch moet zooveel mogelijk aanschou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welijk zijn, en naauwelijks is er eene wetenschap, die meer geschikt is dan deze, om geheel door aanschouwing te worden verkregen. Tevens kan het niet twijfelachtig zijn, hoedanig goede kaarten voor de lagere scholen moeten zijn ingerigt. Men heeft het op het voetspoor onzer Duitsche naburen ook bij ons gaan inzien, dat hier kaarten vereischt worden, die, altijd aan den wand der schoolkamer ten toon hangende, van de verstafgeplaatste schoolbank zoo goed kunnen gezien worden, dat bij het geographisch onderwijs de orde niet behoeft te worden verstoord. De kaarten moeten derhalve op zeer groote dimensiën geteekend zijn, en toch slechts het allervoornaamste, het volstrekt noodige bevatten; de grenzen der landen en hunne verdeeling moeten met sterke in het oogloopende kleuren zijn afgezet; de bijzonderheden van het terrein in groote en duidelijke trekken zijn voorgesteld; de aanwijzing van de gewigtigste - en ook van niet meer dan de gewigtigste - plaatsen met in de verte zigtbare stippen zijn aangewezen, en alle namen, op de kaart voorkomende, met zoo groote en duidelijke letters geschreven zijn, dat zij door het scherpe oog der jeugd op goeden afstand kunnen gelezen worden. Reeds het dagelijks zien van zoodanige kaarten aan de schoolwanden zal de hoofdtrekken der aardrijkskunde in het geheugen griften; maar bovendien moet de onderwijzer die voorstelling door zijn mondeling onderrigt gedurig verlevendigen en versterken, door het verhaal van hetgeen land en volk merkwaardigs opleveren of de beschrijving der gewigtigste voortbrengselen aanvullen, en de leerlingen ieder op hunne beurt in de gelegenheid stellen, om zijne door elkander geworpen vragen over de ligging van landen, steden, bergen, stroomen, enz., vlug en vaardig door aanwijzing op de kaart te beantwoorden. Zoodanige wandkaarten, als wij hier beschreven hebben, zijn, of willen althans zijn, de drie kaarten aan het hoofd van dit opstel in de eerste plaats vermeld. De Heer van Koetsveld, wiens veelzijdige bekwaamheden, nu eens als humoristisch schrijver en novellist, dan eens als prediker en in stichtelijke geschriften ten toon gespreid, wij bewonderen, trachtte ook aan de behoefte eener wandkaart bij het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis op scholen en catechisatiën, door de uitgave zijner ‘Groote Bijbelkaart,’ te voldoen. Zij was reeds in 1845 door eene kaart van Zuid-Westelijk Azië en Noord-Oostelijk Afrika ten tijde van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
David en Salomo, met Palestina naar de stamverdeeling op een karton, en in 1846 door eene kaart van de Christelijke wereld gedurende de drie eerste eeuwen, met Palestina ten tijde des Zaligmakers op een karton, voorafgegaan. De Heer van Koetsveld was aanvankelijk voornemens op deze beide kaarten twee andere voor de gewigtigste tijdperken der kerkgeschiedenis, den tijd der kruistogten en den tijd der hervorming, te doen volgen; doch bespeurende, dat deze verzameling voor het volksonderwijs te kostbaar zoude worden, en tevens inziende, dat zijne ongekleurde en op slechts kleine schaal geteekende kaarten in de behoefte der scholen niet voorzagen, liet hij dit plan varen, om een ander meer doeltreffend te omhelzen, waaraan hij in 1849 door de uitgave der ‘Groote Bijbelkaart’ uitvoering schonk. Deze kaart, uit vier vellen bestaande, die tot eene wandkaart van slechts matige grootte kunnen vereenigd worden, is op eene zeer eigenaardige wijze ingerigt, die eene korte beschrijving verdient. Bovenaan in het midden is eene kleine wereldkaart in twee halfronden naar de tegenwoordige indeeling en benaming geplaatst, om tot vergelijking met de oude wereld te dienen. Ter linkerzijde bevindt zich een karton, waarop de oudtijds bekende wereld is voorgesteld naar de indeeling en benaming bij de Grieken en Romeinen in gebruik. Een karton van Palestina naar de ten tijde des Zaligmakers gevolgde verdeeling bevindt zich in den tegenovergestelden hoek. Onder deze drie kleine kaarten strekt zich het groote veld uit, op hetwelk het tooneel der Bijbelsche geschiedenis van de Zee-ëngte van Herkules tot aan de Perzische golf op veel breeder schaal is voorgesteld. De linkerhoek aan de onderzijde is nog tot een karton van Jeruzalem en zijn omtrek gebezigd. Wij vinden hier dus veel vereenigd, - meer misschien dan wij regt hadden te verwachten; maar toch niets dat op zulk eene kaart overtollig of misplaatst is, indien slechts alle deelen aan de vereischten eener goede wandkaart beantwoorden. Het verwondert ons dus in zeker opzigt niet, dat deze kaart zoo grooten lof mogt inoogsten van den Heer Mees, in de inleiding tot zijn historischen Atlas: ‘Hetgeen Ds. van Koetsveld zich voorstelde, - om eene volledige handleiding tot de Bijbelsche aardrijkskunde voor leerlingen te geven, is volkomen bereikt. Door de groote schaal, de sprekende letters en kleuren, de teekens der voorname plaatsen, zal het den on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derwijzer niet moeijelijk vallen, aardrijkskunde en geschiedenis naar behooren te verbinden.’ Maar leed doet het ons, dat wij ons met deze lofspraak niet zoo gereedelijk kunnen vereenigen. Wij zullen onze aarzeling motiveren. Er zijn in de Bijbelsche aardrijkskunde een groot aantal open vragen en betwiste punten, en onder deze zijn er eenige waarop wij een ander antwoord, eene andere uitspraak zouden gegeven hebben, dan de Heer van Koetsveld op zijne Kaart. Doch in dit overzigt mogen wij niet tot bijzonderheden afdalen; ook is het dit niet wat wij bedoelen. Wij willen de kaart slechts in verhouding tot de vereischten eener goede wandkaart beschouwen, en het schijnt ons toe, dat alleen het groote vak, het tooneel der Bijbelsche geschiedenis, daaraan eenigermate beantwoordt. Wij zeggen eenigermate; want ook hier ontbreekt het niet aan stof tot gegronde aanmerking. Zoo zijn b.v. de kapitale schrijfletters, waarmede de namen der werelddeelen zijn aangeduid, zeer ongelukkig gekozen. De krullen en trekken met fijne op- en zware nederhalen strijden met het geheele karakter der kaart, zijn zelven op een afstand niet duidelijk, en verstoren zelfs eenigzins de duidelijkheid der geheele voorstelling. Maar eene veel gewigtiger bedenking treft de kartons, die, door vele détails in verhouding tot de gebezigde schaal, aan de vereischten eener wandkaart in het geheel niet meer voldoen. En dit gebrek is des te erger, daar ook Palestina hier op een dier kartons is voorgesteld, - Palestina dat, naar onze meening, op eene algemeene Bijbelkaart hoofdzaak zijn en blijven moet. Hoe zeldzaam noopt ons de Bijbelsche geschiedenis den blik te wenden naar Griekenland, Italië, Spanje, Noord-Afrika, en hoe weinig bepaalt zij zelfs onze aandacht bij de Palestina omringende landen, in vergelijking met hetgeen zij ons van Palestina zelf vermeldt. Zoo wij het verblijf in Egypte en de omzwerving in de woestijn van 't Sinaïetisch Schiereiland, de Assyrische en Babylonische gevangenschap en de verkondiging van het Evangelie onder de Heidenen door Paulus uitzonderen, is en blijft Palestina het hoofdtooneel der Bijbelsche geschiedenis, verheerlijkt door de daden van een Jozua, Gideon, Simson, Samuël, David, Salomo, Hizkia en zoo vele andere geloofshelden, en door de omwandeling van den Zoon Gods op aarde. Voor het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis is, naar ons inzien, eene goede wandkaart van Palestina hoofd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaakGa naar voetnoot1, en eene algemeene kaart van het tooneel der Bijbelsche geschiedenis, als bij den Heer Koetsveld hoofdzaak is, kan slechts in de tweede plaats in aanmerking komen. Nevens eene kaart voor de Bijbelsche geschiedenis heeft het lager onderwijs vooral aan twee andere wandkaarten behoefte, eene van het geheele wereldrond, en eene van het land dat ons zag geboren worden. Beide schonk ons de Heer Puls, wiens schoone kaarten door het Nederlandsch Onderwijzers-genootschap bekroond zijn, en die onderscheiding, naar onze gedachten, ten volle verdienen. De wereldkaart bevat de beide halfronden te zamen op acht groote bladen. Hare uitvoering overtreft verre die van de groote Bijbelkaart; maar toch hebben wij eene gewigtige bedenking: de schaal is veel te klein in verhouding tot de opgenomen détails, - de kaart is nog maar ten halve eene wandkaart. Wij erkennen dat het zeer moeijelijk is, zelfs op eene kaart van zeer grooten omvang, het gansche wereldrond zoo voortestellen, dat ook maar de hoofdzaken, die de leerling weten moet, met de vereischte duidelijkheid om van verre gezien te worden zijn aangewezen. Maar tenzij men den moed hebbe, Duitsche voorbeelden navolgende, eene wereldkaart van nog veel grootere dimensiën te ontwerpen, zal men, naar wij meenen, van het denkbeeld moeten afzien, om al wat de lagere school van de aardrijkskunde (die des Vaderlands uitgenomen) leeren moet alleen in eene wereldkaart te zamen te vatten. Dit denkbeeld heeft toch reeds de groote zwarigheid, dat het kleine, maar zoo verreweg gewigtigste werelddeel, dat wij bewonen, dan slechts naar zijne betrekkelijke grootte, maar niet overeenkomstig zijne waardigheid wordt afgebeeld. Maar zoodra men nevens de wereldkaart ook afzonderlijke kaarten van de werelddeelen bij het onderwijs bezigt, wordt het inderdaad overbodig de eerstgenoemde met zoovele bijzonderheden te vullen als hier geschied is, en doet men beter door de afzonderlijke kaarten het gebrekkige der algemeene aan te vullen. Wanneer men echter de aanschaffing van zoovele afzonderlijke kaarten een te groot bezwaar voor de lagere scho- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len mogt achten, dan zou men welligt vooreerst nog met eene kaart van Europa, als het gewigtigste werelddeel, nevens de wereldkaart kunnen volstaan. Van Azië, Afrika en Australië, en zelfs van Amerika, hoezeer dit werelddeel dagelijks in gewigt moge toenemen, zal men aan de massa des volks vooralsnog door de wereldkaart een toereikend denkbeeld kunnen geven. In al deze werelddeelen toch zijn tot dusverre de veel schaarscher algemeen belangrijke punten over eene veel grootere oppervlakte verspreid, en in bijzonderheden te treden is hier minder noodig. Inderdaad is aan de behoefte eener wandkaart van Europa reeds door den Heer Jaeger voldaan. Wij kennen ze echter slechts door eene vlugtige inzage op de tentoonstelling te Arnhem, waar zij nevens de Wereldkaart en de kaart van Nederland door den Heer Puls aan de wanden prijkte, en zien ons dus tot ons leedwezen genoodzaakt, haar van eene meer opzettelijke beschouwing te dezer plaatse buiten te sluitenGa naar voetnoot1. De andere bekroonde wandkaart van den Heer Puls is van het Koningrijk der Nederlanden; zij mogt reeds een tweeden verbeterden druk beleven, een bewijs tevens dat hare verdiensten door het publiek gewaardeerd worden, en dat de Heer Puls niet op de behaalde lauweren rust. Deze op zes groote bladen bevatte kaart van ons kleine rijk voldoet aan de eischen eener wandkaart oneindig beter dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo even vermelde Wereldkaart. Zoo er ook namen en bijzonderheden op voorkomen, die niet op grooten afstand kunnen gezien worden, zij schaden niet aan de duidelijkheid der hoofdzaken, die geheel overeenkomstig de vereischten eener goede schoolkaart zijn voorgesteld. De trophee met de Nederlandsche en Oranjevlag, het rijkswapen en die der tien gewesten, tusschen den titel geplaatst, is bovendien eene gepaste en nuttige toegift. Maar onze lof moet zich bepalen tot de hoofdkaart en het karton van het groot-hertogdom Luxemburg. Wij mogen het op zich zelf niet wraken, dat de vervaardiger zich de ruimte, die hem, door het zuidwaarts uitspringen van het hertogdom Limburg, aan de onderzijde zijner kaart overbleef, voor een beknopt overzigt van Nederlands Overzeesche Bezittingen in West-indië, Zuid-Amerika, de kust van Guinea en den Oost-indischen Archipel, op vier kartons, heeft ten nutte gemaakt. Slechts meene men niet, dat hiermede voor het onderwijs genoeg is gedaan. De kennis onzer koloniën, maar inzonderheid onzer uitgestrekte bezittingen in den Indischen Archipel, en bovenal van het heerlijke Java, is voor den Nederlander thans reeds eene dringende behoefte, en zal het, vertrouwen wij, bij toeneming blijken, naarmate zich de koloniale staatkunde meer en meer plooit naar den billijken wensch, dat aan de ondernemingen van partikulieren in die gewesten een ruimer werkkring, een vrijer ontwikkeling worde gegund. Zulk eene voorstelling van den Indischen Archipel, als op de hier beschouwde Kaart wordt aangetroffen, moge niet schaden, maar zij kan ook weinig baten. Schande en onberekenbaar nadeel voor de ontwikkeling der krachten des volks zou het zijn, indien de Nederlandsche natie voortdurend vreemdeling moest blijven in de schoone en rijke gewesten, door het bloed harer vaderen gekocht. Het staat vooral aan hen, wien de belangen van het lager onderwijs zijn toevertrouwd, die schande en dat nadeel van ons af te keeren. Wij hopen daarom, dat de eerstvolgende wandkaart, die door de Heeren Puls of Jaeger bewerkt, en door den Heer Oomkens uitgegeven zal worden, onze Oost-indische bezittingen zal ten onderwerp hebben. Niet slechts aan de scholen in Nederland, maar ook aan die in Indië zelve, zou daardoor eene gewigtige dienst worden bewezen; en dit mag, nevens het daardoor geopend uitzigt op meerder debiet, voor zulk eene onderneming wel een prikkel te meer zijn. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar wij ons hier op een terrein bevinden, waarop langdurige studie ons eenigzins te huis heeft doen zijn, zullen wij ons ten aanzien van zulk eene wandkaart nog enkele opmerkingen veroorloven. De groote moeijelijkheid, die zich hier opdoet, is eene soortgelijke als bij de boven besproken Bijbelkaart; Java staat, wat zijne belangrijkheid aangaat, in eene soortgelijke verhouding tot de overige deelen van den Indischen Archipel, als Palestina tot de gezamenlijke landen, die het tooneel uitmaken der Bijbelsche geschiedenis. Van Java wordt eene veel naauwkeuriger kennis dan van de overige deelen des Archipels vereischt; en eene voorstelling op de schaal, die voor het geheel des Archipels zou moeten worden aangenomen, is hier niet toereikend. Het komt er dus op aan, eene kaart van den geheelen Archipel met eene aanmerkelijk vergroote voorstelling van Java op eene gepaste wijze te vereenigen. Dit oogmerk nu zou, naar onze gedachten, uitmuntend bereikt worden, indien voor de kaart van Nederlandsch Indië, even als voor die van Nederland, zes vellen gebezigd werden, van welke de vier bovenste aan eene algemeene voorstelling van den Archipel, en de beide andere aan eene afzonderlijke afbeelding van Java werden toegewijd. De gedaante van Java verdraagt zich volkomen met deze schikking, zonder dat men van het gebruik, om het Noorden naar boven te rigten, waaraan men zooveel mogelijk moet getrouw blijven, zou behoeven af te wijken. Java zou dan nog ongeveer denzelfden omvang hebben als op de kaart van den Heer van de Velde, de grootste van dat eiland die tot dusverre werd uitgegeven; en deze ruimte, met oordeel gebruikt, komt ons voor de aanwijzing van het volstrekt noodige, zelfs op eene wandkaart, toereikend voor. Wij moeten bij het gezegde nog eene waarschuwing voegen, waartoe ons zoowel de kaart der Nederlandsche Oost-indische Bezittingen in den straks te bespreken atlas van den Heer Jaeger, als het karton van den Indischen Archipel op de wandkaart van Nederland aanleiding geeft. Beide schijnen grootendeels het gezag te hebben gevolgd van de groote kaart van Nederl. Indië door den baron von Derfelden van Hinderstein. Om een voorbeeld te noemen zijn beide in schier al de misslagen ten aanzien der eilanden langs Sumatra's Westkust vervallen, die wij reeds in 1849, in het ‘Tijdschrift voor Ned. Indië,’ op de kaart van den Heer von Der- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
felden hebben aangewezenGa naar voetnoot1. Dat die kaart bij hen, die van de aardrijkskunde des Indischen Archipels geene opzettelijke studie gemaakt hebben, groot gezag heeft, is niet te verwonderen, daar zij volgens bescheiden in het koloniaal archief voorhanden en onder het opzigt van den luit. ter zee Tindal bewerkt, op last des Konings uitgegeven en van wege het Departement van Koloniën verkrijgbaar gesteld werd. Ook voor de nieuwste kaart van den Indischen Archipel in Stielers voortreffelijken Hand-atlas is de kaart van von Derfelden ten grondslag gelegd. Maar hoe grooter en natuurlijker het gezag dier kaart is, des te betreurenswaardiger is het, dat zij het zoo weinig verdient. Wij zullen ons echter hier niet in hare gebreken verdiepen, maar alleen doen opmerken, dat sedert het jaar 1842, toen zij werd uitgegeven, onze geographische kennis van den Indischen Archipel groote vorderingen heeft gemaakt, en wij van de meeste deelen des Archipels, zoo als wij reeds boven gezien hebben, thans speciale kaarten bezitten, die veel veiliger gidsen kunnen zijn, dan de kaart van von Derfelden. En nu paullo majora canamus. Wij verlaten het gebied der volksschool om het onderwijs in de aardrijkskunde op de instituten voor de hoogere standen en op de gymnasiën te volgen. De behoefte aan hulpmiddelen is hier gewijzigd en meer ingewikkeld. Ofschoon de wandkaarten in de school wenschelijk blijven, heeft de leerling daaraan niet meer genoeg; hij heeft hand-atlassen noodig, waarin de belangrijkste gedeelten van den aardbodem afzonderlijk en met meerdere uitvoerigheid zijn voorgesteld, en die hij niet enkel in de school, maar vooral ook te huis bij het bestuderen zijner lessen kan raadplegen, en, nevens deze, leerboeken, die hier de plaats moeten vervangen van de mondelinge toelichting der onderwijzers in de lagere school, orde en zamenhang moeten brengen in hetgeen de aanschouwing der kaarten leert, en aan moeten vullen wat de beoefening ook der beste kaarten niet leeren kan. Een vrij goede school-atlas, die, zoo wij meenen, een tijdlang ook vrij algemeen in gebruik is geweest, werd in 1820 bij F. Bohn te Haarlem uitgegeven in 20 door van Baarsel gegraveerde kaarten, onder den titel: ‘Nieuwe en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beknopte verzameling der noodigste landkaarten ten gebruike der scholen, meerendeels volgens de atlassen van Lapie en Arrowsmith.’ Geheel voldoende voor de tegenwoordige behoeften is echter deze verzameling niet. Niet slechts zijn in Europa groote veranderingen sedert dien tijd voorgevallen, b.v. de scheiding van Griekenland en Turkijë en van Nederland en België, maar vele landen in andere werelddeelen, b.v. de Vereenigde Staten, Britsch-Indië, en voor ons Nederlanders vooral de Indische Archipel, hebben een gewigt erlangd, dat eene geheel andere inrigting vordert in een atlas, die aan de tegenwoordige behoefte voldoen zal. Bovendien achten wij eene algemeene kaart van het Vaderland op zoo kleine schaal niet voldoende; zij behoort van kaarten van de afzonderlijke gewesten vergezeld te gaan. En evenzeer zouden wij wenschen, dat in een hand-atlas voor meergevorderde leerlingen en voor dagelijksch gebruik in de huisgezinnen, niet slechts een algemeen blad van den Indischen Archipel geleverd werd, maar bovendien ten minste de voornaamste eilanden, Java, Sumatra, Borneo, Celebes, de Molukken, op afzonderlijke bladen werden voorgesteld. Dit zou, nevens een goed leesboek over deze voor den Nederlander zoo bij uitnemendheid belangrijke gewesten, een voortreffelijk middel zijn om de kennis onzer Indische bezittingen onder alle klassen der maatschappij te verbreiden en den lust aan te wakkeren, om ze te maken tot het groot tooneel der ontwikkeling van onze nationale krachten. Ook schijnt het ons wenschelijk, dat door de school-atlasten eenigermate in de behoefte aan historische kaarten, althans bij het onderwijs in de Bijbelsche en Vaderlandsche Geschiedenis, worde voorzien. Eene goede kaart van Palestina, in den smaak van die in Stielers Hand-atlas, en eene kaart van het Vaderland in het grafelijk tijdvak en in dat der republiek moesten, onzes inziens, in een welingerigten en volledigen school-atlas nimmer ontbreken. Kaarten van de menschenrassen, de verspreiding der godsdiensten, de verwantschap der talen en dergelijke kunnen bij bet onderwijs mede van groot nut zijn; doch wij zouden vreezen te veel te vragen, indien wij ook die in een school-atlas begeerdenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer wij uit het hier aangeduide oogpunt de nieuwste verzamelingen van kaarten, in ons Vaderland uitgegeven, beschouwen, dan valt het dadelijk in het oog, dat zij slechts ten deele aan onze wenschen voldoen. Het doet ons leed, dat wij over Jaegers boven reeds vermelden ‘Uitgebreide Hand-Atlas in 48 kaarten,’ voor eenige jaren te Assen uitgegeven, niet uit eigen aanschouwing kunnen oordeelen. Wij vernemen uit de reeds aangehaalde inleiding van den Heer Mees, dat deze atlas, behalve eenige kaarten voor de mathematische aardrijksbeschrijving, ook eene kaart der menschenrassen en der godsdienstverspreiding bevat, en zeer net is gesteendrukt. Uit welke kaarten hij verder is zamengesteld, is ons onbekend, maar wij durven wel als zeker stellen, dat hij niet voldoet aan hetgeen wij verlangen, waar onze wenschen het verst afwijken van hetgeen gewoonlijk in zulk een atlas gevonden wordt. Ook is die atlas eigenlijk niet voor schoolgebruik ingerigt, en bevat waarschijnlijk vele speciale kaarten, die voor gymnasiën en instituten minder noodig zijn. Jaegers ‘Atlas van het Koningrijk der Nederlanden,’ aan het hoofd van dit opstel vermeld, voldoet natuurlijk niet aan de behoefte van het geographisch onderwijs in zijnen geheelen omvang; maar is, voorre zoover hij strekt, een hoogst verdienstelijk arbeid. Naauwkeurigheid, duidelijkheid, nette uitvoering dingen om het zeerst naar onzen lof; alleen kon de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaart van den Indischen Archipel, bij het naauwgezet gebruik der nieuwste hulpmiddelen, een hoogeren graad van juistheid bereikt hebben, gelijk reeds boven is opgegeven. De dertien kaarten, waaruit die atlas is zamengesteld, zijn: eene algemeene kaart van het Koningrijk, elf speciale van de afzonderlijke provinciën, en eene van al de Overzeesche Bezittingen te zamen. Men weet reeds uit het hierboven gezegde, dat wij zulk een atlas van het Vaderland ook nog met een paar historische kaarten en eenige speciale kaarten van de voornaamste der Oost-indische eilanden zouden wenschen verrijkt te zien, waardoor het aantal der kaarten tot ongeveer twintig klimmen zou. Gezamenlijk met den Heer J. van Wijk Roelandszoon, heeft de Heer Jaeger later nog een ‘Atlas der geheele wereld, ten dienste van Nederlanders’ (wederom te Groningen, bij J. Oomkens Jzn.), in het licht gegeven, die in 34 bladen de wereldkaart, de werelddeelen, de afzonderlijke landen van Europa, en Nederland met zijne provincien ieder afzonderlijk en eene kaart zijner Overzeesche Bezittingen bevat. Waarschijnlijk uit hoofde onzer traagheid in het aankondigen van Jaegers atlas des Vaderlands, is ons deze verzameling niet toegezonden; wij vermoeden echter, dat de het laatst opgenoemde kaarten slechts eene herhaling van die in den afzonderlijken atlas van ons Koningrijk zijn. Wat voor 't overige, naar ons inzien, nog aan deze verzameling ontbreekt, zal uit de vergelijking van den opgegeven inhoud met onze hierboven uitgesproken wenschen blijken. Maar het neemt niet weg, dat, zoo de uitvoering even net en duidelijk is als van den besproken atlas des Vaderlands, zij ongetwijfeld verreweg de bruikbaarste verzameling van kaarten voor het onderwijs vormt, tot dusverre in Nederland in het licht gegeven. De leerboeken in vroeger tijd bij het onderwijs in de aardrijkskunde in gebruik, behalve dat zij naar stof en vorm verouderd zijn, bestonden doorgaans uit weinig meer dan dorre naamlijsten, waaraan geest en leven ontbrak. De Hoogl. van Kampen was de man, die de nieuwe wegen in dit vak, bij onze naburen ingeslagen, ten onzent bekend maakte, en door de lange reeks zijner, deels vertaalde, deels oorspronkelijke geschriften, de wetenschappelijke aardrijkskunde in Nederland populariseerde. Wij wijzen vooral op zijn werk: ‘De Aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand en ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deeling,’ van hetwelk eene verkorte uitgave tot leesboek voor de jeugd bestemd werd. Om tot leerboek voor de scholen te dienen, was echter dit boek ontoereikend, daar de staatkundige aardrijksbeschrijving, dat onderdeel der geographische wetenschap welks kennis het meest voor het dagelijksch leven gevorderd wordt, door het plan van het werkje was buitengesloten. Intusschen was nu de betere rigting voorbereid, en weldra kwam (in 1835) een in vele opzigten voortreffelijk leerboek in het licht, onder den titel van ‘Algemeene grondbeginselen der Aardrijkskunde,’ door den Heer Schroeder Steinmetz vervaardigd. Dit naar de beste geographische schriften onzer Duitsche naburen, maar toch zelfstandig bewerkt geschrift, werd later in de opvolgende uitgaven (2de druk, Groningen, van Boekeren, 1839; 3de druk, ald., 1845) zorgvuldig herzien en verbeterd door den Heer Riedel, en alzoo der gewenschte volkomenheid steeds nader gebragt. De verdiensten en gebreken van dit Handboek werden, ter gelegenheid van de tweede uitgave, in dit Tijdschrift in het breede aangewezen (zie ‘Gids’ voor 1839, Boekbeoord. bl. 592), maar op de verbeteringen in den derden druk aangebragt, door welke het zeer in volledigheid en naauwkeurigheid won, werd slechts ter loops opmerkzaam gemaakt (‘Gids’ voor 1847, Boekb., bl. 577). Het werk van den Heer Schroeder Steinmetz is niet het eenige, dat voor een beter en grondiger beoefening der aardrijkskunde getuigt; in het gebruik voor het onderwijs heeft het geduchte mededingers erlangd in de geographische schriften van den Heer van Heusden, lector aan de Kon. Milit. Akademie, ofschoon deze eigenlijk met een bijzonder doel zijn vervaardigd. Het eerste geographische leerboek van den Heer van Heusden kwam in 1836 en 37 in twee stukjes in het licht; het was opgesteld met het doel, dat zij, die zich tot de lessen bij de Militaire Akademie wenschten voor te bereiden, daaruit leeren zouden wat ten opzigte van de aardrijkskunde tot hunne toelating aldaar gevorderd werd. Teregt begreep de Heer van Heusden, dat het geographisch onderwijs, hetwelk de jongelieden vóór hunne komst aan de Akademie genoten, zooveel mogelijk in verband moest gebragt worden met dat, hetwelk aldaar gegeven werd. Niettegenstaande deze bepaalde bestemming, kwam het boek op zeer vele scholen in algemeen gebruik; reeds in 1838 werd het met eenige veranderingen in één deel herdrukt, terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1844 eene derde uitgave vereischt werd. Of het later nog weder herdrukt is, durven wij niet bepalenGa naar voetnoot1. Het algemeen gebruik van het leerboek van den Heer van Heusden zal ons niet verwonderen, wanneer wij aan de eene zijde opmerken, dat de aspirant voor de militaire akademie inderdaad geen ander aardrijkskundig onderwijs dan ieder beschaafd jongeling behoeft, dewijl de speciale kennis, die hij als militair noodig heeft, hem later op de akademie zelve wordt medegedeeld, en aan de andere zijde, dat het leerboek van den Heer van Heusden inderdaad aan schier alle vereischten voldoet, die met regt voor een aardrijkskundig leerboek voor de middelbare scholen kunnen gesteld worden. Voor zulke scholen is het werk van den Heer Schroeder Steinmetz, dat dan ook eigenlijk voor de gymnasiën werd opgesteld, misschien wel wat te hoog en te uitgebreid. Het leerboek van den Heer van Heusden bevat in beknopten vorm en in aangenamen, duidelijken stijl een inderdaad toereikend overzigt der aardrijkskundige wetenschap voor beschaafde jongelingen, die niet tot eenig vak worden opgeleid, 't welk meer speciale kennis vordert. Aan de natuurkundige aardrijksbeschrijving, zoowel van den aardbol in het algemeen, als van elk werelddeel in het bijzonder, is hier eene betrekkelijk ruime plaats toegekend, en van de zoogenaamde staatkundige aardrijksbeschrijving is slechts medegedeeld wat inderdaad wetenswaardig is en tot verstand en verbeelding spreekt, terwijl alle dorre naamlijsten zorgvuldig vermeden zijn. Misschien zou men kunnen aanmerken, dat Europa, in verhouding tot zijn gewigt voor de leerlingen, bij vergelijking met de overige werelddeelen, wel wat heel kort is afgehandeld. In het oogloopend is vooral die kortheid bij Frankrijk en Groot-Brittanje, terwijl ook eene wat breedere behandeling van ons eigen land wenschelijk zou kunnen schijnen voor hen, die zich bij de beoefening der aardrijkskunde uitsluitend van dit leerboek bedienen. Maar wij moeten hierbij niet uit het oog verliezen, dat het door den Schrijver slechts voor een propaedeutischen cursus bestemd werd, dat over de aardrijkskunde van Nederland en de aangrenzende landen van Europa aan de Militaire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Akademie zelve uitvoerig moet gehandeld worden, en dat, zoo dus het boek in sommige opzigten niet geheel voldoet aan hetgeen men voor de middelbare scholen zou verlangen, dit niet aan den Heer van Heusden is te wijten, maar daaraan dat het van zijne bestemming vervreemd wordt. Dat in den druk van 1844, die voor ons ligt, het een en ander voorkomt, 't welk verouderd is, en het een en ander gemist wordt, dat thans zou behooren te worden opgenomen, is slechts natuurlijk. Zoo nog geene vierde uitgave bestaat, hopen wij dat de Heer van Heusden, ook in het belang der volledigheid en naauwkeurigheid van zijn leerboek, spoedig tot de bezorging daarvan zal kunnen overgaan. De aan het hoofd van dit opstel genoemde ‘Handleiding tot de aardrijkskunde voor de kadetten van alle wapenen,’ die door denzelfden schrijver het eerst in 1843, andermaal in 1851, werd in het licht gegeven, is inderdaad als een tweede cursus te beschouwen, en dit moet voor eene juiste beoordeeling wel worden in het oog gehouden. Bovendien is het werk bepaaldelijk voor de behoeften van aanstaande militairen ingerigt, het vertoont daarvan op elke bladzijde de bewijzen, en ofschoon daardoor zijn gebruik als van zelve beperkt wordt, is dit geen gebrek maar eene verdienste te achten. Houdt men het speciale doel van die handleiding wel in het oog, dan zal men, meenen wij, gereedelijk een der voortreffelijkste handboeken voor de aardrijkskunde daarin erkennen, waarop eenige natie bogen kan. Na eene inleiding, die den aard, de bronnen en hulpmiddelen der aardrijkskunde kortelijk aanwijst, en met een zeer verdienstelijk overzigt van de geschiedenis der aardrijkskunde en der aardrijkskundige ontdekkingen besloten wordt, behandelt Hoofdstuk I de aarde als wereldligchaam, Hoofdstuk II de aarde in haren natuurlijken toestand, Hoofstuk III de bewoners der aarde. Na deze algemeene schets wordt en blijft Europa de hoofdzaak. Na een overzigt van dit werelddeel in Hoofdst. IV, worden in de XVI volgende Hoofdstukken de verschillende landen van Europa afzonderlijk behandeld, terwijl aan de beschrijving van ieder land, dat ook bezittingen in andere werelddeelen heeft, eene beknopte, maar met zeer veel zorg bewerkte beschrijving dier gewesten, bij wijze van aanhangsel, wordt toegevoegd. Zulke aanhangsels vindt men bij de Hoofdstukken over de Nederlanden, Frankrijk, Groot-Brittanje en Ierland, Denemarken, Scandinavië, Spanje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Turkije en Rusland, en het lijdt geen twijfel of zeer aanzienlijke gedeelten der overige werelddeelen, en wel die, welker kennis in den regel voor den militair van het grootste gewigt is, worden in die aanhangsels ter sprake gebragt. En wat dan de overige landen betreft, kan de Heer van Heusden naar zijn propaedeutischen of eersten cursus verwijzen, in welken, gelijk wij gezien hebben, de landen buiten Europa betrekkelijk nog al uitvoerig behandeld zijn. Wij stellen ons voor, dat de Schrijver op deze of dergelijke wijze zijn plan voor zich zelven heeft geregtvaardigd; geheel bevredigd zijn wij echter niet. Landen zoo gewigtig, ook voor de militaire geschiedenis, als de Vereenigde Staten, Brazilië, Perzië, Afghanistan, China, zijn door dit plan van den grooten cursus geheel buitengesloten, en de Heer van Heusden zal toch wel niet beweren, dat de officier, van deze landen niets meer behoeft te weten, dan wat op de weinige bladzijden, in het voorbereidend leerboek daaraan toegewijd, te lezen staat. Wij hopen dat weldra een derde druk aan deze, zoo het ons toeschijnt zeer gegronde, aanmerking zal te gemoet komen. De laatste jaren sedert 1848 hebben voor den schrijver van aardrijkskundige handboeken groote moeijelijkheden opgeleverd. Hoeveel werd er niet in het jaar 1848 tot stand gebragt, dat sedert in rook is vergaan! Duitschland vooral en alle aan den Oostenrijksche Keizersstaat onderworpen gewesten hebben een tooneel opgeleverd van grenzenlooze verwarring, en moeijelijk voorwaar is het met juistheid te weten, welke de tegenwoordige politieke gesteldheid dier landen, welke thans hunne verhouding tot elkander en tot den Duitschen Bond is. Die den, in het laatst van 1851 verschenen herdruk der Handleiding van den Heer van Heusden oplettend leest en met de vroegere uitgave vergelijkt, zal, meenen wij, overvloedige stof tot verbazing vinden over de groote zorg en vlijt, waarmede het werk herzien en op de hoogte des tijds gebragt is. De Heer van Heusden heeft het net der politieke verwikkelingen bij ieder land gevolgd tot op den laatsten schakel, die daarvan voor den afdruk van zijn boek geknoopt was, en ofschoon dit niet verhinderen kan dat zijn werk, even als ieder werk over aardrijkskunde, vooral in zoo veranderlijken tijd als wij beleven, verouderen zal en moet, heeft hij echter het mogelijke gedaan, om te verhoeden dat dit spoedig zal plaats hebben. Hoezeer hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de bruikbaarheid van zijn werk verhoogd is, behoeft geene aanwijzing. Daarom, ofschoon het, gelijk wij reeds opmerkten, bijzonder voor de behoefte van aanstaande militairen is ingerigt, en daarom niet voor jongelieden van allerlei bestemming even geschikt is, verheugen wij ons toch, dat het, gelijk al de leerboeken voor de Kon. Milit. Akademie gedrukt, ook buiten haren kring verkrijgbaar is gesteld. Wij hopen spoedig eene even goede, evenzeer op de hoogte des tijds staande handleiding tot de aardrijkskunde van de eene of andere bekwame hand te ontvangen, die niet zoo de teekenen eener speciale bestemming op het voorhoofd draagt; maar indien men ons thans vroeg, welk Nederlandsch werk over de aardrijkskunde wij voor meergevorderde leerlingen zouden aanbevelen, wij zouden, in weêrwíl dier speciale bestemming, en schoon het gemis eener beschrijving van vele belangrijke gewesten buiten Europa betreurende, niet aarzelen aan de ‘Handleiding’ van den Heer van Heusden de voorkeur te schenken. Wij stappen thans met de herinnering, dat in 1846 de Heer Waterman een over het geheel verdienstelijk handboek voor het onderwijs der Bijbelsche aardrijkskunde aan meergevorderden geleverd heeft, hetwelk wij vroeger in dit Tijdschrift beoordeeld hebben (‘Gids’ voor 1848, Dl. II, blz. 561), van de geographische schriften voor het onderwijs af. Op die, welke de aardrijkskunde onzer Overzeesche Bezittingen behandelen, zullen wij later nog met een woord terugkomen. Thans gaan wij eenige oogenblikken onze aandacht wijden aan populaire schriften over de aardrijkskunde, voor het groote publiek bestemd. Uit de menigvuldigheid van het praktisch nut der aardrijkskunde en de verbazende menigte der geographische namen, die het sterkste geheugen niet omvatten en ook de meest geoefende niet allen gereedelijk te huis brengen kan, is sedert lang de behoefte ontstaan aan populaire aardrijkskundige werken, die op iedere vraag, welke zich voordoet, oogenblikkelijk antwoord kunnen geven. De vorm van een woordenboek der geographische eigennamen, alphabetisch geordend, is daartoe zonder twijfel de meest geschikte, en daarom ook de meest algemeene. Alle beschaafde natiën van Europa bezitten meer of min voortreffelijke geographische woordenboeken; maar, wat misschien minder algemeen bekend is, reeds de Arabieren zijn ons in het zamenstellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zulke schriften voorgegaan, gelijk in het geheel bij hen de inrigting hunner schriften naar Alphabetische orde eene bijzonder geliefkoosde is. Het volledigste en tevens meest beknopte aardrijkskundig woordenboek, 't welk de Arabische literatuur oplevert, is dat, 't welk thans onder den titel van ‘Lexicon Geographicum’ door den Hoogleeraar Juijnboll, te Leyden, wordt uitgegevenGa naar voetnoot1. Doch dit in het voorbijgaan. Onze Vaderlandsche literatuur bezit mede onderscheidene schriften van dien aard, zoo als het woordenboek van Raei de Jonghe, dat van Bruining, den ‘Staats- en Courantentolk’ van Hubner, en vooral het zeer uitgebreide Algemeen ‘Aardrijkskundig Woordenboek’ van J. van Wijk Roelandszoon (twee deelen in zeven stukken, Dordrecht, 1821-26, en Supplement in vier stukken, Amsterdam, 1836-42), waarbij in de laatste jaren zich gevoegd heeft, het nog op oneindig uitgebreider schaal aangelegde en pas voltooide ‘Aardrijkskundig Woordenboek,’ uitsluitend van Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen, door den Heer A.J. van der Aa (13 deelen, Gorinchem, 1839-1851). Deze werken zijn echter deels veel te oud en verouderd, deels veel te uitgebreid en omslagtig, om in de behoefte aan een gemakkelijk handboek in de huisgezinnen te voorzien. Wij juichen daarom ten sterkste het plan toe van een ‘Geographisch Woordenboek der geheele aarde,’ in één matig en betrekkelijk onkostbaar boekdeel, door den Heer J. Kramers Jz. opgevat en reeds gedeeltelijk volvoerd. Maar nog veel meer juichen wij de voortreffelijke wijze toe, waarop hij zich in de vijf tot dusverre verschenen afleveringen van zijne moeijelijke taak heeft gekweten. Een buitengewoon kleine, maar daarbij uitnemend zuivere en duidelijke druk, heeft den schrijver gelegenheid gegeven, in eene zeer beperkte ruimte eene volledigheid te bereiken, die onze bewondering verdient. Dat men, gelijk de voorwaarden van inteekening berigten, hier in één boekdeel evenveel letterdruk ontvangt, als doorgaans den inhoud van tien andere vrij lijvige boekdeelen uitmaakt, is ongetwijfeld geene grootspraak. En teregt is er de opmerking bijgevoegd, dat bij een werk als dit de kleinheid van den druk geen noemenswaard bezwaar kan opleveren, daar het uit zijnen aard niet tot doorloopende lectuur bestemd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijf ons tot dusverre geworden afleveringen, op ongeveer een vierde van het geheel berekend, loopen tot het artikel Dalekarlië. Zij zijn reeds toereikend, en meer dan toereikend, om over de verdiensten van het geheel te doen oordeelen. Intusschen moeten wij erkennen, dat onze zeer gunstige meening omtrent dit werk slechts op de inzage van eenige regts en links naar toeval of de eene of andere aanleiding opgeslagen artikelen berust. Het zal wel van niemand gevergd worden, een werk als dit geheel door te lezen; en wanneer wij ook al aan onze lezers wilden diets maken, dat wij het gedaan hadden, zij zouden ons niet gelooven. Wanneer wij betuigen, dat het ons zeldzaam gebeurd is iets op te slaan zonder te vinden, en dat wij in de door ons gelezen artikelen doorgaans beknoptheid met naauwkeurigheid en betrekkelijke volledigheid vereenigd hebben gevonden, dan wil dit echter niet zeggen, dat wij nergens misstellingen hebben opgemerkt. In een werk van zoodanigen aard en zoodanigen omvang zijn zij onvermijdelijk. Zoo wordt art. Arabië te onregt van de Wahhabieten verzekerd, dat zij de goddelijke zending van Mohammed loochenen; eene stelling die moest plaats maken voor deze, dat zij alle afgodische hulde aan Mohammed verwerpen. Zoo wordt art. Batavia te onregt, of althans te algemeen, gezegd, dat men in de Nederl. Indische Bezittingen het Nederlandsche muntstelsel volgt, daar men in Nederland niets weet van een verschil tusschen guldens zilver en guldens koper, of guldens van 120 en 100 duiten, en in het geheel niet meer bij duiten rekent. Zoo leest men art. Batoe, dat dit een Oost-indisch eiland is bij Sumatra's Westkust, ook Mintao genoemd (misslagen wederom op het gezag der kaart van den Heer von Derfelden begaan), terwijl inderdaad de Poelo Batoe eene groep vormen van zestig eilanden, groot en klein, en Mintao eene verbastering is van Mantawei, den naam van een volksstam, die het eiland Sibiroe of Noord-Pora en de vandaar verder zuidwaarts gelegen eilanden tot aan Zuid-Pagei bewoontGa naar voetnoot1. Doch waartoe meerdere bewijzen, dat de Schrijver niet boven het gewone lot der feilbare menschheid verheven is? Wij durven, in weêrwil daarvan, gerust beweren, dat zijn werk zoo vrij van misslagen is, als een werk van dien aard en die uitgebreidheid wezen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een hoogst nuttig toevoegsel tot dit met zorg bewerkte woordenboek zal het beloofde register van verwijzingen zijn, dat met een oogopslag zal aanwijzen, waar het artikel te vinden is, dat men naar eene andere spelling dan die des Schrijvers te vergeefs mogt hebben gezocht. De uiteenloopende spelling der eigennamen bij de verschillende natiën en vaak zelfs bij dezelfde natie, is in het tot stand brengen van een bruikbaar geographisch woordenboek als eene der grootste zwarigheden te beschouwen. Nevens al het reeds genoemde ontbreekt het onzer nieuwste geographische literatuur niet aan populaire geschriften, geschikt om de kennis van landen en volken en den smaak voor de aardrijkskunde in ruimer kring te verspreiden. Wij zullen niet stilstaan bij de vele, deels vertaalde, deels oorspronkelijke reisbeschrijvingen, welker aantal met den dag toeneemt, noch bij tijdschriften aan de bevordering van landen volkenkunde gewijd, zoo als ‘de Globe,’ noch eindelijk bij de vele geschriften, die de beschrijving van een of ander bijzonder land of gewest, veelal ook met een bepaald doel, ten onderwerp hebben. Van meer algemeenen aard of meer bepaald tot ons onderwerp behoorend is b.v. het ‘Aardrijkskundig leesboek tot uitbreiding der kennis van verschillende volken op den aardbol’ (2e druk, Deventer, v.d. Sigtenhorst, 1838; zie ‘de Gids’ voor 1843, Boekb. bl. 586), of het uitgebreide werk, in den vorm der ‘Penny-Magazines’ en met vele houtsneêplaten, onder den titel van ‘de Aardbol’ in het licht gegeven (Amsterdam, bij Laarman), en, zoo wij ons niet bedriegen, hoofdzakelijk door den Heer Witkamp bewerkt, - eene nuttige onderneming, waarbij het slechts jammer is, dat er in den tekst zoo weinig geest en levendigheid heerscht, en de platen zich zoo zelden boven het middelmatige verheffen. Maar inzonderheid moeten wij hier gewag maken van den verbazenden ijver, waarmede men in den laatsten tijd getracht heeft het Nederlandsch publiek met onze Overzeesche Bezittingen bekend te maken, - een ijver zonderling afstekende bij de vroeger te dien aanzien heerschende traagheid. Wij bepalen ons ook hier tot het vermelden van algemeene beschrijvingen. Doch het ‘Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Ned. Indië’ van den Heer Roorda van Eysinga (tot dusver drie boeken in vijf deelen, Amsterdam, van Bakkenes, 1841-50), vroeger, wat de eerste deelen betreft, reeds in dit Tijdschrift beoordeeld (‘de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gids’ voor 1842, Boekb. bl. 563, 615), kan in geen geval tot het gebied der populaire aardrijkskunde gerekend worden, en behoort daarom niet tot ons onderwerp. Temmincks ‘Coup d'oeil général sur les possessions Neêrlandaises dans l'Inde Archipélagique’ (3 deelen, Leyden, Arnz en Co., 1846-9), in de Fransche taal geschreven, om den vreemdeling te toonen, hoeveel tot uitbreiding der kennis van Indië door de zorg van het Nederlandsch bestuur is verrigt, en om de koloniale staatkunde der Nederlanders tegen de beschuldigingen van buitenlanders te verdedigen, behoort wegens taal en strekking evenmin tot de soort van schriften, die wij hier beschouwen, ofschoon sommige hoofdstukken (jammer dat het werk door zoovele onnaauwkeurighedenGa naar voetnoot1 en zoovele magtspreuken ontsierd wordt) tot het leesbaarste behooren, wat tot dusverre over Nederlandsch Indië geschreven werd. Maar ook met terzijdestelling dezer beide werken blijft er nog genoeg over. In de eerste plaats de ‘Aardrijksbeschrijving van Ned. Indië, ook ten dienste van hen, die zich tot de lessen bij de Kon. Mil. Akad. voorbereiden, om eenmaal naar Ned. Indië te vertrekken,’ door P.P. Roorda van Eysinga (Breda, Broese en Co., 1838), een vrij dor boek vol doode namen, maar als eerste proeve verdienstelijk, eigenlijk voor het onderwijs bestemd; vervolgens het welgeschreven ‘Tafereel van Oost-indië’, voor jongelieden van beiderlei kunne, door J. Olivier Jzn. (Amsterdam, Beyerinck, 1840), welke Schrijver ons tevens met onderhoudende verhalen van zijne reis in de Molukken in het gevolg van den Gouv.-Gener. van der Capellen en van zijne verdere land- en zeetogten in Indië beschonk; dan de ‘Handleiding tot de Aardrijkskunde van Neêrlands Oost-indische Bezittingen, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ (Leyden, Deventer en Groningen, bij du Mortier, Lange en Oomkens, 1843), een werk dat, ofschoon van veel kennis getuigende, door den vorm en de schikking der stof van het lezen afschrikt, terwijl het voor het onderwijs veel te uitgebreid en overladen is; eindelijk het nog in bewerking zijnde ‘Nederlands Oost-indië, of beschrijving der Nederlandsche bezittingen in Oost-indië’ door A.J. van der Aa (tot dusverre drie deelen, Amsterdam, Schleyer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1846-51), eene vlijtige compilatie, maar ook al weinig geschikt, om den lezer te boeijen en den leeslust aan te wakkeren. Deze vrij lange lijst kan thans nog vermeerderd worden met het pas voltooide werk, dat in de laatste plaats aan het hoofd van dit opstel genoemd is, de ‘Beknopte beschrijving van de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen’ door den Heer Teenstra, bij welke wij ten slotte nog een oogenblik de aandacht onzer lezers wenschen te bepalen. Niet te onregt heeft de Heer Teenstra gemeend, dat er, nevens de bestaande beschrijvingen van Nederlandsch Indië, nog wel plaats was voor een leesboek over die gewesten voor beschaafde lezers uit alle standen. Zoo daaraan nog behoefte bestond in 1846, toen van dit werk de eerste aflevering verscheen, wij kunnen niet zeggen dat de zes jaren, vóór de voltooijing verloopen, daarin verandering hebben aangebragt. Ongelukkiglijk moeten wij er tot ons leedwezen bijvoegen, dat ook het werk van den Heer Teenstra zelven de behoefte niet heeft bevredigd. Wij huldigen in dit werk de volledigheid, - het is het eerste sedert de verschijning der ‘Nederlandsche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika’ door den generaal van den BoschGa naar voetnoot1, dat nevens de Oost-indische Bezittingen ook de West-indische en Afrikaansche bevat, en de Schrijver heeft zich zeer beijverd, om in de aanteekeningen en bijlagen het vroeger gezegde naar de jongste berigten te verbeteren en aan te vullen; - de bewijzen van groote belezenheid, zich vertoonende in de mededeeling van vele opmerkelijke en weinig bekende bijzonderhedenGa naar voetnoot2; de menschlievende belangstelling in het lot van slaven en verdrukten, die overal door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
straalt; de waarheidsliefde, de onpartijdigheid, de waardering der verdiensten van hen, die van de zienswijze des Schrijvers verschillen. Dit alles zijn zonder twijfel voortreffelijke eigenschappen; maar zij zijn niet genoegzaam om een werk zamen te stellen, voor beschaafde lezers geschikt. Daartoe behoort eene behoorlijke verwerking en schikking der stof - niet een zoodanig gebrek aan orde, als waar, te midden der afdeeling over Oost-indië, ook de voortbrengselen van Suriname en de West-indische eilanden worden opgeteld (bl. 7-43) - niet zulk eene opeenstapeling van ruwe materialen, rudis indigestaque moles, als in het derde stuk tot aanvulling der beide eerste voorkomt, vermengd met menige bijzonderheid, die met onze Overzeesche Bezittingen niets gemeen heeft. Daartoe behoort een gekuischte stijl - geene perioden b.v. als de volgende (bl. 333), die niet de ergste is, welke wij konden aanhalen: ‘Intusschen strekt het regtsgebied van den Raad van Justitie te Batavia zich (volgens art. 118 van het nieuwe Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch Indië) niet alleen uit over de residentiën van West-Java, maar ook over die op de eilanden Sumatra (met uitzondering van het gedeelte, behoorende tot het regtsgebied van den Raad van Justitie te Padang), mitsgaders over de residentiën Bangka, Riouw, benevens over die op Borneo, en de personen, behoorende tot de factory in Japan en het Nederlandsch consulaat in China.’ Daartoe behoort een gezuiverde smaak - geen bombast als b.v. in de zinsnede (bl. 249): ‘de zwarte kleur van het buskruid, door een zwarten geestelijke Schwartz uitgevonden, kenmerkt dit noodlottig poeder als een werktuig des doods en des verderfs.’ Daartoe behoort eene nette en naauwkeurige spelling van eigennamen en vreemde woorden - niet zulk een wonderlijk abracadabra als wij b.v. in Achmat Nayam Oedin (bl. 397), Radja perdamahianan (in plaats van perdameian, bl. 369) en in honderd andere voorbeelden aantreffen. Daartoe behoort eene betere correctie, en - wat meer bijzonder den uitgever treft - een zuiverder druk en beter papier, fraaijer lithographie (zie de plaat tegenover den titel) en meer gedetailleerde kaart, dan ons hier worden aangeboden. Wij zullen er den Schrijver geen verwijt van maken, dat in een zoo uitgebreid en omvattend werk eenige onnaauwkeurigheden voorkomen, en nu en dan weêr als steekhou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dendend wordt voorgedragen, wat elders bewezen is onjuist te zijn. Wij willen echter eenige weinige voorbeelden aanhalen. Hadji beteekent niet heilige (bl. 352), maar een Mohammedaan, die de bedevaart naar Mekka verrigt heeft. De woorden van den Heer Baud, bl. 356 aangehaald, waren niet meer dan een handige vond om zich uit een netelige discussie te redden, en zijn in strijd met de geschiedenis, zoo als wij in de Inleiding tot het werk van den generaal de Stuers over onze vestiging en uitbreiding op Sumatra hebben aangetoond (bl. lviii, noot). Indragiri is niet langer eene Nederlandsche adsistent-residentie, maar werd in 1843 even als alle meer noordwaarts gelegen distrikten van Sumatra's Oostkust ontruimd (zie de zoo even aangehaalde Inleiding, bl. lv, en het opstel: ‘Indragiri in 1850’, in het ‘Tijdschr. v.N.I.’ van April dezes jaars). De berigten in ‘de Indiër’ omtrent den hongersnood in Samarang waren niet te hoog gekleurd (bl. 807, vgl. bl. 954), maar de Gouverneur-Generaal, en dien ten gevolge ook de Minister van Koloniën, zijn door vergoêlijkende voorstellingen van den Resident misleid (zie de officiële stukken medegedeeld in het ‘Tijdsch. v.N.I.’ van Februarij dezes jaars, in het opstel: ‘Waar zijn waarachtige berigten omtrent den toestand van N.I. te zoeken?’). Het harde vonnis over lord Clive (bl. 874) heeft dringend revisie noodig; wij bevelen den Heer Teenstra de lezing aan van het schoone opstel over dien staatsman in Macaulay's ‘Critical and Historical Essays.’ Met de bevolkings-statistiek der steden in onze Overzeesche Bezittingen is de Schrijver (bl. 950) schromelijk in de war, wanneer hij beweert, dat er slechts 6 steden zijn, die meer dan 5000 zielen tellen, en dat Soerabaja slechts op 5000 inwoners gesteld moet worden, opgaven die slechts daaruit kunnen verklaard worden, dat van de bevolking der meeste steden alle opgaven ontbreken en dat bij Soerabaja ('t welk volgens Kussendrager, ‘Natuur- en aardrijksk. beschrijving van Java,’ bl. 292, 9000 huizen heeft) eene nul is over het hoofd gezien. Weinig moeite zou het kosten deze lijst aanmerkelijk te vermeerderen; maar wij zijn niet verzekerd, dat zoo de taak des Schrijvers ons ware ten deel gevallen, wij misstellingen van dien aard beter dan hij zouden hebben weten te vermijden. De Heer Teenstra is zonder twijfel, zoowel door zijne eigene ervaring in Oost- en West-indië-verkregen, als door zijne belezenheid en zijn vlijtig gebruik der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegankelijke bronnen, zoo goed als iemand bevoegd over Indische aangelegenheden te schrijven. Errare humanum est, en dat hij niet boven dwaling verheven blijft, is slechts zijn aandeel in het gemeene lot der menschheid. In weêrwil der vele gebreken, die zijn werk aankleven, is het echter door de overal ingevlochten historische bijzonderheden onderhoudender, dan de meeste schriften van dien aard, die wij bezitten. De biographische notices in de aanteekeningen, hoewel buiten verhouding tot den omvang des geheelen werks, zullen velen welkom zijn. Jammer slechts, dat de Heer Teenstra aan de eischen van stijl en smaak en logische orde, die men bevoegd is in onze eeuw aan een schrijver voor beschaafde lezers te doen, niet beter heeft weten te beantwoorden. Wij scheiden van dit overzigt onzer populaire geographische literatuur, met het streelend besef, dat wij ons in Nederland te dezen aanzien op den goeden weg van vooruitgang bevinden, maar tevens met de diepe overtuiging, dat nog lang verdubbelde inspanning noodig is, eer wij onze Duitsche naburen in dit vak van wetenschap zullen hebben ingehaald.
p.j. veth. |
|