| |
| |
| |
Chequeriana.
III.
Salmagundi - ssimunculum!
‘Och toe!’ zeî hij.
‘Waaratje!’ zeî ik.
‘Meen je 't?’ -
‘Heuschjes! - Een nieuw oorspronkelijk drama van een verdienstelijk tooneeldichter. - Zaturdag eerste opvoering; - meêgaan?’ -
‘Dank je,’ was het antwoord, ‘ik houd meer van die fransche horreurs, zoo als jy lui ze blieft te noemen.’
‘Nu ja!’ zeî ik, ‘het is wel een beetje anders - ik ken er zoowat den hoofdinhoud van, die mij door een' zwager van den vriend van den neef des auteurs in vertrouwen is medegedeeld -; het is wel een beetje anders, maar ik verzeker je, dat de overgang heel geleidelijk is; het zal je meêvallen en je zal 't misschien niet eens merken.’
‘Maar het is en blijft toch een oorspronkelijk, hollandsch stuk, dus de schildering van een hollandschen toestand.’
‘Hoor reis,’ zeî ik, ‘die gevolgtrekking van jou is hoogst oppervlakkig en verregaand pedant; de toestand is net zoo goed fransch als hollandsch, tenzij de tegenwoordige wetgeving op valsche wissels in Frankrijk van de onze verschilt.’ -
Ik wenschte, lieve lezers! dat gij de uitdrukking van geestdrift op het gelaat van mijnen vriend hadt gezien, toen hij mij de woorden valsche wissels hoorde uitspreken! -
‘Neem dadelijk twee bakplaatsen!’ riep hij in vervoering uit, ‘wil ik er ook mijn oppasser naar toe sturen, als gij soms op 't oogenblik geen gelegenheid hebt?’ -
‘Dat hoeft niet,’ zeî ik, ‘ik ga onmiddellijk naar .... de komedie op het leydsche plein.’ -
‘Rep je!’ zeî hij.
| |
| |
De eerste voorstelling van het nieuw, oorspronkelijk Drama kenmerkte zich door een druk bezoek en een hoog gestemde geestdrift. - Onze gevierde tooneelkunstenaar vervulde bij deze gelegenheid de hoofdrol met zulk eene kunst en gevoel, dat hij de toehoorders als electriseerde en niet alleen aanhoudend toegejuicht, maar ook meermalen teruggeroepen werd. Het stuk zelf is een van die pikante drama's der moderne fransche school - ô, heilige eenvoud en uit den mond der zuigelingen zult gij de waarheid hooren - in welke karakters en hartstogten scherp geteekend zijn en de situaties als hoogst pijnigend worden voorgesteld. -
Veel nieuws en schoons bevat dit jongste gewrocht van onzen hooggeschatten dramatischen dichter, en hoe veel episodes er ook in de hierboven (niet) geschetste fabel mogen ingevlochten zijn, alles is duidelijk uit elkander gehouden en tot éénheid gebragt. Daarbij is de dialoog natuurlijk en boeijend, en naarmate de karakters en situatiën het vereischen, pathetisch, geestig of komisch. - Allen vervulden hunne rollen op waardige en treffende wijze, kweten zich loffelijk, waren soms meesterlijk en vonden gelegenheid met succes partij te trekken van hunne talenten.
De dichter moge uit deze voorstelling leeren, wat het tooneelpersoneel kan, wat het publiek wil en wat zijne roeping is! -
(Beknoptelijk overgenomen uit de Zondagsavond-editie van het ‘Algemeen Handelsblad’ voor 30 Augustus 1852).
De Hemel geve, dat de dichter niets daaruit leere!
Nufneusje drong en vleide; nufneusje zag er poetig uit, maar het regende en ik had het druk. -
‘Neen, nichtje!’ zeî ik, hoofdschuddend, ‘'t is geen weêr voor je; je zou nat worden, want het waait zóó, dat ik de parapluie niet zal kunnen ophouden!’ -
‘Als je reis eene vigilante nam?’ vroeg zij met eene naïveteit, alsof zij het denkbeeld, dat zij aangaf, als iets bijzonder verrassends beschouwde.
‘Kijk!’ gaf ik lagchende toe, ‘dat is een geniale inval van je, lievert! Daar had ik niet aan gedacht.’ -
Weinige oogenblikken later ontscheepte ik haar aan den ingang van het Oudemannenhuis. -
Zij moest, zij zou de schilderij van Israëls zien.
De schilderij van Josef Israels! - Slechts weinige jaren zijn er
| |
| |
voorbijgegaan, sints de jeugdige kunstenaar de algemeene belangstelling en sympathie won voor zijne Mijmerende, en men het gevoel bewonderde, dat uit het fijne, blonde kopje sprak. - Hij beloofde veel, die met zulk een doek de reijen der nederlandsche schilderschool intrad; hij heeft woord gehouden. -
Zijn ‘Gezin van Oldenbarneveld, bij de voorlezing van diens laatsten brief,’ is schoon gedacht, en vooral de uitdrukking van diepe, stille droefheid op het gelaat van Maria van Utrecht goed begrepen. - Hadden we ons ook den Groenevelt minder ziekelijk gewenscht, de krachtige en donkere figuur van den Stoutenburg vormt eene tegenstelling, welke het effect van het schoone vrouwenbeeld nog verhoogt, en den schilder de gelegenheid gaf, het verschillend karakter der smarte bij moeder en zoon uit te drukken. - Zoo woest en somber als zij zich uitspreekt bij dezen, zoo treffend en innig ligt zij uitgespreid op het wezen van gene. - Voegt bij de familiegroep de diep verslagene dochter en den trouwen dienaar, die getuige was van zijne laatste oogenblikken, en gij hebt het volkomen tafereel, dat Israels veraanschouwelijkt heeft. -
Wij gevoelen de warmste sympathie voor Israel's talent; wij waardeeren vooral de schoone en verhevene gedachte, die de meeste zijner producten bezielt, al is zij niet altoos van eenige overdrijving vrij te pleiten.
De schilderij, die thans de wanden der Tentoonstelling versiert, voegt bij hare overige verdiensten, die van natuurlijkheid en eenvoud, en munt zoowel daardoor als door hare gelukkige groepeering en de belangrijkheid van het onderwerp, boven zijne vroegere werken uit.
De Heer Israels doordringe zich van de groote verpligting, die op hem rust! Hij late zich niet door den lof, waaraan het hem voorzeker niet ontbreken zal, aftrekken van verdere grondige studie in hel technische zijner kunst; hij late zich niet in slaap wiegen door meer of minder welgemeende vleijerijen; hij hebbe den moed zich zelven leerling te bekennen, al noemt de wereld hem meester en vinde in het bewustzijn van voortdurende ontwikkeling en vooruitgang zijne schoonste aanmoediging!
Ik weet niet hoe lang mijn nichtje vóór de schoone schilderij zoude hebben blijven staan, indien ik haar niet op vriendelijke, maar zeer ernstige wijze, het ‘hora ruit’ had herinnerd. Ik begon te begrijpen, dat mijn voordemiddag er mede gemoeid zoude zijn, maar ik wenschte zoo mogelijk niet door den suppoost verzocht te worden om heen te gaan.
‘ô Kijk reis!’ zeî zij, eensklaps stilstaande, toen ik juist dacht veilig de eerste zaal weder te zullen bereiken, ‘daar is Job!’ -
‘Dat is Job niet!’ antwoordde ik heel dom.
‘Ik verzeker je, dat hij het is.’ -
‘Nu dan, ja! 't is Job, maar het licht valt slecht op Job na half vier.’ -
| |
| |
‘Effentjes maar,’ zeî ze.
‘Onmogelijk,’ hernam ik, ‘je zou Achenbach onregt aandoen; morgen kan je hem zien met den ouden heer.’ -
‘Je bent een leelijkert,’ zeî mijn nichtje. -
Ik wist niets te antwoorden, want ik gevoelde dat zij volkomen gelijk had.
Ik verlangde echter, haar de schilderij van Gallait te doen zien, vóór wij heengingen.
‘Als je nu niet meer boos bent,’ zeî ik, ‘zeg mij dan, hoe je dat vindt.’ -
Zij was natuurlijk niet meer boos, zoodra zij een blik had geslagen op het werk van den schilder van ‘de Abdicatie van Karel V’ en van ‘Egmond en Hoorne.’ -
‘Dat is overheerlijk,’ riep zij uit; ‘maar daar ligt eene geheele geschiedenis in!’ -
‘Vertel mij dan de geschiedenis,’ hernam ik.
‘Ik behoef je die niet te vertellen, want je voelt, je ziet immers dat het meisje geen kind is, geene jeugd kent. - Daar is niets van die zorgelooze onschuld, die gulle opgeruimdheid in, welke kinderen eigen is. - Hoeveel lijden spreekt er niet uit dat kopje!’
‘En uit het gelaat der moeder?’ vroeg ik.
‘Ja, dat weet ik niet goed,’ antwoordde zij, ‘iets kouds en onverschilligs en toch iets zeer smartelijks; ik verbeeld mij dat haar kind ook zóó moet worden, als het opgroeit; maar ik kan mij geen rekenschap geven, waarom.’
‘Zou 't niet door gemis aan hooger beginsel kunnen zijn?’
‘Ik geloof, ja! maar toch, zou dat arme meisje ....’
‘Een leven van zonde te gemoet gaan, meent ge; ik vrees het althans. - Mij dunkt, hare omgeving, het slechte voorbeeld, dat zij vóór oogen heeft, de toestand waarin zij geplaatst is, moeten haar onweêrstaanbaar medeslepen, want zij kent geen God.’ -
‘Ik woû, dat een braaf mensch zich dat kind aantrok!’ zeî zij.
‘Ze is reeds verkocht,’ zeide een voorkomende Mijnheer, die haar waarschijnlijk verkeerd had verstaan.
‘Wat?’ riep mijn nichtje verschrikt uit.
‘Ja, Jufvrouw! die schilderij is al lang verkocht.’
Zoo het schijnt, vormt men zich in Frankrijk zeer overdrevene denkbeelden omtrent de intensiteit onzer vaderlandsliefde; zelfs komt het ons vóór, dat men er zoo verre gaat, van te meenen, dat die deugd bij onze natie alle mogelijke eigenschappen van verstand, smaak en kunst- | |
| |
zin heeft verstikt. - Wij zullen u vertellen, hoe wij op deze gedachte gekomen zijn.
Het was op een van onze vroegere bezoeken aan de Tentoonstelling, dat wij, de ‘de Ruyter’ zaal binnentredende, aangenaam werden verrast door veel blaauw, geel en paersch, liefelijk vereenigd tot No. 349. - Wij sloegen onzen Catalogus op en lazen: A.N. Pérignon te Parijs; Albrecht Beyling, getrouw aan zijn woord, keert tot den vijand terug, om zijn vonnis te ondergaan, en daaronder, een citaat van Tollens.
Als geëncadreerde palet beschouwd, vonden wij 't nog al aardig, maar toen wij gelezen hadden, dat het eene voorstelling uit onze vaderlandsche geschiedenis moest heeten, werden wij boos, of neen, wij hadden een ijsselijke pret. - Zelden hebben wij iets gezien dat zóó op de lachspieren werkt als dit tragische voorval uit de hoeksche en kabeljaauwsche oorlogen, met al die grappige mannetjes en vrouwtjes uit den roode, uit den blaauwe, uit den lila, uit den saffrane en wat er meer is.
Wij dachten een oogenblik na, uit welk motief de Heer Pérignon deze croûte zou gemaakt en ingezonden hebben; er bleef ons niets over dan te gelooven dat hij eene weddingschap had aangegaan, om onze vaderlandsliefde op eene harde proef te stellen. - Vonden wij 't mooi en kochten wij het geval voor fr. 4000, dan had de Heer Pérignon gewonnen; vonden wij 't leelijk en lieten wij 't hem houden, dan had de Heer Pérignon verloren.
Wij zijn op de hand van zijne tegenpartij.
Wilt gij, op een ander gebied, kennis maken met betere producten van den franschen geest, leest dan de Redevoeringen van Montalembert en Guizot, in het Instituut, bij den aanvang van dit jaar, uitgesproken, en door Mr. Alexander Kruseman vertaald, door Loman en Reudler uitgegeven.
Gij weet het, dat het discours de rigueur bij de receptie van een nieuw lid, de vermelding van den lof des voorgangers vordert van hem, die den opengevallen zetel inneemt.
Montalembert werd geroepen hulde te brengen aan de verdiensten van Droz, den schrijver van ‘Essai sur l'art d'être heureux.’
Met bewonderenswaardigen tact kweet hij zich van den moeijelijken taak, dubbel moeijelijk, omdat hij weinig sympathie gevoelde voor de rigting en de werken van Droz, hoe groote achting hij hem ook als mensch mogt toedragen.
Maar wanneer het receptie-discours ook de hulde vraagt van den overledene, het sluit de gelegenheid niet uit tot de openbaring eener
| |
| |
geloofsbelijdenis op theologisch, politisch of literarisch gebied van den nieuwbenoemden, ja, het verwacht die zelf.
Montalembert heeft gretig en talentvol gebruik gemaakt van zijne intrede in het Instituut, om zijn oordeel uit te spreken over het belangrijkste feit der fransche geschiedenis: de revolutie der vorige eeuw, om zijne meeningen en overtuigingen te verkonden omtrent den toestand der tegenwoordige maatschappij.
Aan Guizot viel de taak ten deel de aanspraak van zijn nieuw medelid te beantwoorden. Hij deed het kort en hartelijk, hij stelde met ernst en waardigheid zijne meeningen aan die van Montalembert over, hij sprak de lessen uit eener kostbare en langdurige ervaring. Het heeft ons genoegen gedaan, dat de Heer Kruseman de beide voortreffelijke redevoeringen in een hollandsch gewaad heeft gestoken.
Daar is een zeer mooi boekje bij W. Willems uitgekomen; het heet: Ernstig Leven; Opwekkingen tot christelijke Werkzaamheid en IJver, door James Hamilton, predikant bij de Schotsche Nationale Kerk. Wij wenschen er van harte een ruim debiet aan toe, zoowel om het doel der uitgave - welke ten voordeele der Armen van de Hervormde Gemeente te Hilversum geschiedt - als om den goeden inhoud.
Wij behooren niet tot hen, die onvoorwaardelijk dweepen met alles, wat de godsdienstige literatuur van Engeland oplevert; maar, waar wij een schoon voorschrift des Bijbels zoo duidelijk en eenvoudig zien verklaren, met zooveel warme overtuiging hooren aanbevelen, met zooveel menschenkennis zien toepassen, als James Hamilton het in zijn Ernstig Leven heeft gedaan, daar brengen wij gaarne onzen dank aan den schrijver, die zijn leven en zijne werken dienstbaar maakt aan de bevordering der christelijke waarheid.
‘Zijt niet traag in het benaarstigen; zijt vurig van geest; dient den Heer,’ ziedaar de driedubbele les, die ons in het boeksken gepredikt wordt. Daar is eene helderheid van blik in de wijze, waarop hij het voorschrift des apostels toepast op alle omstandigheden en betrekkingen des levens, welke, naar ons inzien, voor elken lezer zijne opwekking behartigenswaardig moet maken. Aan eenen goeden stijl paart het vele spranken van zuiveren humor, die treft, zonder te kwetsen; men leze b.v. de beschrijving van het leven der zwaluw en de vergelijking met den beuzelachtigen, wereldschen mensch. Het Ernstig Leven ademt overal gezond verstand en innige overtuiging, en is geheel vrij van mysticisme.
| |
| |
Wij gaan een treurigen tijd te gemoet, niet omdat de armenwet spoedig in behandeling zal komen, of de wet op het Onderwijs nog lang achterwege zal blijven, maar omdat het begint te winteren.
o Wij hebben den zomer zoo lief, met zijn groen en zijn zon, maar bijna nog liever is ons het voorjaar, als alles frisch en maagdelijk, jong en teêr herleeft. Maar die ongelukkige herfst met bruingeroosterd loof, dat ieder oogenblik dreigt af te vallen!
Wij waren zeer dankbaar aan de hollandsche maatschappij van landbouw, dat zij gepoogd heeft het schoone saizoen voor ons te veraanschouwelijken in de zalen van het Park, welke nog trilden van de toonen onzer nationale liedertafels. Nationale liedertafels! hoe de tijden veranderen en wij met hen!
Het was verkwikkelijk al dat groen en al die kleuren te zien, zelfs al hadden de gewassen, die er mede bekleed waren, geene geleerde namen gedragen, al waren zij niet kostbaar of zeldzaam geweest. Wij beschouwden 't als een dernier adieu, dat wij weemoedig toeriepen aan de schoone natuur van dit jaar, als een goeden nacht! in de hope van een blijd ontwaken.
Die beschouwing maakt ons ten eenenmale ongeschikt tot kritiek; wij hebben genoten, maar eigentlijk niet opgemerkt. Aan anderen de taak der analyse!
Zoude er eenige ondeugende schalkheid zitten in de Directie van de Vaudeville Français? Het is eene eenvoudige vraag; niets meer. Wij vonden het nog al verrassend dat zij Napoleon liet voorstellen door Prins Colibri, à la barbe van den President der Republiek en - van Victor Hugo! Is het eene anti-bonapartische demonstratie, of is het eene aardigheid, die geen bijzonder doel heeft? Kent gij het boekje van den schrijver van ‘Notre-Dame’? Zoo gij 't niet kennen mogt, raden wij u aan er spoedig kennis mede te maken. Victor Hugo raast en scheldt, zegt men; best! maar vertelt hij onwaarheden, is zijne voorstelling der historische feiten onjuist, is zijne beschouwing van den coup d'état en van het karakter van Louis Napoleon verkeerd, al mag zij scherp van vorm heeten? - Wij gelooven niet, dat men het zoude kunnen beweren. Er zijn overheerlijke brokken in, vol gloed en vuur; leest het; wij verheugen ons hier nog niet in de policie-voogdijschap, welke Frankrijk over België tracht uit te oefenen.
Wij hadden vóór eenige dagen het geluk een zeker vriend te spreken; een man, die heel knap is, veel geest en gevoel heeft, goed schrijft en niets uitvoert.
| |
| |
‘Je wordt duf!’ mogt ik zoo tegen hem zeggen, ‘je werkt opvallend weinig.’
‘Niets!’ antwoordde hij zeer bout.
‘Je moest je schamen!’ zeî ik, ‘waarom lever je niets?’
‘Omdat ik geene drie regels meer bij elkaêr kan krijgen,’ hernam hij.
‘Dat komt van het dolce farniente,’ bromde ik.
‘Juist, volmaakt juist!’ stemde hij toe.
Hij begon mij te ergeren met zijn phlegma.
‘Mag men weten, waarom je dan altoos de les der werkzaamheid predikt terwijl je zelf de prediking logenstraft?’
‘Omdat het heel gezond is,’ merkte hij goedig aan.
‘Je bewijst, dat het tegendeel hetzelfde resultaat oplevert.’
‘Je bent ontzaggelijk jong,’ zeide hij.
‘Des te meer afleiding.’
‘En te meer nuttig; ik begrijp mij niet, wat je beters zoudt kunnen uitvoeren.’ Het was half vraag, half uitroep. Ik nam de laatste helft.
‘Een kort en goed besluit!’ zeide ik, ‘ik ben gezond en - schei er uit!’
De Chequeriana scheidt er uit.
|
|