De Gids. Jaargang 16
(1852)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 494]
| |
De zangwedstrijd van Nederlandsche liedertafels.Dem Schönen ohne Begriff und Zweck, dem Spiel mit Empfindungen oder Phantomen zur Zeitverkürzung und langen Weile, - was gebührt ihnen anders als Verachtung? Cultivirende Künste aber, mit Ernst und anwendendem Verstande behandelt, kann nur der Thor verachten. Herder.
Tandem fit surculus arbor - door den tijd wordt de spruit een boom - was de geliefkoosde spreuk der vaderen, zoo vaak ze, in den geloove en de hope, geschoord door 't bewustzijn van eigen kracht en volharding, van een gering begin ontwikkeling, bloesem en vrucht verwachtten. Sinds dien tijd beschreef menig jonge veréeniging, waar wat goeds of nuttigs uit ontkiemen zou, haar vendel met die leuze. De jeugdige twijg werd verzorgd en gekweekt, tot dat ze langzamerhand al vaster wortelde, tot dat heur stam bij veêrkracht vastheid begon te paren, tot dat jonger loten en takken zich inéen-slingerden en welfden tot een digten bladerkroon, tot dat de onaanzienlijke kiem een eik - de spruit een boom geworden was. Met het oog op die waarheid, vormden zich ook ten onzent onderscheiden veréenigingen ter beoefening van 't mannenchoorgezang - Liedertafeln noemen we ze met een Duitschen titel - eerst weinig in tal - gering van omvang, in stilte, maar krachtig voortarbeidend - later toenemend in cijfer, wassend in sterkte, strijdend en triomférend in den edelen kamp waar Polyhymnia de eerepalm geheven hield. Dat was de opwekking van een element, 't geen bij zijn looden | |
[pagina 495]
| |
slaap reeds genoeg vergeten scheen, om gestorven te heeten - een element, dat in verloopen tijden op den Vaderlandschen grond zóo breed zich ontwikkeld en zóo krachtig had getierd, dat de naburen zich koesterden in de stralen, genoten van den rijkdom, waarop 't bogen mogt; het muziekaal element, dat te lang en te onregtvaardig vreemd gescholden werd aan den nederlandschen volksaard - alsof we geen proeven te over hadden van den ijver voor en de gelukkige beoefening der toonkunst - alsof de Nederlanden van de XVIde eeuw, niet den eernaam verdienden van algemeene muziekale kweekschool voor geheel Europa! Eere aan hen, die gehoor gaven aan den inwendigen drang, om de herinnering der Vergetene op te delven uit het stof, waarin ze te sluimeren lag; eere aan hen, die de outers der Verhevene weêr poogden op te rigten en de eerste wijrookkorrels strooiden in de heilige vlam! Hun streven droeg vrucht, de kiem wies op - tandem fit surculus arbor!
Deze en dergelijke denkbeelden kwamen er bij mij op, toen ik de aankondiging vernam van den aanstaanden Zangwedstrijd van Nederlandsche Liedertafels, die binnen kort te Amsterdam zou plaats hebben. Met algemeene belangstelling werd die tijding ontvangen en 't aanzienlijk tal der mannenzangveréenigingen, dat aan Eutonia's noodiging gehoor gaf of zich bereid verklaarde, om meê te dingen naar den palm der eere, bewees reeds aanvankelijk, dat de poging der Amsterdamsche Zuster alom de warmste sympathie had opgewekt en krachtig zou worden gesteund. Vergun me, dat ik trachte u in de volgende bladen een kort verslag te bieden van den lang verbeiden feestdag. 't Zal weinig méer wezen dan eene optelling van feiten; eene herinnering van 't genotene zonder ontleding, toelichting of omschrijving. Ik weet te wèl, dat ik mij niet wagen mag aan wezenlijke kunstkritiek, op een veld waar ik mij geen burger achten durf - maar treed ik buiten de grenzen van mijn regt, als ik de individuéle indrukken, die de feestavond bij mij opwekte, mijn subjektief oordeel over de voordragten, met passende bescheidenheid, hier mededeel? Terwijl ik de eerste ben om aan mijne uitspraak te dezen alle gezag te ontzeggen, geloof ik tevens, dat den dilettant niet geweigerd worden kan zijn meening uit te spreken. Herinnert ge u | |
[pagina 496]
| |
waarom WebbGa naar voetnoot1 aan den kunstminnaar, liever soms dan aan den kunstenaar, het regt van beoordeeling toekent? Wat hij van schilders zegt is ook op toonkunstenaars van toepassing: ‘Zelden heb ik een kunstenaar aangetroffen, die niet een heimelijk bewonderaar was van deze of gene school, of bijzonder gehecht aan de een of andere manier, die hem bovenal toelachte. Hij geraakt schaars als de kunstliefhebbers, tot eene onbevooroordeelde beschouwing van 't schoon, omdat hij vaak de moeilijkheden, die hij in de oefening der Kunst vindt, tot het enkel werktuigelijke vernedert, en eigenliefde met ijdelheid hem dikwijls verleidt, om de penseelstreek, die der zijne 't meest nabij komt, het hoogst te schatten.’ Indien men verlangt te weten of eenig toonstuk naar de regelen der kunst zamengesteld en bewerkt, in éen woord, of 't een kunstwerk is, dan vrage men alléen den kenner of den waren kunstenaar, maar het oordeel van ons welgevallen in zulk een toonstuk mogen en kunnen we niet binden aan de uitspraak van een ander', en wèl 't minst aan de meening van den kenner of kunstenaar, die altoos als kritikus optreedt van het standpunt der echte Kunst, dat niet voor ieder bereikbaar is. De dilettant, de kunstvriend heeft te dezen opzigte meer regt van spreken: we weten toch hoe Apelles de beoordeeling van zijn werk aan den kunstliefhebber toestond? Wanneer ge nu, vriendelijke Lezer, in díen geest met ons de uitvoering der onderscheidene Liedertafels wilt nagaan, gun me dan uw geleider te zijn en begeven we ons naar de feestzaal!
De avond van den 3den September, bestemd voor den Zangwedstrijd van Nederlandsche Liedertafels, was dáar. De menigte, die zich reeds vroeg in den tuin en de zaal van 't Park veréenigde, mogt getuigen van de sympathie, welke de noodiging der Amsterdamsche Liedertafel Eutonia had opgewekt. Hare stem, voor 't eerst in Holland opgegaan, was door eenen-twintig van hare zusters met welgevallen vernomen en | |
[pagina 497]
| |
van allen kant stroomden de zangers zamen, om veréenigd een feest te vieren, dat in de jaarboeken der toonkunst ten onzent iets nieuws heeten mogt, sinds de herinnering van 't mannenchoor, uit lang verloopen tijd, genoegzaam gestorven bleek. De stoet van zangers met hunne banieren en vendels, met hunne onderscheidings- en eereteekens, behaald in vroegeren strijd, werd geordend en - voorafgegaan van een muziekkorps, dat het oude ‘Wilhelmus’ en de volksliederen hooren deed - trok die - een lange sleep - door den tuin naar de zaal, waar ze zich op 't breede orkest in orde schikte. Men zag het den zangers en den hoorders aan, dat ze den wedstrijd van heden beschouwden niet enkel als feestviering, maar dat het denkbeeld der grootsche veréeniging 't geen in deze bij-een-komst verwerkelijkt werd, hen allen bezielde. De zaal, die prijkte met de wapenborden der steden, waar de strijd- en feestgenooten t'huis hoorden en versierd was met keurige tropaeën uit bloemen en vaandels, helder verlicht door tallooze gasvlammen en gevuld met eene kunstlievende schaar van toehoorders en belangstellende schoonen, bood een bevalligen aanblik - ernstig wèl, maar verheffend. 't Apollo-beeld, dat op den achtergrond van 't ruime orkest was aangebragt, hield den lauwerkroon geheven boven 't hoofd der zangers, als zou de Grieksche god zelf regter wezen en den palm der overwinning uitreiken. Diepe stilte heerschte in de zaal toen Bertelsmann, de Direkteur van Eutonia, den dirigeer-staf ter hand nam, het teeken gaf en bijna vijfhonderd stemmen zich veréenigden in 't Festgesang an die Künstler van Mendelssohn-Bartholdy. Hoe ze ruischten, die acchoorden; hoe ze zwol, die harmonie; hoe Schiller's dichterlied omschreven, toegelicht, verheerlijkt door de verheven toonschepping, den weg vond naar aller hart. ‘Der Menschheit Würde ist in eure Hand gegeben,
Bewahret sie!’
Wat die leer en vermaning aan beteekenis won, wies in kracht en overtuiging in 't Allegro maestoso, dat zóo breed en kernig werd voorgedragen. ‘Sie sinkt mit euch! mit euch wird sie sich heben!’
Wat al last, die er geladen is op den schouder des kuns- | |
[pagina 498]
| |
tenaars; wat grootsche roeping, die hij te vervullen heeft; wat verantwoording voor den ontrouwen priester! Hem is 't opgedragen, om de tallooze stroomen en vlieten der onderscheiden kunstuiting te verzamelen en ze stil en statig heên te leiden naar den Oceaan der grootsche harmonie, de grondtoon van het goddelijk wereldplan. ‘Der Künste heilige Magie
Dient einem weisen Weltenplane,
Still lenke sie zum Oceane
Der grossen Harmonie!’
Daar klinken in het Allegro moderato de volle basstemmen, die der verstooten waarheid bescherming en rust verzekeren ‘in der Kamönen Chor,’ en versterkt door het groeijend tal der partijen, dreunt het lied: Von ihrer Zeit verstossen, flüchte
Die ernste Wahrheit zum Gedichte,
Und finde Schutz in der Kamönen Chor.
In ihres Glanzes höchster Fülle,
Furchtbarer in des Reizes Hülle,
Erstehe sie in dem Gesange,
Und räche sich mit Siegesklange
An des Verfolgers feigem Ohr.
Juichend valt het allegro vivace in; de jubel roept ze zamen, die vrije zonen der meest vrije moeder, zamen naar 't heerlijk doel, dat hen vóorlicht: Der freisten Mutter freie Söhne!
Schwingt euch mit festem Angesicht
Zum Strahlensitz der höchsten Schöne!
Um andre Kronen buhlet nicht!
‘Auf tausendfach verschlung'nen Wegen
Der reichen Mannigfaltigkeit,
Kommt dann umarmend euch entgegen,
Am Thron der hohen Einigkeit.’
En toen de laatste, breede acchoorden versmolten, toen het fortissimo voor diepe stilte had plaats gemaakt, barstte de opgewondenheid der hoorders los in een daverend handgeklap. Schiller's zang en Mendelssohn's toondichting had- | |
[pagina 499]
| |
den het standpunt aangegeven, waarvan de feestviering van heden moest beoordeeld worden; de taal hunner Muze had gesproken en aller harten waren voorbereid en gestemd, om in dien geest, de grootsche uiting van den edelen strijd en de vereerende overwinning der Toonkunst te genieten. Toen de gezamenlijke zangers een oogenblik hunnen triomf hadden genoten, verlieten ze 't orkest, om plaats te maken voor de Liedertafel Arion van Hoorn, die, in de orde door loting bepaald, de eerste wezen zou om hare krachten te beproeven in den wedstrijd. Ter beoordeeling van de onderscheiden voordragten der negen concurrérende Liedertafels, had zich eene commissie gevormd, bestaande uit de Heeren A. ten Cate, J.Az., G.A. Heinze, David Koning, W. Smits en Dr. J.J. Viotta, die hunne niet zeer gemakkelijke taak bereidvaardig op zich genomen hadden. Ten einde de kritiek, waaraan eigenaardige moeilijkheden verbonden waren, te rigten naar een algemeen plan, had de Jury besloten, om de eischen, die men aan de vokaalmuziek doen mogt met betrekking tot het doel der uitvoering van heden, te formuléren in de waarde van: intonatie, opvatting, nuancéring, toonvastheid, éenheid in maat, geluidschoonheid, evenredigheid der stemmen, geoefendheid in difficulteiten, uitspraak, aplomb, en keuze der voor te dragen compositiën. Men was verder over-éen-gekomen, om de deugd der verschillende rubrieken aan te geven door de letters A, B, C en D, die weder getallenwaarden (+ 3, + 2, + 1 en -) voorstelden, welke door ieder lid der Jury afzonderlijk opgeteekend en later bij-éen-geteld, voor elke uitvoering eene som zouden opleveren, die de juiste verhouding moest aangeven van de krachten der strijders. Arion had zich dan naast zijn banier op 't orkest geplaatst en begon den kamp met de toondichting van Kreutzer Stille der Nacht. Hoe lieflijk klonk dat zoet en vredig lied na den storm der acchoorden van Mendelssohn's feestzang. Hoe trof de keurigheid van schakéring, dat dalen en rijzen, dat zwellen en krimpen, die kracht en die zachtheid het luisterend oor, al mogt de kunstregter aanmerking maken op de evenredigheid der stemmen, al liet de intonatie wat te wenschen over. Het tweede lied van Kücken Soldatenliebe, ofschoon weinig geschikt voor een wedstrijd, waarin gewis 't geheele personeel der Liedertafel zich moet doen gelden en niet aan enkele stemmen de worsteling mag overlaten, vond uitste- | |
[pagina 500]
| |
kenden bijval ter wille van de frissche, omvangrijke en buigzame tenor-stem, die 't refrein: Schönste Schatz, nun lebe wohl!, door bromstemmen gesteund, met zooveel bevalligheid en virtuositeit voordroeg, dat een daverend handgeklap de tolk was der algemeene toejuiching. De Liedertafel van Schiedam trad daarna op met Abendlied van Otto en Trinklied van Kücken. Al dadelijk bleek de evenredigheid der stemmen, die zich in geen der beide voordragten verloochende, en prees men de juistheid van opvatting en schakéring, vooral van Otto's Avondlied. Daar was zooveel toon en kleur in dat landschap, waarover de dalende zon nog haar laatste stralen uitgoot, zooveel melodie in dat zangrige koeltje en 't gefluister van 't loover, zooveel rust in de sluimerzieke bloemekens, zooveel innigheid in den avondgroet aan de geliefde! ‘Dann bringen die Wolken dir trauliche Grüsse
Mit fröhlicher Botschaft send' ich sie dir,
Dann säuseln die Lüftchen dir wonnige Küsse,
Die Vöglein bringen dir Kunde von mir;
Und wenn das Liebchen am Ufer lauscht,
Im Abendglanz, wenn die Welle rauscht,
Tönt es: Möcht' bei dir wohl sein,
Süsse Maid, schlaf ein, schlaf ein!’
De talrijke veréeniging van Rotterdam Amphion, had een lied van Duport en een Abendlied van Abt voor hare voordragt gekozen. Deze uitvoering, waarvan de opvatting, nuancéring en geluidschoonheid zeer verdienstelijk werden geacht, zondigde soms in toonvastheid en in de keuze van haar eerste stuk, dat voor den wedstrijd minder gepast mogt geoordeeld worden. Het avondlied werd met blijkbaar genoegen aangehoord en 't is niet te verwonderen dat de lieflijke, melodieuse toonschepping van Abt, bij de talrijke dilettanti gereeder ingang vond, dan de meer ingewikkelde en minder zangrige compositie van Dupont. Amstel's-mannenkoor trad op met de Rots in Zee, muzijk van A. ten Cate, J.A.Zn. Deugd van intonatie, toonvastheid en éenheid in maat karakteriseerden de voordragt van dit bevallig toonstuk. We beschouwen de keuze dezer vereeniging om, bij een wedstrijd van Nederlandsche liedertafels, ook compositiën van Nederlandsche toondichters ten gehoore te brengen en de poging, om het Hollandsch in plaats te | |
[pagina 501]
| |
stellen van de andere talen, die gewoonlijk voor den zang worden gebezigd, als iets dat lof en aanmoediging verdient. Jammer maar, dat de uitspraak der moedertaal zooveel te wenschen overliet, dat het dialekt hier en daar u de afkomst en de vaderstad der veréeniging al dadelijk zou hebben doen raden, al had ze den naam van Amstel's-mannenchoor niet in heur vendel gevoerd. Misschien hebben we geen regt den dichter der woorden hard te vallen over den enthusiasmus, die hem zijne vergelijking van Nederland en de rots in zee in de pen gaf, vooral sinds ze door ten Cate's muziek zoo keurig is geïllustreerd, maar we betwijfelen echter of er niet wat overdrijving ligt in de ontboezeming: ‘Dat dierbaar erf van Bato's teelt,
Waarop zoo gram de golven woeden,
Bestookt door zooveel holle vloeden,
Dat was en blijft uw zinnebeeld.
In windgeloei en stormgeklots
Is Nederland Europa's rots.’
Houd ons deze opmerking in 't voorbijgaan ten goede! Het tweede concours-stuk Zingen, door den direkteur der veréeniging Stoetz, bleek minder gelukkig; het miste de deugden van het eerste zonder zijn gebreken te mijden en werkte dus minder gunstig op het publiek, waarvan het grooter deel, met vergeeflijke vooringenomenheid, de voordragt van eene einheimische liedertafel had aangehoord. Dáar treedt de Liedertafel Oefening en Uitspanning van 's Hertogenbosch, veertig leden sterk, in het krijt. Met gelijke nieuwsgierigheid, met onverzwakte belangstelling, wenschten de feestgenooten te luisteren naar de voordragt der gekozen stukken, waarvan het laatste vooral eene bijzondere sympathie wist op te wekken. Het liefelijke Stille Liebe van Kreutzer klonk door de zaal, waar weder diepe stilte heerschte en de toehoorders met ingehouden adem de ruischende harmoniën opvingen. ‘Niemand weiss und niemand kennt,
Wie 's in meiner Seele brennt;
Was in meinem Herzen schlägt,
Niemand mir zur Ferne trägt.
Stille Nacht, du nur allein,
Sollst die Eingeweihte sein,
| |
[pagina 502]
| |
Hätt'ich's auch der Welt gesagt,
Hätt's reicher sie gemacht?
Niemand künd' ich je die Spur,
Ahndet er die Liebe nur.’
Met welk aplomb, met hoeveel evenredigheid van stemmen, met hoeveel juistheid van opvatting en fijnheid van schakéring werd dit bevallige toonstuk voorgedragen. Hoe trof de betoovering van 't geluid de luisterende schaar. Met gejuich werd de voordragt begroet en de opgewondenheid der hoorders getuigde krachtig van de verdiensten der veréeniging. Maar de aandacht werd hooger gespannen; men zou van de zangers, die zoo even de sprekende bewijzen hunner kunstkrachten geleverd hadden, de verheven harmoniën vernemen eener Motette van B. Klein. Gewis was de keuze aller toejuiching waard - en we mogen de aanmerking, die we hier en daar vernamen, alsof eene voordragt als deze niet stemmen of passen zou voor den wedstrijd van dezen avond, gerustelijk achten als eene miskenning van den aard der feestviering, die wèl verre van de veréeniging te beoogen eener wufte, vermaakzoekende menigte, integendeel op 't oog had een publiek te verzamelen, dat medegevoel genoeg koesterde voor de ontwikkeling van het muziekaal element ten onzent, om de verschillende uitingen daarvan in de Nederlandsche Liedertafels met hooge belangstelling en ernst gade te slaan. Die ernst moest vóorzitten bij de kunstbeoordeeling van ieder hoorder en, voorzeker, mogt de stemming, waarin men verkeeren moest of gebragt werd door de voordragt der kerkelijk-religieuse Motette, aan dezen avond niet vreemd wezen. Of is deze stemming niet eene verheffende en weldadige, waàr en onder welke omstandigheden men zich door haar voelt aangedaan? Daarbij verdient deze overoude vorm der vokaalmuziek, om verschillende redenen, onze belangstelling. Motette was oorspronkelijk een kerkgezang, dat zijn text koos uit de Heilige Schrift, en een', als grondslag of aan-een-schakeling dienenden Cantus firmus aan 't (Gregoriaansche) kerkgezang ontleende. Terwijl nu eene stem dezen Cantus firmus, als hoofdinhoud tenor genoemd, voordroeg, voerden de overige stemmen hunnen text op motieven uit dien tenor door en omgaven zoo 't strenge, ernstige, vaak in overlange noten gerekte kerkgezang met levendiger, fris- | |
[pagina 503]
| |
scher, afwisselende wijzenGa naar voetnoot1. De Motette was reeds in de XIIIde eeuw bekend en is - in den loop der tijden veranderd, gewijzigd, beschaafd - tot heden bewaard gebleven. De Protestantsche kerk heeft dezen kunstvorm, die zich zoo innig aan den bijbel sloot, of ook het woord der Schrift met een liedvers in den Cantus firmus liet zamensmelten, met voorliefde opgenomen en tot ontwikkeling gebragt. Luther zegt van haarGa naar voetnoot2: ‘in welcher (Musica) vor allem das seltsam u. zu verwunderen ist, dass einer schlechte Weis oder Tenor, wie es die Musici heissen, hersinget, neben welcher 3, 4 oder 5 andere Stimmen auch gesungen werden, die um solche schlechte, einfältige Weise oder Tenor, gleich als mit Jauchzen gerings herumher, um solchen Tenor spielen u. springen, und mit mancherlei Art und Klang dieselbige Weise wunderbarlich zieren u. schmücken und gleich wie einen himmlischen Tanzreihen führen, freundlich einander begegnen, und sich gleich herzen und lieblich umfangen, also, dass diejenigen, so solches ein wenig verstehen und dadurch beweget werden, sich dess heftig verwundern müssen und meinen, dass nichts seltsamers in der Welt sey, denn ein solcher Gesang mit vielen Stimmen geschmücket.’ Hierom heeft de Saksische school, vooral J. Seb. Bach met zijne leerlingen en aanhangers, dezen kunstvorm in al zijne vertakkingen, 't meest gebruikt en volmaakt. Wie ooit in de gelegenheid geweest is dergelijke toondichting te hooren van een voltallig choorpersoneel - we herinneren u Bach's Motette, op 't choraal ‘Jesu meine Freude,’ die op het laatst gehouden muziekfeest der ‘Maatschappij ter bevordering der toonkunst,’ te Haarlem werd uitgevoerd - zal daarvoor - zelfs wanneer hij als dilettant niet in staat is de kunstvolle zamenstelling, de techniek der motette naar waarde te schatten - gewis niet geringe sympathie gevoelen. We keeren naar de Park-zaal en den zangwedstrijd weder! Krachtig en verheffend klonk de juichtoon van het choor: Auferstehn wirst du mein Staub nach kurzer Ruh'.
Unsterblich Leben
Wird Er dir geben,
Der dich geschaffen.
| |
[pagina 504]
| |
Halleluja, Lob und Preis dem Herrn!
Herr Gott! dich loben wir.
Herr! dir danken wir.
Lob und Preis dem Herrn!
Wie dem Träumenden wird mir dann sein,
Zieh' ich in Jesu Freuden ein.
Ich will tragen hier all' Qual und Pein.
Jesu bleibt mir treu!
Jesu, Preis Dir, höchstes Gut,
Du brachest die höllischen Riegel,
Du führst uns auf ewig grüne Hügel,
Halleluja, Lob und Preis,
Halleluja, sei Dir o Herr!
Herr Gott, Dich loben wir,
Halleluja, Preis, Dank, sei Dir, o Herr! gebracht.
Halleluja!
Mijne krachten schieten te kort, om u met woorden den indruk te schilderen, dien dit zielverheffende gezang te weeg bragt. Het geheele auditorium was onder den invloed eener begeestering, die al het vorige overtrof. Wat zullen we 't eerste prijzen? De eenheid, het aplomb, de nuancéring, of de geoefendheid waarmeê de eigenaardige en niet geringe moeijelijkheden aan de uitvoering van dit toonstuk verbonden, werd overtroffen? Nog dreunen ze mij in het oor die volle toonen der bassen, die breed en rond als de stemme des orgels, het ‘Halleluja’ aanhieven; nog luister ik naar het statig choraal, dat, gedragen door de vleugelen der harmonie, vlotte' op de golven der fuga; nog beheerscht mij de stemming, die zich onwillekeurig meester maakte van de ziel, waarin ze zoo verheven, zoo heilige aandoeningen opwekte! Was het wonder, dat het opgetogen publiek, zoodra de laatste acchoorden versmolten waren en voor eene plegtige stilte hadden plaats gemaakt, zich zelf als regter opwierp en - een duizendstemmige Jury - met daverend, met geestdriftvol handgeklap de zangers begroette? dat de opgetogen menigte reeds bij voorraad en éenstemmig den lauwer toekende aan de liedertafel, die zoo roemvol keerde uit den edelen strijd? | |
[pagina 505]
| |
Kriegers gebet.
musik von f. lachner.
‘Du bist, o Herr! mein Stern bei Nacht,
Du meine Sonn, am Tage,
Du meine Zuversicht und Macht,
Was ich auch immer wage;
Mit dir zieh' ich durch Wüstenei
Getrosten Muthes ohne Scheu.
Gieb meinen Armen Sehnenkraft
Und meinen Säbel Treue,
Aufdass, bevor mein' Will' erschlafft,
Kein Feind sich meiner freue.
Stell' du des Gegners Brust mir vor,
Und leit' mein Aug' und mein Geschoss.
Gieb meinen Rosse sichern Tritt,
Wenn ich am Abgrund hänge,
Und sende deinen Engel mit,
Durch Moor und Waldes Enge,
Sei du im zeichenlosen Sand,
Mein Fingerzeig und meine Hand.
Schenk mir der heil'gen Lüfte Weh'n
Und quellenreichen Schatten,
Eh' Kopf und Herz in Gluth vergeh'n,
Und Fuss und Aug' ermatten,
Und lass', hült mich der Schlummer ein,
Im Traum mich in der Heimath sein.
Du bist, o Herr! mein Stern bei Nacht,
Und meine Sonn' am Tage!’
Vijf honderd stemmen antwoordden op den donder van bazuinen en pauken, waar Lachner's verheven toondichting meê aanvangt. Plegtig klonk dat schetterend lied vol van onwankelbaar vertrouwen en biddend geloof! Daar teekende de fantasie mij een avond vóor den slag - een gevecht zoo als Gustaaf Adolf bij Breitenfeld geleverd heeft, met een leger als 't zijne, dat de leuze: ‘geene gebeden, geene overwinningen’ tot wapenkreet gekozen had. De benden, sterk door the discipline of mind, meer nog dan door die van 't ligchaam, trekken in gesloten gelederen, met forschen tred, den vijand te gemoet. Ze bevroeden 't dat ze een ongewisse kans tegen gaan, ze ontveinzen zich de gevaren niet, die | |
[pagina 506]
| |
hen wachten, maar ze aarzelen geenzins om den dood onder de oogen te zien, die in duizenderlei gedaanten op hen zal aanstormen, want ze weten 't - en hun geloovig lied stijgt krachtig ten hemel - ‘Du bist, o Herr! mein Stern bei Nacht,
Du meine Sonn' am Tage,
Du meine Zuversicht und Macht,
Was ich auch immer wage.’
Met buitengewone geestdrift en bewonderingwaardig aplomb werd dit toonstuk voorgedragen. De juiste opvatting en de keurige schakéring zijn boven mijn lof en de zielverheffende melodie - waarin de aard en de behoefte van den krijgsman zoo krachtig is gekarakteriseerd - oefende eene werking op het opgetogen auditorium, die eenigermate bewijzen mag voor den reusachtigen invloed van den strijdzang, op den moed der krijgslieden. Was 't moeilijk voor de 's Gravenhaagsche Liedertafel Cecilia, om de algemeene aandacht te boeijen, na 't reusachtig effekt van 't algemeen choor, des te gelukkiger en te verdienstelijker was haar voordragt; des te milder en lieflijker klonk haar Lentelied van onzen Verhulst, na de koperen acchoorden van den schaterenden krijgszang. Intonatie, opvatting, nuancéring, toonvastheid, gepaard met eene oefening, die de moeilijkheden onmerkbaar wist te effenen, onderscheidde haar voordragt. Kalm en helder als een lentemorgen, blijde en zuiver als de zang van den leeuwrik, doorweven met geuren en kleuren en stralen en gloed, drong de zangrige melodie der hoorders in het hart, 'tgeen dankbaar den troost wist op te vangen, die, bij den winter des gemoeds, wees op de aanstaande lente. De compositie van dit Lied rigt zich naauwkeurig naar de stemming der poëzie en is daarmeê zóo innig verbonden, dat 'et (naar onze bescheidene meening, die trouwens naauwlijks gelden mag voor het oordeel eens dilettants) niet mogelijk wezen zou, om op dezen text eene melodie van gelijke waardij uit te vinden. Hoewel de keuze van het tweede stuk, les Matelots van L. de Pauw, ons toescheen verre beneden de eerste te staan, mogen we toch niet verzwijgen, dat de voordragt zich beroemen kon op groote virtuositeit, op evenredigheid der stemmen - hier en daar wat benadeeld door de forsche too- | |
[pagina 507]
| |
nen der baspartij - en eene heldere uitspraak van den text, die door geen der mededingende Liedertafels overtroffen werd. De banier der Leidsche Liedertafel de Avondster vertoonde zich op 't orkest. Was er overeenkomst tusschen haar naam en de rigting harer keuze, die 't Abendlied van Abt, ook door Rotterdam's Amphion als concours-stuk gezongen, boven alles waardig achtte om haar wapen te zijn in den wedstrijd? We durven 't niet beslissen, maar beter zouden we ons in staat rekenen, om desgevorderd uit de vergelijking van beide voordragten, den voorkeur te motivéren dien we in dezen aan de Leidsche zangers moeten toekennen. Het Amerikanisches Freiheitslied van W. Fischer, Jr., waarvan de keuze ons 't minst gelukkig voorkwam, had in zijn uitvoering veel verdienstelijks, terwijl de evenredigheid der stemmen en de geluidschoonheid, met de intonatie en opvatting van het Abendlied, regt gaven op bijzondere onderscheiding. Saffo, de Liedertafel van Hoorn, trad op met Bertelsmann's bevallige compositie Glockentöne. Misschien klonk ons de keurige uitvoering van Eutonia, bij vroegere gelegenheden, nog in de ooren, of stemde de bekendheid met deze toondichting onze eischen hooger - we moeten bekennen, dat de voordragt ons onbevredigd liet. Er ware op de vereischten ter uitvoering, op toonvastheid en éenheid in maat aanmerking genoeg te maken en er zou weinig aanspraak zijn op bijzonderen lof, ware het niet dat de keuze van het concours-stuk dien verdiende. - 't Kwam ons voor, dat Die jungen Musikanten van Kücken dien lof minder verdienden, omdat het quartet-solo (Andantino), de evenredigheid der stemmen verbrekend, aan een enkel deel van de veréeniging den pligt opleî, die door allen gezamenlijk moest worden vervuld. Over het algemeen eischt deze compositie eene fijnheid van nuance, eene juistheid van opvatting - kortom een fini van kleur, die wij in de voordragt der Hoorn'sche Saffo, niet hebben kunnen terugvinden. Eindelijk betrad Euterpe, eene Amsterdamsche Liedertafel, het orkest en opende den strijd met de voordragt van Tag im Herzen, gecomponeerd door haren Direkteur J.A. van Eijken. Al dadelijk werd gelegenheid geboden, om de toonvastheid, de zuiverheid van intonatie, de juistheid van opvatting en schakéring der voordragt regt te doen, gelijk, vooral bij het tweede Jägerslust van Reissiger, het aplomb | |
[pagina 508]
| |
en de éenheid van maat duidelijk werd. - Daar leî een frischheid in Euterpe's lied, dat van woudgeur sprak en een tint van 't vrijheidsgevoel, dat des jagers borst verruimt, als hij, met het groene bladerendak boven en zijn bevriende eiken óm zich, de schreden volgt van den trouwen brak, die 't wild voor hem opstoot, of, vermoeid van den togt, zich op 't fluweelen mosbed neêrvleit en de heldere toonen van den jagthoorn, langs de gewelfde bogen van den schaduwrijken loovertempel, doet weêrgalmen. - Euterpe had den wedstrijd gesloten en verliet de kampplaats onder gejuich en handgeklap van zoovelen, als de worsteling met levendige belangstelling en onverminderde aandacht hadden nagegaan en thans zich zelf rekenschap trachtten te geven van de verschillende indrukken, die de afwisselende voordragten bij ieder in 't bijzonder had achtergelaten. Eéne overtuiging stond vast: dat er geen kampioen in 't krijt getreden was, dan in vollen wapendosch en behoorlijk gerust ten strijde; dat elk, met inspanning en volharding, gedongen had naar den lauwer der overwinning en, zoo al de zegevierende - als primus inter pares - zich het eermetaal aan 't vendel hechten zou - voor allen 't bewustzijn bleef, dat ze eervòl medegewerkt hadden ter bereiking van een eervòl doel, gedachtig aan de spreuk van den dichter: ‘Het pogen zelfs is schoon in 't worstelperk der eer!’
Voor de laatste maal betraden de gezamenlijke zangers het orkest, om met de grootsche compositie van Mendelssohn-Bartholdy, het Baccheus-Chor, uit Sophokles' Antigone, den feestavond op eene waardige wijze te besluiten. Daar greep de direkteur Bertelsmann op nieuw den tooverstaf, die gebieden zou over de reusachtige toonmassa's. Hij gaf het teeken en het donderend Allegro maestoso dreunde ter eer van Baccheus-Dionysos, den zoon van Zeus! Eisch niet van mij, dat ik pogen zal de uitwerking te schetsen van de klassieke toondichting des Meesters, waar de Grieksche geest nog in ademt en leeft! Hoe wilt ge, dat ik doordringen zou in dien rijkdom der harmonie en u de edelsteenen beschrijven en aanwijzen, wier schittering alléen het ongeoefend oog verblindde? Wat bleef dan den oningewijde, die voor 't eerst de verheven toonschepping hooren | |
[pagina 509]
| |
mogt, anders te doen, dan dat hij zich zonder wil noch plan, zonder de vergeefsche poging tot ontleding van zijn kunstgenot, liet meêsleepen in die wieling van toonen en, al dobberend op een zee van genieting, bukkend onder de Macht des Gesangs, bij zich zelv' Schiller nazeî: ‘Ein Regenstrom aus Felsenrissen,
Er kommt mir Donners Ungestüm,
Bergtrümmer folgen seinen Güssen,
Und Eichen stürzen unter ihm,
Erstaunt mit wollustvollem Grausen,
Hört ihn der Wanderer und lauscht,
Er hört die Fluth vom Felsen brausen,
Doch weiss er nicht woher sie rauscht,
So strömen des Gesanges Wellen,
Hervor aus nie endeckten Quellen!’
En hiermede was het programma der muzikale feestviering ten einde gebragt. Een herhaald en schaterend ‘bravi!’ ging op uit de zaal, een uitbundig gejuich van de zangers begroette den verdienstelijken direkteur van Eutonia, die zoo krachtig had bijgedragen tot verwezenlijking van het doel der Amsterdamsche Liedertafel en het welgelukken dezer eerste, grootsche proefneming. Nog eenmaal zagen de zangers naar hem op en uit volle borst klonk het Volkslied, dat door de vergadering staande werd aangehoord en in aller gemoed zooveel weêrklank vond, dat de toonen van het zangerspersoneel spoedig zamensmolten in het krachtig unisono der geheele vergadering. Intusschen had de Commissie ter beoordeeling zich verwijderd en kwam nu terug, om den uitslag harer beraadslaging, bij monde van den President van Eutonia, aan de zangers en 't publiek meê te deelen. De uiting der geestdrift van de toehoorders had vroeger reeds vonnis geveld - zou de Jury eenstemmig met hen gevoeld en gedacht hebben? Volkomen! Aan de Liedertafel Oefening en Uitspanning van 's Hertogenbosch werd de eerste, aan Cecilia van 's Gravenhage de tweede, aan Euterpe van Amsterdam de derde prijs toegewezen, terwijl ook 's Bosch het onderscheidingsteeken ontving, dat bestemd was voor de Liedertafel van de verst afgelegene plaatsGa naar voetnoot1. Een luid en aan- | |
[pagina 510]
| |
houdend gejubel beantwoordde deze mededeeling! De roodfluweelen banier van Oefening en Uitspanning, door haren vaandrig omhoog geheven, werd met gejuich begroet en de trits van banieren der bekroonde Liedertafels, met het smaakvol bewerkte eereteeken getooid, volbragt een feestelijken omgang door de zaal, waar de vaandels der overwinnaars met de bewijzen der warmste sympathie werden ontvangen. Daarop lokten de vrolijke toonen van het keurig orkest de feestvierenden in den tuin van het Park, waar de avond - kalm en schoon als in 't best van den zomer - door duizende gazvlammen in helderen dag herschapen scheen. De aangename stemming die er heerschte, het bont gewoel der menigte, de algemeene vrolijkheid, die zich openbaarde in gulle scherts en gelach, de ontmoeting van vrienden en bekenden, de herinnering van 't gesmaakt genot en de wisseling van denkbeelden over de verschillende uitingen der kunst, de zoele avondstond en 't zilver schijnsel der maan, die nieuwsgierig door de hooge popels glurend, de algemeene vreugde bespiedde, de verwijderde galm van 't orkest in de helverlichte zaal, die ten dans noodde of aan de voeten vleugels gaf, en de ruischende melodiën, welke het muziek-korps van den Heer Stumpff kwistig om zich heên strooide - 't werkte alles mede, om dezen avond te maken tot een feestavond, waaraan de vreemdeling en de stedeling nog lang met genoegen denken zal.
En zou die herinnering het eenige zijn, dat ons van de besproken feestviering overbleef? dát het eenige nut, 't geen de wedstrijd van Nederlandsche Liedertafels mogt uitwerken? Wij wenschen en verwachten iets duurzamers en beters! De afgeloopen wedstrijd is een sprekend bewijs, dat de ontwikkeling van het muziekaal element ten onzentzij 't ook langzaam - vooruitgaat; de sympathie waarin 't zich verheugen mag, geeft moed voor de toekomst. 't Is hier de plaats niet, om de verdediging te beproeven van de vaak miskende of scheef beoordeelde kunst der Muze, maar | |
[pagina 511]
| |
gewis slaan we, met dankbare vreugde, den blik op de welgelukte pogingen van talrijke maatschappijen en vereenigingen, die de taal des gezangs voor het algemeen toegankelijk trachten te maken, omdat we overtuigd zijn van haar verheven, magtigen invloed op de bevordering van het Ware, 't Goede en 't Schoone. De muziek staat in 't kunstleven zoo hoog, omdat ze nimmer aan 't zedelijk gevoel een pijnlijken indruk bezorgen kan. Ze kan wel in verband gebragt worden met weelderigheid, ligtzinnigheid en alle ondeugden waardoor de mensch zich zedelijk verlaagt, maar zij zelve kan nooit de uitdrukking wezen van iets onzedelijks. Het gemeene kan in schilderijen, dichtstukken, dansen enz. vertoond worden, maar nooit in de muziek, welke hoogstens de scherts en de vrolijkheid, in éen woord de lichtzij des levens, zoowel als den ernst en de waardigheid, het krachtige in den mensch, gelijk zijn smart, kan teruggeven, maar, zoodra 't een of ander in-een-gevlochten wordt met iets dat in tegenspraak is met de verhevene natuur des menschen, zulks begeleidt zonder daaraan deel te nemen. Van daar de kracht die de muziek bezit tot herstelling van 't verbroken evenwigt des gemoeds; van daar hare gunstige werking bij sommige zielsziekten en haren invloed ter herkrijging der verloren gemoedsrust. Daarbij bezit de muziek boven alle andere uitspanningen het voordeel, dat ze niet door overdaad storingen te weeg brengt, want de mogelijkheid van verzuim in beroepspligt door te ver gedreven liefhebberij voor de toonkunst, kan haar even weinig tot verwijt gemaakt worden, als iedere andere neiging, die op zich zelve loffelijk is - weldadigheid, ouderof kinderliefde en wat al meer den mensch in 't leven adelt - de overdrijving misgelden mag. De muziek moet dus ongemerkt werken op de ontwikkeling der menschheid: dát doet ze wanneer ze de wetten van 't Schoon eerbiedigt; dat doet ze voornamelijk in veréeniging met de poëzie. Een eenvoudig schoon lied, eene melodie uit de dagen der kindschheid wekt de verstijfde jonglingsdroomen van den grijsaard wêer op en toovert hem, in weinig maten, zijn rozekleurig verleden voor den geest, dat sinds lang begraven leî onder de kille sneeuw des ouderdoms. Een volkslied, dat diep ingrijpt in de behoeften en den geest der natie, roept, in de verste verte, onder de geluk- | |
[pagina 512]
| |
kigste omstandigheden, 't verlangen wakker naar den vaderlandschen grond en doet het harte kloppen van grootsche, heilige liefde voor het land der geboorte. Ja, aan poëzie en muziek komt de eereplaats toe in de rei der veredelende kunsten: poëzie is de kunst van den geest, muziek is de kunst der ziel; de eerste berust meer op denken, de andere op gevoelen, - maar veréenigd leven ze in en door elkander, om zamen te smelten in 't volkomen ik. Vergun mij, dat ik met de gulden woorden van een' Oosterschen wijze (Hadschi Chalfa, uit de XIe eeuw) deze uitwijding besluite: ‘De ziel, die door schoone melodiën verrukt wordt, hijgt naar de aanschouwing van hooger wezens en geesten en naar de mededeeling van een reinere wereld. Door de Toonkunst worden de zielen, die verduisterd zijn door de digtheid des ligchaams, voorbereid tot en vatbaar gemaakt voor den omgang met de verhevene wezens en geesten des lichts, die in de heiligste plaatsen den zetel des Almagtigen omzweven.’ Het zangersfeest is afgeloopen; de verbonden Liedertafels zijn uit-éen-gegaan, maar de veréeniging is tot stand gebragt. Dat ze toch niet blijke van zwakke nawerking! Tandem fit surculus arbor. En al maakt ook ons feestboekjeGa naar voetnoot1 naast de Festbeschreibung van 't Düsseldorfer grosses Gesangfest eene vrij armelijke figuur, al strekt de algemeene opgewondenheid, de grootsche betuiging van sympathie bij kunstenaars, kunstvrienden en leeken, die de eerste dagen van Augustus in Düsseldorf kenmerkten, tamelijk scherp af bij de laauwheid van zoo velen als ten onzent de poging der Amsterdamsche Eutonia, door gezag, invloed en voorbeeld hadden kunnen steunen, toch achten we de eerste, de moeijelijkste stap gedaan en twijfelen geenszins aan de ontkieming van 't goede zaad, dat gestrooid is in een vruchtbare vore. Zóo zal Eutonia bij den lof en den dank, die haar toe- | |
[pagina 513]
| |
komt voor de verwerkelijking van een denkbeeld, dat dra van praktischen invloed blijken kan, bij 't verheffend bewustzijn van iets goeds gewild en gewerkt te hebben, ook de overtuiging oogsten, dat hare leer en haar voorbeeld ingang en navolging vinden; want er ligt diepe waarheid in de uitspraak des Dichters: Gieb der Welt, auf die du wirkst,
Die Richtung zum Guten, so wird der ruhige
Rhythmus der Zeit die Entwicklung bringen.
riehm.
|
|