De Gids. Jaargang 15
(1851)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 546]
| |
Een Kunstblad uit den Vreemde.Deutsche Kunstzeitung. Monatschrift für die bildende Kunst und das künstlerische Leben der Gegenwart. Mit Kunstbeilagen. Leipzig. Expedition der Kunstzeitung. (Eduard Kretschmar) 1851. Eerste en tweede Aflevering.Sinds de eerste helft van dit jaar verscheen er, onder den titel, dien we afschreven, een Tijdschrift, 'tgeen we mits dezen bij 't lezend en denkend Hollandsch publiek wenschen in te leiden, omdat de beide eerste afleveringen van het Kunstblad, dat thans vóor ons ligt, regt hebben op grooter bekendheid, dan waarin ze zich tot heden mogen verblijden. De Redaktie der Kunstzeitung beweert in haar programma, dat de duitsche Kunst behoefte had aan een orgaan, 'tgeen haar tegenover het buitenland, op waardige wijze, zou kunnen vertegenwoordigen. Zij acht het van bijzonder gewigt, dat het strijden en streven, de krachtsontwikkeling en de viktorie op 't gebied van vaderlandsche Kunst, ook in den vreemde gekend en gewaardeerd worde en ze wenscht de poging te wagen, om haar Kunstblad dienstbaar te maken aan de bereiking van dat oogmerk. Haar hoofddoel is derhalve, om de duitsche Kunst en kunstenaars, de duitsche kunstwerken en kunstinstituten - met éen woord het geheele duitsche kunstleven, vooral in het buitenland, tot grooter bekendheid te brengen en op den waren prijs te doen schatten. Ze biedt in haar Maandwerk, aan kunstenaars en kunstvrienden, een gemakkelijk middel, om den | |
[pagina 547]
| |
ontwikkelingsgang der uiting van het hedendaagsche kunsten kunstenaarsleven te volgen, in elke rigting en in alle oorden des vaderlands. Daarbij zal ‘redenering’ en ‘kritiek’ zich aansluiten bij de afgebakende praktische strekking van het Kunstblad. De Kunstzeitung stelt zich voor, om het veld der aesthetische wetenschap op zoodanige wijze te bearbeiden, dat daarop eene hervorming plaats grijpe, die alléen kan te weeg gebragt worden door de wederinvoering der heldere en eenvoudige beginselen eener gezonde kunstwijsgeerte, welke langzamerhand in de wieling van phrasen en abstraktiën haar verheven-eenvoudigen vorm heeft verloren, om zich te prangen in 't ijzeren keurslijf van scholastische geleerdheid. De Kunstbeilagen, die elke aflevering versieren, zullen bestaan uit oorspronkelijke platen van beroemde kunstenaars of getrouwe afbeeldsels hunner werken, uit portretten e.z.v., en altoos uitmunten door nieuwheid en de zorg die aan de uitvoering zal besteed worden. Laat ons thans de twee verschenen afleveringen van het Kunstblad vlugtig doorloopen, om te zien of de Redaktie getrouw is gebleven aan haar programma; of ze geleverd heeft, wat zij beloofde. De eerste aflevering wordt geöpend door eene bespiegeling over Kunst - Schoonheid en Idéaal, van den hoofdredakteur Dr. Max Schasler, welke, naar onze bescheiden meening, zooveel treffelijks heeft en door helderheid van voorstelling, door scherpzinnigheid van gedachte, door puntigheid van uitdrukking zich zóo voordeelig onderscheidt, dat wij gemeend hebben den Lezers van onzen ‘Gids’ geen ondienst te bewijzen, wanneer we hun het geprezen opstel, in Hollandsch gewaad gestoken, ter lezing en toetsing aanbieden. Op deze verhandeling volgt het eerste gedeelte van een Versuch einer Physiognomik der Waldbäume, aus dem Gesichtspunkte der Landschaftsmalerei, door den hoofdredakteur. Deze ‘Proeve’ levert het bewijs, dat de geleerde schrijver doordrongen is van het bewustzijn, hoe de jonge landschapschilder geenzins genoeg heeft aan de bekwaamheid van navolging, aan de kennis van 't karakteristiek onderscheid tusschen twijgen, stammen en bladeren, zoo als hij ze opdeed in de teekenzalen der Akademie, maar dat hij zich nimmer tot kunstenaar ontwikkelen kan, zonder dat hij zich zelven vormt, door 't bespieden en uitvorschen van den geestigen en geheimzinnigen levensadem, die de natuur in | |
[pagina 548]
| |
't algemeen en ieder schepsel in 't bijzonder, bezielt en beweegt; die al het overige alléen begrijpelijk en verstaanbaar maakt, omdat de gansche uitwendige vorm, daaraan zijn bestaan te danken heeft. Hoe warm en sympathetiesch spreekt de stem der verheven harmonie van 't inwendig levensprinciep en 't beginsel van den uitwendigen vorm, uit de heerlijke plantenwereld - de verbindingsketen tusschen de beide uitersten van 't delfstoffelijk en dierlijk leven - zóo warm en overtuigend, dat we 't gevoelen moeten, hoe de uitwendige vorm zijn oorsprong en beteekenis alléen ontleenen kan van de idé, welke door dien vorm heênschemert. Wij achten dit opstel, dat in de tweede aflevering van de Kunstzeitung voortgezet en met verdienstelijke houtsneden versierd wordt, als een overtuigend bewijs, dat de schrijver evenzeer vertrouwd is met het praktiesch terrein der Kunst, als met het bespiegelend gedeelte, waarop we zoo aanstonds zien zullen, dat hij Meester is. Onder de rubriek Correspondenzen vinden we korter of langer berigten, uit verschillende oorden van Duitschland en den vreemde nopens den toestand der Kunst en hare jongeren, omtrent kunstwerken, omtrent maatschappijen of veréenigingen, die zich de bevordering der Kunst ten doel hebben gesteld e.z.v. De Kunst - Chronik levert de beknopte levensbeschrijving van gestorven meesters, terwijl de laatste grooter rubriek, Kunstkritik, aan boek- en kunstbeöordeelingen gewijd is. De Kunstbijlagen van de afleveringen, die we aankondigen, zijn uitmuntend. In de eerste vinden we eene etsplaat van Carl Hummel, in Weimar, een der oudste leerlingen van Preller, die zich in zijne schilderijen hoofdzakelijk tot het italiaansche landschap bepaald heeft. 't Is eene eigenaardigheid van den arbeid des Meesters, dat zijne landschappen zeer zelden grooten omvang bezitten; zijne compositiën liggen gewoonlijk tusschen enge grenzen, maar munten uit door geestigheid van opvatting, helderheid van koloriet en heerschappij in de techniek. De etsproeve (eene keurige ‘boschpartij’, die tevens als commentaar dienen kan voor de karakteristiek van den eik, uit Schasler's Versuch), welke Hummel hier leverde, kan daarvan ten bewijze strekken. - De tweede plaat is eene Tondruck in drei Platten, naar de groep van Prof. Fischer, in Berlijn, éen van de vier, die bestemd zijn, om de vredeszuil | |
[pagina 549]
| |
op 't Belle-Alliance-plein van Pruissen's hoofdstad te versieren. De kunstenaar, die den slag van Waterloo gekozen heeft, als keerpunt van het krijgsgeluk, waardoor de opgaande zon des vredes symboliesch wordt voorgesteld, is sedert jaren bezig met de modelléring van deze groepen, welke onderling in historiesch verband staan, en waarvan Nassau en Engeland in origineele grootte zijn afgewerkt, terwijl de overige pas bestaan als modellen op kleiner schaal. Nassau, dat het eerst op de kampplaats aanwezig was, voorgesteld als zich toerustend tot het gevecht; Engeland, in laaijen strijdlust, den gewonden spitsbroeder beschermend; Brunswijk - als voorstelling van den gewigtigen oogenblik, toen de krijgskans zich tot den Keizer scheen te keeren - afgestreden en gewond, omziende naar redding; Pruissen, eindelijk, ter hulpe aanstormend om de overwinning aan zijn vendel te hechten - ziedaar de op-éen-volging, die den grondslag leî voor de kunstgedachte van den talentvollen Fischer. De groep ‘Engeland’, welke hier thans wordt medegedeeld, is voorgesteld als een jonge held, die, in 't bewustzijn zijner kracht, ziedend van toorn over den dood van zijnen kampgenoot, met de hulp van den trouwen luipaard, den strijd voortzet. De figuren zijn vòl waarheid en uitdrukking; de gevallen krijger zoo edel in zijn dood als de strijdende in zijn geestdrift; de uitvoering dezer plaat laats niets te wenschen overig. - Eindelijk biedt deze aflevering nog een Facsimileportrait van den onlangs gestorven Münchener kunstenaar Carl Schorn, naar eene potloodteekening, door W.v. Kaulbach, waarvan de gelijkenis en juistheid, mettegenstaande de uiterste eenvoudigheid van bewerking, ten hoogste wordt geroemd. - Behalve deze grootere teekeningen levert de Kunstzeitung nog talrijke en verdienstelijke houtsneden uit het gebied van kunstindustrie en ontwerpen voor kunstvoorwerpen, die even keurig van gedachte als smaakvol van uitvoering zijn. De tweede aflevering, die, als leidend artikel, 't vervolg levert van de besproken Physiognomik der Waldbäume, is rijk aan Correspondenzen, in aangenamen, soms geestigen vorm, welke allerlei wetenswaardige bijzonderheden behelzen omtrent ten-toon-stellingen, kunstgeschiedenis, kunstinrigtingen en wat dies meer zij. De eerste plaat, die zij biedt, is eene uitmuntende teekening op steen van Wil- | |
[pagina 550]
| |
helm Georgy in Leipzig, voorstellend: een landschap na den regen. Het tooneel is genomen van een der schilderachtige partijen, waaraan voornamelijk het Harzgebergte en het Thüringer-woud zóo rijk is. Een lang aanhoudende, rijkelijke onweêrsregen heeft de natuur verkwikt; op den achtergrond stort zich de laatste vlaag nog uit, die een gedeelte van den horizon en de vèrgelegen rotsen met zijn watersluijer bedekt, terwijl het tweede plan al helderder is en de voorgrond frisch en verlicht te voorschijn komt, met den schitterenden tooi der waterdruppels, waarin het zonnelicht zich spiegelt. De kleine, tusschen de zoden doorzijpelende, boschbeek, wier enge bedding aan den eenen kant door bemoschte rotsblokken, aan de andere zij' door eene groep dennnenboomen is begrensd, werd door den slagregen in een' woesten stortvloed herschapen, die wild en klaterend van de rotsen vliet. De neêrhangende boomtakken en de geplette kruiden dragen duidelijke sporen van 't afgedreven onweêr; maar de bergvogels hebben hunne schuilplaatsen reeds weder verlaten en klepwieken vrijer in den afgekoelden dampkring; alles duidt aan, dat het landschap der vervrolijking van 't volle zonlicht tegengaat. Het is den kunstenaar uitnemend gelukt, om den vochtigen glans weêr te geven, die zich overal op rots en grond, op boom en heester, zoowèl in helder licht, als in de donkere, ten gevolge der nattigheid sterk reflektérende schaduw, erkennen laat. - De andere plaat der tweede aflevering is eene voorstelling vòl wilde energie; ze stelt voor: Faust und Mephistopheles vor dem Hochgericht vorbeireitend, naar de teekening van J.J. Kirchhoff, in hout gesneden door Eduard Kretschmar te Leipzig. Deze kernige compositie geeft duidelijk den schauerigen indruk terug van den nachtelijken rid op de ijlende Zauberpferde van Mephisto, die den vertwijfelenden Faust naar den kerker voeren moeten, waar hij de vergeefsche poging wagen zal, om 't verlorene Gretchen te redden. Bij de beschouwing van dit kunsttafereel - zoo spookig verlicht door de maan, die even door de wolken breekt; zoo vòl leven door de aktie der vuursnuivende rossen; zoo vòl beteekenis door de houding en de uitdrukking der ruiters; zoo bevolkt door gierende roofvogels en ondieren; zoo onheilspellend door den sleep van heksen en geesten, die in 't verschiet, ter reije gaan tot het helsche feest van den Walpurgisnacht - gevoelt ge 't, dat het laat- | |
[pagina 551]
| |
ste tooneel, in den Kerker, op handen is en het ijzingwekkend einde van het eerste deel van den ‘Faust’ schijnt u reeds met huivering aan te doenGa naar voetnoot1. Intusschen kom ik, bij de poging die ik deed, om u de beschreven kunsttafereelen eenigzins aanschouwelijk voor te stellen, tot de overtuiging, dat ik daarin volstrekt niet slagen zal. Het is dus beter, dat ik de bekentenis van niet kunnen aflegge en de aankondiging der Kunstzeitung hierbij late rusten. Als ze maar, hoe kort en onvolledig, bij den kunstlievenden Lezer den lust heeft wakker gemaakt, om zich, bij eigen aanschouwing, te overtuigen, hoezeer mijn beschrijving onder 't origineel is gebleven! Het Kunstblad is onzer aandacht en belangstelling ten volle waardig; de beide eerste afleveringen geven gegrondde hoop op de degelijkheid en verdiensten der uitgave - meer waarschijnlijk, dan mijne vlugtige beschouwing zou doen vermoeden. Intusschen houd ik mij overtuigd, dat Dr. Max Schasler daarin beter slagen zal en stel u dus voor, om, onder zijne leiding, al aanstonds over te gaan tot den uitstap op het kunstwijsgeerig grondgebied van Kunst, Schoonheid en Idéaal.
riehm. |
|