De Gids. Jaargang 15
(1851)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Frédéric Bastiat.Onder de vermoeide en bestoven reizigers, die zich op zekeren avond in het voorjaar van 1846 vóór het bureau der messageries royales te Parijs, bij het afstijgen uit of van de diligence van Bordeaux, hadden te onderwerpen aan de monstering door eenen hoop badauds en gamins der hoofdstad, was een man, in wien zij wel met den eersten oogopslag den provincial moesten erkennen. Een jas met lange panden en wijde zakken, een lomp schoeisel, een breedgerande hoed over de lange, achteloos om het achterhoofd gekemde hairlokken, eindelijk - om het costuum compleet te maken - een ouderwetsch familiedak in de hand...... geen komiek van de Ambigu of de Gaité, had met meer juistheid de type van den Jacques Bonhomme aan de vrolijkheid der winkelbedienden en der grisettes van de cité kunnen prijs geven. Toch was er iets in het voorkomen van dezen man, dat den spotlach om den mond der omstanders bedwong. Onder zijn zonderling accoutrement schemerde toch dat je ne sais quoi door, dat iederen mensch, hoe hij zich ook willens of onwillens maskere, zijne eigene plaats in de maatschappelijke hiërarchie aanwijst. Onder dien breedgeranden hoed vertoonde zich een gelaat, dat ondanks dat air narquois et caustique, 't welk de inboorlingen van Frankrijks zuidwestelijke departementen karakteriseert, iets opens, iets goedronds, iets edels had; om de dunne lippen speelde een fijne glimlach; maar vooral het helder, zielvol oog en de vrije blik dien hij om zich wierp, moesten onze badauds wel overtuigen, dat zij hier niet een staaltje van den provincial pur-sang voor zich hadden, die | |
[pagina 270]
| |
reeds a priori verbijsterd is van al de wonderen, welke de hoofdstad der beschaving hem ter bewondering zal aanbieden. Nog vele dagen na dezen konden de Parijzenaars denzelfden man in hetzelfde kostuum door hunne straten zien zwerven, maar niet met den slentergang van den bezoeker, die, na de put van Grenelle gezien te hebben, de Julijkolom gaat zien en van den Triomfboog naar het Paleis der Invaliden dwaalt, onder weg voor alle winkels stilstaande en alles wat merkwaardig is of niet merkwaardig, zijne aandacht wijdende. Zijn tred was als van iemand, die een doel heeft; hij had blijkbaar zaken te doen; en wel zóó drukke zaken, dat hij óf den tijd niet had, óf - 't geen nog waarschijnlijker was - er niet eens aan dacht om zich vooraf bij kleeder- en hoedemaker te ontbolsteren; zaken, drukke zaken, die hem dagelijks van den eenen boekverkooper naar den anderen, van 't eene couranten-bureau naar het ander dreven, of nu eens naar de woning van een beroemden geleerde, of homme-de-lettres, of dan naar het kabinet van een' invloedrijken gedeputeerde, soms ook wel eens naar een ministeriëel hôtel. Welke zaken had die man te Parijs?
Frédéric bastiat was, toen hij voor 't eerst te Parijs kwam, 45 jaren oud. Hij was den 25sten Junij 1801 te Bayonne geboren. Hij had een zoogenaamd classiek onderwijs ontvangen in het collège te Sorrèze. Met zijn twintigste jaar was hij naar Bayonne teruggekeerd, om daar compagnon te worden in het handelshuis van eenen oom. Maar de bezigheden van het kantoor kwamen weinig met zijnen smaak overeen, en hij achtte zich gelukkig, toen hij korten tijd daarna zich mogt terug trekken op een landgoed in de Landes, dat aan de familie behoorde. Daar heette hij den landbouw te bedrijven, en dreef dien ook eenigzins op zijne eigene manier, maar indedaad wijdde hij zijne belangstelling, zijnen arbeid en eindelijk al zijnen tijd aan de studie. Eerst was het de zucht om vreemde talen te leeren, Spaansch, Italiaansch, Engelsch; toen bestudeerde hij de geschiedenis en waagde zich op het gebied der wijsbegeerte; eindelijk vielen hem de geschriften van J.B. Say en Charles Comte | |
[pagina 271]
| |
in handen: de laatste werd zijn lievelings-auteur; en ziedaar onze autodidact Economist geworden! Zoo leefde hij twintig jaren lang voort in stille afzondering, gelukkig in die afzondering, gelukkig in zijne studie. Éénen vriend had hij er, die in zijne eenzaamheid, zijne onderzoekingen, zijn geestdrift deelde, en weinige dagen vóór hij ontsliep, verklaarde hij nog, voor zijne vorming misschien aan niemand meer verpligt te zijn, dan aan den omgang en de gesprekken met dezen vriend. Maar gelukkig bezat Bastiat ook in hooge mate de gave om de wetenschap, uit zijne boeken verkregen, te toetsen aan het werkelijke leven. En de kring waarin hij leefde op dat afgelegen hoekje der maatschappij, aan den voet der Pyrenéën, hoe bekrompen ook, gaf den opmerkzamen geest stof te over om kennis aan menschen en zaken met geleerdheid te verbinden; een hulpmiddel daartoe verkreeg hij in de betrekking van vrederegter, zoo geschikt om alle fijne drijfveeren en kleine raderen van het maatschappelijk verkeer te leeren onderscheiden. Bastiat zou geen Franschman geweest zijn, indien hij - zelfs in zijn afgelegen hoekje - zich niet althans nu en dan met de politiek bemoeid had. Tweemalen trad hij voor het publiek - d.i. zijn lokaal publiek, dat trouwens zeer beperkt was - op. Eerst in 1830, na de Julijrevolutie, om eenen kandidaat aan te bevelen voor de nieuwe kamer der gedeputeerden; nog eens in 1832, toen hij op aansporing van eenige vrienden zich zelven kandidaat stelde en een programma gaf. Beide keeren was hij niet gelukkig in zijne pogingen; al had hij misschien ook aan deze voornamelijk te danken, dat hij een paar jaar later benoemd werd tot lid van den Conseil général des Landes, waardoor zijn werkkring, en daarmede zijn gezigteinder zich uitbreidden. - Maar merkwaardig is voor hen, die Bastiat in zijn later werken en streven willen nagaan, hoe hij: ‘Nu reeds toonde wat hij namaals zoude zijn.’
Vrijheid was in 1830 de leuze over geheel Frankrijk, ook de leus van Bastiat, bij de aanbeveling van zijnen liberalen kandidaat, die niet verkozen werd. Maar hoe vat hij dit begrip van vrijheid op? De volgende regelen uit zijne brochure mogen 't u zeggen: ‘Peut-il exister de la liberté, | |
[pagina 272]
| |
là, où, pour soutenir d'énormes dépenses, le gouvernement forcé de prélever d'énormes tributs, se voit réduit à recourir aux contributions les plus vexatoires, aux monopoles les plus injustes, aux exactions les plus odieuses; à envahir le domaine des industries privées, à rétrécir sans cesse le cercle de l'activité individuelle, à se faire marchand, fabricant, courrier, professeur, et non seulement mettre à très-haut prix ses services, mais encore à éloigner par l'aspect des châtimens destinés au crime toute concurrence qui menacerait de diminuer ses profits? Sommesnous libres si le gouvernement épie tous nos mouvemens pour les taxer, soumet toutes nos actions aux recherches des employés, entrave toutes les entreprises, enchaîne toutes les facultés, s'interpose entre tous les échanges, pour gêner les uns, empêcher les autres et les rançonner presque tous?’ Daar hebt ge wel den Economist en herbe! En gelijkerwijze vatte hij in 1832 zijne staatkundige geloofsbelijdenis zamen in stellingen, als: ‘Il faut que le gouvernement soit fort contre les ennemis du dedans et du dehors, car sa mission est, de maintenir la paix intérieure et extérieure. Mais il faut, qu'il abandonne à l'activité privée tout ce qui est de son domaine. L'ordre et la liberté sont à ce prix.’ De geheele Economie Politique is in deze woorden begrepen. Maar het is niet vreemd, dat de kiezers der Landes in 1832 niet geheel op de hoogte waren om smaak in deze theorie te hebben. Zij lieten Bastiat in zijne eenzaamheid en aan zijne stille vorming van zich zelven. Een reeks van jaren gaat nu weder in vergetelheid voorbij. Maar niet zonder vruchten te vergaderen. Hoe boeijend schouwspel zou het zijn, indien het ons gegund ware hem te volgen in zijne afzondering en getuigen te zijn van die gestadige toeneming in kennis en wetenschap, van de vorming en vestiging eener overtuiging, die later zoo krachtig zich zou uiten; indien het ons gegeven ware, die ontwikkeling des verstands van de raadselen der zamenleving gade te slaan, schrede voor schrede; te zien, hoe reis op reis eene nieuwe en helderder lichtstraal zich voor zijn zoekend oog uitstort, om telkens eene nieuwe waarheid te openbaren, die wederom strekt tot aanvulling en bekrachtiging der vroegere; om hem zijn ‘gevonden!’ te hooren uitroepen, na menige lange, | |
[pagina 273]
| |
naauwgezette, angstige twijfeling; om ook hem het e pur si muove van de lippen te vangen, zoo dikwijls al wat hem omringt zijne waarheid, die hem dierbaar is geworden, weder tracht te benevelen door routine, vooroordeel en sophisme. - Wat schooner tooneel dan zulke stille werkplaats van den menschelijken geest, waar de oplossing gezocht wordt van het groote vraagstuk, hoe het meest en het best allen menschen op aarde een deel verzekerd wordt in de zegeningen des Scheppers!
Eindelijk is het oogenblik gekomen, dat hij uit zijne afzondering te voorschijn treedt, nog aarzelende en bijna tegen wil en dank. - Helaas, hij had niet veel tijd meer te verliezen! - In 1844 werd Bastiat door huisselijke belangen genoopt eene reis naar Spanje te ondernemen. En ziedaar de schijnbaar toevallige aanleiding tot zijn optreden op ‘'t groot tooneel der wereld.’ Eens aan 't reizen, kreeg hij er lust in ‘vele menschen en steden te zien.’ Hij doorkruiste half Spanje, bezocht Madrid, Sevilla, Cadix en toog toen naar Portugal; te Lissabon vond hij de pakket-boot op Southampton liggen; hij voer er meê naar Engeland. Welk eenen indruk moet niet op hem gemaakt hebben de overgang van het Iberische Schiereiland, zoo mild boven alle gewesten der aarde door de natuur gezegend met alle soort van rijkdom, en toch zoo arm en vol ellende door de traagheid en het onverstand der menschen, naar dat land waar het genie en de arbeid des menschen de weêrbarstigste natuur bedwongen, en de schatten der geheele wereld opgestapeld en ten gebruike toebereid hebben. Toch zag hij ook in Engeland onder zoo schitterenden rijkdom veel armoede en ellende verscholen. Hij zag er wel den arbeid geprezen, en geëerd en gekoesterd, maar de arbeid van eenige bevoorregten, niet de vrije arbeid des volks. Hij kwam er op het oogenblik, toen de League hare laatste en zwaarste slagen aan de bevoorregting der grondeigenaren toebragt en den weg openbrak voor de reeks van groote hervormingen, waarvan het einde nog niet gekomen is. Hier was hij dus getuige, aanschouwer, van den strijd naar de raadzaal en de volksvergadering overgebragt, dien hij zelf in stilte twintig jaren lang in zijne boeken nagespoord en voor zich zelven gevoerd had. Was het wonder, dat hij niet lang aanschouwer alleen van dezen strijd blijven konde, dat hij er | |
[pagina 274]
| |
deelgenoot in wilde zijn, dat hij zich aansloot aan Cobden, Bright, Wilson en die anderen, dat hij zich geroepen voelde voor zijn lief Frankrijk te worden, wat deze mannen voor Engeland waren? Van dit tijdstip af heeft Bastiat zijn leven gewijd aan den openbaren, onverpoosden strijd voor vrijheid en regt, een strijd, zes jaren volgehouden onverpoosd en onvermoeid, tot het brooze ligchaam onder de inspanning des geestes gebroken is. Naauwelijks was Bastiat in zijn vaderland teruggekeerd, of het Journal des Economistes ontving zijnen eersten oorlogskreet: de l'influence des tarifs anglais et français sur l'avenir des deux peuples (October 1844). En de Parijsche Economisten, die nog nooit van Frédéric Bastiat hadden hooren spreken, hadden geenen lof genoeg voor den nieuweling in het vak en zijn - zoo ze vleijend zeiden - coup d'essai coup de maître. Michel Chevalier, Horace Say, Blanqui, anderen, spoorden hem aan om voort te gaan. Had Bastiat nog zulke aansporing noodig? Of was de nieuweling zich zijner kracht niet wèl bewust? - Hij beantwoordde hunne oproeping met zijn Cobden et la Ligue ou l'agitation anglaise pour la liberté du commerce (één deel 8o, Parijs, 1845), waarin hij voor het eerst zijne landgenooten (en eenigermate de Economisten zelven) aantoonde, van hoe veel beteekenis die schijnbaar locale ‘beweging’ was, niet voor Engeland alleen, niet voor den graanbouw en graanhandel, maar voor geheel de beschaafde wereld en voor het maatschappelijk verkeer in zijne ruimste ommekringen. En naauwelijks had het publiek in Frankrijk (zoover het zich met zulke zaken inlaat) den tijd gehad zijne bewondering lucht te geven en te vragen: ‘wie is toch die M.F. Bastiat?’ of daar verscheen de eerste Série zijner Sophismes Economiques (Parijs, 1846), gedagteekend uit zijne kluis te Mugron van den 2den November 1845, een klein boekske in 16o van 164 bladzijden, maar dat eerlang geheel Europa de vraag deed herhalen: ‘wie is die F. Bastiat?’
Doch met de pen - begreep Bastiat - kon hij de taak, die hij op zich genomen had, slechts ten halve vervullen. En vanhier, dat wij hem in het voorjaar 1846 te Parijs ontmoeten, om in dat brandpunt van Frankrijks politiek en sociaal leven, mede te leven en te werken. Met zijn Cobden et la Ligue had hij nog een ander oogmerk gehad dan de | |
[pagina 275]
| |
belangstelling zijner landgenooten gaande te maken voor de anti-corn-law-league en hare coryphaeën. Hij wilde tot navolging opwekken. En ten deele was hij hierin geslaagd. In de groote handelsteden, in de westelijke en zuidelijke departementen, die wijnen en andere producten van den grond, voor uitvoer bestemd, opleveren, had zijn boek eene nieuwe stem gegeven aan de oude klagt, dat hunne handelsgemeenschap met vreemde volken gedrukt werd door het tarief, dat voorgaf, alle industrieën te beschermen, maar de hunne opofferde ten voordeele van de fabrikanten in het noorden en oosten des rijks. Daar won alzoo het denkbeeld ingang om eene demonstratie te beproeven in den geest van die der League. Den 23sten Februarij 1846 was de association bordelaise pour la liberté des échanges in het leven getreden. Bastiat had haar programma geschreven. De beweging breidde zich uit over Hâvre, Marseille, Lyon, en bereikte zelfs Parijs. Maar eene nationale beweging, als in Engeland, werd ze niet. Had Bastiat zich niet in het karakter zijner landgenooten bedrogen? Had hij niet voorbijgezien, dat zij, gewend aan centralisatie, aan leiding, besturing, bescherming van hoogerhand, het gareel lief hadden gekregen, waarin zij liepenGa naar voetnoot1? Het was zeker met het oog hierop, dat de Minister van Binnenlandsche zaken Duchâtel eenen der stichters van de association bordelaise toevoegde: ‘Soyez forts, et nous vous soutiendrons.’ Trouwens in dat woord ondersteunen, ondersteuning van het gouvernement, lag het geheele hemelsbreede onderscheid tusschen de Britsche en de Fransche rigting. Alsof Cobden en Villiers ooit om ondersteuning van het bewind gevraagd zouden hebben! - Genoeg, Bastiat bragt het dan toch eindelijk zoover, dat zich te Parijs eene centrale vereeniging vestigde. In Mei 1846 werd de eerste zitting gehouden der association pour le libre échange. Ook haar programma was zijn werk. Maar zijn wensch, dat nu al de anderen zich aan deze zouden aansluiten, werd slechts gedeeltelijk vervuld. Zelfs kwam er spoedig scheuring, toen die van Hâvre, wèl vrijen handel en scheepvaart willende, maar zoo als zij die begrepen, dat is te zeggen, geprivilegieerde handel op de koloniën en differentieele regten ten gunste der Fransche vlag, zich van | |
[pagina 276]
| |
de Economisten te Parijs, die hier zoo min monopolie duldden als elders, als ijdele theoristen afkeerden. Dát zeker was niet de wil en het oogmerk van Bastiat geweest. In het programma der Association had hij het immers reeds duidelijk genoeg gezegd, dat haar doel niet was, den handelaar eene bescherming te verschaffen, gelijk tot heden de fabriekant eene bescherming had genoten; het was niet, eene of andere wijziging of verzachting in Frankrijks prohibitief douanenstelsel te brengen; het was: vrijheid en regt te doen gelden voor alle leden der maatschappij; het was, de vrije ruiling te verkrijgen, dat is in één woord, de onbelemmerde beschikking over onzen arbeid, en de voortbrengselen van onzen arbeid, in welken kring of in welke maatschappelijke betrekking ookGa naar voetnoot1. Het was dus niet navolging der League, het was voortzetting van haren arbeid. En even onvermoeid als de hoofden der League zelven, was Bastiat met schrift en woord en daad werkzaam voor zijne zaak. Hij was secretaris der vereeniging en hoofdredacteur van haar journaal le Libre-Echange; hij was de ijverigste spreker in hare wekelijksche bijeenkomsten; hij toog rond naar alle plaatsen, waar afdeelingen der vereeniging gevormd waren, om zijne leer te prediken; hij opende in 1847 te Parijs eenen geregelden Cours d'Economie politique. En te midden van al deze drukte vond hij nog tijd om regts en links de schatten van zijn vernuft uit te strooijen in eene nieuwe Série van Sophismes Economiques (Parijs, 1848), in artikelen en brieven in het Journal des Débats, den Commerce, den Courrier français of andere dagbladen. ‘Chaque jour,’ zegt een zijner vriendenGa naar voetnoot2, ‘il prenait à partie les | |
[pagina 277]
| |
champions de la protection et il leur livrait des combats à outrance. Voyait-il le matin poindre un sophisme (et Dieu sait si la denrée était rare) dans un journal un peu accrédité, aussitôt il prenait la plume, démolissait le sophisme avant même d'avoir songé à déjeuner, et notre langue comptait un petit chef-d'oeuvre de plus.’ Maar een groot verschil was er toch bij den arbeid van Bastiat met dien van zijnen vriend Cobden. Bastiat stond alleen, werkte alleen; wel hield de association du libre-échange hare wekelijksche bijeenkomsten, wel hadden de economisten te Parijs zich ter goeder trouw aan hem aangesloten, wel had zelfs een Pair des rijks, de Hertog d'Harcourt, zich verwaardigd president der vereeniging te worden; maar waar was die ijver, die zelfopofferende liefde voor de goede zaak, die alleen de overwinning schenkt, buiten hem? ‘Le comité de l'association,’ getuigt Molinari met verbazende naïviteit, se reposait sur son zèle pour la direction de la société et pour la propagande des principes de la liberté du commerce. En hij laat er op volgen: ‘Malheureusement Bastiat, dont la santé ne secondait pas le zèle, ne pouvait toujours suffire à tout.’
Wij haasten ons tot het laatste tijdperk van Bastiat's leven, dat een aanvang neemt met den 24sten Februarij 1848. Eene andere propaganda had met meer doordrijvenden ijver en beter gevolg gewerkt, en de Julijtroon was onder de vereenigde slagen der verschillende democratische, socialistische en communistische secten gevallen. Nu opende zich een nieuw strijdperk voor Bastiat, of liever, de oude strijd werd op een ander terrein overgebragt. Dezelfde strijd voor de vrijheid en het regt van allen, voor maatschappelijke orde, voor de harmonie aller belangen, dien hij gevoerd had tegen de dwingelandij van het protectionnisme, moest nu gevoerd worden tegen de aanmatiging der sociale organisateurs. Zijne verdediging van Eigendom en RegtGa naar voetnoot1 opent de schitterende reeks der Pamphlets, die met gelijke kracht van redenering en scherpte des woords, als de beide serieën der Sophismes Economiques, maar - de tijd en het onderwerp | |
[pagina 278]
| |
vergunden geen' luchtigen spot meer - met hoogeren ernst en waardigheid de rampzalige stelsels van L. Blanc, V. Considérant, Cabet en Leroux, maar te gelijker tijd ook het ingekankerd protectionisme van Thiers, Lebeuf, Benoist-d'Azy ten toon stelden. En altijd vaardig waar hij geroepen werd om te strijden, greep hij gretig de gelegenheid aan tot een duel à mort met den best gewapenden en meest geduchten kampioen der socialistische benden, P.J. Proudhon. Zijne discussie met dezen Prins der Sophisten, in diens eigen dagblad la Voix du Peuple van November 1849 tot Maart 1850 gevoerd (later door Bastiat afzonderlijk uitgegevenGa naar voetnoot1), is misschien minder algemeen bekend, zeker minder algemeen gelezen, dan een zijner andere schriften, maar mag zijn meesterstuk van grondige wetenschap en fijne dialectiek genoemd worden. En terwijl hij alzoo in deze vermoeijende polemiek verwikkeld was, legde hij de laatste hand aan zijne Harmonies EconomiquesGa naar voetnoot2, son oeuvre de prédilection zegt zijn Fransche biograaf; het werk, waarover hij jaren gepeinsd, waaraan hij jaren gearbeid had, dat als 't ware voor zijnen geest eene stille wijkplaats was geworden, zoo dikwijls hij behoefte gevoelde om zich een poos aan het gewoel en gewrijf der wereld te onttrekken. Hier hoopte hij al de schoone en reine vruchten zijner stille overdenkingen te zamen; hier mogt hij de wetenschap om haar zelve achtervolgen en liefhebben; hier, in dit werk, zou de waarheid in haren eigen stillen, zuiveren glans kunnen schijnen, onbesmet van menschelijke zwakheid en hartstogt en twist. Dit boek zou voor de maatschappij een bode van vrede en liefde wezen. Dit boek zou tevens het besluit van zijnen arbeid zijn. Reeds geruimen tijd leed hij aan de smartelijke kwaal - eene keelontsteking - die hem ter grave sleepte. Maar hoe ook het ligchaam allengs gesloopt werd, de geest was krachtig gebleven. Alleen in één opzigt had die krankheid des ligchaams ook den geest met banden bekneld. Bastiat was in April 1848 door de kiezers der Landes tot hun vertegenwoordiger in de Assemblée nationale, vervolgens tot lid der | |
[pagina 279]
| |
législative benoemd; en zeker had hem geene kampplaats meer welkom kunnen zijn tot verdediging zijner beginselen, dan de tribune. Maar, helaas! schier van den aanvang af had zijne ziekte hem belet het woord te voeren. Hoe pijnlijk moet het voor hem geweest zijn, daar telken dage, ter regter- en ter linkerzijde, de rampzaligste stelsels te moeten hooren prediken en toejuichen, en niet te kunnen spreken! Wel trachtte hij, wat hij hier te kort schoot, te vergoeden door verdubbelden ijver bij de werkzaamheden in de bijzondere Comités; wel was hij onvermoeid om met de pen eene waarheid nog eens en nog eens weder in helderder licht te brengen, die hij wederom had hooren miskennen, eene dwaling op nieuw aan de kaak te stellen, die hij gisteren wederom had hooren verkondigen; en eenige zijner brochures hebben wij aan deze pogingen te dankenGa naar voetnoot1. Doch hij moest zelf telken reize te wel gevoelen, hoe zwak het schrift was tegen het levendige woord, en hoe weinig zijne waarschuwing en vermaning, zijne ironie en zijne verontwaardiging vermogten, wanneer de kwestie, die hij behandelde, reeds door menige andere kwestie van den dag uit de discussie verdrongen was, als zijn boekje van de pers kwam. Eindelijk was het uur gekomen, dat hij den arbeid geheel moest opgeven. Juist onder de grootere inspanning, waartoe zij dwong, was de ziekte ontwikkeld, en gevoed door zijne worsteling, om zich niet door haar te laten beheerschen. In September 1850 gaf Bastiat gehoor aan den raad zijner geneesheeren, om herstel zijner gezondheid in Italië te zoeken. Het was te laat. Hij reisde naar Pisa, en vond geen beterschap. Het zuiden zou misschien van gunstiger invloed zijn. Doch hij bragt het niet verder dan tot Rome. Daar werd hij bedlegerig, en ruim eene maand later, den 24sten December 1850, des avonds ten vijf ure, stierf hij. Het laatste | |
[pagina 280]
| |
woord, dat verstaanbaar van zijne lippen kwam, was.... la vérité....
Wij hebben ons misschien al te lang met het leven van dezen eenvoudigen man, door geen schitterend feit opgeluisterd, door geen treffend lotgeval belangwekkend, bezig gehouden. Hij heeft geene merkwaardige daden verrigt. Zijne daden zijn zijne schriften. Maar wie deze schriften hebben leeren kennen, hebben tegelijk den man leeren liefhebben. Voor hen zal misschien deze levensbeschrijving niet te uitvoerig zijn geweest. Wijden wij nu nog eenige oogenblikken aan zijne werken. Wat ons boven alles treffen moet bij de aandachtige beschouwing en vergelijking van al wat Bastiat geschreven heeft, dat is de vastheid van stelsel, die al deze schriften, hoe verschillend ook in vorm en strekking, verbindt, en, als 't ware, tot één gesloten geheel maakt. Misschien is dit eenigermate daaraan toe te schrijven, dat hij zich nimmer (hoe zeer ook de geliefkoosde vorm er toe verlokte) met ondergeschikte vragen, met questions à l'ordre du jour heeft ingelaten, maar altijd, ook in het kleinste artikel zijner Sophismes, de wetenschap, de maatschappij in haren ganschen omvang voor oogen hield. Voor hem loste iedere speciale kwestie zich dadelijk in eene vraag van beginsel op. Maar er is nog eene andere, eene betere reden van die nooit wankelende consequentie te geven in de geheel bijzondere wijze, waarop Bastiat zich gevormd had en werkte. De meesten hunner, die gehoor geven aan eene roeping om kennis te verspreiden en onderrigt te geven, beginnen inderdaad hunne eigene vorming tegelijk met hunne onderrigting. Docendo discimus. En het is natuurlijk, dat dezulken, ter goeder trouw, in latere dagen wel eens terugkomen op 't geen ze vroeger voor waarheid verkondigd hebben. Wie, die twintig of dertig jaren de pen gevoerd heeft, kan zeggen, dat hij zich zelven al dien tijd in alles is gelijk gebleven? Het zou tegen hem pleiten, indien hij dat zeggen mogt; het zou twijfel opwekken, óf tegen zijn verstand, óf tegen zijne eerlijkheid. Anders was het met Bastiat. Het tijdperk van zijn openlijk werken is besloten binnen de enge grens van zes jaren; en daaraan was voorgegaan een tijd van voorbereiding van meer dan twintig. In de volle kracht des mannelijken leeftijds, op ruim veértigjarigen ouderdom, | |
[pagina 281]
| |
trad hij op, wanneer de haastige drift der jeugd bekoeld is, en de spelingen der verbeelding hebben plaats gemaakt voor strenge beschouwing der werkelijkheid. En twintig jaren studie, in afzondering bedreven, vrij van de slingeringen, waardoor we ook onwillekeurig worden aangedaan, wanneer we leven te midden der warreling van de opvolgende heerschende meeningen; twintig jaren onderzoek van 't geen in de schriften der meesters was nedergelegd, buiten aanraking en invloed van andere menschen, behalve van éénen vriend, met wien hij al dien tijd zijne eenzaamheid deelde, een zamenzijn, dat niet mogelijk was zonder éénstemmigheid in alle dingen, die op hare beurt wederom zekerheid van overtuiging moest uitwerken - uit twintig jaren van zulk eene zelf-vorming moest wel eene vastheid van stelsel ontstaan tot eenzijdig wordens toe. En nu eindelijk was het ook hem behoefte geworden zijne overtuiging uit te storten, zijnen opgegaarden schat van kennis mede te deelen. Vandaar, dat hij, eenmaal opgetreden in het publiek, zoo onvermoeid werkzaam kon en moest zijn, en slag op slag, dag na dag schier, in allerlei vorm en toon, zijne wetenschap, zijne waarheid verkondigde; maar vandaar ook, dat hij wel altijd zich zelven gelijk moest blijven, en naauwelijks anders kon dan den volgenden dag weder met andere woorden herhalen, wat hij den vorigen gezegd had. Wat hij zelf van de eerste Série zijner Sophismes Economiques aanmerktGa naar voetnoot1: ‘il me semble que le défaut inhérent à la forme de cet opuscule, la repétition, est ce qui en fait la principale utilité,’ dat kan van al wat hij geschreven heeft, en niet alleen met betrekking tot den vorm, gelden. Reeds op blz. 2 dezer eerste reeks der Sophismes vinden we in weinige woorden het ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas, dat de inhoud was van zijn laatste en bekoorlijkste pamfletGa naar voetnoot2. Weinige bladzijden verder in hetzelfde boekje ontmoeten we zijne theorie de l'obstacleGa naar voetnoot3, de theorie de l'effort et du résultatGa naar voetnoot4 en de theorie de l'utilité gratuite et de l'utilité onéreuseGa naar voetnoot5, welke de fondamenten zijn zijner leer omtrent de valeur in zijn hoofdwerk: Harmonies | |
[pagina 282]
| |
Economiques. Dat schoone denkbeeld zelf, dat de maatschappij, even als de physische wereld, onder de heerschappij staat van Harmonische wetten, is reeds aangegeven op blz. 48 van dezen bundel: ‘Mais la pensée qui mit l'harmonie dans le mouvement des corps célestes a su la mettre aussi dans le mécanisme interne de la société.’ Reeds in de inleiding van zijn eerste geschrift: Cobden et la Ligue, vindt men als de omtrekken van het stelsel, dat hij later ontwikkeld heeft; en ook daar reeds de tweeledige grieve tegen de maatschappij, zoo als hij ze inderdaad om zich ziet leven en werken, waarop hij in ieder zijner latere geschriften terugkomt, waaraan hij meer dan één bijzonder geschrift besteed heeft. Die grieve is: de miskenning van het natuurlijke regt door de willekeur van conventionnele wetten, eene miskenning, die hare hoofdbron heeft in de verkeerde rigting door het onderwijs en de opvoeding der jeugd aan de volksmeeningen, aan de wetenschap, aan de staatkunde zelve gegeven. - In het maatschappelijke leven (dit was voor Bastiat eene waarheid, die zijne ziel vervulde en die hij bij elke gelegenheid en in alle vormen verkondigde) zijn vrijheid en regt één. Ieder lid der maatschappij heeft een natuurlijk en heilig regt om vrij te beschikken over zijne vermogens tot arbeiden, over zijnen arbeid, over de vruchten van zijnen arbeid - d.i. zijn eigendom. Iedere verkorting van dit regt, onder welken schijn of naam zij ook optrede, geweld of bedrog, - verovering en slavernij of exploitatie van bijgeloof en vooroordeel - monopolie, bescherming, organisatie, zij is niet anders dan eene verdrukking, eene berooving. De tweede Série den Sophismes Economiques wordt geopend met eene Physiologie de la Spoliation; maar reeds in de eerste Série, onder de artikelen Prix absolus en la protection élève-t-elle le taux des salairesGa naar voetnoot1, reeds in de inleiding van Cobden et la LigueGa naar voetnoot1 had hij het woord Spoliation uitgesproken, en monopolie- en bescherming-stelsels gebrandmerkt als de ‘spoliation organisée, systématique, persévérante, impitoyable.’ Maar vooral na 1848, toen de organisateurs op nog ruimere schaal dat stelsel van maatschappelijke on-vrijheid en berooving dreigden toe te passen, is de strijd voor vrijheid en regt tegen dwingelandij en onregt, van welke zijde ook, de grondtoon zij- | |
[pagina 283]
| |
ner kleinere geschriften Propriété et Loi, Justice et Fraternité, l'Etat, Protectionnisme et Communisme, la Loi. Maar de bron van het kwaad, dat hij bestrijdt, ligt daarin: ‘que la spoliation, enveloppée dans les sophismes qui le violent, s'exerce, il faut le croire, contre le gré du spoliateur et avec l'assentiment du spolié.’ Vraagt ge naar den sleutel dezer raadselachtige stelling, hij wijst u op de rigting van het openbaar onderwijs in Frankrijk, eerst onder het monopolie der geestelijkheid, daarna onder dat der universiteit; eene rigting, die schier uitsluitend wijst op het oude heidendom, op de gevallene maatschappij, maar het Christendom verloochent, de eischen eener nieuwe maatschappelijke orde miskent en vooral tot de stellige ontkentenis voert van 's menschen natuurlijk regt en vrijheid. In al zijne schriften verstrooid, maar bijeengegrepen en met alle kracht van betoog omgord in zijn pamflet Baccalauréat et Socialisme is de waarschuwing te vinden, hoe die eenzijdige bewondering der schriften, feiten, deugden en zeden der oude volken - of beter, der Romeinen - (want in den geest van dat zoogenaamd classiek onderwijs vertegenwoordigen deze de geheele oudheid) hoe dat latinisme, dat men der jeugd van het tiende tot het twintigste jaar ingiet, den publieken geest bedorven heeft, en zelfs geenen der groote vernuften van Frankrijk, van Bossuet af tot Thiers, niet besmet en op het dwaalspoor gebragt heeft. De lof aan die deugden en zeden en schriften en feiten om strijd toegezwaaid door Fénélon en Montesquieu, Raynal en Mably, Rousseau en Mirabeau en Robespierre en twintig anderen, moest wel een conventionalisme classique in de plaats stellen van de natuurlijke, den nieuweren tijd voegende inrigting van 't maatschappelijk en staatsleven; en zoo werd het zelfs mogelijk, dat zoowel de republiek met Robespierre en St. Just als Napoleon en het Empire tot de bespottelijke singerie des Romains verviel, die tot in taal en kleeding doordrong, maar zich tegelijk openbaarde in de vormen, waarin de Staat tegen wil en dank werd gegoten. ‘Ce n'est pas par hasard sans doute que nous vîmes surgir de toutes parts des Consuls, un Empereur, des Sénateurs, des Tribuns, des Préfets, des Sénatus-Consultes, des Aigles, des Colonnes Trajanes, des Légions, des Champs de Mars, des Prytanées, des Lycées’Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 284]
| |
Ware het nu hierbij gebleven, die singerie, dat conventionalisme classique zou men nog kunnen voorbijgaan als een onschuldig vermaak. Maar de eenzijdige begrippen, door de gedwongen studie der oudheid ontwikkeld en de onnatuurlijke bewondering der oude maatschappij hadden ernstiger gevolgen gehad. Zij hadden de gemoederen vervuld met die zoogenaamde republikeinsche deugden en die heldenfeiten, die niet anders waren dan daden van geweld; zij hadden de begrippen van vrijheid en regt vervalscht; zij hadden het denkbeeld doen vastwortelen, dat de maatschappij zich laat inrigten naar de willekeur van den eersten den besten wien het gelukt zich als haar wetgever op te werpen. Daartegen moest Bastiat opkomen. Wanneer Thiers in geestvervoering uitriep: ‘Rien de plus beau que l'antiquité. Laissons, messieurs, laissons l'enfance dans l'antiquité comme dans un asile calme, paisible et sain, destiné à la conserver fraîche et pure’Ga naar voetnoot1! dan wees hij op eene maatschappelijke orde, waar de arbeid in minachting en de ledigheid in eere was, waar de ontucht tot de grofste gemeenschap oversloeg, door den wetgever gewettigd en door den wijsgeer aangeprezen, waar eeuwigdurende vijandschap heerschte tusschen de volken, en van welke slavernij de grondslag was. Als de regtsgeleerden uit de Pandecten leerden en Rousseau en Robespierre het tot een stelsel maakten, dat de eigendom geboren is uit de wet, dan stelde hij daartegen over: ‘ce n'est pas parcequ'il y a des lois qu'il y a des propriétés, mais parcequ'il y a des propriétés qu'il y a des lois’Ga naar voetnoot2. Maar tegelijk wees hij aan, hoe het uit | |
[pagina 285]
| |
deze dwaling omtrent de almagt der Wet verklaarbaar was, dat de Spoliation zich achter de wet heeft kunnen verschuilen; dat door alle tijden heen, zij, wien de magt om de wet te maken is ten deel gevallen, de wet hebben kunnen maken in hun eigen belang; en hoe het zeer natuurlijk is, dat, gelijk de bevoorregte klassen dit tot nog toe hebben gedaan en door de wet zich vrijdom van lasten, monopolie en bescherming laten verzekeren, evenzoo nu de hervormers, die aan alle kanten oprijzen, deze om eene of andere staatsinrigting der oudheid na te bootsen, gene om eene of andere utopie der oude philosophen te verwezenlijken, zich aanmatigen de wet te maken naar hunnen zin en de maatschappij om te gieten in de vormen hunner wet, evenmin als hunne voorgangers en wegbereiders zich storende aan de fondamenteele beginselen van alle maatschappelijke orde: eigendom, vrijheid en regt.
Zijnen meesten roem, zoo buiten als in Frankrijk, heeft Bastiat zich verworven door zijne kleinere geschriften: de beide Séries der Sophismes Economiques en de Pamphlets. Of in deze ook zijne grootste verdienste ligt? Wij zouden, met het oog op de wetenschappelijke waarde van 't geen hij geschreven heeft, de vraag voorloopig liefst beantwoorden met de wedervraag: Is nu reeds de tijd gekomen om hierop uitspraak te doen? Dit is zeker, dat in die kleinere schriften zich het krachtigst zijne oorspronkelijkheid openbaart, zoowel in den vorm als in den inhoud. Indien het opging van een gekozen vorm voor de omkleeding onzer denkbeel- | |
[pagina 286]
| |
den te spreken, we zouden willen aantoonen, hoe allergelukkigst de vorm gekozen was door Bastiat om zijne staathuishoudkundige waarheden helder, en voor een iegelijk verstaanbaar, voor te dragen. Neem, b.v., diegene zijner Pamflets, die geene bepaald polemiserende strekking hebben, waar hij zijn vernuft geheel vrij van de banden der dialectiek laat spelen, l'Etat, Maudit Argent, Ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas. Is het wel mogelijk helderder, maar ook beschamender voorstelling te geven van het wanbegrip, dat men in den laatsten tijd maar al te algemeen aan het woord Staat verbonden heeft, dan in de schildering van dat raadselachtige wezen l'Etat, dat tegelijk alles is en niets, dat alles moet en niets mag, met twee handen begiftigd, la main douce et la main rude, ‘l'une pour donner, l'autre pour recevoir,’ kortom, volgens zijne eigene oplossing van het raadsel: ‘la grande fiction à travers laquelle tout le monde s'efforce de vivre aux dépens de tout le monde’? - Er is misschien geen neteliger en ingewikkelder kwestie in de geheele wetenschap der staathuishoudkunde, dan deze, wat eigenlijk het geld is in het maatschappelijke verkeer. Maar kunt ge u helderder, luchtiger, prettiger voorstelling geven van de zonderlinge rol, die het geld in de begrippen der menschen gespeeld heeft en nog speelt, dan de lezing opwekt van de burlesque klagten maudit argent! maudit argent! van zijnen F** l'Economiste? - Aan den titel zijner jongste brochure heeft Bastiat toegevoegd.... ‘ou l'Economie Politique en une leçon.’ Hij mogt zoo spreken. Het zou misschien niet moeijelijk vallen voorbeelden aan te voeren, hoe de lezing van deze 80 bladzijden mannen van klaar verstand, maar verward in de alledaagsche sofismen, dat een gebroken ruit den glazemaker doet leven, dat een dure schatkist honderde familiën brood geeft, dat het geld moet rollen en dat overdaad welvaart schept, en wat dies meer zij, de oogen opende. Het is van onze wetgevers niet te vergen, dat zij zich allen voor hunne taak voorbereiden door het volgen van eenen Cours d'économie politique, maar het zoude inderdaad niet kwaad zijn, indien een exemplaar van dit boekje ter tafel werd gelegd in de vergaderingen onzer staten en gemeenteraden. Doch ook daar, waar het onderwerp of het doel van het geschrift anders een strengeren toon eischt, kan Bastiat zijnen natuurlijken aanleg niet verloochenen. Midden in de | |
[pagina 287]
| |
ernstigste betoogen vlecht hij zijne anecdotes, zoo als hij ze zelf noemt, niet zoo zeer om - 't geen altijd een wantrouwen in eigen kracht van redenering verraadt - door een voorbeeld op te helderen, wat door de uiteenzetting zelve niet duidelijk was, maar omdat het hem behoefte is, zóó te schrijven. En hoe eenvoudig die anecdotes zich voordoen, juist daarin openbaart zich zijn talent, zijne wetenschap. Eene vergelijking komt ons van zelve ter hand van dit te doen zien. Ook Proudhon waagt zich, in de discussie over de gratuité du crédit, op dit terreinGa naar voetnoot1, en meent Bastiat in zijne eigene netten te vangen. Maar welk een verschil. Proudhon brengt zijne apologues alleen te pas om den onpartijdigen lezer te overtuigen, dat zijne redenering een sofisme is, en niets is fraaijer dan de wijze, waarop Bastiat in zijn antwoord dit sofisme uit de anecdotes ontwikkelt en aan het licht brengt. Vanwaar dan bij Bastiat die uitstekende tact, die aan zijne eenvoudige vertelseltjes zoo veel klaarheid en kracht van overreding bijzet? Het wordt ons duidelijk, wanneer wij de lange reeks dezer vertelseltjes in de beide deelen der Sophismes Economiques (zij vormen er den hoofdinhoud van) bestuderen. Kies uit die menigte wat ge wilt, Pétition des fabricants; Stulta et Puera; les fleuves obstrués; un chemin de fer négatif; autre chose; les trois échévins; conte chinois; le sel, la poste, la douane; le percepteur, - maar waartoe de lijst nog langer te maken? - Zij onderscheiden zich nog door iets anders dan door een' lossen bevalligen trant, en eene fijne - haast zouden we zeggen Socratische - dialectiek. Zij treffen vooral door hunne waarheid. Hier genieten wij de geurige vrucht van die twintigjarige studie gepaard aan onbevooroordeelde beschouwing van het praktische leven. Hier openbaart zich, hoe Bastiat de kunst meester was, die hij zelf op meer dan ééne plaats zoo uiterst moeijelijk noemt, de kunst van te zien wat dagelijks rondom ons geschiedt.
Een man, bedeeld met zulk een spits en spotachtig vernuft, de man, die 's morgens, zoo dikwijls hij op het spoor was van een sofisme, het ontbijt vergat tot de jagt afgeloopen en hij het wild geveld had, moest wel ook in de discussie een meester zijn. Hoe hij deze kunst verstond, kan blij- | |
[pagina 288]
| |
ken uit zijne reeds meermalen genoemde briefwisseling met Proudhon. Echter zouden wij niet op deze polemiek het eerst willen wijzen om zijn talent van deze zijde te doen kennen. Op bladzijde 1 zijner Sophismes Economiques zegt hij: ‘Ce n'est pas un combat que j'engage avec les protectionnistes.’ In spijt van deze verklaring is iedere volgende bladzijde eene uitdaging tegen hen. Zeker, ook dit lag in zijnen aanleg, in zijne natuurlijke gaven. Niet ieder, die het aangrijpt, kan het wapen der ironie hanteren zonder zich zelven in de vingers te snijden. En al is nog altijd de vraag onbeslist, of de welsprekendheid eene kunst dan eene deugd zij, de humor wordt niet ‘door arbeid verkregen.’ Maar de ironie van Bastiat zou minder bijtend, zijn humor minder aantrekkelijk zijn, indien ze niet tot grondslag hadden eene eerlijke overtuiging, een levendig bewustzijn, dat de zaak, die hij voorstond, goed was, en bovenal eene ruime mate gezond verstand, dat eenen walg had van de kunstenarijen dergenen, die onder het masker van 't algemeen belang te verdedigen een of ander bijzonder belang wilden doordrijven. ‘Oh, l'affectation! l'affectation! voilà la nauséabonde maladie de l'époque!’ roept hij ergens in zijne Sophismes uit; en het is niet de eenige plaats, waar hij die affectatie met scherpe roeden geesselt; iedere gelegenheid is hem goed om haar het mom af te rukken. Nn eens de affectatie van den ‘M. Prohibant’ en consorten, die met vrome liefde voor de arbeidende klasse (zoo het heet) en met gloeijenden ijver voor de welvaart, den roem, de industrie, en wat niet al van het lieve vaderland, een douanen-stelsel uitvindt, dat alle welvaart verstikken en den arbeid des volks verlammen moet, maar hem tijdelijk grove winsten doet behalen. Dan de affectatie van de tallooze zich opwerpende hervormers, hervormers van den Staat, van de maatschappij, van de menschelijke natuur zelve, ‘qui ont regardé l'oeuvre de Dien, et ils ont vu, qu'elle n'était pas bonne,’ en den volke verkonden, dat hun plannetje, en het hunne alleen, in staat is om vrede en heil over de aarde te verspreiden.
En wat wilde dan Bastiat? Wat was zijn stelsel? Hoe bestond zijne theorie? Behoorde hij ook tot degenen, die de gemakkelijke leus aannemen: tout est pour le mieux dans ce meilleur des mondes, en zich met een laissez passer, laissez | |
[pagina 289]
| |
faire neerleggen bij de maatschappelijke kwalen, die zij misschien niet voorbijzien, maar zeker niet genezen kunnen? Daar ligt het werk, dat wij reeds meermalen aanhaalden, de Harmonies Economiques, om het antwoord op deze vragen te geven. Ja, Bastiat predikte de leer, dat wat is, goed is; maar dát, wat is volgens de ordening van den alwijzen en liefderijken Schepper, die zoowel der zedelijke en maatschappelijke wereld der menschheid hare vaste wetten gesteld heeft als der natuur; niet datgene, wat in strijd met deze harmonische wetten ontstaan en opgewassen is uit de dwaling en den verkeerden zin der menschen zelve. Ja, hij predikte de leer, laissez faire, laissez passer, maar niet dat fatalismus, dat blind is voor de ellende van broeders, of waar zij in de oogen springt, den gebreklijdende afwijst met een troosteloos: ‘u is geen plaats beschoren aan het gastmaal des levens.’ Zijne leer was: grijp niet in, verwaten mensch, in de ordening des Almagtigen; verwring niet de natuurlijke wetten der zamenleving naar uwe luimen, maar laat ze vrijelijk werken; zij werken harmonie! Dit had Bastiat zich voorgesteld wetenschappelijk aan te toonen, dat er in den normalen gang der zamenleving geen antagonismus van belangen, maar zamenstemming van belangen is; dat in den natuurlijken loop der dingen alle belangen in de maatschappij harmonisch zijn en gemeenschappelijk werken tot vermeerdering van het welzijn der geheele maatschappij en van ieder harer leden; maar dat die harmonische wetten in de maatschappij, zoo als ze zich werkelijk vertoont, door willekeurige storingen geschonden zijn, en dat hieruit alle rampen en kwalen zijn voortgesproten, waardoor zij geteisterd wordt. Derhalve: ‘de ces deux idées, lois naturelles harmoniques, causes artificielles perturbatrices se déduira la solution du problème social’Ga naar voetnoot1. Het doelwit van ons onderzoek moet dus zijn, hoe bestaan die natuurlijke wetten, hoe zijn ze gestoord, hoe zijn ze te herstellen? - Het bestaan en de werking der lois naturelles harmoniques is de inhoud van het werk dat voor ons ligt. De aard en de invloed der causes perturbatrices artificielles zou worden aangewezen in een tweede deel. Sed Dis aliter visum! Dit andere gedeelte zijner taak heeft hij onafgedaan moeten laten. De theorie van Bastiat, zoover ze zich beknoptelijk in | |
[pagina 290]
| |
weinige bladzijden laat wedergeven, is deze. De mensch, als zedelijk en zinnelijk wezen, is onderhevig aan gewaarwordingen (sensations), die hem aangenaam of onaangenaam aandoen. Hij streeft er naar, en heeft daartoe het vermogen, de eerste te vermeerderen, de andere te verwijderen. Die werking en wederwerking laat zich ontleden in deze drie termen: behoefte, inspanning, voldoening (besoin, effort, satisfaction). Niet altijd echter stelt zich de inspanniug noodzakelijk tusschen de behoefte en hare voldoening. Vele behoeften vinden hare vervulling van zelve uit en door de natuur, die den mensch omringt. Ook daar, waar de inspanning tusschen beide treedt, staat deze niet op zich zelve, maar ontvangt zij de hulp dier zelfde natuur, hier meer, daar minder. Alles nu, wat strekt tot voldoening der behoefte, kan onder den algemeenen naam nuttigheid (utilité)Ga naar voetnoot1 worden begrepen. Worden deze zaken door de natuur alléén verstrekt, dan zijn het utilités gratuites; is er inspanning noodig om ze te verkrijgen, dan worden het utilités onéreuses. En nu is weder het streven des menschen - en ook hiertoe heeft hij het vermogen - om tot de voldoening zijner behoeften meer en meer de werking de natuur te stellen in de plaats zijner eigene inspanningen, om de utilité onéreuse te vervangen door de utilité gratuite, met andere woorden (en ziedaar de harmonische wet van vooruitgang in welzijn en geluk), om de som onzer voldoeningen steeds grooter te doen worden in verhouding tot de som onzer inspanningen. - Er is veel getwist over de vraag, wat in economischen zin onder het woord rijkdom verstaan moet worden. De een (de Fransche school) begrijpt onder dat woord alles wat strekt tot voorziening in onze behoeften (la somme des utilités), de ander (de Engelsche school) beperkt het tot datgene, wat elk als vrucht zijner inspanning in de maatschappelijke ruiling brengen kan (la somme des valeurs). Beide hebben ge- | |
[pagina 291]
| |
lijk. De maatschappij is rijker naarmate ze grooter som van utilités tot hare beschikking heeft. De individu is rijker naarmate hij tegenover de anderen grooter inspanning heeft kunnen verrigten en alzoo op ruimere vergoeding van dienst aanspraak heeft. Maar nu volgt hieruit, dat elke schrede vooruit in het streven, om de utilité gratuite in de plaats te brengen der utitilé onéreuse, den rijkdom der maatschappij vermeerdert; dat elke nieuwe aanwending der materie, elke eenvoudiger wijze van bewerken, elke betere toepassing van natuurkrachten eene bate is voor het algemeen; kortom, dat de som van aller voldoeningen grooter wordt in verhouding van aller inspanningen, naarmate de utilité gratuite toeneemt. - Maar hierbij valt nu nog een verschijnsel op te merken. Dit streven zou eindelijk ten gevolge moeten hebben, dat de mensch, meer en meer de utilité gratuite in de plaats stellende van de utilité onéreuse, hoe langer hoe minder arbeid zou hebben te verrigten, en ten laatste (de toestand is naauwelijks denkbaar, zoo onnatuurlijk is hij) zou ophouden met werken. Maar nu treedt eene andere harmonische wet tusschen beide; deze: dat de behoeften der menschen voor grenzenlooze uitbreiding vatbaar zijn. ‘J'ai à faire sur les besoins humains une remarque importante, fondamentale même en économie politique, c'est que les besoins ne sont pas une quantité fixe, immuable.... c'est un phénomène bien digne de remarque que la promptitude avec laquelle par la continuité de la satisfaction ce qui n'était d'abord qu'un vague désir devient un goût, et ce qui n'était qu'un goût se transforme en besoin et même en besoin impérieux’Ga naar voetnoot1. Vanhier nu, dat telken reize, wanneer de mensch een stap vooruitgegaan is door besparing van inspanning, eene nieuwe behoefte ook reeds daar is, om de bespaarde krachten in het werk te stellen. En de opmerking van deze wet moet ons gerust stellen, als wij klagten hooren over den invloed der machines, die zoo vele handen overtollig maken, over overproductie en soortgelijke. Op welke wijze nu geschiedt die eindelooze evolutie: behoefte - inspanning - voldoening? Ook hier valt een gewigtig verschijnsel - un principe fondamental - op te merken. De behoefte en de voldoening zijn onafscheidelijk bij denzelfden individu. De een kan niet de behoefte gevoelen | |
[pagina 292]
| |
en een ander de voldoening smaken. Maar de inspanning kan bij een ander zijn, en moet in den regel bij een ander zijn of de mensch zou van den aanvang af gedoemd zijn om eeuwig in eenen staat van afzondering te leven. ‘Des trois termes qui renferment les destinées humaines, Sensation, Effort, Satisfaction, le premier et le dernier se confondent toujours et nécessairement dans la même individualité..... S'il en était de même pour la terme moyen, l'Effort, l'homme serait un être complétement solitaire. Le phénomène économique s'accomplirait intégralement dans l'invidu isolé. Il pourrait y avoir une juxtaposition de personnes, il n'y aurait pas de société. Il pourrait y avoir une Economie personnelle, il ne pourrait exister l'Economie Politique’Ga naar voetnoot1. De grondslag en de regel tevens van 't maatschappelijke leven, is dus de transmissibilité des efforts. Wie volgens dezen regel der behoefte eens anderen hare voldoening verschaft, bespaart dezen eene inspanning, eenen arbeid, eene moeite; in één woord, bewijst hem eene dienst. Maar het is natuurlijk en noodzakelijk, dat in de maatschappelijke orde niet de inspanning aan de eene zijde, de voldoening aan de andere zijn kan. Tegenover de dienst moet dus wederdienst staan, en van hier het verschijnsel de ruiling van diensten. Ook moeten de geruilde diensten tegen elkander opwegen; anders zou weder eene zelfde ongelijkheid plaats grijpen en meerdere inspanning aan ééne zijde, tegenover meerdere voldoening aan de andere komen te staan. Er moet evenredigheid bestaan tusschen de gewisselde diensten; hieruit spruit voort de noodzakelijkheid om ze tegen elkander te waarderen; hieruit het gevolg, dat iedere dienst hare waarde heeft. Uit het beginsel der ruiling van dienst ontwikkelt zich de volgende harmonische wet. ‘In den staat van afzondering zijn onze behoeften grooter dan onze vermogens; in de maatschappij zijn onze vermogens grooter dan onze behoeften.’ Door de ruiling der diensten ontstaat vereeniging van krachten en verdeeling van den arbeid, (union des forces, séparation des occupations) en beide bevorderen gelijkelijk de kracht en de voordeelige aanwending onzer vermogens. ‘Le fait | |
[pagina 293]
| |
est prouvé par la civilisation même. Si nos besoins dépassaient nos facultés, nous serions des êtres invinciblement rétrogardes; s'il y avait équilibre, nous serions des êtres invinciblement stationnaires’Ga naar voetnoot1. Maar de maatschappelijke ruiling van dienst in al haren omvang, heeft nog eene andere weldadige vrucht voor de menschheid. Zij is het middel om alle krachten der natuur, over de geheele aarde verspreid, dienstbaar te maken aan de voldoening van aller behoeften, om voor eenen iegelijk zooveel als maar mogelijk is de utilité gratuite te stellen in de plaats der utilité onéreuse. ‘N'est il pas clair en effet que si privés de la faculté d'échanger, les hommes étaient réduits à produire de la glace sous l'équateur et du sucre près des pôles, ils devraient faire avec beaucoup de peines ce que le chaud et le froid font aujourd'hui gratuitement pour eux....? La nature devient un esclave qu'il ne faut ni nourrir, ni vêtir, ni habiller dont nous ne payons ni ne faisons payer les services’Ga naar voetnoot2. En hierin vooral ligt de reden, waarom de ruiling van dienst noodig is voor beide partijen, omdat de een den ander eene inspanning bespaart, door de natuurkracht in 't werk te stellen, die hij in 't bijzonder tot zijne beschikking heeft. Is het dan niet de grootste dwaasheid de ruiling van dienst ergens te belemmeren? Maar van hier ook de schoone harmonie van alle belangen, die een band van broederschap om alle bewoners der aarde vlecht: ‘Aucun homme ne peut travailler honnêtement pour lui même sans travailler en même temps pour tous’Ga naar voetnoot3. ‘Le bien de chacun favorise le bien de tous, comme le bien de tous favorite le bien de chacun’Ga naar voetnoot4. De evenredigheid, waarin de gewisselde diensten tot elkander moeten staan, leidt, (we teekenden 't reeds aan) tot de vraag naar de waarde van elke dienst. ‘La valeur, c'est le rapport de deux services échangés.’ Wat is nu deze waarde; hoe wordt zij gevonden; welke zijn hare elementen? Ziedaar de moeijelijkste vraag uit de wetenschap der Economie Politique en de gewigtigste, omdat van de beantwoording dezer vraag de juiste toepassing harer theorie afhangt. De waarde eener dienst (of zoo men liever wil van een voortbrengsel van onzen arbeid, dat wij in de | |
[pagina 294]
| |
maatschappelijke ruiling brengen) heeft de een gezocht in de materie, waarop de arbeid is aangewend, of zelfs in eene of andere eigenschap dezer materie, een ander in de som van den verrigten arbeid, een ander weder in de mate van nuttigheid, welke de dienst oplevert, anderen in de schaarste van het geleverde product, anderen eenvoudig in de opinie der verbruikers. Al deze voorstellingen zijn volgens Bastiat eenzijdig, gebrekkig en leidende tot valsche gevolgtrekkingen. De waarde eener dienst bestaat niet in de meerdere of mindere inspanning, die men heeft ten koste gelegd om haar te verrigten, zoo als de Engelsche school leert; ook niet in hare werkelijke of ingebeelde nuttigheid voor hem wien ze bewezen wordt, zoo als de Fransche school wil. Zij bestaat in de inspanning, die men hem, wien ze bewezen wordt, bespaartGa naar voetnoot1. - Doch ook deze voorstelling zou eenzijdig en onjuist kunnen schijnen. Indien het waar was, dat de waarde eener zaak afhangt van de inspanning, die de verkrijger zou moeten aanwenden om ze zelf voort te brengen, dan zouden de meeste zaken, die onze behoeften moeten voldoen, onbegrijpelijk duur zijn. Een pond koffij zou in Europa zooveel waard zijn als het had moeten kosten om het in ons koud klimaat door kunstmiddelen voort te brengen. Eene speld zou een kostbaar voorwerp zijn, indien de waarde geregeld werd naar de moeite, die ieder onzer zou hebben te besteden om dat voorwerp voor zich te vervaardigen. Met andere woorden: ‘l'humanité serait constituée sur le principe du monopole universel’Ga naar voetnoot2. Maar daarom bestaat er in de harmonische wetten van het maatschappelijke leven een ander element, welks bestemming is, dat kwaad te keeren, d.i. de concurrentie. Noodzakelijk, onvermijdelijk treedt deze tusschenbeide om de som van den bespaarden arbeid | |
[pagina 295]
| |
voor den één terug te brengen tot de som van den verrigten arbeid door den ander, d.i. door hem, die in de voordeeligste omstandigheden ter voorbrenging is. Een tijdlang kan het onder de werking dezer wet mogelijk zijn, dat de ontdekker van een nieuw voorwerp, dat beter dan andere in eene gegevene behoefte voorziet, of de uitvinder van een nieuw werktuig of van eene eenvoudiger wijze van werken, daaruit voor zich groot voordeel trekke (en dit is ook goed, want het strekt ten prikkel tot vooruitgang), spoedig komt de concurrentie tusschenbeide, om dat voordeel te doen strekken ten bate der geheele maatschappij: ‘Car le travail se porte instinctivement du côté où il est le mieux rétribué.... de telle sorte, que l'Inégalité n'est qu'un aiguillon, qui nous pousse malgré nous vers l'Egalité’Ga naar voetnoot1. Deze grondstelling nu, dat de waarde niet gezocht moet worden in den arbeid zelven en niet in de nuttigheid, maar in de dienst, leidt tot eene belangrijke gevolgtrekking, die het ‘saillante’ punt der theorie van Bastiat is. Zij is deze: dat een iegelijk niet meer in de maatschappelijke ruiling brengen, en zich door de maatschappij vergoeden laten kan dan zijne dienst; dat niemand eenige vergoeding kan vragen voor de krachten der natuur, die hij bij 't verrigten der dienst in 't werk gesteld heeft, noch voor de materie zelve, waaraan de arbeid verrigt is. Deze gevolgtrekking is daarom zoo belangrijk, omdat zij voert tot het ware begrip van de eigendom. ‘La propriéte,’ zoo definieert Bastiat, ‘c'est le droit de s'appliquer à soi-même ses propres efforts ou de ne les céder que moyennant la cession en retour d'efforts équivalents’Ga naar voetnoot2. Elk is eigenaar van zijn dienst en van niets meer: ‘à l'égard les uns des autres les hommes ne sont propriétaires que des valeurs et les valeurs ne réprésentent que des services comparés librement reçus et rendus’Ga naar voetnoot3. Wat de natuur geeft aan stoffen en krachten is en blijft eene utilité gratuite, en, ‘tout homme jouit gratuitement de toutes les utilités fournies ou élaborées par la nature, à la condition de prendre la peine de les recueiller ou de restituer un service équivalent à ceux qui lui rendent le service de prendre cette | |
[pagina 296]
| |
peine pour lui’Ga naar voetnoot1. Wanneer men dit in het oog houdt, dan is de eigendom, in de maatschappij, niet alleen als noodzakelijk, maar ook als regtvaardig en natuurlijk gewettigdGa naar voetnoot2, niemand kan dan gezegd worden zich iets toe te eigenen wat God aan allen gelijkelijk gegeven heeft. Ieder is slechts eigenaar van 't geen even onafscheidelijk van hem is als zijne persoon en zijne vermogens - van zijne diensten. - Waaruit is dan de twijfel aan de regtvaardigheid van den eigendom geboren, een twijfel, die tot ontkenning is overgeslagen, welke in den grofsten vorm uitgesproken is met de woorden van Proudhon: ‘La propriété c'est le vol’? - Hieruit, dat men valeur en utilité heeft vermengd, en heeft aangenomen, dat de utilité gratuite ('t zij dan door of ook zonder onzen arbeid) voorwerp van bijzonderen eigendom kan worden. Het duidelijkst openbaart zich de dwaling bij de theorie van den grondeigendom, dien men den toetsteen zou kunnen noemen van alle begrip van eigendom. Alle scholen zijn het tot nog toe hierover eens, dat de Grondeigenaar zich eigenlijk de natuurlijke voortbrengende krachten van den grond heeft toegeëigend, en zich voor de diensten, door deze natuurkrachten bewezen, eene vergoeding laat betalen boven de vergoeding voor zijnen eigenen arbeid en voorgeschoten kapitaal. Die exceptionnele vergoeding heeft zelfs van de Engelsche Economisten eenen eigenen naam, ‘rent’, ontvangen; ja, er zijn er, die hebben nagerekend, voor hoeveel deze rent deel heeft in den prijs der voortbrengselen van den grond. Dit stelsel bestrijdt Bastiat met alle kracht. De grondeigenaar is zoo min eigenaar van de productieve krachten, die in den grond, of waar ook, liggen, als ieder ander arbeider in de groote werkplaats der wereld eigenaar is van de zwaartekracht, uitzettingskracht, warmte, licht, of welke andere natuurkracht ook, die hij bij zijnen arbeid te hulp roept. Hij stelt die krachten in 't werk, niet om voor hare werking zich eene vergoeding van de maatschappij te laten betalen; hij stelt ze in 't werk, om de nuttigheid harer werking om niet aan de maatschappij over te dragen. Dat, waarvoor hij vergoeding vraagt en bekomt, is zijne dienst, de inspanning, die hij zich heeft getroost, om die natuurkrachten in 't werk te stellen tot zeker doel. Vraagt men nu, van waar dan die rent? Waarom be- | |
[pagina 297]
| |
taalt de pachter, die zaait en oogst aan den grondeigenaar pacht, alléén om het regt te mogen hebben van vruchten uit den grond te trekken? Zie hier het antwoord. Om den grond tot voortbrenging van zaken, die onze behoeften kunnen voldoen, geschikt te maken, is er tweederlei arbeid noodig, een tijdelijke (travail brut et actuel) die aan den oogst van één jaar besteed wordt en uit denzelven zijne vergoeding vindt - ploegen, zaaijen, eggen, wieden, snijden, enz. - en een duurzame (travaux permanents) die voor vele volgende jaren werkt en uit de opbrengst van vele volgende jaren vergoed wordt, - het rooijen, effenen, greppelen, mesten, af- en bewateren, omheinen van den grond, enz. - Het zijn deze travaux permanents die (om het zoo eens uit te drukken) den grond waarde geven, die den pachter bewegen om voor het gebruik van den grond aan den eigenaar eene vergoeding af te staan, even gelijk de huurder eener fabriek daarvoor den eigenaar huur betaalt, of als de geldleener den geldschieter voor de dienst der verstrekking van kapitaal vergoeding geeft in den vorm van rente. En zoo komen we ten laatste tot het leerstuk van het kapitaal. Welke Bastiat's theorie van het kapitaal is, behoeven wij juist niet in de Harmonies Economiques te zoeken. Maar wij vinden hier het antwoord op de vraag, welke plaats het heeft in de harmonische orde der maatschappij. Herinneren we ons den regel: maatschappelijke vooruitgang bestaat in het streven om met minder inspanning meer voldoening te verkrijgen; m.a.w. om de utilité onéreuse te vervangen door de utilité gratuite. Om deze laatste te bekomen, d.i. om natuurkrachten in 't werk te stellen, zijn werktuigen noodig en vergaderde grondstoffen, (matériaux, instrumens, provisions); deze weder zijn niet te bekomen dan door arbeid en besparing der vruchten van dezen arbeid. Hieruit nu vloeit voort deze schoone waarheid: ‘Le capital a sa racine dans trois attributs de l'homme, la Prévoyance, l'Intelligence et la Frugalité....’Ga naar voetnoot1. Daarentegen: ‘son effet propre est de faire concourir la nature; de décharger l'homme de ce qu'il y a de plus matérial, de plus musculaire, de plus brutal dans l'oeuvre de la production’Ga naar voetnoot2. Ziedaar hoe het kapitaal in oorsprong en werking geschikt en bestemd is om 's menschen zedelijke waarde te ontwik- | |
[pagina 298]
| |
kelen. En wat nu de maatschappij en de gemeenschappelijke behoeften der menschen betreft, is de slotsom van een uitvoerig betoog deze: ‘de ce qui précède il résulte que le progrès de l'humanité coïncide avec la rapide formation des capitaux; car dire que de nouveaux capitaux se forment, c'est dire en d'autres termes, que des obstacles autrefois onéreusement combattus par le travail sont aujourd'hui gratuitement combattus par la nature; et cela, remarquezle bien, non au profit des capitalistes mais au profit de la communauté’Ga naar voetnoot1. Niet zonder doel spreekt Bastiat hier van ‘la rapide formation de capitaux.’ Op die snelle vorming van het kataal wil hij vooral de aandacht gevestigd hebben. Vires acquirit eundo: kapitaal eens gevormd, is zelf het krachtigst middel tot vorming van meer en meer kapitaal. Zoo groeit, in den normalen toestand, onder de heerschappij der harmonische wetten, het kapitaal in de maatschappij aan in eene geometrische reeks. ‘Il porte donc en lui-même une puissance de progression. - Et c'est là ce que la science a peut-être omis jusqu'à ce jour d'opposer à cette autre progression remarquée par Malthus’Ga naar voetnoot2. Nog eene andere wet van harmonie valt er op te merken, bij de werking van het kapitaal. Wie kapitaal vergaderd heeft, heeft der maatschappij diensten bewezen, waarvoor hij de wederdiensten te goed heeft. Zijn titel op deze bestaat in de geldstukken, welke hij als prijs zijner dienst heeft ontvangen, en die als 't ware de schuldbekentenissen der maatschappij zijn. Nu kan hij ieder oogenblik deze wederdienst opeischen; hij doet het zoo dikwijls hij voor de bespaarde penningen iets koopt om de behoefte te vervullen. Hij kan ook zijn kapitaal besteden, om de maat- | |
[pagina 299]
| |
schappij met minder inspanning nieuwe diensten te bewijzen. Hij kan eindelijk zich van beide onthouden en zijn kapitaal eenen ander verstrekken. Deze betaalt hem daarvoor eene vergoeding. En zie nu, hoe hier alle belangen zamenvloeijen. Het is het belang van den kapitalist, dat hij zijn kapitaal, dat anders ongebruikt zou blijven liggen, eenen ander ten gebruike afsta; het is het belang van dezen, dat hij dat hulpmiddel bij zijnen arbeid verkrijge; het is het belang der maatschappij, dat op deze wijze alle beschikbaar kapitaal ook in 't werk gesteld worde, en dat die geometrische progressie, waarvan we zoo even spraken, nimmer op de grens stuite, waar men zou moeten zeggen: nu is er geen emplooi meer voor te vinden. En nu lette men op dit verschijnsel. Het kapitaal groeit aan, in geometrische progressie, onbegrensd. Die vermeerdering heeft ten gevolge, vermindering van de waarde der diensten van den kapitalist, d.i. daling der rente, en zoo volgt de regel: ‘à mesure que les capitaux s'accroissent, la part absolue des capitalistes dans les produits totaux augmente et leur part relative diminue. Au contraire les travailleurs voient augmenter leur part dans les deux sens’Ga naar voetnoot1. Maar de verhouding wordt nog sterker gewijzigd door een ander, bijkomend verschijnsel. Het kapitaal dat in werktuigen, gebouwen, zelfs in bebouwden grond bestaat (het zoogenaamd capital fixe) is onderhevig aan voortdurende deterioratie, is wel genoodzaakt zich met steeds geringer aandeel in het loon der voortbrenging te vreden te stellen. Iedere nieuwe uitvinding maakt oude werktuigen geheel of ten deele onbruikbaar; iedere eenvoudiger wijze van werken noodzaakt alle kapitalisten - 't zij grondeigenaar, of fabrijkeigenaar, of wat ook - om met eene geringere vergoeding voor hunne vroegere travaux permanents voor lief te nemen. - Welke is de beteekenis van dit verschijnsel? Dat de zoogenaamde perpétuité de la rente niet bestaat, althans opgewogen wordt door de deterioratie van het kapitaal zelf; dat de theorie van Ricardo - ‘la triste théorie,’ zegt BastiatGa naar voetnoot2, die eene | |
[pagina 300]
| |
onregtvaardigheid in zich besluit, vallen moet, zoowel als de theorie van Malthus, van welke zij, trouwens, het uitvloeisel is; maar ook, aan de andere zijde, dat er geene organisation artificielle, om de maatschappij te beschermen voor eene overheersching van het kapitaal, behoeft gesteld te worden in de plaats van deze overal harmonische organisation naturelle. ‘Je ne pense pas, je l'avoue, que les inventeurs des sociétés artificielles, quelque nombreux qu'ils soient, imaginent jamais rien de si simple à la fois et de si compliqué, de si ingénieux et de si équitable. Certes ils renonceraient à leurs fades et loúrdes utopies s'ils connaissaient les belles Harmonies de la mécanique sociale instituée par Dieu. Un roi d'Aragon cherchait aussi quel conseil il aurait donné à la Providence sur la mécanique céleste, s'il eût été appelé à ses conseils. Ce n'est pas Newton qui eût conçu cette pensée impie’Ga naar voetnoot1.
Wij gaven bij den aanvang van dit overzigt de meening te kennen, dat de tijd nog niet gekomen is, om over de wetenschappelijke waarde van Bastiat's werken uitspraak te doen. Dit geldt, natuurlijk, inzonderheid van de denkbeelden en van de geheele theorie zijner Harmonies Economiques. - Wat heeft hij geleverd? wat heeft hij zich voorgesteld te leveren? Zeker, hij heeft voortgebouwd op de grondslagen door zijne voorgangers gelegd; hij heeft vele der waarheden door hen ontdekt in een ander, misschien in beter licht gesteld. Maar hij heeft meer gedaan, althans gewild. Hebben zij aangetoond hoe de maatschappij bestaat, en waarom ze dus, en niet anders, bestaat, zijn hoofddoel was, aan te toonen, dat de natuurlijke wetten, waaronder zij bestaat, een vast beginsel hebben, dat zich door al hare deelen harmonisch ontwikkelt. - Zeker, de harmonie des intérêts is niet het eerst door Bastiat geleerd. Maar terwijl zijne voorgangers ze slechts als een belangrijk verschijnsel in de zamenleving deden opmerken, heeft hij ze als den eenigen grondslag der maatschappelijke orde verkondigd; | |
[pagina 301]
| |
waar zij ze hier en daar verspreid empirisch opvingen, heeft hij gepoogd ze logisch te deduceren; waar zij tot de treurige erkentenis waren gekomen, dat er zich ook wanklanken in die overeenstemming mengen, heeft hij willen doen gevoelen, dat ook de schijnbare dissonanten zich in reine harmonie oplossen. Daarom heeft hij niet alleen voortgebouwd maar ook afgebroken. Als Smith de menschen splitst in eene productieve en eene improductieve klasse, en het als een wel ongelukkig, maar onbetwistbaar verschijnsel voorstelt, dat de tweede de vruchten verteert van den arbeid der eerste; als Malthus leert, dat naar den onverklaarbaren wil der Voorzienigheid, bij gebreke van een inderdaad onbestaanbaar zedelijk bedwang, de bevolking der aarde slechts door ellende en plagen binnen hare natuurlijke grenzen gehouden wordt; als Ricardo stelt, dat de toeneming der bevolking en der beschaving ten gevolge moet hebben, dat het loon der arbeiders steeds minder en minder evenredig wordt aan de prijzen der levensbehoeften; als èn Smith, en Malthus, en Ricardo, en Senior, en Buchanan, en Macculloch, en Say, en Blanqui, en Garnier eenstemmig als waarheid aannemen, dat de grondeigendom een privilegie en een monopolie is, dat de grondeigenaar zich door de maatschappij de diensten laat betalen, die hij zelf om niet van de natuur ontleent, - dan treedt Bastiat op om zijne voorgangers te bestrijden, om stelsels af te breken die vijandschap kweeken, die de ellende tot een normalen toestand in de maatschappij verheffen, die het Pauperismus als den laatsten term der maatschappelijke ontwikkeling stellen, en die het onregt als een noodzakelijk goed voordragen: die allen uitloopen op antagonismus van belangen, in stede van Harmonie van belangen. Ziedaar wat Bastiat gedaan, wat hij gewild heeft. Heeft hij gedwaald? Heeft hij zich door zijn geloof aan eene alwijze, liefderijke Voorzienigheid laten verleiden, om dáár eenheid, vrede, licht en heil te zoeken, waar misschien volgens een onbegrijpelijk raadsbesluit, twist en strijd en duisternis en smarten moeten zijn? Of heeft hij de wetenschap van het maatschappelijke leven inderdaad eene schrede verder gebragt? Is het hem gelukt, klaarder in het licht te stellen, dan een zijner voorgangers, die schoonste harmonie van allen, de harmonie der wetenschap met Christelijke liefde en geloof, die hij zelve dus omschrijft: ‘Le | |
[pagina 302]
| |
christianisme a introduit dans le monde le grand principe de la fraternité humane. Il s'adresse au coeur, an sentiment, aux nobles instincts. L'Economie politique vient faire accepter le même principe à la froide raison, et, montrant l'enchaînement des effets aux causes, réconcilier, dans un consolant accord, les calculs de l'intérêt le plus vigilant avec les inspirations de la morale la plus sublime’Ga naar voetnoot1. Heeft hij de woorden geregtvaardigd, die hij aan het hoofd van zijn boek stelt: ‘Digitus Dei est hic - Gods hand is hier’-?
In eene recensie der Harmonies EconomiquesGa naar voetnoot2 heeft een discipel der school van J.B. Say, A. Clément, onder veel lofs, meer dan ééne aanmerking op de stellingen en theorieën van Bastiat gemengd; ook andere Parijsche Economisten, J. Garnier, G. de MolinariGa naar voetnoot3, zijn tegen hem opgekomen. Het verschil tusschen hem en zijne voorgangers (zeggen zij) bestaat in vele opzigten slechts in woorden. En waar het feiten en beginselen geldt, is de waarheid niet altijd aan zijne zijde. - Het is Bastiat niet vergund geweest hierop te antwoorden. Het behoort niet tot onze taak het voor hem te doen. Maar de volgende regelen, door hem op zijn ziekbed geschreven, in eenen briefGa naar voetnoot4, waarin hij, stervende, 't nog | |
[pagina 303]
| |
noodig achtte, zich van eene andere, ernstigere beschuldiging te zuiveren, mogen het oogpunt aanwijzen waaruit hij zelf zijnen arbeid beschouwd wilde hebben: Oh oui! je dois beaucoup à M. Carey. Je dois à Smith, à J.B. Say, à Comte, à Dunoyer; je dois à mes adversaires; je dois à l'air que j'ai respiré; je dois aux entretiens intimes d'un ami de coeur, Félix Coudroy, avec qui pendant vingt ans j'ai remué toutes ces questions dans la solitude, sans que jamais il se soit manifesté dans nos apprécations et nos idées la moindre divergence; phénomène bien rare dans l'esprit humain, et bien propre à faire goûter les délices de la certitude. C'est dire que je ne revendique pas le titre d'inventeur, à l'égard de l'harmonie. Je crois même que c'est la marque d'un petit esprit, incapable de rattacher le présent au passé, que de se croire inventeur de principes. Les sciences ont une croissance comme les plantes; elles s'étendent, s'élèvent, s'épurent. Mais quel successeur ne doit rien à ses devanciers? ‘.....L'harmonie, la science économique l'a proclamée dès l'origine. Cela est attesté par le titre seul des livres physiocrates. Sans doute, les savants l'ont souvent mal démontrée; ils ont laissé pénétrer dans leurs ouvrages beaucoup d'erreurs, qui par cela seul qu'elles étaient des erreurs contredisolent leur foi. Qu'est-ce que cela prouve? Que les savants se trompent. Cependant à travers bien des tâtonnements la grande idée de l'harmonie des intérêts a toujours brillé sur l'école économiste, comme son étoile polaire. Je n'en veux pour preuve que cette devise qu'on lui a reprochée: Laissez faire, laissez passer. Certes, elle implique la croyance que les intérêts se font justice entre eux, sous l'empire de la Liberté.’
15 Augustus. s. vissering. NB, Het zal naauwelijks herinnerd behoeven te worden dat de Sophimes Econ. en Maudit argent in onze taal uitmuntend zijn overgebragt door den Heer Mr. W.R. Boer, die vroeger ook reeds de stelling van Bastiat tegenover de socialisten heeft aangewezen (zie de Gids, 1848, IIe dl. blz. 278). Ook van de hrochure: Ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas, is verleden jaar eene goede vertaling gegeven (te Dordrecht, bij Braat). |
|