| |
| |
| |
Macaulay en de Engelsche Geschiedenis.
The History of England from the accession of James the second by Thomas Babington Macaulay. London, 1850. (Seventh Edition).
Geschiedenis van Engeland sedert de Troonsbestijging van Jakobus II, uit het Engelsch, Iste Deel. 's Gravenhage, H.C. Susan, C.Hz., 1851.
II.
Guizot zegt van Jakobus' regering en de Engelsche omwenteling: ‘dont les archives de la Haye contiennent, à coup sûr, la véritable histoire.’ (Avertissement du tome II, Hist. de la rév.) Men vermoedt dus ligtelijk, dat een geschiedkenner als Macaulay het rijks-archief te 's Hage niet ongebruikt kon laten. De depêches van onzen toenmaligen gezant aan het Londensche Hof, van Citters, zijn zorgvuldig geraadpleegd, soms woordelijk overgenomen: alles wat over Willem's plannen en maatregelen licht kon geven en in de briefwisseling met Bentinck, door het geslacht Portland verstrekt, niet genoegzaam was opgehelderd, is uit het stof der archieven of opgedolven, of nagespoord. Maar ondanks zijne kennis met het omslagtig en ingewikkeld raderwerk van onzen voormaligen regeringsvorm, in het negende Hoofdstuk aan den dag gelegd, heeft de vreemdeling niet aan eene andere bron gedacht, menigmaal voor onze geschiedenis zoo mild vloeijend, die in de stedelijke archie- | |
| |
van voorhanden is. Kon ook de Engelschman gissen, wat zelfs aan weinigen onzer landgenooten is bekend, dat de Burgemeesters van Amsterdam met de buitenlandsche gezanten bijzondere briefwisseling onderhielden! - en of niet omtrent de uitrusting van Willem's togtgenooten uit stedelijke oorkonden een nieuw licht zou opgaan? Meer bevreemdt ons, dat het onwaardeerbaar werk van Mignet, ‘Négociations relatives à la succession d'Espagne,’ die ons het kabinet van Lodewijk binnen- en rondleidt, voor sommige punten niet vlijtiger is nageslagen, en dat Macaulay de hoogst-onnaauwkeurige Négociations van d'Estrades en d'Avaux blijft volgen, wier onvolledigheid de oorspronkelijke stukken bij Mignet hebben aangewezen.
De blikken van Macaulay's voorgangers, Fox en Mackintosh, waren - behoeft dit wel gezegd? - mede naar de schatten te Parijs gerigt. Uit de aanteekening, op bl. 313 der Holl. vertaling, zal niet ieder lezer zich een duidelijk begrip vormen van de moeite en zorg, door Fox aan het bijeenbrengen zijner verzameling besteed. Zelfs werken de denkbeelden, die deze beroemde man in de studie der ouden geput had over methode en vereischten van geschiedschrijven, er toe mede, dat ook de lezing van zijn onvoltooid gebleven boek geene juiste voorstelling geeft der nieuwe inzigten, uit de origineele bescheiden verkregen. Niet ééne enkele noot of verwijzing naar andere schrijvers: alleen naauwkeurige vergelijking van het aanhangsel met de opvattingen en verhalen, elders geboekt, leert ons kennen, welk nieuw resultaat hier werd ingevlochten. Ook het voorberigt van Lord Holland behelst ten dezen aanzien geene wetenswaardige bijzonderheden. Maar uit de Gedenkschriften van zijnen geheimschrijver is ons gebleken, met welken ijver de vurige geest van Fox, de kringen der staatslieden en de gezelschappen van den goeden toon verlatend, aan het doel zijner reize, de verzameling van uittreksels, werkzaam was. De brieven en depêches van Barillon boeiden hem: maar de laaghartigheid van den Vorst, die zich zelven en zijn volk aan den Franschen Koning verkocht, deed hem gloeijen van verontwaardiging. Het regtschapen vaderlandsch hart, dat den geschiedschrijver allerminst mag ontbreken, gruwde van dien verraderlijken euvelmoed. Bij de ontvangst van het eerste voorschot, aan Jakobus gedaan, berigt Lodewijk's ambassadeur: ‘Le Prince fut extrême- | |
| |
ment surpris, et me dit, les larmes aux yeux: “il n'appartient qu'au roi, votre maître, d'agir d'une manière si noble et si pleine de bonté pour moi: je vous avoue que je suis plus-sensible à ce qu'il fait en cela qu'à tout ce qui peut arriver dans la suite
de ma vie: car je vois clairement le fonds de son coeur et combien il a envie que mes affaires prospèrent: il à été au devant de ce que je pouvois désirer, et a prévenu mes besoins; je ne saurois jamais reconnoître assez un tel procedé: témoignez lui ma reconnaissance, et soyez garant de l'attachement que j'aurai toute ma vie pour lui.” (depêche de M. Barillon au Roi, 26 Fevrier 1685’). Fox zou niet Fox zijn geweest, zoo dergelijke snoodheid hem koel had gelaten. In het tweede Hoofdstuk zijner Geschiedenis straalt de toon van beleedigd vaderlandsch gevoel onmiskenbaar door. Hij maakt, naar aanleiding van een ander gedeelte in Barillon's schrijven, tevens opmerkzaam, hoe volkomen het verwijt van sommige historie-kenners weêrlegd wordt, die de parlementen van dien tijd overdreven karigheid in het toestaan van gelden aanwrijven. ‘De dankbetuigingen, zoo van den Koning zelven, als door zijne ministers gedaan,’ vervolgt hij, ‘waren van dien aard, dat men ze nog voor te sterk zou moeten houden, indien zij van een armen schelm waren gekomen, die, door tijdige hulp van een veelvermogenden beschermheer, voor den kerker en alle de gruwelen daarvan was bewaard. Barillon zelf schijnt over zijn eigen verhaal te verbazen, en schrijft de overmaat van erkentelijkheid toe aan de vermoedelijk wel ware oorzaak, namelijk de vrees, zoo ten onregte gekoesterd, dat de Fransche Koning niet verder in de zaken van Engeland zou tusschentreden, en dat diensvolgens op zijnen bijstand niet kon gerekend worden voor het groote plan om beide regeringen op denzelfden voet te brengen.’
Maar Fox was meer dan louter geschiedvorscher, of oudheidkundige. Geheel zijn leven was in het parlement doorgebragt, en aan de politiek gewijd. Zijne gedachten waren steeds op de wisselingen der staatkundige fortuin, op de ebbe en vloed der volksmeening, op het verborgen raderwerk der partijen gerigt. Onwaardeerbaar voorregt voor den geschiedschrijver, bovenal wanneer gaven als die Fox onderscheidden, daarmede gepaard gaan! Misschien stond hij door deze aan een ander gevaar bloot, en was hij zoodanig aan de atmosfeer van het Lagerhuis gewend en van den
| |
| |
adem der parlements-debatten doortrokken, dat de eigenaardigheid van den redenaar ook den historie-schrijver volgde, als hij de pen had opgevat. Macaulay zelf heeft elders die opmerking gemaakt. ‘De natuur,’ zegt hij, ‘of gewoonte, die eene tweede natuur is, hernam hare regten. Fox schreef debatten, zoo als Mackintosh bijdragen uitsprak; geen van beiden was op zijne plaats, de eerste met eene pen in de hand, de ander als hij opstond om het woord te voeren.’ Eene andere eigenschap van Fox, zijne overdreven zucht naar zuiverheid van taal en keurigheid van uitdrukking, heeft op den stijl in zijn historisch fragment nadeelig gewerkt. Wij zouden ter dezer plaats zulke feilen of kenmerken in een ander auteur, dan wien wij beschouwen, niet willen vermelden, indien de opmerking niet strekken kon ter juiste waardering van Macaulay's voortreffelijkheid en verdiensten. Ook hij was als parlementslid beroemd om zijne talenten als redenaar: de zeldzame kunde en belezenheid van den geleerden afgevaardigde uit Edinburg werden evenzeer als zijne welsprekendheid erkend en geschat. Aan zijne parlementaire bekwaamheden, en aan deze alleen, had hij de benoeming tot staatsraad en den rang van kabinetsminister te danken, welke anders in Engeland geboorte en familiebetrekkingen plegen te verleenen. De kennis van het verleden was hem steeds fakkel bij de beschouwing van het tegenwoordige en van de toekomst. Het schitterend vernuft, dat aan zijne geschriften zoo groote aantrekkelijkheid geeft, bezielde ook zijne redenen in het parlement. Meestal met zorg en studie voorbereid, vol historische toespelingen, gespierd door krachtige argumenten, en niet vrij van zucht naar paradoxen, - de bekende klip van elk scherpzinnig verstand, - bekoorden zij en boeiden. Maar aan schrandere beoordeelaars was de opmerking niet ontgaan, zoo dikwijls Macaulay onvoorbereid sprak, hoe klemmend de redenering, en hoe nieuw de gezigtspunten waren. Dan kreeg doorgaans de
discussie een anderen plooi. De behendigheid des pleitbezorgers huwde zich aan de kalmte van een regter. In zulke oogenblikken brak de praktische blik des staatsmans met vollen glans door de nevelen en omkleedsels der rhetorika heen, en die verheven geest beheerschte de raadslagen eener magtige natie. Wat de lezing zijner schriften niet zou vermoeden doen, is toch in de parlements-redenen onmiskenbaar: bevalligheid van uitdruk- | |
| |
king blijft steeds ondergeschikt aan kracht der redenering. Zuiverheid van taal en stijl, met hier en daar eene enkele tegenstelling, ziedaar de eenige afwijking van den gewonen dagelijkschen spreektrant. Somtijds verraadt zich iets van gebrek aan tact in het streven naar contrasten of pointes, ook dan, wanneer -de edele, grootsche manier daardoor schade lijdt. Maar in de twee deelen van Macaulay's Geschiedenis zal de scherpzinnigste criticus vruchteloos naar sporen zoeken van die neiging tot den spreektrant en toon, welke Fox van de Inleiding tot zijn eigen werk deed zeggen: ‘ondanks al mijn pogen heeft ze te veel van een speech.’ Even weinig achtte hij zich aan die knellende banden gehouden, die Fox liever dan eene schets van de letterkunde, b.v. onder Koning Jakob, in zijn geschiedverhaal in te vlechten, of in navolging van Hume en Voltaire aan het slot eener afdeeling bij te voegen, het gansche overzigt deden weglaten. Het geroemd derde Hoofdstuk van Macaulay's Geschiedenis is daar ten bewijze, hoe onvolledig het volksleven buiten zoodanig tafereel kan worden gekend en weêrgegeven. Veeleer is hier de methode gevolgd, door Augustin Thierry in ‘Lettres sur l'Histoire de France’ aangeprezen: Je crois que l'histoire ne doit pas plus se servir de dissertations hors d'oeuvre pour peindre les différentes époques, que de portraits hors d'oeuvre pour représenter fidèlement les différens personnages. Les hommes et même les siècles passés doivent
entrer, pour ainsi dire, en scène dans le récit; ils doivent s'y montrer, en quelque sorte, tout vivans, et il ne faut pas que le lecteur ait besoin de tourner cent pages, pour apprendre après coup quel est leur véritable caractère. C'est une fausse méthode que celle qui tend à isoler les faits de ce qui constitue leur couleur et leur physionomie individuelle, et il n'est pas possible qu'un historien puisse d'abord bien raconter sans peindre, et ensuite bien peindre sans raconter. - Il y a en fait d'histoire, plus d'un genre d'inexactitude, et si le travail des chronologistes nous garantit désormais de la faussete matérielle, il faut un nouveau travail, un nouvel art, pour écarter également la fausseté de couleur et de caractère. Ne croyons pas qu'il ne reste plus qu'à porter des jugemens moraux sur les personnages et les évènemens historiques; il s'agit de savoir si les hommes et les choses ont été réellement tels qu'on nous les représente;
| |
| |
si la physionomie qu'on leur prête leur appartient véritablement, et n'est point transportée faussement du présent au passé, ou d'un degré récent du passé à un autre degré plus ancien. C'est là qu'est la difficulté et le travail; là sont les abîmes de l'histoire, abîmes inaperçus par les écrivains frivoles, et comblés quelquefois, sans profit pour eux, par les travaux obscurs d'une érudition qu'ils dédaignent. (Lettre VIe.) Zoo zien wij Macaulay zijne berigten en bouwstoffen aan schaars-gekende, vergeten, of wel aan dermate onbeduidende schriften ontleenen, dat hij zelf de aanteekening noodig vond; - ‘ik schaam mij bijna zulk een ellendig zamenraapsel aan te halen, maar ik ben verpligt geweest tot het opzoeken van bouwstoffen, zelfs, wanneer het mogelijk is, nog lager af te dalen.’ (bl. 369). Onwaardeerbaar voor een hoofddeel dezer geschiedenis, zouden de eigenhandige Memoriën van Jakobus II zijn geweest, die men weet, dat gedurende eene eeuw te Parijs in het Schotsch Collegie zijn bewaard gebleven, en omtrent wier vernietiging Lord Holland in de voorrede voor Fox, en dezer dagen Guizot in ‘Etudes Biographiques sur la révolution d'Angleterre,’ zeer lezenswaardige opgaven mededeelen.
Eene korte schets van Engeland's geschiedenis sedert de vroegste tijden, gaat aan het verhaal der gebeurtenissen vooraf, die het eigenlijk onderwerp van Macaulay's historie uitmaken. Aanwijzing der bronnen komt in die twee eerste hoofdstukken niet voor: alleen heeft de vertaler met juisten tact gezorgd voor de behoeften zijner Nederlandsche lezers, uit den aard der zaak met Engelsche instellingen, gebruiken, en sommige historische feiten minder - vertrouwd. Wij kunnen zelfs de hoofdpunten der inleiding niet aanstippen, en eene bloote opsomming van hetgeen hier behandeld wordt, ligt niet in ons plan. Deze studie over Macaulay's meesterwerk heeft ten doel, helderder inzigt te verkrijgen zoowel in het karakter des volks, gelijk het historisch gevormd is, als in de eigenaardige manier des geschiedschrijvers. Misschien is ter kennis en waardering van het Engelsch nationaal karakter, geene beschouwing leerrijker dan die der verovering door de Noormannen, omdat geene gebeurtenis van meer invloed of in gevolgen vruchtbaarder geweest is. Lang was men gewoon in dit beslissend feit niet veel meer te zien, dan een' inval van vreemde overheerschers, zoo als de jaarboeken der meeste volkeren die vermelden. Het genie van
| |
| |
eenen romanschrijver, en de fijne gave van opmerking eens Franschen geschiedvorschers, hebben onze tijdgenooten geleerd juister te oordeelen. - Sir Walter Scott en Augustin Thierry, zijn de wegbereiders van Hallam en Palgrave, en het ontelbaar heir hunner volgelingen geweest. ‘Sans doute,’ schreef Thierry, ‘il est impossible d'attribuer aux écrits de Walter Scott l'autorité d'ouvrages historiques; mais on ne peut refuser à leur auteur le mérite d'avoir mis, le premier, en scène les différentes races d'hommes dont la fusion graduelle a formé les grandes nations de l'Europe. (Lettre 9e p. 84). L'un des événemens les plus importans du moyenâge, un événement qui a changé de fond en comble l'état social de l'Angeleterre, je veux dire la conquête de ce pays par les Normands, ne joue pas, dans l'histoire de Hume, un plus grand rôle que ne le ferait une conquête achevée par un prince de nos jours. Au lieu de s'empreindre de la forte couleur des anciennes invasions germaniques, la lutte du dernier roi anglo-saxon contre le duc de Normandie, ne prend dans son récit d'autre caractère que celui d'une querelle ordinaire entre deux prétendans au trône. Les conséquences de la victoire semblent se borner, pour la nation vaincue, à un simple changement de gouvernement, et pourtant il ne s'agissait de rien moins que de l'asservissement et de la dépossession de tout un peuple par des étrangers. Le territoire, les richesses, les personnes même des indigènes étaient un objet de saisie aussi bien que la royauté.’ (p. 85) Hoe hij zelf die gewigtige omkeering begreep, heeft zijn merkwaardig boek, waarschijnlijk ook aan de meesten onzer lezers, doen kennen. Het zij zoo, dat latere deelen zijner Geschiedenis niet geheel van
overdrijving zijn vrij te pleiten, dat stelselzucht hem hier en daar te ver heeft doen gaan: zoo als ‘Mackintosh History of England,’ I, p. 124 oordeelt, die hem tevens den lof van bewonderenswaardige naauwkeurigheid, en een groot talent van schrijven toekent: - zeker is Hallam onbillijk, als hij (‘Supplem. notes to the View of the State of Europe during the middle ages.’ London 1848, p. 291) van hem zegt: dat volgens de geliefkoosde theorie van dezen auteur, het tijdperk van onderscheid tusschen Noorman en Sakser grenzenloos voortduurt. Men zie vooral ‘Conquête de l'Angleterre’, IV, conclusion.
Macaulay stemt grootendeels in met Thierry's resultaten en
| |
| |
beschouwingen. ‘De overweldiging van het eene volk door het andere, is zelfs in Azië zelden zoo volkomen geweest. Het land werd onder de aanvoerders der veroveraars verdeeld. Ene hechte militaire organisatie, die naauw verbonden was met de wijze van land-toeëigening, stelde de vreemde indringers in staat, de inboorlingen des lands te onderdrukken. Wreedaardige strafwetten, die met wreedheid gehandhaafd werden, beveiligden de voorregten, en zelfs de uitspanningen der uitheemsche tijrannen. Nogtans deed het vermeesterde volk, hoewel ter neder geworpen en vertreden, den angel zijner wraak gevoelen. Eenige onversaagde mannen, de lievelingshelden van onze oudste volksliederen, namen de wijk naar de bosschen, en vandaar voerden zij, de bestaande wetten ten trots, een onbarmhartigen oorlog tegen het leven en de bezittingen hunner onderdrukkers. Moord was eene dagelijksche gebeurtenis. Vele Noormannen verdwenen plotseling, zonder eenig spoor achter te laten. Men vond een groot aantal lijken van anderen, die blijkbaar op gewelddadige wijze waren omgekomen.’ (bl. 13) ‘De veroveraar en zijne nakomelingen tot in het vierde geslacht, waren geene Engelschen; de meesten hunner waren in Frankrijk geboren; zij bragten het grootste gedeelte van hun leven in Frankrijk door; hunne gewone taal was het Fransch; bijna al de hooge betrekkingen, waarover zij konden beschikken, vielen aan Franschen ten deel; elke aanwinst, die zij op het vaste land maakten, vervreemdde hen meer en meer van de bevolking van ons eiland. Eén der schrandersten onder hen, heeft inderdaad eene poging gedaan, om door het sluiten van een huwelijksverbond met eene Engelsche Vorstin, de liefde zijner Engelsche onderdanen te winnen.’ (bl. 15) Natuurlijk is de belangstelling in den man, wiens ijzeren wil deze groote dingen ten-uitvoer bragt. Avontuurlijker leven, boeijender lotgevallen dan die des Veroveraars, bevat zelfs de geschiedenis van het zonderling
volk niet, waaruit zijn stam ontsproot. De Noormannen hebben eens ons werelddeel vervuld van den schrik huns naams, en den roem hunner wapenfeiten; maar de stichting van Hertog Willem alleen duurt nog voort. Het is met zijne taal, dat Koningin Victoria aan de besluiten des parlements hare goed- en afkeuring schenkt; - de namen zijner baronnen leven voort in de adelijke geslachten van Engeland, en Lord Byron boogde meer op zijne afstamming uit de Burun
| |
| |
van Normandijë, dan op het schrijven van Manfred en Childe-Harold; - nog worden de titels van grondbezit ontleend aan de omschrijving in ‘Domesday-Book’, en brieven van adeldom toegekend met het praedikaat van Willem's wapenbroeders. Hoe trekt ons die groote geest van het oogenblik dat hij in de parken van Rouaan den dood van Eduard den Belijder verneemt, en de boog op het hooren zijne hand ontvalt - tot waar de gloeijende puinhoopen van Mantes zijn ros doen storten en den ontembaren zwichten zien! Zijn doorzigt en beleid waren even zeldzaam als zijn heldenmoed en onverschrokken geaardheid. Toen de baronnen aarzelden en de kroon van Engeland den Hertog in de oogen blonk, wist hij hunne toestemming te winnen. Boden zij vergaderd tegenstand, - beurteling alleen bij den gebieder toegelaten, weigeren zij niets meer; en de vaardige klerk heeft de toegezegde hulp reeds opgeteekend, eer de vasallen uit het oog des meesters geweken zijn. Van rondsom worden gelukzoekers en moedige krijgers tot hem gelokt. - Armorica, Poitou en Maine met Vlaanderen en Anjou leveren hunne benden; beloften en geschenken deden van wijd en zijd knechten en helpers toestroomen. Onder de raadselen dier tijden behoort voorzeker het onbezorgd aanschouwen van naburige vorsten; - Frankrijk's Koning ziet den magtigen leenman zijnen heer overtreffen, en de Graaf van Vlaanderen verzet zich niet tegen de aanwassende grootheid des gevaarlijken mededingers. - Paus Alexander, door Hildebrand aangevuurd, was de onderneming goedgunstig, sinds Harold zijne eeden geschonden had, - en meer afgelegen souvereinen hoorden met gelatenheid of onverschillig aan, dat een magtig krijgshoofd het Engelsch grondgebied ging overheerschen. De hulpmiddelen van Normandijë waren zelfs aan Harold ongenoegzaam bekend, en hij was zich zijner eigen magteloosheid naauwelijks bewust. Misschien is ook de deernis, het mededoogen met den verslagen Vorst, - gewone tol aan het ongeluk, - niet geheel
verdiend en enkel verklaarbaar uit halve kennis aan regten en aanspraken. Vier gronden werden door den Veroveraar aangevoerd tot regtvaardiging des oorlogs: de erfmaking zijns bloedverwants, den gestorven Koning Eduard; Harold's meineed en schending van gezworen beloften; de verdrijving der Noormannen op Godwin's raad geschied; eindelijk de moord aan de Denen gepleegd door Ethelred.
| |
| |
Onbetwistbaar en onbetwist zijn, naar getuigenis van tijd genooten, de beide eerste redenen geweest; de weifeling en zwakheid van Eduard en Harold vallen evenzeer in het oog als Willem's vastberadenheid en regtmatig beklag over geleden ongelijk. Toen eens tot den togt was besloten, werden uitrusting en inscheping voortgezet met zoo schrander overleg, dat het den goeden uitslag der onderneming vooraf scheen te waarborgen. Stormen en tegenwind, ongeduld en neerslagtigheid zijns heirs, niets kon den Hertog doen wankelen. Eene vloot van vier honderd zeilen en meer dan duizend transportschepen, - een wonder voor die tijden! - voerde hem en zijne troepen over; de bodem, die den groothartigen bevelhebber droeg, was eene gift zijner edele gemalin Mathilda. Bij het naderen der kust vond de armada van Normandije niet de minste tegenkanting; slechts het verbaasd landvolk, langs de duinen verspreid, zag met ontzetting de kielen naderen, die over Brittannië's lot zouden beslissen. Naauwelijks was één der Saksische hoofden in het zuiderdeel te vinden, om de noodlottige tijding aan Harold te boodschappen, in noordelijk Engeland omstreeks York gelegerd, waar hij, tegen zijnen broeder Tostig en Noorsche hulpbenden in strijd, zijne handen met broederbloed bevlekt had. Nog was de zon aan de kimmen, toen de ruiters van Normandije, tegen overval beveiligd, onder het oog van hunnen aanvoerder de schepen lading en vracht lieten ontsluiten; terwijl Harold's leger, na het verslaan zijner vijanden, de zege te genieten dacht. Hij snelde ijlings naar het zuiden, van zijne beste strijders beroofd, van vrienden en verwanten - ja door zijne eigene huisvrouw Algitha verlaten. De tranen en gebeden zijner moeder, waarschuwingen en raad van bondgenooten en medestanders vermogten niets op het gemoed van Harold, die Hertog Willem bevechten zou. Ook weigerde hij het bevelhebberschap aan zijnen broeder Gurth, Suffolk's bestuurder en Graaf (Eorl) over te dragen, die
buitengewone verdiensten en dapperheid bezat, en door geenerlei eed was gebonden. Naar Sussex's kust zich rigtende hield hij bij Senlac stand, nog heden bekend als Battle abbey. Intusschen had Willem van Normandije zich versterkt in den alouden Romeinschen burgt van Pevensey, waarvan nog muren en bouwvallen aanwezig zijn, en met eigen oogen het omliggend land doorzocht. De nacht vóór
| |
| |
den beslissenden slag van 14 October 1066 werd in het Normandisch kamp met gebeden en godsdienstplegtigheden doorgebragt; terwijl de Saksische legertenten weêrgalmden van feestgedruisch, en drinkoffers met zang gepaard. Toen de morgen was aangelicht, en de digte drommen vrijwilligers uit Boulogne en Amiennois onder Guillaume Fitz-Osbern en Roger Montgomery zich ontplooiden, weldra door de vereenigde ruiterbenden van Aimeric Burggraaf van Thouars, en Alan Fergant van Bretagne gevolgd, werd Harold van schrik bevangen. En eerst bij de aannadering der derde afdeeling wapperde de ontrolde Gonfanon, het vaandel door pauselijke handen gezegend, te midden van een vasten muur van speren, tot onmiskenbaar teeken dat de Hertog van Normandije zelf in aantogt was. Het Saksisch leger op Deensche wijze met ineengesloten schilden versterkt en vast gerugsteund, bood den vijand een ondoordringbare borstwering: de mannen van Kent vooraan, want in de voorhoede te zijn was hun voorregt: terwijl de poorters van Londen de lijfwacht des Konings vormden, en zich om den standerd schaarden, aan welks stam Harold, met zijne broeders Le-of-win en Gurth, benevens een uitgelezen kern van Saksische aanvoerders ter wacht stond. Het kan onze bedoeling niet zijn den slag van Hastings in zijne kansen en wissel-loop te beschrijven, hoewel het ons daartoe niet aan uitvoerige berigten ontbreekt; want de ingenomenheid der Normandische schrijvers met den zegevierenden Hertog, het vroom bijgeloof van anderen heeft allerlei bijzonderheden en details voor het nageslacht bewaard: zij vergeten evenmin de melding van het strijdros, waarop de veldheer gezeten was, als van de omhangselen en halssieradiën, de meest gewijde der reliquiën, waarop Harold gezworen had: - dat Toustain-le-Blanc den gezegenden standaard droeg, en Taillefer den strijd aanbond, de liederen zingende van Charlemagne en Orlando, door gansch Gallië vermaard. Scherp contrasterend is de sombere,
weeklagende toon der Saksische kronijk-schrijvers, den dag betreurend waarop hun Anglia een vreemden Heer dienen moest, zijn zonen verslagen, en zijn grond verwoest zag: het lijk van den laatsten eigen gebieder onkenbaar voor diens moeder zelfs, ontdekt en herkend door Editha, ‘met den zwanenhals;’ - de uitheemsche zanger stoort zich niet aan de
| |
| |
aandoenlijke legende: ‘Li reis Heraut fu emportez, Et à Varham fu enterrez, Maiz jo ne sai ki l'emporta, Ne jo ne sai ki l'enterra. Maint en remest el champ gisant, Maint s'en ala par nuit fuiant’ - hem is de wetenschap genoeg, dat de stoutmoedige Normandiër zijne zegevierende wapenen tot midden in het vijandelijke kamp heeft gedragen, der Saksen aanvoerder en vorst gedood, de koningstelgen aan zijne zijde heeft zien vallen, de overblijfselen des legers verstrooid, en op de plaats van Harolds standaard, die gezegende banier, het door Rome geheiligd Gonfanon geplant heeft, om aan de wereld te verkondigen, dat Willem ‘de Veroveraar’ was. -
Zóó luidt het verhaal der gebeurtenis: hoedanig nu zijn hare gevolgen geweest? De klagt van Macaulay (bl. 28) over de partijdigheid, waarmeê de Engelsche staatsgeschiedenis meestal geschreven is, vindt nergens meer volkomen toepassing dan bij het oordeel betreffende dit keerpunt in de zeden, gebruiken en instellingen van Engeland's bewoners. Reeds Guizot heeft het opgemerkt: ‘Vainement l'oppression Normande a cessé depuis bien des siècles; vainement il n'y a plus, depuis bien des siècles, ni Normands, ni Saxons; les souvenirs du douzième siècle demeurent et se retrouvent, aujourd'hui encore, dans les opinions des partis. Les écrivains torys s'occupent peu des institutions anglo-saxonnes; les whigs, au contraire, y attachent une grande importance et y rapportent l'origine de toutes leurs libertés. Ils voient que, sur le continent, la conquête et le régime féodal n'ont pu enfanter un gouvernement libre; ils attribuent aux Normands la part de despotisme et de féodalité qu'a contenue le leur; aux Saxons leurs droits et leurs garanties. Ce n'est point là, je pense, une vue exacte ni complète des événemens. Les institutions saxonnes ont été, il est vrai, le berceau primitif des libertés anglaises; mais il y a lieu de douter que, sans la conquête et par leur propre vertu, elles eussent fondé en Angleterre un gouvernement libre; c'est la conquête qui leur a imprimé une vertu nouvelle; la liberté politique est née de la situation où se sont trouvés placés les deux peuples et leurs lois.’ Essais sur l'Histoire de France, VI, ch. 1er. In de instellingen zelven was niets dat haar een beter of ander
| |
| |
lot voorspelde, dan b.v. aan de Gallische Franken weêrvaren was: het beginsel van vrijheid verzwakt en gebroken zou wel-waarschijnlijk onder het monarchaal gezag zijn bezweken, of voor den dwang der aristocratie hebben gebukt. Maar de verovering, de overheersching van vreemden schonk nieuw leven aan die aloude instellingen, waarin men de laatste schuilplaats en schuts eener gezonken nationaliteit meende te zien. De verwonnen Saksers sloten zich aaneen, - klemden zich vast aan het erfgoed der vaderen, hunne wetten en instellingen en taal: de strekking naar regeringloosheid, de geest van ontbinding waren geweken: om vreemden overmoed te keeren, was eendragt noodig bovenal. ‘De lievelingshelden der oudste volksliederen;’ Hereward en de mannen van Kent, Robin-Hood en zijne bentgenooten, - Koning Ida en zijn sterke burgt, door het genie van Walter Scott, den Ossian der negentiende eeuw, herboren en vereeuwigd, hielden den geest van tegenstand levendig. - De Normandische baronnen hunnerzijds snoerden den band der vereeniging nog vaster, sinds zij te midden eener verbitterde bevolking dolend, dagelijks leven en goed bedreigd zagen. Reeds vóór hunne verovering waren de betrekkingen der vasallen onderling en tot den Hertog, de algemeene vergaderingen en parlementen, - was regtspleging en regtspraak geregeld en inkracht. Hoe waarlijk Willem hoofd en souverein over zijne baronnen was, leert ons zijne onderneming zelve, en de aanteekening over de dagvaart te Lillebonne, die haar voorafging: ‘Hij is uw heer en meester,’ spreekt Guillaume Fitz-Osbert: ‘hij heeft uw' bijstand noodig: nw schuldige pligt zou medebrengen den vorst hulpe aan te bieden, veeleer dan zijne bede af te wachten.’ Uit aller naam het woord tot den Hertog voerend, zegt hij: ‘Getrouwer mannen dan deze zijn er niet: Gij, Sire! weet hunne beden en diensten: maar het is hun niet genoeg, aan de overzijde der zee zullen zij u
bijstaan als hier: - voorwaarts, spaar en ontzie hen niet: verdubbel ieders bijdrage:’ - en hoezeer zij tegenstreven, en die lastgeving verloochenen, en de raadzaal van hunne kreten weêrgalmen doen, - niet één volhardt bij die weigering. Deze verleent schepen: gene gewapende krijgers: een derde geeft geld, de koopman heeft zijn goed, de landbouwer zijnen voorraad
| |
| |
ten beste. Maar eens in Engeland gevestigd, schaarden zij zich met meerder klem om den Veroveraar heen: het feodaal verbond hechtte zich naauwer zaam, omdat een middenpunt van gezag volstrekte behoefte was: - schoon de berooving en uitschudding der anglo-saksische grondeigenaars al niet algemeen noch stelselmatig zij geweest, de landverdeeling en toewijzing van leengoederen en eigendom geschiedde naar een wél-beraamd plan, ten einde het gezag der Normandiërs over de Saksen, maar tevens dat van den Souverein over zijne vasallen te verzekeren. Een enkele blik in ‘Domesday-Book’ doet nog heden zien, hoe hecht en regelmatig de Normandische aristocratie twintig jaren na de verovering gevestigd was. En wie voldingende bewijzen uit de oorkonden verlangen mogt, vindt ze in het nieuwste werk van Hallam (‘Supplemental notes to Europe during the middle-ages’) overvloedig zaamgebragt. De trouwe verkleefdheid aan de wetten van Eduard den Belijder, door de verwonnen natie terug verlangd, door Willem weêrgegeven, door opvolgende Vorsten bij herhaling op nieuw toegezegd, steunde gewis veelmin op eene erkende voortreffelijkheid dier wetgeving zelve dan op de herinnering aan den goeden ouden tijd, op dankbaarheid aan het voorgeslacht; zij was een voortdurend protest onder den druk der overweldiging tegen het juk van vreemde heeren. In dien langen worstelstrijd nu eener kwalijk bedwongen natie tegen uitheemsche overheersching ontwikkelde en vormde zich het ernstig, standvastig, naauwgezet volkskarakter, naijverig op verkregen regten, waakzaam tegen iedere inbreuk op aloude gewoonten en vrijheden, zelf-genoegzaam en wars van vreemde zeden. Daaruit ontstond mede die eenige Engelsche aristocratie, erfelijk en magtig, maar door Macaulay (bl. 41) te regt omschreven ‘als wel de minst aanmatigende en ongenaakbare. Zij had niets van den hatelijken aard eener kaste. Bij voortduring nam zij leden van het volk in zich op, en
bij voortduring daalden hare nakomelingen tot het volk af, om er zich mede te vermengen.’ Want toen de kroonopvolgers van Willem den Veroveraar, Koning Jan, of Hendrik of Eduard door list of met geweld, privilegiën en charters schonden, waren de baronnen, de natuurlijke bewaarders de grondwet,
| |
| |
daar, en bewaakten en behartigden de regten en belangen hunner evenkniën niet slechts, maar zorgden bovenal voor de wenschen en aangelegenheden der natie. In het gerust bezit hunner verworven grondeigendommen en landgoederen, niet meer beducht voor de gevaren van volksbeweging of opstand, mogten zij al een wijl schijnen te vergeten, hetzij hun aandeel aan staatsgezag, hetzij hunne aanspraken op vergadering; zoodra niet werden zij door het koningschap aangerand, of de geest van zamensluiting herleefde, en het bleek, dat de uitbreiding van het souverein gezag slechts tijdelijk en voorbijgaand geweest was. Door jaarlijksche afkondiging der bedongen voorwaarden, hielden zij het aandenken levendig, de belangstelling wakker, het volk opmerkzaam, de publieke zaak voor ieders oog. Eindelijk werd die vaste waarborg verkregen, die regten, vrijheden en instellingen beveiligt: het parlement was gevormd. Aan den voet van Magna Charta, door Koning Jan verleend, lezen wij dat zonderling behoedmiddel, - treffend blijk van den eenvoud dier tijden, maar tevens van de wilskracht der baronnen: - ‘zoo wij binnen veertig dagen geen herstel van grieven verleenen, na daarvan verwittigd te zijn, zullen de vijf en twintig baronnen, ter bewaking der hierbij vergunde regten gesteld, gezamenlijk met de overige landzaten, ons, zoo veel in hun vermogen is, kwellen en vervolgen, door het innemen onzer kasteelen, landerijen, bezittingen, of op hoedanige wijze ook, totdat het misbruik zal zijn weggenomen; behoudens evenwel onze eigen persoonlijke veiligheid, die der koningin en van onze kinderen; en zoodra het misbruik zal zijn opgeheven, zullen zij ons als vroeger ten dienste staan.’ ‘La consécration de la guerre civile,’ roept Guizot hierbij uit: ‘telle fut donc le premier essai de garantie. Au commencement du treizième siècle, l'esprit grossier et hardi des barons anglais ne savait pas mieux. Jamais le recours à
la force, ce dernier moyen qu'on a appelé le droit d'insurrection, n'a été plus naïvement proclamé ni invoqué plus immédiatement. Il y a loin de là à des garanties vraiment politiques, et une société qui n'aurait point d'autre institution flotterait éternellement entre la tyrannie et la guerre. Cependant, il faut le dire, c'est un grand honneur aux ba- | |
| |
rons anglais d'avoir ainsi fondé en principe, au début de leur lutte pour la liberté et dans sa forme la plus simple comme la plus rude, le droit de résistance; droit primitif et définitif dont toutes les institutions libres - ne sont, au fait, que des conséquences et des métamorphoses. L'énergie dont la constitution Anglaise a donné tant de preuves a peut-être été due, en partie du moins, au lait robuste dont elle fut nourrie dans son berceau.’ Essais sur l'Hist. de France, VI, ch. 3.
Is de breidel, door de Engelsche baronnen der dertiende eeuw tegen koninklijke willekeur uitgedacht, ten gevolge van steeds toenemende beschaving en ontwikkeling van stoffelijken rijkdom onmogelijk meer aan te leggen, sinds ‘denkende menschen oneindig grooter vrees voor een' opstand dan voor een slecht bestuur hebben’ (bl. 38), kenden reeds de parlementen onder Karel I gepaster middelen van verzet dan gewapenden tegenstand, en zullen wij zien, dat de tweede Karel door krachtiger dwang dan ruw geweld is betoomd, - de vorming dier nationale vergaderingen ontsproot toch in schut der waarborgen door de grondleggers der vrijheid in Magna Charta bedongen. Aan hen is dank te weten, dat de Engelsche aristocratie ‘de meest democratische der wereld’ werd en bleef: ‘eene bijzonderheid,’ zegt Macaulay (bl. 44), ‘die nog ten huidigen dage voortduurt, en die in het staatkundige en in het zedelijke vele belangrijke gevolgen gehad heeft.’ En wij zouden er willen bijvoegen, die op verregaande wijze, zelfs door uitstekende vreemdelingen, miskend wordt. - Heeft niet b.v. een vernuftig en schrander beoordeelaar, als zeker de Tocqueville is, bij het onderzoek der Engelsche instellingen en van den maatschappelijken toestand, deze waarheid ten eenenmale voorbijgezien? Niet alzoo de leden der Engelsche aristocratie zelve. Te vergeefs zou waardiger type en edeler representant des adels worden gezocht dan Lord Stanley. Uit vorstelijk bloed, dat der Souvereinen van het eiland Man gesproten, telg van den alouden stam der Graven van Derby, met kennis en welsprekendheid rijk begaafd, met het vertrouwen der kroon en van eene staatkundige partij gelijkelijk vereerd, sluit hij daarom de oogen niet voor dit kenmerk des stands,
| |
| |
dien hij opluistert. ‘Gelukkig voor ons magtig rijk,’ sprak hij voor twee jaren, ‘is in Engeland de aristocratie niet als elders, een werkeloos, zelfzuchtig, exclusief ligchaam, dat zich in koele, stijve vormen hult, en van het volk vervreemd, geene banden van liefde of welwillendheid of medegevoel voor hen kent. Gelukkig ook, dat bij ons de aristocratie, om geen hatelijke voorregten benijd, door zamenstelling noch gebruiken belet wordt zich door verkeer of huwelijk met de overige rangen der maatschappij te mengen. Ongetwijfeld zien wij velen in het Hoogerhuis, die tot edele inspanning worden aangevuurd door het aandenken der groote daden van hen, die hunne namen het eerst met roem omstraalden: maar gestadig vloeit in die vergadering een volle stroom van versch en nieuw en jeugdig bloed, en voorzeker zijn onder hare leden zij niet de minst voortreffelijke, die, uit geen adelijk geslacht geboren, door eigen verdiensten hun wapenschild verworven hebben. Mannen van dien stempel slaan geen blik van afgunst op het Huis der Pairs. Integendeel, een zetel in die vergaderzaal wordt als het doel eener roemwaardige eerzucht beschouwd; en wij vinden van één onzer eerste mannen aangeteekend, hoe hij in een beslissend oogenblik betuigde, dat zijn liefste wensch “het Pairschap of een graf in West-Minster Abbey” was. In welken kring ook de eerepalm gezocht worde, in de kerk, bij het leger, op de vloot of aan de balie, allen staren op het Hoogerhuis als den eindpaal van hun streven en de kroon van hunnen arbeid. Er bestaat geen rang onder ons, voor wien deze onderscheiding ten loon van eervolle inspanning niet openstaat. Onze aristocratie sluit niemand buiten.’ Ook hier werken staatkundige gebruiken en instellingen op treffende wijze het doel in de hand. De heilzame bepaling, die zonen der pairs tot leden van het Lagerhuis verkiesbaar stelt, brengt den jongen edelman in kennis en aanraking met zijne medeburgers
uit elken rang en staat, maakt hem gemeenzaam met behoeften, gevoelens en denkbeelden, waaraan hij anders ligt vreemd zou blijven, doet den trots der geboorte het tegenwigt van talent, bekwaamheid en volksgunst voelen, - van wier invloed hij zich ook dan niet kan losmaken, wanneer hij, erfelijk wetgever, buiten haren brei- | |
| |
del of onmiddellijken dwang is geplaatst. - Als proeve van taal en stijl willen wij Macaulay zelven hooren: ‘Het was niet alleen door de krachtdadigheid der beperkingen van de koninklijke magt, dat Engeland zich zoo gunstig van de meeste der naburige landen onderscheidde. Van gelijk belang was eene, hoezeer minder opgemerkte bijzonderheid, het verband namelijk, dat hier tusschen den adel en de overige klassen bestond. Eene magtige erfelijke aristocratie was hier aanwezig; maar onder alle erfelijke aristocratiën was deze wel de minst aanmatigende of ongenaakbare. Zij had niets van den hatelijken aard eener kaste. Bij voortduring nam zij leden van het volk in zich op, en bij voortduring daalden hare nakomelingen tot het volk af, om er zich mede te vermengen. Elk gentleman kon den rang van Pair verwerven. De jongere zoon eens Pairs was slechts een gentleman - kleinzonen van Pairs volgden in rang op nieuw benoemde ridders. Tot de waardigheid van ridder kon een ieder het brengen, die door vlijt en zuinigheid een goed vermogen verworven, of door dapperheid in het veld de aandacht getrokken had. Men achtte het geene vernedering voor de dochter eens Hertogs, ja zelfs van een Hertog van koninklijken bloede, dat zij met een voornaam commoner huwde. Sir John Howard b.v. huwde met de dochter van Thomas Mowbray, Hertog van Norfolk. Sir Richard Pole trouwde met de gravin van Salisbury, dochter van den Hertog George van Clarence. Er werd, wel is waar, zeer veel op goede afkomst gelet: doch tot geluk voor ons land bragt eene goede afkomst geene aanspraak op de voorregten van het pairschap mede. Men behoefde niet enkel in het Huis der
Lords naar lange stamboomen of oude geslachtswapens te zoeken. Pas tot aanzien gerezen personen droegen soms de hoogste titels: mannen, die bekend stonden als nakomelingen van ridders, die in den slag bij Hastings de Saksische gelederen verbroken, die de muren van Jeruzalem beklommen hadden, waren soms zonder eenigen titel. Men vond Bohuns, Mowbray's, de Vere's, en zelfs nabestaanden van het geslacht der Plantagenets, die geen hoogeren titel voerden dan van Esquire, en geene grootere voorregten deelachtig waren dan elk pachter of koopman. Hier bestond derhalve geene grenslijn, zoo als
| |
| |
die, welke in andere landen den Patriciër van den Plebejer scheidt. De Yeoman was niet geneigd over het bestaan van waardigheden te morren, waartoe zijne eigen kinderen verheven konden worden. De hooge adellijken waren niet geneigd eenen stand te vernederen, tot welken hunne eigene kinderen moesten afdalen.... De aard der zamenstelling van het Huis der Gemeenten was zeer bevorderlijk voor de heilzame onderlinge verbinding der standen. De ridder van het graafschap vormde den hoofdschakel der keten, die van den winkelier tot den baron opklom. Op dezelfde banken waar de in handelsteden tot het parlement verkozen goudsmeden, lakenkoopers en kruideniers zitting namen, zaten ook leden, die in elk ander land edellieden genoemd zouden zijn: erfheeren van leengoederen, geregtigd tot het voeren eener eigene hofhouding en van een eigen wapenschild, en die eene door vele geslachten voortgezette eervolle afkomst konden bewijzen. Sommigen konden zelfs op koninklijk bloed roemen. Eindelijk bood zich de oudste zoon van een graaf van Bedford, die volgens het gebruik den tweeden titel zijns vaders droeg, als candidaat voor het lidmaatschap van het Lagerhuis aan en zijn voorbeeld vond navolging bij anderen. Als leden van dit Huis werden natuurlijk de erfgenamen der rijksgrooten even ijverige voorstanders zijner privilegiën, als de eeuvoudige burgers, die zij daar aantroffen. Onze democratie was dan ook van een vroeg tijdperk af de meest-aristocratische, en onze aristocratie de meest-democratische der wereld: eene bijzonderheid, die nog ten huidigen dage voortduurt, en die in het staatkundige en in het zedelijke vele belangrijke gevolgen gehad heeft.’ (bl. 42-44).
Zoo wij voor regtsgeleerden schreven, er zou onder de gevolgen der verovering van Hertóg Willem uit Normandije nog één belangrijk punt ter beschouwing overblijven: de invloed namelijk, dien zij op de ontwikkeling en geschiedenis des regts in Engeland geoefend heeft. Ook hier zouden wij niet schromen overvloedig te putten uit de rijk stroomende bronnen, door de jongste nasporingen der geleerdste Britsche oudheidkenners geopend: want zoo al de namen van Sir Francis Palgrave en Henry Hallam tot ons zijn doorgedrongen, - de kennis aan hunne voor- | |
| |
treffelijke werken is weinig verbreid, schoon wij niet aarzelen onze overtuiging hier uit te spreken, dat een juist inzigt in vele Germaansche instellingen, zonder raadpleging dezer schrijvers, ondenkbaar is. Kiezen wij ten voorbeeld eene regtspleging, in ieders mond, de Jury. Palgrave heeft over deze instelling een geheel nieuw licht verspreid, sinds de dagen van Glanvil en Bracton verduisterd. Hij bewijst, dat de oude gezworenen zich niet inlieten met de waarheid of geloofwaardigheid der getuigenis: dat de vraag voor hen niet onderzocht en bepleit werd; maar dat zij, ‘the jurymen,’ zelven de getuigen waren; de uitspraak (verdict) bestond hoofdzakelijk uit het verhoor dezer getuigen, die op grond van eigene wetenschap, zonder hulp van andere getuigenis, hunne verklaring omtrent de feiten in onderzoek, naar hun beste weten, aflegden. In hare oorspronkelijke gedaante was dierhalve regtspleging door Jury enkel regtspleging door getuigen; en waren de ‘Jury-men’ van alle overige getuigen alleen onderscheiden door de gebruiken, die bij hen eenen eed vorderden, een getal voorschreven, den rang en mate van grondbezit bepaalden, waaruit de gezworenen hunnen stand en invloed in de maatschappij ontleenden. ‘Velen van hen,’ zegt Palgrave, ‘die over de voortreffelijkheid onzer geëerbiedigde nationale instelling hebben uitgeweid, schijnen vermoed te
hebben, dat zij onveranderd sedert de dagen van Alfred tot ons gekomen is; en de vaderlander, die de Jury eischt als het “judicium per pares,” door Magna Charta verzekerd, kan nimmer hebben gedacht, hoe duidelijk de regtspleging zich oplost in een louter verhoor van getuigen.’ - Hij wijst verder verwante bepalingen in ‘le Grand Coustumier de Normandie’ aan, en omschrijft in zeer welsprekende taal den aard der handelingen, die ligt ruchtbaar werden. ‘De gebruiken, feesten en plegtigheden, met de uren van vreugd en de dagen van jammer gepaard, welke de hoofdtijdperken in het kort geschiedboek des huiselijken levens uitmaken, prentten ze aan geheel het volk in 't geheugen. Het perkament mogt door gebruik zijn aanbevolen, bij de wet was het niet gevorderd; en zij hadden geen registers om na te slaan, noch boeken te raadplegen. Door eene verkla- | |
| |
ring van den echtgenoot aan de kerkdeur werd de vrouw begiftigd in bijzijn der vergaderde bloedverwanten, en voor het oog van al de vrolijke volgelingen van den bruiloftstoet. De geboorte des erfgenaams werd herdacht door de dischgenooten in de feestelijke zaal, en de dood des stamvaders bewezen door de vrienden, die het gejammer der weduw hadden gehoord, of het lijk naar 't graf gevolgd waren. Vandaar was de Jury-regtspleging een beroep op de wetenschap des lands; en de ambtenaar deed bij het opmaken der lijst zijn' pligt door diegenen der ingezetenen op te roepen, welke met de punten in geschil meest bekend waren. Indien, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, getuigen van zeker feit vooraf aangewezen en bekend waren, dan werden deze bij voorkeur tot het afleggen van verklaringen geroepen.’ - Niemand zal tegenspreken, dat dergelijk onderzoek door gezworenen, zelfs in die ruwe, onvolkomen gestalte, het bijgeloovig onverstand der ordaliën, tweestrijd en vuurproef verre te boven gaat. Maar bij de Engelschen der twaalfde en dertiende eeuw was het
‘Judicium parium’ geliefd en begeerd, als lands-instelling. Het stond tegen de wetgeving van vreemden over: tegen de spitsvondigheden en haarkloverijen, het kostbaar en langdurig geding uit Normandije ingevoerd; - tegen regtbanken, waar hun goede naam geen waarborg was, en het zeggen van geburen hun niet tot steun kon strekken. Eerst onder Hendrik den tweeden had er zamensmelting plaats: van dien tijd dagteekent de burgerlijke regtsvordering van Engeland in hare tegenwoordige beginselen; de stroom der justitie werd in verloop der eeuwen steeds gezuiverd door de scherpzinnigheid, wetenschap en eerlijkheid dier achtbare rij van mannen, wier aandenken inzonderheid bij regtsgeleerden levendig is; wij bedoelen de regters ten tijde van de regering der Plantagenets. Zoo welligt, gaat Hallam voort, ‘ons gewoon regt te veel fijne onderscheidingen uit Normandije heeft overgenomen, en even wetenschappelijk als dat der Romeinen geworden is, heeft het desniettemin ongeschonden het hoofdbeginsel uit de Saksische wetgeving bewaard: - onderzoek der feiten door het land zelf. - Mogten wij nimmer van dit beginsel afdwalen, - dan alleen voor zooverre dat
| |
| |
ongerijmd overblijfsel van barbaarschheid, de gevorderde eenstemmigheid, betreft, - en mogt zelfs de wensch nimmer noodig worden door minachting hunner eeden bij de gezworenen, en het niet-acht-slaan op de juiste grenzen van hunnen last!’ (‘Supplem. notes to the view of the state of Europe during the middle-ages, by Henry Hallam,’ p. 262.)
j. heemskerk. |
|