De Gids. Jaargang 15
(1851)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte Beschouwingen over Plaatselijke Accijnsen.Bij dit vraagstuk doet zich van zelve eene tw eeedige beschouwing voor:
Met andere woorden: de noodzakelijkheid der hervorming, - de wijze der hervorming. Op het gebied der wetenschap mag men het eerste punt als beslist beschouwen; - de menigvuldige hinderpalen, die aan de productie worden in den weg gelegd; - de geheele of gedeeltelijke afsluiting van de algemeene markt, zonder welke de heffing van plaatselijke accijnsen niet denkbaar is; - de vele en telkens terugkeerende gelegenheden tot sluiken, die den handelaar worden aangeboden; - de groote sommen die hunne heffing vereischt, en welke alzoo improductief verbruikt worden, dit alles wordt ons door de wetenschap aangegeven, als strijdig met hare wetten van volkswelvaart. Het is echter hierbij, even als bij alle hervormingen, eene geheel andere zaak, het gebrekkige van het bestaande te erkennen, en iets beters te weten wat men in de plaats zal geven. Dit tweede is een onmisbaar vereischte eer de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hervorming den staat van theorie verlaat, en in het leven treedt. Men moet dan eerst afbreken, als men weet wat men bouwen zal; anders maakt men niets dan puinhoopen. Dit tweede gedeelte van het vraagstuk is, zelfs bij de enkele wetenschap, op verre na nog niet zoo verre gevorderd als het eerste. In Frankrijk en België heeft het een gewigtig punt van onderzoek uitgemaakt bij economisten en staatslieden, en echter kan men niet zeggen, dat bevredigende resultaten verkregen zijn. In ons vaderland echter is het er verre van af, dat de moeijelijkheid zich slechts hiertoe zoude bepalen. Bij ons is eene groote meerderheid nog niet doordrongen van de noodzakelijkheid der hervorming; - niet alleen dat men den nieuwen weg nog niet gevonden heeft, maar de zucht om den ouden weg te verlaten is nog niet levendig. Ten bewijze hiervan mogen wij het volgende aanvoeren. In de vergadering der Provinciale Staten van Noord-Holland werd in November 1.1. het Ontwerp der Gemeentewet overwogen. De commissie, aan wie het maken van een verslag was opgedragen, was over het punt der plaatselijke belastingen van gevoelen, ‘dat eene groote uitbreiding der consumptieve belastingen in vele opzigten verderfelijk werkt, en dat het wenschelijk zoude zijn, deze door directe belastingen te kunnen doen vervangen; dat het echter op vele plaatsen, b.v. te Amsterdam, niet mogelijk zoude zijn, bijaldien de accijnsen werden teruggebragt tot het bedrag bij de conceptwet bepaald, om het ontbrekende door directe belastingen aan te vullen; - en dat de wensch om alle plaatselijke accijnsen in alle gemeenten af te schaffen, wel nooit zal kunnen worden bereikt, daar er voor vele plaatsen volstrekt geene mogelijkheid zoude zijn, om het tekort, door het gemis van de zoo aanzienlijke opbrengst der plaatselijke accijnsen ontstaande, door andere belastingen goed te maken.’ Er werd voorgesteld, de laatstgenoemde zinsnede van het rapport door de volgende te vervangen: ‘Men meent echter te moeten verklaren, dat men de plaatselijke accijnsen, als gevestigd stelsel, schadelijk oordeelt voor het algemeen welzijn, en dat men daarom moet trachten, met zorgvuldige inachtneming der plaatselijke belangen, om eenmaal te kunnen geraken tot hunne geheele afschaffing.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier was dus niet sprake van het meer of min doelmatige der middelen tot vervanging; het gold alleen eene waardering van het standpunt, waarop men zich bevond; eene verklaring aangaande de rigting, die men meende te moeten volgen. Het rapport der commissie werd vervolgens met 49 tegen 9 stemmen aangenomen. Hierdoor verklaarde men zich dus voor behoud van het beginsel der stedelijke accijnsen; - en daar men tevens had aangenomen, dat de voorgestelde verbeteringen niet bij eene vermindering der tarieven, maar slechts bij afschaffing golden, - en hierom de in het ontwerp voorgeslagen verandering ondoelmatig achtte, - zoo behelsde deze verklaring der meerderheid het eenvoudig behoud van den tegenwoordigen stand van zaken. In zulk een toestand der zaak is het voorzeker niet onnoodig, de waarde van het beginsel nog te overwegen, hoezeer dit ook reeds op wetenschappelijk gebied moge gevorderd zijn. Wanneer de meerderheid eener provinciale vertegenwoordiging zich verklaart tegen het verlaten van den tegenwoordigen weg, dan kan het niet overbodig geacht worden, alle pogingen nog aan te wenden bij de eerste periode van het vraagstuk, namelijk de noodzakelijkheid der hervorming. Volgens onze meening is het tegenwoordig stelsel van gemeentelijke accijnsen strijdig met de welvaart om de volgende redenen:
Wij zullen trachten dit kortelijk aan te toonen. De groote en allereerste vraag, die zich bij dit onderwerp voordoet, is deze: ‘Welken invloed hebben de stedelijke accijnsen op de dagloonen?’ Hierin is eene levensvraag voor de arbeidende klasse, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat is, het grootste gedeelte van het volk, besloten; het moet dus een eerste punt van onderzoek uitmaken, wanneer men het stelsel wil beoordeelen. Is die invloed op de dagloonen niet nadeelig, dan vervalt een der grootste bezwaren; is zij daarentegen schadelijk, dan voert reeds dit alleen bijna de geheele veroordeeling met zich mede. Men mag als algemeen erkende waarheid aannemen, dat de belastingen op het verbruik der eerste levensmiddelen den prijs dier waren verhoogen. Ziedaar dus een nadeelig gevolg voor de arbeiders. Maar niet vreemd is het gevoelen, dat zij ook eene verhooging der dagloonen met zich voeren, omdat de werklieden alsdan meer geld noodig hebben, om in dezelfde behoeften te kunnen voorzien. Dit is wel eene zeer goede reden om hooger dagloon te vragen, het is in het minst geen reden om hooger dagloon te verkrijgen. Want diezelfde duurte van levensmiddelen trof ook den ondernemer, en trof buitendien alle verbruikers, alle ingezetenen. Alle ingezetenen moeten dus meer van hun inkomen aan die eerste levensbehoeften besteden, en houden minder over om andere voortbrengselen te vragen. Door duurte van levensmiddelen vermindert dus de vraag naar alle voortbrengselen, en hiermede ook de nijverheid, welke die voortbrengselen leverde. De behoefte aan werklieden vermindert dus ook, en zie hier wel een reden om werklieden af te danken, of hun loon te verlagen, maar niet om het te verhoogen. Nu is het zeker waar, dat eene vermindering van vraag naar werklieden eigen is aan alle belastingen (voor zoover namelijk de regering zelve dat geld niet gebruikt om evenveel arbeid te koopen); alle belasting ontneemt een gedeelte van het inkomen der burgers; hiervoor kunnen dezen dus geene voortbrenselen koopen, zoodat de algemeene productie, en hierdoor de vraag naar werklieden, vermindert; - alle belasting, als betaling beschouwd, heeft dus eene strekking, om de dagloonen te verlagen: maar voor elken stuiver van dat loon kan men nog evenveel brood koopen als vroeger; de welvaart der werklieden verminderde dus in dezelfde reden als het dalende loon. - Maar eene belasting op de eerste levensmiddelen geeft veel grooter vermindering in welvaart, - want 1o. zij verlaagt het loon, en 2o. verhoogt den prijs van hetgeen dat loon moet verschaffen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men houde toch in het oog, dat de hoogte van een dagloon niet moet afgemeten worden naar de nominale waarde, naar de hoeveelheid gelds, die het bevat, - maar naar de hoeveelheid levensbehoeften die het verschaft. Wat baat het den arbeidsman dat zijn loon hetzelfde blijft, als hij voor datzelfde geld minder brood, spek en turf kan koopen? Dan is zijn dagloon inderdaad verminderd, al bekomt hij hetzelfde geld. Men veroorlove ons, met een voorbeeld aan te toonen, hoe eene belasting op de eerste levensmiddelen van twee kanten drukt op de dagloonen, en dubbel nadeelig er op werkt. ‘Gesteld, de levensmiddelen rijzen in prijs; voor de hoeveelheid brood, waar men vroeger 5 centen voor gaf, moet men nu 6 centen geven. Dit vermindert de vraag naar alle voortbrengselen, en werkt, zoo als wij gezien hebben, op de daling der dagloonen. Als nu om deze reden een dagloon van 60 centen verminderd wordt tot een dagloon van 50, dan is dat loon niet met ⅙ verminderd (de verhouding van 60 : 50); maar wanneer men het beschouwt als middel om zich brood te verschaffen, hetgeen het werkelijk is, dan is het verminderd met ⅓ (de verhouding van 12 : 8⅓), want voor het vorige dagloon van 60 cent kreeg men 12 maal de hoeveelheid brood, die toen 5 cent was, en nu krijgt men voor het dagloon van 50 cent slechts 8⅓ maal die hoeveelheid, die nu 6 centen kostGa naar voetnoot1.’ Wanneer dus bij duurte van levensmiddelen de dagloonen dalen, zoo dalen zij in sterker verhouding dan de nominale vermindering van het dagloon. Dit zal men erkennen als eene onbetwistbare waarheid. ‘Maar dalen zij immer bij duurte?’ Wij gelooven dat die vraag aldus beantwoord moet worden: Een algemeene regel, die op alle dagloonen van toepassing is, is niet te geven. Want die oorzaak van rijzing of daling der dagloonen is wel altijd, gelijk bekend is, de verhouding tusschen vraag en aanbod; - maar die vraag en aanbod van werklieden verschilt ontzaggelijk naar gelang van plaats, den aard van het werk, enz. en wordt beheerscht door menigvuldige andere omstandigheden. Zoo kan het- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfde feit, dat nadeelig werkt ten aanzien van sommige dagloonen, waar het aanbod der werklieden grooter is, geheel zonder invloed zijn, of zelfs voordeelig werken op andere dagloonen, waar dat aanbod beperkter is, en waar de ondernemer geen ruime keus had tusschen meerdere werklieden, en daarom genoodzaakt is, om de voorwaarden van dezen aan te nemen. Men moet dus wel onderscheiden die ambachten, waar concurrentie tusschen de werklieden bestaat, en die, waar die niet bestaat. Bij de laatste kan eene verhooging van prijs der levensmiddelen eerder verhooging van loon te weeg brengen; bij de eerste (en in dien toestand zijn verreweg de meeste arbeiders) juist verlaging, daar de vraag naar werklieden vermindert, en het aanbod tegen lager loon vermeerdert, - en de gevolgen dier verlaging hebben wij gezien. Het voordeel van prijs is dus ook hier, gelijk altijd, aan den kant van hem die de wet kan stellen, - die niet genoodzaakt is elke voorwaarde van de andere partij aan te nemen. Bij die ambachten dus, waar mededinging bestaat, - waar het aanbod der werklieden steeds ruimer is, zullen, volgens dezen regel, de dagloonen stellig verminderen bij duurte van levensmiddelen. Er is geene oorzaak te bedenken, die, bij grooter gebrek onder de mindere klassen, door die duurte veroorzaakt, en dus bij grooter vraag naar werk, - bij noodzakelijke vermindering der algemeene productie, en dus bij minder vraag naar werklieden, - op eene verhooging dier loonen kan werken. Onze stelling blijft dus deze: duurte van levensmiddelen werkt op daling der dagloonen. Dit moge strijdig zijn met eene vrij algemeene opvatting omtrent deze zaak; doch na het onderzoek der gevoelens van J.B. Say, van Ricardo, van Stuart Mill en van Porter, zijn wij slechts te meer in de meening bevestigd geworden, dat deze regel de hoofdzaak is, bij alle dagloonen-questiën in acht te nemen. Volgaarne wordt hier erkend, dat er vele uitspraken zijn, bij de genoemde en bij andere schrijvers, die tegen deze opvatting schijnen te getuigen; maar zeer vele dezer schijnbare afwijkingen zijn, naar ons oordeel, te wijten aan de moeijelijkheid, om met dezelfde woorden al de verschillende wijzigingen der maatschappelijke toestanden aan te duiden. Er is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoodanige onvolmaakte nomenclatuur bij de economie, dat er eene buitengewone oplettendheid vereischt wordt, om bij eene redenering des schrijvers, de juiste waarde op te maken, die hij aan elk zijner termen geeft; daar iedere andere opvatting dier termen dikwijls een geheel anderen maatschappelijken toestand bij den lezer voor den geest roept. Alzoo loopt deze ligt gevaar van tot eene andere opvatting te geraken aangaande redenering en conclusie. Dit bezwaar zal elkeen bij economische nasporingen hebben ondervonden; doch zelden heeft het ons meer getroffen, dan bij alle dagloonen-questiën. Oogenschijnlijk kan er omtrent dit woord maar ééne opvatting zijn: een dagloon is de som gelds die ontvangen wordt tot belooning voor een dag arbeid. Ontegenzeggelijk is dit dagloon; doch wij weten: geld is slechts ruilmiddel; hetgeen de werkman wezenlijk beoogt, zijn de levensmiddelen die hij er zich voor verschaft. Dit is het ware loon voor zijn' arbeid. - Zie hier dus reeds twee opvattingen van ontzaggelijk groot verschil - het kan dus zijn, dat geldloon is gestegen, en het wezenlijk loon gedaald. - Zoo kan zich het volgende geval voordoen: de nijverheid-ondernemer zegt: ‘de dagloonen zijn gerezen,’ en hij heeft gelijk; de werkman zegt: ‘de dagloonen zijn gedaald,’ en hij heeft gelijk. - De eerste vergeleek de geldswaarde die hij nu moet geven om een dag arbeid tot zijne dienst te hebben, bij hetgeen hij vroeger gaf voor dezelfde dienst; - de tweede denkt, hoeveel voedsel, kleeding en brandstof hij zich nu voor een dag arbeid kan verschaffen, en bevindt dat dezelfde inspanning hem thans minder verschaft. Eene andere reden van misverstand: Er is loon voor arbeid die enkel kracht vereischt; er is er voor arbeid, waartoe veel oefening noodig was, en die voorschotten, kapitaal, bij den werkman vereischt, eer hij uitgeoefend kan worden. Van deze laatste soort is het aanbod dus steeds minder groot dan van de eerste, die men bijna onbegrensd kan noemen. Welke soort van ambachten wordt bedoeld? Een feit kan een onmiddellijk gevolg hebben in ééne rigting, die door eene langdurige reactie in eene andere rigting wordt opgevolgd; wannner men dan zegt: ‘een of ander feit doet de dagloonen rijzen,’ is het dan onmiddellijk of naderhand? Is het slechts tijdelijk of voortdurend? Is het op eene bepaalde plaats of in het geheele land? Maar, verondersteld, dat men over al deze verschillende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvattingen tot zekerheid zij gekomen, dan nog is dit waarheid: voor hem, die de volkswelvaart onderzoekt, is de juiste hoogte der dagloonen nog niet voldoende wetenschap. Verhooging van dagloonen is nog geen onmisbaar teeken van meerdere welvaart bij de arbeidende klassen. Wanneer men over den toestand der arbeidende klasse spreekt, bedoelt men toch al de individus dier klasse. De wetenschappelijke onderzoeker, of de staatsman, heeft geen' voorkeur voor den een' of anderen werkman. - Nu kan het zijn, dat ten gevolge van een feit, b.v. duurte van levensmiddelen, de loonen, die betaald worden, zijn gestegen, - zelfs in evenredigheid met den prijs der levensmiddelen, - zoodat zij hun, die daarvoor arbeiden, dezelfde genietingen bezorgen; alsdan is de toestand der loontrekkende arbeiders niet verergerd; maar, indien ten gevolge van hetzelfde feit vele arbeiders zijn weggestuurd, welke dus in het geheel geen loon hebben, zoo was het voordeel slechts voor een gedeelte aanwezig. Al zijn dus de loonen, die betaald worden, werkelijk hooger, kan daarom gezegd worden, dat het werkloon bij de arbeidende klasse gestegen is? Geenszins. En wanneer men nagaat, wat er bij vermindering der productie gebeurt, zal men zien, dat dit dikwijls alzoo plaats heeft, zoodat men de nadeelen niet bemerkt, wanneer men alleen het oog houdt op de hoogte der loonen, welke de ondernemer uitreikt. Wanneer de vraag naar producten vermindert, en de ondernemer genoodzaakt wordt zijne voortbrenging daarnaar te regelen, kan hij zulks doen op verschillende wijzen; hij zal bijv. op alle productiekosten willen bezuinigen, en daarom trachten zijne werklieden tegen lager loon te verkrijgen, om alzoo zijne voortbrengselen goedkooper te kunnen leveren, en zijne markt te vergrooten; - of wel, hij zal de hoeveelheid zijner voortbrengselen verminderen, en daarom eenige zijner werklieden wegzenden. (Welke dezer wegen nu ingeslagen wordt, hangt geheel af van den aard van elke onderneming, van de inzigten des ondernemers aangaande de toekomstige vraag - van de hoegrootheid kapitaal, die hij bezigt; - van de hoeveelheid handenarbeid die zijne productie vereischt, enz., enz.) In het laatste der genoemde gevallen is nu het dagloon, waarvoor de ondernemer een arbeider huurt, niet gedaald; en wanneer men dus slechts hierop lette, zou men kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenen, dat de toestand der arbeiders niet ongunstiger is; - maar zeker toch is ‘het dagloon der arbeidende klasse’ verminderd; de som, welke nu aan arbeiders betaald wordt, is kleiner dan die, welke vroeger onder hen werd verdeeld; - er wordt voor minder geld aan arbeid gekocht. Zoodra men dus tot onderwerp heeft den toestand der geheele arbeidende klasse (en dit is het noodzakelijke oogpunt van economist en staatsman) moet men deze beide zaken in het oog houden: pauperisme en dagloonen is hier hetzelfde vraagstuk; - en al bewees men dus onwederlegbaar, dat ten gevolge van een' maatregel de dagloonen niet zijn gedaald; - neen, al bewees men dat zij zijn verhoogd, zelfs in verhouding tot levensmiddelen, - dan nog is het een schijnbewijs, zoolang men niet aantoont, dat hetzelfde getal werklieden loonen kan verkrijgen. Om uit tabellen van dagloonen eenige conclusie te kunnen trekken, zoude men de tafels van het armwezen er nevens moeten hebben; men moet niet alleen nagaan, hoe de overgeblevene arbeiders zich bevinden; men moet ook weten, hoe velen er geheel van de arbeid-markt zijn afgestooten; - armoede is niet anders dan eene sterke daling van dagloonen; die twee feiten zijn onafscheidelijk verbonden; en wanneer wij dan dit in het oog blijven houden, zoo zien wij, dat bij duurte der levensmiddelen de arbeidende klasse een gebrek lijdt, dat niet opgewogen kan worden door evenredige verhooging der dagloonen: dit is mathematisch onmogelijk, en wel om de volgende reden: De dagloonen der arbeidende klasse is dat gedeelte van het circulerend kapitaal van alle ondernemers, dat gebruikt wordt om arbeid te koopen, en dat telkens weêr wordt aangevuld uit de opbrengst der verkochte producten. Als de verkoop dier producten dus vermindert (omdat alle ingezetenen een grooter gedeelte hunner inkomsten aan eerste levensmiddelen moet betalen), vermindert ook daarmede het circulerend kapitaal, dat den arbeid voedt. Die mindere hoeveelheid geld, aan de arbeiders uitgedeeld, stelt hen nu tegenover levensmiddelen die duurder zijn. En ziedaar, wat de arbeiders collectief betreft, dit dubbel nadeel in werking, het onmisbaar gevolg van dure levensmiddelen. Zoo ver om te betoogen, dat het collectieve dagloon, het dagloon der arbeidende klasse, ontwijfelbaar vermindert bij duurte van levensbehoeften. Hieromtrent kan, meenen wij, moeijelijk twijfel bestaan. Maar zelfs bij de gewone opvat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting van het woord ‘dagloon’, meen ik dat de regel van toepassing is: duurte van levensbehoeften bewerkt daling der loonen. Uiterst moeijelijk is het, om dit door tabellen en cijfers aan te toonen; de ijverigste en naauwkeurigste onderzoekers melden ons, dat het zoo goed als onmogelijk is; zoo vele verschillende bestanddeelen zijn in werking, dat men eigenlijk niet kan bepalen, welke belooning over het geheele land en in verschillende tijden, door denzelfden graad van inspanning verkregen werd. Men moet het bewijs dus meer vinden door een oplettend nagaan van den loop bij alle productie, en door het beschouwen van enkele ontwijfelbare gevallen, dan door eene vergelijking van tabellen der dagloonen bij dure en goedkoope jaren. Het volgende voorbeeld, door PorterGa naar voetnoot1 medegedeeld, zal onze meening bevestigen. Het is eene officiële verklaring, afgelegd in eene enquête door eene commissie van het huis der Lords, in 1814 onderzoek doende aangaande de koornwetten. Het wordt hier woordelijk uit Porter's werk overgenomen. De Heer Milne, landeigenaar, legt de volgende verklaring af: ‘Tegen het einde van 1812, of het begin van 1813, wilde ik eene hoeve omheinen. Ik liet mijn bailiff komen, en zeide hem, dat ik, omstreeks 25 jaren geleden, veel land had omheind; dat die werken mij toen gekost hadden 3 sh. per 37 duimen; dat een mijner buren, twee of drie jaren geleden, dergelijke heiningen gemaakt had, die hem 5 sh. die maat kostten; dat ik meende, dat dit te veel was, en dat ik het goedkooper wilde hebben. Mijn bailiff antwoordde mij, dat de levensmiddelen zeer duur waren; - dat de arbeiders dubbel werk deden, en dat er natuurlijk minder vraag naar werk was; en dat hij het laatste jaar die heiningen had kunnen laten maken, goedkooper dan ik ooit gehad had; en waarlijk hij maakte die deze keer tegen 2½ sh. de opgegeven maat. Naderhand herinnerde hij mij, dat ik hem had voorgesteld, eenige sloten en andere vergravingen te maken, hetgeen ik niet had willen doen dan omstreeks 12 maanden later. Hij verzocht mij, zulks toen te mogen doen, daar hij het zoo veel goedkooper gedaan konde krijgen, daar vele werklieden buiten werk waren, ten gevolge van anderen, die dubbel werkten. Ik verzocht hem met dien arbeid ook voort te gaan, en hij liet de sloten aannemen tegen 6 sh. de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ell, 'tgeen hij anders niet had gedaan kunnen krijgen dan voor 1 sh. of 1½ sh.’ Hiermede komt ook geheel overeen hetgeen ons over arbeid en dagloonen wordt medegedeeld in de enquête, over dit onderwerp door de Morning Chronicle gedaan (Letter XVI, Manufacturing districts. Leeds): ‘Sedert het brood en voedsel zoo goedkoop zijn’, vervolgde de foreman, ‘kunnen bijna allen van ons, die vlijtig zijn, iederen dag vleesch eten. Maar toen de levensmiddelen het dubbel in prijs waren, toen het meel 4 sh. het stone was, hadden wij geen hooger loonen dan nu, en niet half zoo veel werk. Ik heb dit vertrek half leeg gezien, de helft der weefgetouwen stil staande, omdat al het eten zoo duur was, dat de menschen geen geld hadden, om iets anders te koopen.’ (Letter XIII, Yorkshire. Saddleworth): ‘Er was niet veel werk op dat oogenblik, maar er was toch meer dan vroeger, omdat de tarwe en het vleesch goedkooper waren. Ik vroeg hem, of duur brood en weinig werk altijd te zamen kwamen? Hij antwoordde: Ik heb het met de wevers nooit anders gekend. Zie, mijnheer, toen alles zoo schrikkelijk duur was, twee jaar geleden, wat gebeurde er toen? - Wel, wij konden bij geen mogelijkheid werk krijgen, en vele wevers hier waren wel gedwongen om naar buiten werk te zoeken, en te werken aan den spoorwegtunnel onder Stannidge.’ Een ander wever, een zeer verstandig man, gaf mij eene belangrijke mededeeling..... Komende tot het vraagstuk van voedsel en werk, vroeg ik hem, of de dure prijzen anderhalf jaar geleden veel invloed op zijn' handel hadden gehad? Hij antwoordde ten naastenbij het volgende: ‘Dat geloof ik, dat zij invloed hadden. Wel, als het koorn heel duur is, hebben wij bijna in het geheel geen werk. En het is zeer natuurlijk. Hetgeen wij maken is meest voor de inlandsche markt, de beste en natuurlijkste van alle markten, mijnheer! - en als de armen alles wat zij winnen, moeten besteden om voedsel en een dak te kunnen hebben, wel, dan kunnen zij geen goede warme kleeding koopen; twee jaren geleden was het meel 3 sh. 6 p. de stone, en havermeel was 3 sh. 2 p., en aardappelen werden verkocht voor 2½ a score. Toen, mijnheer, was er bijna geen werk,’ enz.
Ziehier verscheiden voorbeelden van dit feit in Engeland opgemerkt. Wij lezen hetzelfde in een verslag van de Ka- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kamer van Koophandel en Fabrieken te Groningen, in 1848: ‘De hooge belasting op het geslagt is oorzaak, dat de prijs van het vleesch hier te lande hooger is dan bijkans overal elders, hooger zelfs dan in Engeland; en daar de vele concurrentie bij alle takken van nijverheid verhindert om de verdiensten en dagloonen te verhoogen in verhouding tot de meerdere behoeften der daglooners, zoo moeten deze, ja de werkbaas zelf, zich dikwijls onthouden van een noodzakelijk voedingsmiddel.’ Dezelfde opvatting aangaande de gevolgen van duurte vinden wij ook in de ‘Geschiedenis der tariefshervorming in Engeland,’ van Mr. D.A. Portielje en Mr. S. Vissering. Aldaar lezen wij, pag. 207: ‘dan, en ziedaar vooral de schadelijke zijde der graanwet, als de levensmiddelen duurder worden, de arbeid verminderde, de arbeidslieden of afgedankt, of slechts een gedeelte van den gewonen werktijd werden bezig gehouden, daalden de arbeidsloonen nog in buitengewone mate, of hielden voor velen geheel op; die ondervinding was menigwerf reeds vroeger opgedaan,’ enz. Wij mogen deze aangehaalde voorbeelden van gewigt rekenen; - het is de slotsom van naauwkeurige en geloofwaardige onderzoekingen van dit punt. Bij vroegere schrijvers zal men zijn onderzoek aangaande dagloonen niet zoo bevredigd vinden. Bij de weinige opteekeningen, vóór hen gedaan, - met het kleinere wetenschappelijk kapitaal, waarmede zij voortbragten, - konden zij ook niet zulke zekere resultaten geven. Echter blijkt het, dat velen de gewigtige waarheid gevoelden, en deze uitspraak van J.B. Say achten wij uiterst merkwaardig: J'ai observé en effet que dans les années de disette, où il serait à désirer que les journées de l'ouvrier fussent le plus élevées, sont précisément celles où elles tombent le plus basGa naar voetnoot1. Wij meenen derhalve, dat dit de ware toestand is der arbeid-markt, bij rijzing van den prijs der levensmiddelen. Een tweede vraag is deze: Wordt die nadeelige toestand een blijvende, wanneer die duurte permanent wordt? - Velen ontkennen het. Ricardo stelt tot grondslag van de dagloonen-questie dezen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regel, te dikwijls onvoorwaardelijk aangenomen. - Er is een minimum, beneden hetwelk de dagloonen zich niet uitstrekken. Het is de som, die noodig is, om de werklieden te doen leven in dien graad van welvaart, dien zij niet kunnen of niet willen missen; - komen zij daar beneden, zoo zal het getal arbeiders ook gaandeweg verminderen, hetzij door sterfte, hetzij door minder huwelijken en geboorten, en bij vermindering van aanbod van werklieden zullen de loonen hooger worden; - komen zij veel hierboven, zoo zullen de vermeerderde huwelijken en geboorten het getal werklieden vermeerderen en daling te weeg brengen. - Hieruit trekt hij den regel, dat de dagloonen op den lang en duur rijzen en dalen met den prijs der levensbehoeften. J. Stuart Mill leert ons aangaande dezen regel ongeveer het volgendeGa naar voetnoot1: Eene verhooging van den prijs der levensmiddelen kan op tweederlei wijzen op de arbeidende klasse werken. 1o. Zij kan te weeg brengen, dat de werklieden, hunne levenswijze niet willende verminderen, later, of niet huwen, dat zij meer besparen, moeijelijker zijn om voor laag loon te werken; of wel 2o. het kan zijn dat zij zich gewennen aan den minderen graad van genietingen, evenveel huwelijken aangaan, maar in lagere welvaart; dat zij minder besparen, en dus eene volgende generatie in dien toestand, als maximum van welvaart, grootbrengen. In het eerste geval zou de regel van Ricardo waarheid zijn, daar alsdan tijd van duurte altijd vermindering van werklieden ten gevolge moet hebben: - in het tweede niet; en nu zien wij ongelukkig door de ondervinding, dat het laatste op verre na het meest zal gebeuren. De scherpzinnige onderzoeker zegt: ‘er is overtuigend bewijs, dat de landbouwers in Engeland meer dan eens voortdurende schade hebben ondervonden door vermindering van vraag naar arbeiders, die alleen tijdelijk zou geweest zijn, indien de bevolking die eigenschap van self adjustment (pasmaking) had gehad.’ En wanneer men nagaat, welk een graad van zelfbeheersching, welk eene ijzeren volharding er vereischt wordt, om dit eenvoudig feit te bewerkstelligen: ‘de arbeidende klasse, geen lagere levenswijze willende aannemen, vermindert haar aanbod van werklieden;’ - wanneer men bedenkt, bij welke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvoeding die graad van verloochening wordt verondersteld, dan zal men dit ten volle beamen: de regel van Ricardo bestaat slechts bij een idealische arbeidersklasse, niet bij de wezenlijk bestaande. Men kan ons hier tegenwerpen: ‘dit geldt aangaande de prudential check, - aangaande het al of niet verminderen van het getal arbeiders door hunne eigene voorzigtigheid - maar al neemt men aan, dat het daardoor niet verminderen zal, zoo zal het toch bij tijden van duurte verminderen door meerdere sterfte, de andere hypothese van Ricardo, en daardoor ten minste zullen de loonen rijzen.’ Naar onze meening moet deze vraag aldus beantwoord worden: Het zoude waarheid zijn, indien er beneden dit punt: ‘dagloon, groot genoeg om levensonderhoud te verschaffen’, niets anders ware dan de dood, het voor goed aftreden van de arbeid-markt; - dan zeker ware die treurige, doch zekere oorzaak van hoogere dagloonen steeds bij duurte aanwezig. Maar dit is het geval niet. Op dat punt is de bedeeling, die het ontbrekende komt aanvullen; die bedeeling moge nu van staatswege zijn, of niet; - in werkhuizen of in ruime aalmoezen bestaan; - in honderd vormen moge het zich wijzigen, zeker is het, het ontbrekende wordt aangevuld. Vandaar die grootere daling van het eigenlijk arbeids-loon, naarmate uitgestrekter bedeeling plaats vindt. Vandaar loonen voor een' dag arbeid, die ontegenzeggelijk zijn beneden het minimum tot levensonderhoud noodig. Toch leven die arbeiders - maar wat vult het ontbrekende aan? Bedeeling, oneerlijkheid, ontucht - drie bronnen van bestaan, die men te ligt voorbijziet. Zooveel om aan te toonen, waarom wij de conclusie van Ricardo niet kunnen aannemen, of ten minste niet overal en altijd aannemen. Zijn stelregel is deze: Er is een minimum van levensbehoeften. Op die hoogte worden de loonen op den langen duur teruggebragt; want bij daling daar beneden komt er altijd vermindering van arbeiders, 1o. of door meerdere sterfte (repressive check of population), of 2o. door bevolking-vermindering door hun eigen wil daargesteld (preventive check of population). Men ziet dus, dat zijne conclusie afhankelijk is van een dezer twee praemissen. Zoo als wij aantoonden, is de eerste ten duidelijkste niet aanwezig, waar ruime bedeeling bestaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede praemisse, vrijwillige bevolking-vermindering, vereischt een hoogen graad van verstand en zielskracht. Zij hangt af van de mate, waarin deze bestaat, en moge in enkele gevallen plaats grijpen, - als klasse is de zedelijke verstandsontwikkeling der arbeiders, collectief, daarvoor te laag; men kan het ten minste geenzins als zekerheid aannemen. Dit mag dan niet vergeten worden, wanneer men op de autoriteit van een grooten naam zoo gemakkelijk zijn' regel kracht toekent; wanneer men de theorie aanneemt van minimum van dagloonenGa naar voetnoot1, en van dagloonen, die op den langen duur rijzen en dalen met den prijs der levensmiddelen. Wij meldden straks het voorbeeld van Porter, ten bewijze dat duurte van voedsel op verlaging der loonen werkt. - Onmiddellijk hierop laat hij volgen: ‘if the cost of living to a labourer's family were permanently increased, no doubt wages must rise proportionally.’ Dit als waarheid aannemende, zou men de kracht van het aangehaalde voorbeeld kunnen betwijfelen, en de nadeelige gevolgen slechts bij het oogenblik der invallende duurte aannemen. Maar door het nagaan van Ricardo's regel ziet men, dat tot die genezing noodig zijn de twee bovengenoemde praemissenGa naar voetnoot2, namelijk eene hooge mate van zielskracht en van verstandige ontwikkeling bij het volk, om de preventive check te doen werken, - of wel zoodanige toestand, dat gebrek aan arbeid bij den arbeider en zijn gezin ook sterfte ten gevolge hebbe, om de repressive check der bevolking te doen werken. Passen wij dit nu op Nederland toe, dan wordt dat eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereischte geenzins gevonden. - Zulks wordt duidelijk weersproken door het gedrag van zoo vele der arbeiders, door hunne zorgeloosheid, door de vroege huwelijken, die men daar als om strijd ziet aangaan. Zij wordt tegengewerkt door de wet op de militie, die eene premie geeft aan vroege bevolking-vermeerdering. Neen, zij bestaat niet, die vermindering van het getal arbeiders, door het overleg der arbeiders zelve daargesteld. Zij zoude meer bestaan, indien de werkman het vooruitzigt had van een stellig akeligen toestand, waar hem alle werk ontvalt, b.v. waar, hetzij door staatszorg, hetzij door verstandige medewerking der afzonderlijke pogingen, alle aanlokkelijkheid aan werkeloosheid wordt ontnomen; waar de bedeeling afkeer verwekt, zoo als in gestrenge werkhuizen - daar zal hem dit vooruitzigt van vroege huwelijken afhouden; daar zal het hem tot vroege kapitaalvorming aanzetten, om een andere toevlugt te hebben, en gevoel van eigenwaarde te behouden. Maar waar dit afschrikkende vooruitzigt niet bestaat, daar is het eene natuurlijke gedachte: ‘Waarom mij zooveel jaren van ontberingen opgelegd, wanneer ik nu reeds trouwen kan? Misschien wordt de vraag naar werk grooter, en zoo niet, die dan leeft, die dan zorgt, van honger komt toch niemand om.’ - Zoo denkt menig ambachtsman, en hun getal vermindert niet ten gevolge van het gebrek door de lage loonen veroorzaakt. De praemisse voor het andere geval is ook niet in Nederland aanwezig, waar zulk een aanzienlijk getal volwassen bedeelden bestaat: alzoo wordt met groote kosten een reservecorps van arbeid-vragers onderhouden, die bij den eersten voordeeliger toestand der productie op de markt treden, en de voordeelen der meerdere vraag naar arbeid voor de anderen verijdelen. Ja, eer men aan die zelfgenezing kracht toeschrijve, overzie men den toestand, waarvan sprake is, en zie of aldaar die praemissen aanwezig zijn; en dan blijft onze overtuiging dat in Nederlands tegenwoordigen toestand: - bij onzen toestand van het armwezen, - bij onzen graad van volksopvoeding, - bij onze wet op de militie, - de noodzakelijke praemissen niet gevonden worden, en dat alhier eene voortdurende duurte van levensmiddelen ook voortdurende daling der arbeidsloonen en voortdurend pauperisme moet daarstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hebben alzoo eenige bedenkingen medegedeeld aangaande dat gedeelte van het vraagstuk, dat, naar ons bescheiden oordeel, bijna de hoofdzaak van alles uitmaakt; namelijk het verband van duurte der eerste levensbehoeften, met dagloonen en pauperisme. - Het is er verre van af, dat wij hier zouden beweren het groote en ingewikkelde vraagstuk der dagloonen met de bijgebragte redenering te hebben opgelost, of nader bij de oplossing te hebben gebragt. - Dit is geenzins de bedoeling van dit schrijven, - wij bedoelden juist eerder, om de aandacht af te trekken van de zucht tot geheele doorgronding van het vraagstuk: hoogte der dagloonen. Wij hopen die aandacht eenigzins gevestigd te hebben op deze twee punten. 1o. Dat de hoogte der dagloonen, zelfs in hunne verhouding tot voedsel, enz., niet het juiste criterium van volkswelvaart is. - Hoe men ook trachte deze zaak naauwkeurig te doorgronden, men bepaalt zijn onderzoek tot een onderdeel van een meeromvattend feit. 2o. Dat men te dikwijls den regel van Ricardo aanneemt als overal en altijd plaats hebbende, zonder te onderzoeken of de gevorderde praemissen aanwezig zijn. Zoo veel voor het eerste der genoemde nadeelen: prijsverhooging der levensbehoeften. Bij het beschouwen dier prijsverhooging, door de accijnsen daargesteld, moet echter nog het volgende worden in het oog gehouden: Daar de belasting bij den invoer moet betaald worden, en er maar in zeldzame gevallen een systeem van entrepôt is aangenomen, wordt de handelaar bezwaard met een voorschot aan den verbruiker. Hoe kort dit nu ook in vele gevallen moge zijn, het blijft een voorschot, en het geeft eene rekening van interest en risico, die door den prijs der verkochte koopwaren moet vergoed worden. Dit heeft dus prijsverhooging ten gevolge, die grooter is dan de enkele accijnsbetaling.
Wij komen thans tot een anderen gewigtigen hinderpaal ter voortbrenging, welke wel gedeeltelijk aan alle accijnsen, maar in veel sterker graad aan de stedelijke accijnsen is verbonden. Niet alleen dat prijsverhooging wordt daargesteld, maar prijsvermindering wordt verhinderd, door de beperking van markt, en belemmering van vertier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die beperking van markt wordt op verscheidene wijzen te weeg gebragt:
Zoo wordt de voortbrenging moeijelijk gemaakt, en de concurrentie, het natuurlijke middel van prijsvermindering, belemmerd. Dit zijn wel alle zaken die ieder op zich zelve, en voor ieder handelaar weinig beduidend toeschijnen; - doch het indirecte verlies, de winstderving, door die zamenwerking te weeg gebragt, spreekt duidelijk, wanneer men de wetten der productie nagaat, en is misschien nog schadelijker dan de dadelijke opbrengst van geld: immers deze waarheid staat vast, dat alle entraves, alle hinderpalen aan de vrije handelingen der menschen, als iemand zich winst wil verschaffen waar en hoe hem zulks goeddunkt, ten gevolge hebben de productie te verminderen, al kan men dit niet overal als met den vinger aantoonen. En, zoo dit overal waar is, vooral geldt het bij geringe industriën, bij den kleinen handel - en zoodanig juist is het bestaan van de meeste onzer ingezetenen. Het is immers dikwijls ongeloofelijk, langs welke geringe middelen vele menschen zich wezenlijk een bestaantje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten te verschaffen, en den grond leggen tot volgende welvaart. Het is ook eene erkende waarheid, dat die handel de beste is, welke zich kan vergenoegen, en wil toeleggen zelfs op zeer kleine winsten; en vroeger reeds zijn in dit tijdschrift deze woorden aangehaald van een onzer grootste staatsmannen: ‘Men zorge dat men hier geen de minste hinderpalen in den weg legge; want het is zeker, dat een stuiver meer of minder ten gevolge kan hebben, dat een geheele handel te niet gaat, die juist in evenwicht is; en Holland moet rijk worden door kleine winsten.’ Het is deze waarheid, zoo dikwijls erkend, die door ons stelsel der stedelijke belastingen met zijne menigvuldige belemmeringen geheel wordt voorbijgezien. Kleine winsten, en lage vrachten, ziedaar wat Holland rijk zal maken; maar daartoe wordt vereischt geheele vrijheid van den arbeid, en die is er niet, zoo lang er die bepalingen zijn voor laden en lossen, voor doorvoer en aangifte, voor geleide, bewaking en restitutiën, onvermijdelijke medgezellen van dezen accijns; zoo lang de schipper niet in alle gevallen geheel vrij is in de keuze zijner markt; zoo lang hij in de gemeenten, welke hij doorvaart, den prijs zijner dikwijls zeer geringe lading door haven-, sluis- en bruggegelden moet verhoogen; zoo lang hij soms buiten dit voor enkelen doorvoer betalen moet. Zoo lang hem zoo veel tijd wordt ontroofd door allerlei formaliteiten, en men ten zijnen opzigte de waarheid schijnt te vergeten: tijd is geld. Vrijheid van arbeid is er niet, zoo lang er zoo veel binnenlandsche douanes blijven bestaan, waardoor de voordeelen onzer heerlijke waterwegen voor een groot gedeelte worden vruchteloos gemaakt, - en weinig baat het, het tarief der inkomende regten te verlagen, en daardoor het beginsel van vrijen arbeid te huldigen, wanneer de binnenlandsche vervoerhandel in die mate bezwaard wordt.
De stedelijke accijnsen geven menigvuldige aanleiding tot sluiken. Het is bekend, hoe gemakkelijk deze sluikerijen zijn bij de rijksbelastingen op het verbruik, en hoe moeijelijk het is dit te voorkomen door de meest uitvoerige reglementen, welke de fabriekeur altijd beter in zijn voordeel kan gebruiken dan de beste kommies die kan handhaven. Maar veel menigvuldiger zijn de gelegenheden tot smokkelen die zich | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het vervoer voordoen; hoe zorgvuldig men ook bewake, eene vesting is nergens sterker dan aan haar zwakste punt. En nu vrage men in gemoede aan elken kundigen ambtenaar, met de uitvoering dier wetten belast:
Wij zeiden dat de accijnsen een slechten zedelijken invloed hebben. De gelegenheid tot sluiken wordt zoo gemakkelijk gemaakt! Eene nieuwe en voordeelige industrie wordt daargesteld; - de accijns riep den sluiker in het leven. Maar het is nog minder omdat het aanleiding geeft tot een bepaald soort van misdrijf, dat het stelsel te veroordeelen is, - het heeft verder uitstrekkende gevolgen. Hij, die eenmaal dien grens is overgestapt, vervalt spoedig tot erger; - de gewoonte van minder naauw toe te zien op de wetten der eerlijkheid, dringt zich hoe langer hoe meer bij hem in, en het verderfelijke spreekwoord: ‘elk is een dief in zijne nering,’ wordt te ligt het rigtsnoer zijner daden. - Men vrage het aan hen die dit punt met naauwgezetheid onderzochten, en er persoonlijke ondervinding van hadden, en het antwoord is: Hij die ééns gesloken heeft, vervalt zeer spoedig tot erger; - al had hij de eerlijkste beginselen, de bewustheid dat hij den grens van het kwaad toch over is, doet hem verder gaan. En de verleiding tot dien éénen noodlottigen stap, die zulke verre gevolgen kan hebben, bieden hem nu deze wetten elk oogenblik aan; - telkens is hij weêr in de gelegenheid tot oneerlijke winsten, en zijn geheele loopbaan, al zijne handelingen, voeren hem juist vlak langs dien grens tusschen eerlijkheid en bedrog. Ja, er worden vaste grondslagen vereischt, om aan die telkens terugkeerende verleiding te weêrstaan, en menigeen verlaat het pad der eer, die zonder die wetten het zou blijven bewandelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zware straffen kunnen er niet altijd van terughouden. Men komt dan in de noodzakelijkheid, of om telkens te transigeren, en alzoo de zware straffen krachteloos te maken, of om dikwijls onbillijk te zijn, door het onmeedoogenloos toepassen der harde wet. En wederom hebben die zware straffen ten gevolge, om den sluiker in zijn weg te versterken, om hem meer te verbitteren, en hem aan te sporen om spoedig de verlorene schade weer in te halen, en misschien om nu en dan een onschuldig veroordeelden voor goed tot sluiker te maken. Over dezen rampzaligen invloed der plaatselijke accijnsen zal men aller gevoelens vereenigd vinden, en dan mag men zeggen, al waren de geldelijke voordeelen nóg zoo aanzienlijk, een stelsel dat daartoe leidt, - dat den eerlijken man telken reize het kwade voor oogen brengt, - dat hem met verleiding omringt bij iederen stap, - dat stelsel is reeds in beginsel veroordeeld in het hart van elk regtschapen burger. Tot het innen dezer belastingen is een groot getal ambtenaren noodig. Om van hunne waakzaamheid overtuigd te zijn, kent men hun een gedeelte toe in de boeten die op de aanhalingen volgen. Dit heeft een allernadeeligsten invloed. Eens groote winsten door dit middel genoten hebbende, ziet men in iedere vexatie een kans op dergelijk voordeel. Dit maakt de kommiezen naijverig onder elkander, en lastiger onderzoek en grooter achterdocht is er het gevolg van. - Hiervan wordt men door gewoonte geheel doordrongen, en vandaar die tegenzin die de handelaars in 't algemeen, en men mag zeggen, al de mindere klassen, tegen die ambtenaars hebben; vandaar zelfs eene vrij sterke verleiding voor een eerlijk man om te sluiken, al was het alleen om slimmer te zijn dan den lastigen kommies. - Eerbied voor de uitvoerders der wet moest de regel zijn, en het tegendeel heeft plaats. - Er is een regel, die in ons geheel Burgerlijk regt ten grondslag ligt; hij is deze: ‘Goede trouw wordt verondersteld, totdat het tegendeel bewezen zij.’ Een andere regel wordt die van den ambtenaar der accijnsen. Door gewoonte en premie aangezet, ziet hij in elken handelaar een sluiker, totdat deze het tegendeel bewijstGa naar voetnoot1 Dit nu zijn geene gevolgen van het een of ander belastingreglement. Het is een noodzakelijk gevolg van het geheele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelsel. Het kan niet verholpen worden door andere bepalingen. Zoo lang er accijnsen bestaan zal men sluikers en kommiezen hebben; altijd zal men dezen eene belooning naar de mate der aanhalingen moeten geven, want kan men de noodige waakzaamheid verwachten indien hij evenveel verdient met rustig op zijn post te blijven, als met lastige nasporingen? Al die nadeelen der premiën, naijver tusschen de kommiezen, onbemindheid bij de ingezetenen, vexatiën van productie, zijn dus evenzeer noodzakelijke gevolgen der accijnsen. Niets zoude hierin verhelpen dan het terugvoeren der stedelijke accijnsen tot die laagte, waarop het niet meer de moeite waard is te sluiken. Dit voordeel nu, hetwelk men bij vele andere belastingen heeft, en waardoor men die dikwijls zoo productief kan maken, met weinig last voor de ingezetenen, en veel kosten van toezigt kan vermijden, - dat voordeel heeft men bij de stedelijke accijnsen niet. Men kan het niet hebben. Want bij zoodanige verlaging komt eene andere fondamentele fout der plaatselijke accijnsen te meer in het licht: de bovenmatige kosten van perceptie die zij vereischen; - zij vorderen altijd eene bewaking van het geheele afgesloten terrein, en alleen om die kosten te dekken, en eenige opbrengst af te werpen, zouden zij meestal zoo hoog moeten zijn, dat het der moeite waard blijft te sluiken. Die perceptie-kosten, zoover men uit de plaatselijke begrootingen kan opmaken, bedragen meestal 10 per cent van hetgeen als opbrengst der belastingen in de stedelijke kas komt; doch bij kleinere gemeenten, waar de verbruikte hoeveelheden zoo veel minder zijn, en toch dikwijls veel toezigt vereischen, is die verhouding veel nadeeliger, zoodat men ziet dat die soms 18 per cent van de zuivere opbrengst bedraagt. Dit bedraagt over het geheele rijk eene aanmerkelijke som die vruchtbaarder konde verbruikt wordenGa naar voetnoot1, en die bij eene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlating van dit stelsel, voor een groot gedeelte het vertier, de nijverheid zou vermeerderen, over welker gemis men klaagt, en die de grondslagen zijn der welvaart.
Het is om deze redenen dat wij meenen, dat het beginsel der accijnsen niet als normale grondslag van ons plaatselijk belastingstelsel moet behouden worden, maar dat men moet trachten om, met zorgvuldige inachtneming der stedelijke belangen, eenmaal tot de geheele afschaffing te geraken. Men onthoude wel dat onze vervelende opsomming van grieven de plaatselijke accijnsen betreft. Vele dier nadeelen zijn ook aan sommige landsaccijnsen eigen, b.v. alles wat de prijsverhooging van levensbehoeften en daardoor den druk der mindere klassen betreft; - volmaakt dezelfde argumenten pleiten tegen dat beginsel, waar het zich vertoone; - maar dit is slechts reden te meer, om dat bestaande nadeel niet door eene tweede, en dikwijls grootere, bezwaring te vermeerderen. En buitendien, veel gewigtiger nadeelen zijn aan de plaatselijke accijnsen eigendommelijk verbonden; men onthoude altijd dit groote verschil tusschen beide stelsels van accijnsen: indien de vervulling der plaatselijke behoeften enkel door eene heffing van eenige opcenten op de rijksaccijnsen konde gevonden worden, zoo ware hun strijd met de welvaart niet van zoo veel gewigt. Maar de heffing van opcenten op eene bepaalde plaats is ondenkbaar zonder algeheele afsluiting van die plaats, om te beletten dat men den verbruiker niet datzelfde uit de minder belaste gemeente toevoere. In die afsluiting, die versnippering der natuurlijke markt, ligt het grootste nadeel; - daardoor wordt de prijsverlaging belet, die altijd volgt waar ruime, natuurlijke concurrentie bestaat. Men klaagt over duurte in eene zwaar belaste stad. Stelt men de markt open, zoo kan men zich bij de naburige dorpen voorzien. ‘Maar in die naburige dorpen zijn ook dure prijzen, en misschien slechter producten.’ Dit is volkomen waar, en schijnt bij den eersten oogopslag tegen onze stelling te bewijzen; - doch den natuurlijken eisch der ruiling volgende, zien wij dat de stadsproducten verstoken zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de buiten-markt, en de buiten-producten van de stadsmarkt; - dit werkt nadeelig op beiden. Hef die beletselen op, en beide bloeijen. De weldadige prikkel der concurrentie, - zoo dikwijls bewezen door wetenschap en ondervinding, en telkens als 't ware willekeurig voorbijgezien, wanneer het er op aankomt, om het beginsel op een nieuw geval toe te passen -, zoude zich ook hier doen gevoelen; - de heerlijke vervoermiddelen in ons digt bevolkt land zouden alle prijzen voortdurend egaliseren, - en wie schetst de vermeerdering van welvaart, door die verwijding van markt, die verademing der productie; door die menigte bestaantjes, die door de aanmoediging tot kleinen vervoerhandel zouden ontstaan; door die veranderde bestemming van zoo veel tonnen gouds, nu onvruchtbaar verbruikt tot het daarstellen van hinderpalen, - dan van zelve de milde belooning der nijverheid opzoekende?
Nadat wij alzoo de nadeelen hebben aangetoond, zullen wij nog eenige oogenblikken besteden tot de waardering der argumenten, die men hoort aanvoeren als verdediging van de beginselen, welker bestrijding het doel was van dit artikel. Onder dezen bekleedt het argument der vreemdelingen eene voorname plaats. Men zegt: ‘overal waar accijnsen zijn, wordt daarin bijgedragen door vreemdelingen, hoe kort zij ook vertoeven; en dezen zou men door directe middelen niet kunnen treffen. Ontzaggelijk groot is dikwijls het getal vreemdelingen, die jaarlijks eene plaats bezoeken, en die men alzoo ongevoelig belast.’ Dit voordeel der accijnsen schijnt oppervlakkig van groot gewigt, vooral wanneer men het getal der vreemdelingen hoort noemen, die jaarlijks sommige plaatsen bezoeken. Het is echter niet genoeg een groot getal betalenden te noemen; het is de grootte der betaling die in aanmerking komt. Men moet de consumtie der vreemdelingen in cijfers brengen. Aangaande Amsterdam werd ons van eene zeer geloofwaardige zijde de volgende opgave gedaan ter verdediging der accijnsen. Men rekent het getal vreemdelingen, Amsterdam bezoekende, en door elkander aldaar acht dagen vertoevende, op 40,000 personen; 40,000 personen, à 8 dagen verblijf, staan gelijk met circa 875 à 365 dagen; dit kan men dus voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de jaarlijksche consumtie gelijkstellen met eene bevolking van 875 zielen. De bevolking van Amsterdam is 225,000. Deze vermeerdering van consumtie, door vreemdelingen aangebragt, staat dus tot de bevolking als 1 : 256. Op een voordeel van 0,4 per cent komt dit argument der vreemdelingen neder, zelfs in eene stad als Amsterdam. Voor alles echter moet men in het oog houden, dat, zoo in de accijnsen bijdragen de tijdelijk aanwezigen die geene ingezetenen zijn, - aan den anderen kant onttrokken worden de tijdelijk afwezigen die ingezetenen zijn, en die bij een stelsel van directe belasting zouden betalen naar rato van hun vermogen ter plaatse waar zij te huis behooren. Indien al de reizigers op eene plaats betalen, al de inwoners die op reis zijn betalen niet, - de eersten wint men bij accijnsen, maar de laatsten verliest men. Dit moge nu op sommige plaatsen eenig verschil maken, over het geheel genomen, zal het zich zeer na opwegen. Bij het opnoemen der menigvuldige bezwaren, aan de stedelijke accijnsen verbonden, is het niet vreemd, de volgende tegenwerping te hooren. ‘Alzoo kan men van alle belasting bezwaren opnoemen. De opoffering van die sommen gelds is altijd een bezwaar voor producent en verbruiker; de welvaart lijdt er dus altijd door; maar daarom kan men die niet altijd afschaffen; de belastingen zijn nu eenmaal een noodzakelijk kwaad.’ Deze aanmerking kan slechts gemaakt worden bij een min juist begrip van den aard der belasting; door het oog slechts te vestigen op een der gedeelten van hetzelfde feit. De betaling eener belasting is eene zaak van ruiling. Tot voortgang der productie is noodig: zekerheid van eigendom, goede regtspraak, verdediging van onafhankelijkheid, goede vervoermiddelen, enz., in één woord eene menigte zaken, welke niet door den producent alleen kunnen daargesteld worden, en welke daarom door de regering geschieden. Dit kan niet geschieden dan voor geld. Hierom brengt men de belastingen op. De betaling der belastingen is dus het koopen van orde, zekerheid, eigendom, enz., de vereischten tot productie. Die sommen gelds zijn onder de voorschotten van productie. Zij behooren onder de voortbrengingskosten, even als onder de voortbrengingskosten behooren de koopprijs der machines, de koopprijs van grondstoffen, enz., het betalen der assurantiepremie, waarbij men dit eenig- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zins kan vergelijken. Nu kan men toch niet zeggen: ‘het betalen der assurantiepremie is een noodzakelijk kwaad,’ want die betaling geeft den betaler onmiddelijk in ruiling eene waarde die voor hem grooter is, en die hij zonder die betaling niet zou hebben. Daar het alsdan hier wederom ruiling is, komt het er op aan, dat die van weerszijden gelijk zij, - dat de belastingschuldige de zekerheid, enz. niet te duur betale, - met andere woorden, deze zaken moeten door de regering verschaft worden tegen de minst mogelijke opoffering van de contribuabelen. Is het dan mogelijk, bij een zekeren stand van belastingzaken, om dezelfde voordeelen tegen minder bezwarende voorwaarden te verschaffen, dan is de koopprijs, die nu betaald wordt, te duur. Men kan dus deze feiten niet van elkander scheiden, en hij die zegt: ‘de belastingen zijn een noodzakelijk kwaad,’ en die dit als argument gebruikt tegen eene voorgestelde hervorming, is in dezelfde dwaling alsof hij zeide: gij behoeft niet te trachten, uwe machines goedkooper aan te schaffen; de betaling van den koopprijs der machines is nu eenmaal een noodzakelijk kwaad. Het verliezen van waarde (betaling) is wel, op zich zelf genomen, een kwaad; maar dit kan men niet afgezonderd nemen bij eene handeling, die op hetzelfde oogenblik eene gelijke waarde weer in handen geeft. Het komt dus aan op de schatting der beide waardenGa naar voetnoot1. Aangaande de waardering van het beginsel van directe en indirecte belasting, in het algemeen, voert men aan, dat de directe belastingen aan minder ontwikkelde staten eigen zijn, terwijl bij toenemende beschaving, de indirecte belastingen in het leven treden, en gaandeweg meer uitbreiding nemen. Dit gevoelen vinden wij ook bij Thiers, ‘Histoire du Consulat et de l'EmpireGa naar voetnoot2,’ zeggende dat de accijnsen de belastingen der beschaafde volkeren, de directe belastingen die der barbaarsche natiën is. Dit houden wij voor eene verkeerde gevolgtrekking uit de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feiten die de geschiedenis aanwijst. Men ziet ontegenzeggelijk in de sterk bevolkte landen eene trapswijze vermeerdering van de indirecte belastingheffing, - en natuurlijk; bij toenemende productie, zijn de regeringen in staat, om alzoo op eene gemakkelijke wijze geld te bekomen. Het bewijst nog niet dat zij wel deden met het op die wijze te heffen. Het uitbreiden der indirecte belastingen was de medgezel bij een der stappen op den weg der beschaving: - het was geenszins de laatste stap; en bij nog verdere beschaving, ziet men weer voortdurende poging om van de indirecte tot de directe belastingen terug te komen; - eene grootere uitbreiding der directe belastingen is dan weer een kenmerk, dat een gedeelte van het volk, dat vroeger in min welvarenden staat verkeerde, en toen alleen door indirecte belastingen kon getroffen worden, nu tot grootere welvaart gekomen is, en alzoo de schatkist in staat heeft gesteld, om een gedeelte harer inkomsten door middelen te vinden, die minder bezwarend voor de nijverheid zijn. Die trapswijze ontwikkeling, welke bestaat in schijnbaren teruggang, zien wij in den geheelen loop van het menschdom. Men kan er menige voorbeelden van vinden, zoo in den voortgang der wetenschap, als in de handelingen der menschen. In een schoon werk van Michel Chevalier, ‘de la Monnaye,’ zien wij dergelijke werking. Een land, dat nog weinig ontwikkeld is, heeft weinig edele metalen noodig, om in de behoeften der ruilingen te voorzien. Langzamerhand ontstaat wetenschap; de arbeid, de productie, de ruilingen, nemen toe, en de vraag naar edele metalen als ruilmiddel vermeerdert gaandeweg. Is nu hieruit deze stelling af te leiden: ‘eene kleine hoeveelheid goud als ruilmiddel is het kenmerk der barbaarsche volken; veel edele metalen als ruilmiddel dat der beschaafde?’ Neen! Want wederom een gevolg dier toenemende productie is, dat de middelen van crediet worden volmaakt, dat men vele werktuigen uitvindt om de ruilingen eenvoudiger te bewerkstellingen, en de hierop volgende trap is weer: ‘minder behoefte aan edele metalen als ruilmiddel.’ Ziehier dus een dier voorbeelden van schijnbaren teruggang, maar inderdaad van ontwikkeling. Dienzelfden loop zien wij in het ontzagwekkende tafereel van de vrijmaking van den arbeid. Afzijn van banden, vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakte vrijheid, is de staat van de kindschheid der productie. Het regt van den sterkste, verkeerde inzigten, komen spoedig dien staat verstoren, en onder uitsluiting en monopolie in honderde vormen, vervolgt de productie haren loop. Nu was ontegenzeggelijk, bij al die beperkingen, de beschaving verder gevorderd dan bij den eersten staat, dien van anarchie. Doch het was niet de laatste trap, en op dit oogenblik aanschouwt de wereld de hierop volgende periode: terugkeer tot het eenvoudige beginsel - volkomen vrijheid. Met dezelfde argumentatie van Thiers zou men de geldleeningen door den staat kunnen verdedigen. Deze zijn ook gedurende eenigen tijd een medgezel der beschaving; want zij kunnen eerst plaats hebben, waar de productie eene zeer groote uitbreiding heeft genomen; zoo als Engeland en ons vaderland met treurige lessen leerden. Hieruit volgt niet de doelmatigheid van dit middel om in de staatsbehoeften te voorzien; en dankbaar moeten wij erkennen, dat geldleeningen niet een onmisbaar criterium der beschaving is. Ik beschouw dit gevoelen als een dier slechte gevolgtrekkingen, die men meent uit de historie te putten. Hetgeen zich voordoet bij een der laatste trappen van het oogpunt der onderzoekers af, neemt hij aan als eindgevolg, zonder op de eindelooze verdere ontwikkeling acht te geven. Neen, hooger dan die historische school staat het philosophisch beginsel, dat het wezen der zaken onderzoekt, en die de historie slechts gebruikt als een heerlijk middel om dien aard der zaken beter uit hare langdurige werking op te maken. Dat onderzoek naar den wezenlijken aard der zaken, die kennis van de elementen waaruit de maatschappij is zamengesteld, toont ons als onmiskenbare eigenschap van de meeste indirecte belastingen: benadeeling der productie. Dit middel moet dus zoo veel mogelijk vermeden worden, doch kan niet geheel worden gemist, waar een groot gedeelte van het volk zeer weinig bezit, en dus bijna niet anders dan door dit middel kan betalen. Zoodra echter de welvaart is toegenomen, zoodra een gedeelte van het volk eenige trappen hooger is gekomen, is het zaak om in die mate het onvoordeelige middel te laten varen, en tot het voordeelige de toevlugt te nemen. Die grootere zuinigheid en betere toestand der productie, hierdoor te weeg gebragt, stelt weer in staat om den volgenden stap gemakkelijker te doen, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo is de voortdurende werking op den goeden weg, even als bij alle wezenlijke hervormingen, in toenemende kracht; vires acquirit eundo - 't is de geometrische reeks ten goede. Men kan ons hier tegenwerpen: ‘Gij erkent, dat directe belasting slechts bij meerdere welvaart mogelijk is, en dan eerst kan uitgebreid worden, wanneer toenemende rijkdom een gedeelte der ingezetenen hooger heeft opgevoerd. Zoo dit waar is, zoo is het oogenblik onzer stedelijke hervorming nog niet gekomen; want in die steden, waar accijnsen het meest zijn opgevoerd, heerscht geenszins die toenemende welvaart, die gij als een vereischte opnoemt.’ Dit feit kan niet ontkend worden; en echter bewijst het voor onze stelling. In het algemeen kan men aannemen, dat indirecte belastingen altijd nadeelig zijn voor de productie, en dat het daarom zaak is, die door anderen te vervangen, wanneer toenemende welvaart daartoe in staat stelt. Maar alle indirecte belastingen zijn niet gelijk te schatten; er kan een stelsel uitgedacht worden, dat zoodanig nadeelig werkt, dat die toenemende graad van welvaart, die het postulaat is, moeijelijk onder dit stelsel zich vertoonen zal. Het kan zijn, dat er een middel van taxatie besta, dat ten gevolge heeft, - niet alleen dat de productie minder snel vooruitgaat, dan anders het geval zou zijn, - maar die zelfs aan de productie een positieven achteruitgang geeft. En indien nu de regel waar is, dien wij in het begin gesteld hebben, dan is zoodanige toestand die van vele onzer steden, die niet alleen het stelsel van indirecte belasting tot voornaamste bron van inkomst hebben, maar een stelsel van zware belasting op de eerste levensbehoeften; die niet voor eenige weinige voortbrengers de productie reglementeren, maar iederen stap, zelfs bij den geringsten vervoerhandel, noodzakelijk aan banden leggen. Alsdan is de opheffing dier hinderpalen nog dringender noodzakelijk, - welke tijdelijke opoffering het ook kosten moge. Met groote budgets, met schulden bezwaard, hebben de stadsregeringen het gemakkelijkst middel bij de hand genomen, om veel geld te bekomen. Het schadelijk van dit middel toont zich zoo spoedig niet; maar dan eerst heeft het zijn toppunt bereikt, wanneer telkens hooger tarieven noodig zijn, en echter de vermeerdering der opbrengst op verre na niet gelijken tred houdt met de vermeerdering der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lasten; daar krimpt gedurig het getal der imposabelen; - zij, die kunnen, verlaten de dure stad, en het kwaad neemt hand over hand toe. Zal men dan nog, op dien weg voortgaande, nieuwe consumties belasten, de zware tarieven nog verzwaren, dan heeft men spoedig de limits of profitable taxation bereikt, en men moet terugkeeren. Zegt men nu in zulk een toestand: dan eerst, wanneer de schulden afgelost zijn, en wanneer dus minder hooge budgets gevorderd worden, dan eerst zal het voordeeliger middel kunnen worden toegepast, - dan antwoorden wij: Aflossing der schuld is pas denkbaar na jaren van zeer groote toeneming in de productie. En hare toeneming is ondenkbaar, waar men hare banden behoudt; zoolang de afsluiting blijft bestaan, die alle vrije vertier verhindert, en één markt van honderdduizenden in eenige markten van duizenden verdeelt. Bij zoodanigen toestand is de opheffing dier hinderpalen een middel om tot schuldvermindering te geraken; maar vruchteloos zoude men op schuldvernietiging wachten om tot die der accijnsen over te gaan; te vergeefs zal men op uitgaven-vermindering wachten, bij behoud van een middel, dat haar onmogelijk maakt. Een ander argument is dit: de belasting op het verbruik drukt alleen hem, die wíl betalen, want hij kan zich vrijwaren door het nalaten van dit verbruik. Dit is volstrekt niet een eigenaardig voordeel der verbruikbelasting. Stuart Mill zegt hieromtrentGa naar voetnoot1: Onderstellen wij dat eene belasting wordt gelegd op wijn,- die voor iemand den prijs van de hoeveelheid wijn, welke hij jaarlijks verbruikt, met ƒ 60 zou vermeerderen. Nu zegt men, hij heeft slechts voor ƒ 60 minder wijn te verbruiken, en de last treft hem niet; - dat is zeer waar; maar zoo die ƒ 60 hem door een income-taxe waren afgenomen, zou hij even goed het bedrag der belasting hebben uitgespaard door ƒ 60 minder aan wijn te verbruiken. In wezenlijkheid is er geen verschil tusschen die twee gevallen. Als de regering aan den belastingschuldige ƒ 60 jaarlijks afneemt, op welke wijze dit zij, moet zijn jaarlijksch verbruik juist met dat bedrag worden verminderd. Eene zeer gewone verdediging is deze: ‘De verbruik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belasting is door den koopman voorgeschoten, en de verbruiker geeft die terug bij de betaling van het gekochte. De belasting vereenigt zich dus voor de ingezetenen met den koopprijs, en zoo geschiedt gaandeweg de betaling van aanzienlijke sommen, zonder grooten last voor den belastingschuldige - hij merkt het niet.’ Nu is de vraag: ‘Wat verstaat men door niet bemerken?’ Is het: ‘men wordt het niet gewaar bij eene oppervlakkige beschouwing’, of: ‘men wordt het niet gewaar bij eene aandachtige beschouwing?’ Als men het laatste meende, zal het beweerde wel onwaarheid zijn; want bij eene naauwkeurige berekening toont zich de belasting duidelijk. Wanneer men b.v. de broodproductie nagaat, ziet men duidelijk, dat de broodprijs verhoogd wordt met den accijns (batig saldo der stadskas, en perceptiekosten) - dan ziet men bovendien, dat, bij geheele vrijheid van arbeid op dit punt, de prijs van het brood op den langen duur stellig meer zou dalen dan het volle bedrag van den accijns - omdat grootere concurrentie hierdoor zou geboren worden, met hare getrouwe gezellin, voortdurende daling van voortbrengingskosten en marktprijs. Als men dus aandachtig de zaken nagaat, bemerkt men wel degelijk den geldelijken last; men bemerkt dadelijke betaling, men bemerkt winstderving. Het gezegde kan dus slechts gelden voor hen, die niet aandachtig, maar oppervlakkig de zaken nagaan. Maar kan men iets, dat slechts aan zoodanigen bevalt, als voordeel aannemen; kan zulks de grondregel worden voor een geheel volk? Wij ontkennen echter geenszins in het algemeen, dat eene kleine prijsverhooging bij eene betaling, die dagelijks terugkeert, ligt te dragen is, en dat alzoo groote sommen gemakkelijk worden geïnd. Die gemakkelijke wijze van betaling mag zeker als een onmiskenbaar en gewigtig voordeel bij verbruikbelasting worden aangenomen; maar dit is niet van zoodanig overwegenden aard, dat daarvoor andere bezwaren moeten voorbijgezien worden. Het wordt eerst voordeel, wanneer de belasting op zich zelve goed is. In de beginselen omtrent belasting zijn er hoofdvragen, die nog gewigtiger zijn dan de gemakkelijke betaling, en die nog eerder beantwoord moeten zijn, en daaronder hoort deze: 1o. of de verbruik-belastingen dat gedeelte van de inkomsten der ingezetenen treffen hetwelk getroffen moet worden; - 2o. op welke wijze de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbruik-belasting van de producteurs wordt geïnd; of dit geschiedt met of zonder regels voor het fabrikaat, met of zonder lastige formaliteiten, met of zonder afsnijding van markt; in één woord, de vraag: ‘in welke mate de productie verhinderd wordt’, behoort vooraf te gaan. Men wege dus tegenover elkander al de vóór- en al de nadeelen eener belasting, en maken daaruit haar batig saldo op; en dan is het zeker, zoodra de kleine verhooging van den natuurlijken koopprijs, waarachter zich de belasting verschuilt, hooger is dan het vereischte, - zoo wordt dezelfde onmerkbaarheid van betaling, die bij goede verhouding een voordeel was, alsdan een allergewigtigst nadeel. Men bemerkt achteruitgang, en ziet de ware oorzaak niet. - Vooral is dit nadeel aanwezig, waar de prijsverhooging noodzakelijke levensbehoeften treft, en alzoo de regeringen in staat stelt, om, schijnbaar zonder nieuwe belasting, aanzienlijke sommen voor hare uitgaven te bekomen. Wel is dit een ‘verblindende gaaf der accijnsen, wier ligt vermeerderbare ontvangst tot stouter uitgaaf voert’Ga naar voetnoot1. Men merkt de belasting niet! Maar het is de vraag niet, of men die bemerkt; - het is de vraag, of zij bestaat, en welken invloed zij heeft. Men merkt ook niets van de fondamenten van een huis: - daarom zijn zij er wel, en schragen alles. Men merkt niets van den worm, die den grondslag doorknaagt; - daarom is hij er wel, en kan het gebouw doen instorten. Het onderzoek naar het wezen ga dan vooraf aan dat van het bemerken, en dan zal men bij de plaatselijke accijnsen de gemakkelijke betaling eerst in rekening brengen, nadat men deze stellingen ontkend heeft:
Werpt men ons tegen, dat het aangevoerde in beginsel waar moge zijn, maar dat het ondoenlijk is, dit bij de meeste steden in te voeren, daar men de groote uitgaven nimmer door directe belastingen zou kunnen vinden, dan voeren wij ook dit aan, dat die hooge sommen voor een groot gedeelte voor het armwezen vereischt worden, en wijzen op het onmiskenbaar verband tusschen de duurte van levensbehoeften | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en pauperisme - de wegneming dier kunstmatige duurte zou stellig een middel zijn, om gaandeweg die uitgaven te verminderen. Sommige steden geven een groot deel van hare inkomsten aan de armen. - Het zijn juist die, waar de accijnsen het meest zijn opgevoerd, - een opmerkelijk verschijnsel, dat niet mag over het hoofd gezien worden. In Amsterdam, in Leyden, in Haarlem is eene armenbelasting, die circa ƒ 4 per hoofd der niet-bedeelden bedraagt. De naam van armentax moge bij ons niet aanwezig zijn, zeker is het, dat de ingezetenen betalen, en verpligt zijn te betalen, ƒ 4 per hoofd, in belasting voor de armen; - dit komt Engeland zeer nabij - maar van wie wordt aldaar de poor-tax geheven? Voornamelijk van de grondeigenaars; - en bij ons? Van al wat brood eet: dat derde gedeelte van het budget, die belangrijke sommen 's jaars, om brood te verschaffen aan de armen, worden betaald door alle brood-, brandstof-, vleesch- en gedestilleerd-verbruikers. Wij hebben reeds vroeger op deze, in ons oog groote, inconsequentie verwezenGa naar voetnoot1. Is het eenmaal aangenomen, dat de behoeftigen door bijdragen van anderen onderhoud zullen genieten, dan is het eerste, dat vereischt wordt, de levensmiddelen goedkooper te maken, al ware dit eene opoffering voor de meer gegoeden; want die opoffering is toch daar, en is anders veel sterker - zie uw budget; - de opoffering ten behoeve der armen onvermijdelijk zijnde, is het ten minste zaak, dat die zoo weinig mogelijk koste; doch nu stelt men eerst de levensbehoeften door kunstmatige middelen buiten hun bereik - en vervolgens gebruikt men andere kunstmatige middelen, om hun die weêr te geven; - maar dan is het eenvoudiger, die niet duur te maken. Met andere woorden: men doet eene krachtsinspanning, waardoor het voedsel boven bereik der behoeftigen komt. Vervolgens doet men weder eene krachtsinspanning, om de behoeftigen tot het voedsel op te heffen. Laat men beide waar zij zijn volgens den natuurlijken loop der zaken, zoo kan de maatschappij hare dubbele krachtsinspanning tot productie gebruiken. Mogt men deze waarheid erkennen: ‘het goedkoop houden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van levensmiddelen is de zuinigste wijze van bedeeling.’ Die duizenden, die gebrek lijden, 1o. door de dure prijzen, en 2o. door vermindering van werk, hierdoor geboren, moet men toch onderhouden. - Zie hier eene schoone harmonie économique: het verkeerde beginsel voert een nasleep met zich mede, die zich aan allen ten duidelijkste toont, en op den langen duur ondragelijk wordt. Minder dan ergens dus, zijn de accijnsen te verdedigen op eene plaats waar pauperisme bestaat; en het getal armen moge aangevoerd worden als argument tot afschaffing, maar niet tot behoud van het stelsel. Kunstmatige duurte verarmt de bevolking, stremt de welvaart van het geheel - eene waarheid, in Engeland door de uitkomst bevestigdGa naar voetnoot1. Mogt zij doordringen bij die onzer steden, die zware schulden en grooten armenlast hebben. Men zegt: ‘eene dergelijke afschaffing ware te denken, indien men geheel vrij van schulden ware, en niet het groote budget aan de armen had te voldoen - maar nu moet er geld zijn - dit is eene eerste behoefte.’ De groote vraag is: kunstmatige duurte, verarmt zij de bevolking, ja, of neen? - zoo ja, dan komt zij in bezwaarde steden het allerminst te pas. Iemand, die schatrijk is, kan zich verkwistende middelen nog eerder veroorloven; - maar iemand, die bekent arm te zijn, die erkent, dat zijn passief het actief overtreft, die zal het allerminst die verarming kunnen verdragen. Goedkoopheid der levensbehoeften is de zuinigste wijze van bedeeling. Een der belastingen, welke ons toeschijnt het meest hiertegen te strijden, is die op de varkens, vooral in die mate, waarin zij op sommige plaatsen, b.v. te Haarlem, bestaat. Een varken van 200 pond is een middelmatig varken, en kan worden geschat op eene waarde van ƒ 20.- Hiervoor moet in de stad Haarlem betaald worden aan stadsaccijns ƒ 8.-, makende met de rijksaccijnsen en zegelregten eene belasting uit, welke meer dan 50 pCt. van den natuurlijken koopprijs bedraagt. Nu is het bekend, welke voordeelen de mindere klassen uit de varkenteelt kunnen trekken. Men koopt een big voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer weinig, voedt die met zeer weinig onkosten, en heeft aan het eind van het jaar een kapitaal gevormd, dat een huisgezin een geheelen winter kan voeden; - zal nu de ambachtsman de voordeelen trekken van deze nijverheid, zoo moet hij de som van ƒ 10 betalen. Dit is een zware som om contant te voldoen; deze kan ook zeer dikwijls niet opgebragt worden, en een geacht ambtenaar der belastingen verhaalde ons, dat hem verscheiden voorbeelden bekend waren van lieden, die het varken op crediet moesten doen slagten en meer dan de helft afstaan, ten einde den accijns te kunnen betalen. Bevinden zij, dat zij de gelden voor den accijns niet bij elkander hebben, zoo kunnen zij hunne koopwaar zelden tegen marktprijs verkoopen, daar een ieder weet, dat zij die toch niet houden kunnen, en volstrekt moeten verkoopen. Zie hier dus eene gemakkelijke kapitaalvorming zorgvuldig belemmerd. De mesting der varkens is eene allervoordeeligste toepassing van de wetten der natuur. Zij vereischt bijna geen voorschot - de uitoefening dezer industrie gewent aan kleine gewoonten van zuinigheid - zij brengt eigendom met zijnen weldadigen invloed, waar buiten dit dikwijls geen eigendom bestaat: - en die voordeelen gaat men benemen door deze wijze van belasting heffen. Waar de natuur geen voorschot vereischte, eischt men een belangrijk voorschotGa naar voetnoot1; - de kosten van productie, de moeijelijkheid der productie worden vermeerderd. Dit veroorzaakt dus over het geheel minder mesting van varkens, - het werkt nadeelig terug op de geheele varkenteelt; - voor het algemeen kapitaal is er dus zoo veel verlies, als het verschil bedraagt tusschen de waarde der varkens die nu gemest worden, en die welke bij geheele vrijheid hieromtrent zouden gemest worden. Men kan nagaan, dat dit verschil aanzienlijk is, wanneer men bedenkt, hoe weinig moeite deze wijze van productie kost; welk genot het in een arm huishouden geeft; en hoe groote hinderpaal er bestaat in de op eens geëischte som. Wij hebben lang hierbij vertoefd; doch dit schijnbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenvoudig onderwerp is van het hoogste belang te noemen, - deze belasting is oorzaak, dat er minder kapitaal wordt gevormd. Dit is een groot bezwaar voor hen, die het anders zouden vormen, - en het is geen winst voor het algemeen. Neen, het mag beweerd worden, dat het direct verlies voor het algemeen is. - Om bij ons voorbeeld te blijven, Haarlem, met eene groote armenbevolking - Haarlem, dat meer dan ƒ 4 per hoofd voor openbaren onderstand moet opbrengen, zoude dit cijfer zekerlijk zien verminderen, bijaldien dit middel van bestaan der behoeftigen zoo gemakkelijk mogelijk werd gemaakt. De last, door eene directe belasting te weeg gebragt (verondersteld, dat deze de varkensbelasting verving), zou toch wel worden opgewogen door een grooter geldelijk voordeel, vermindering in het cijfer der bedeeling. Ja, indien het mogelijk ware, de varkenmesting voor de behoeftigen geheel vrij te maken, door afkoop van den rijksaccijns; - indien het denkbaar ware, een premie te geven voor elk door behoeftigen gemest varken, zoude die begunstiging, zoo lang de abnormale toestand van sterk pauperisme duurde, zeer goed te verdedigen wezen, en de gelden, alzoo besteed, zouden voordeelig belegd zijn. Men zou het moeten beschouwen als een zuiniger middel om hen te doen bestaan, die men anders toch heeft te onderhouden, maar als volslagen bedeelden.
Wij hebben alzoo getracht de eerste stelling te staven, de noodzakelijkheid der hervorming. Een tweede en niet minder belangrijk punt blijft ter behandeling over: de wijze der hervorming. Het is niet zonder wantrouwen, dat wij omtrent dit belangrijk vraagstuk onze zienswijze durven mededeelen. - Eene openbaarheid van naauwkeurige en volledige statistieken is de eenige voorwaarde, waarop het aan bijzondere personen mogelijk kan worden, omtrent een maatregel (en vooral omtrent dergelijken maatregel) volmaakt vaste grondslagen voor zijne meening te verkrijgen. - Dit vereischte in een' constitutionelen staat is in ons land nog niet bereikt. - Wij hebben ons dus voornamelijk moeten bepalen tot die opgaven, welke wij aangaande de Provincie Noord-Holland hebben kunnen verkrijgen; doch, hoe onvolledig die informatie ook moge schijnen, meenen wij echter te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
durven beweren, dat eenige algemeene grondslagen aangaande de wijze der hervorming uit de vergelijking dier plaatselijke budgets kan opgemaakt wordenGa naar voetnoot1. Het beginsel, dat naar onze meening aan de noodzakelijke hervorming ten grondslag moet leggen, kunnen wij aldus zamenvatten: Trapsgewijze afschaffing der accijnsen, te beginnen met die der noodzakelijkste levensbehoeften, en uitbreidingvan het stelsel der directe plaatselijke belastingen. Eer wij tot een korte toelichting van dit gevoelen overgaan, willen wij eenige regels wijden aan de waardering der voorgestelde hervormingswijzen. Twee omstandigheden, beide van groot gewigt, beheerschen dit vraagstuk, en schijnen elkander vrij naauwkeurig op te wegen:
Dit heeft eenigen doen bedacht zijn op het vinden van middenwegen, om het groote voordeel te verkrijgen zonder het nadeel te verwezenlijken. In die voorstellen ligt hoofdzakelijk een dezer twee hoofdgedachten ten grondslag: a. de plaatselijke heffingen vervallen, en de staat heft alle accijnsen, waarvan zij een gedeelte aan de gemeenten uitkeert naar rato harer behoeften. Indien dit verwezenlijkt was, zoude er zeker eene groote vordering zijn gedaan, door het wegnemen der hinderpalen van binnenlandsch vertier - doch de mogelijkheid om goede grondslagen voor dergelijke distributie te vinden, mag met reden betwijfeld worden. Dit plan is aangegeven in een werkje van M. Felix Isaac, ‘sur les octrois communaux’ - en tot de beoordeeling dier beginselen verwijzen wij naar het gevoelen van Horace Say, ‘Journal des Ecom.’ 1848, en het werkje van Mr. W.B. Boer en Six tot Oterleek, over plaatselijke belasting, pag. 31 en 43 sq. - b. de plaatselijke accijnsen vervallen, - de staat doet afstand van een of twee directe belastingen, b.v. personeel en patenten, en dat bedrag voorziet in de gemeenteuitgaven. - Hierdoor is eene leegte ontstaan in de op- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengst der landbelastingen - deze wordt aangevuld door het leggen eener nieuwe belasting op al de ingezetenen van het rijk. Deze gevonden zijnde, heeft het rijk geen nadeel bij zijn afstand van directe belastingen; de stedelijke kassen zijn ook gevuld, en op veel minder bezwarende wijze. - Alle eischen zijn voldaan, behalve die der regtvaardigheid. - Of zou het hiermede overeenkomstig zijn, dat de hooge budgets van eenige steden gevonden worden door eene bezwaring van alle ingezetenen des rijks? Naar onze meening mag dit volstrekt ontkend worden. En dit zou toch een onmisbaar gevolg zijn van het voorgedragene. Eenigzins een middenweg tusschen beide stelsels wordt aangenomen door de H.H. Boer en Six. Deze stellen voor, dat de plaatselijke behoeften gevonden worden: Door eenige opcenten op de rijksbelastingen van gemaal en geslagt, welke de schrijvers aannemen, in den regel daar geproduceerd te worden, waar zij verbruikt worden; - deze zouden door het rijk geheven worden en aan de gemeenten uitgekeerd. Dit stelsel heeft een hoofdvereischte, dat de totale belasting op gemaal en geslagt op alle plaatsen van het rijk volmaakt dezelfde zij - want is er slechts eenig verschil in de tarieven van niet al te ver afgelegen gemeenten, dan zoude de minst belaste de andere voorzien, en de productie in die meest belaste zou gaandeweg ophouden, of men zoude weer in de inwendige douanes vervallen. Om die heffing door de rijksontvangers, met uitkeering aan de plaatselijke kas, dus denkbaar te maken, moeten alle gemeenten eene belasting op gemaal en geslagt heffen. - Indien dit thans toch het geval was, zou de zwarigheid minder groot zijn: doch welke is onze toestand te dien aanzien? - In de 1209 gemeenten van ons rijk wordt slechts in 379 belasting op het gemaal geheven; in 462 belasting op het geslagt. - Meer dan 800 gemeenten zouden dus eene belasting op het gemaal als eerste grondslag harer plaatselijke inkomsten moeten aannemen, die haar nu niet hebben, maar door hoofdelijke omslagen hare uitgaven bestrijden. Nu is het zeker, en ook als zoodanig aangenomen, dat eene belasting op de eerste levensbehoeften, op zich zelf beschouwd, niet drukt naarmate het vermogen, maar naar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mate van ieders persoonlijk verbruik van het belaste levensmiddel; - daar nu ieder der mindere klassen even veel brood verbruikt als de gegoede, ja zelfs meer gebruikt, daar hij, die zwaren arbeid doet, meer brood noodig heeft dan hij, die ligchaamsrust kan hebben, - zoo volgt hieruit, dat eene belasting op het gemaal, wanneer men haar afzonderlijk beschouwt, gelijk staat met een capitatie of hoofdgeld - neen, wat meer zegt, met eene belasting, die meer afeischt, naarmate er minder vermogen is. - Het evenwigt moet hersteld worden door die belastingen, waarin de vermogende bijdraagt, en de behoeftige niet; door de zamenwerking van al die belastingen, tracht men zooveel mogelijk het doel te verwezenlijken: bijdragen in verhouding tot ieders vermogen. Daarentegen is een hoofdelijke omslag naar rato van het vermogen, hoeveel moeijelijkheid daaraan verbonden moge zijn, de eenvoudigste en regtvaardigste te noemen; dit beginsel wordt door iedereen erkend; - hetgeen men er tegen inbrengt, is slechts de moeijelijkheid van uitvoering. - Waar het dus blijkt, dat die moeijelijkheden overwonnen zijn, en waar het gelukt is, dit eenvoudig en zuinig beginsel te handhaven, heeft men een gelukkig standpunt bereikt. Dat gelukkige standpunt is in ons Vaderland bereikt in 1082 gemeenten, alwaar vaste hoofdelijke omslagen bestaan. Buitengewone hoofdelijke omslagen worden in 167 geheven. De opbrengst van deze te zamen bedraagt de somma van circa ƒ 2,500.000. En het is die toestand, die men in de meeste gemeenten wil doen ophouden en in 824 gemeenten door eene broodduurte vervangen. Deze opcenten op gemaal en geslagt over het geheele rijk, zouden volgens het gevoelen der genoemde schrijvers de grondslag der ontvangsten worden van elke gemeentebudget. In de grootere steden zoude dit echter nog bijna niets zijn. Personeel en patenten, door het rijk afgestaan, zijn de hierop volgende bronnen van inkomsten. Deze zullen echter ook in de grootere steden op verre na het ontbrekende niet aanvullen, terwijl zij op ander plaatsen het gevorderde overtreffen. Doch verondersteld, dat het gelukt, door aftrekking of bijvoeging van opcenten dit te herstellen - zoo moet het rijk zich voor het bedrag schadeloos stellen. S.S. stellen hiertoe voor, dit te vinden, gedeeltelijk door eene kleine verhooging der rijks-accijnsen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltelijk door eene belasting op de inkomsten. Ja, S.S. achten het mogelijk, om het geheel te kort door afstand van personeel en patenten, te vinden zonder eenige inkomstbelasting, hoe gering ook; - maar door wijzigingen in het bestaande stelsel der consumptive middelen, gevoegd bij opcenten op wijn, gedistilleerd en brandstoffen, welke volgens het voorgedragene plan geheel vrij zouden worden van de nu daarop rustende plaatselijke opcentenGa naar voetnoot1. Zoodanige uitbreiding van het stelsel van consumptive belasting, als waarvan hier sprake is, schijnt ons toe niet wel denkbaar te zijn, vooral in den tegenwoordigen toestand van ons geheele belastingstelsel, en bij de beginselen, welke de regering ten opzigte der accijnsen verklaard heeft te zullen volgen. Maar verondersteld, dat het rijk zijn tekort door verlies van personeel en patenten konde vinden, hetzij op deze wijzen, hetzij door directe belastingen, dan nog onthoude men dit: - dat het hier de vraag niet is, een deficit in de algemeene inkomsten door eene nieuwe belasting te vinden. Het doel is, om door minder verderfelijke middelen de uitgaven te bestrijden in die gemeenten, waarin men die nu door accijnsen vindt; door de ingezetenen dier gemeenten moet het ontbrekende worden aangevuld; en hoe men de vraag ook beschouwe, de geheele loop der hervorming komt altijd hierop neder: Een zeker getal gemeenten voorziet in hare behoeften door middelen die men verderfelijk acht; - die wijze van heffing wil men dus afschaffen, en de ingezetenen dier gemeenten moeten dus op een andere wijze in hunne behoeften voorzien. Dit verlieze men niet uit het oog. Wil de landsregering hen hiertoe in staat stellen door afstand eener directe belasting van gelijk bedrag, op die plaats geheven, zeer billijk; maar dan zoeke de regering niet, dit deficit te vullen door dat ontbrekende te verdeelen over al hare contribuabelen. - Deze hebben niet te voorzien in de behoeften van andere gemeenten dan hunne eigene. Willen zij vrijwillig de onvermogenden te hulp komen, - het staat iedereen vrij, hulpbehoevenden te ondersteunen; maar geene regering mag aan allen een last opleggen, om de schuld van eenigen te voldoen. Waar dit gebeurt, daar is de spo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liata wet geworden; daar is dezelfde willekeurige beschikking over eigendom en arbeidGa naar voetnoot1 die ten grondslag ligt aan kunstmatige bescherming, en die zich eenvoudiger, doch niet sterker vertoont in het ruwe communismus.
Het einddoel, dat men te bereiken heeft, is, dat de ingezetenen der gemeenten door andere middelen dan accijns in hunne uitgaven voorzien. Vonden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Leyden en Haarlem 3 millioen door accijnsen, en kunnen de uitgaven dier steden niet met eene mindere som volstaan, zoo is dit de hervorming, dat Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Leyden en Haarlem 3 millioen op andere wijze opbrengen. - Die uitgaven worden gedaan voor schulden en tot nut dier ingezetenen; zij mogen dus gevonden worden, noch direct, noch indirect, door bezwaring van 't algemeen. Men kan hiertegen inbrengen, dat al de ingezetenen van het rijk bij de welvaart dier afzonderlijke deelen belang hebben - dit belang is niet te ontkennen, het is een belang van denzelfden aard als de gemeente heeft bij het welvaren der verschillende huisgezinnen. Maar uit dit onmiskenbaar belang volgt niet, dat een gemeentebestuur aan alle ingezetenen eene belasting kan opleggen om in de behoeften dier afzonderlijke huishoudens te voorzien. De ingezetenen hebben belang bij de welvaart van hunne medeïngezetenen. Waarom? omdat de productie, de welvaart, in eene reeks van ruilingen bestaat, en dat het dus het belang is van elkeen, om omringd te zijn van menschen, die iets in ruiling hebben aan te bieden. Maar maakt men hen tot ruilers door hen zelf iets te geven, ten einde hen in staat te stellen om te kunnen ruilen, zoo heeft men den uiterlijken schijn van welvaart, niet de welvaart zelve. Wij meenen dus, dat deze grondtrek der hervorming moet in het oog gehouden worden: ‘De ingezetenen van vele gemeenten voorzien in hunne algemeene uitgaven door middelen die men verderfelijk acht: - de ingezetenen dier gemeenten moeten dus door andere middelen in hunne gemeente-uitgaven voorzien.’ Er blijft ons nog over om nader uiteen te zetten, wat wij als onze meening aangaven: ‘trapswijze afschaffing der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatselijke accijnsen, en uitbreiding van het stelsel der plaatselijke directe belastingen.’ Wij laten hier een overzigt volgen van het bedrag der plaatselijke belastingen van het geheele Rijk.
Of circa ƒ 3,80 per hoofd der bevolking. Dit gemiddeld getal verdeelt zich als volgt:
Het plotseling vervangen der accijnsen door directe belastingen mag onmogelijk genoemd worden - de hervorming moet trapswijze geschieden - doch hoe? Eene geleidelijke vermindering der tarieven wordt door bijna alle onderzoekers eenparig afgekeurdGa naar voetnoot1; - daar het meermalen gebleken is, dat die verlaging geen evenredige prijsvermindering ten gevolge had. Onze meening is, dat, naarmate zulks doenlijk is, de drukkendste der belastingen geheel moeten worden afgeschaft; en dat dit gaandeweg bereikt kan worden, indien de wetgever een ruimer bedrag van directe belastingen verpligtend maakt, eer men tot verbruik-belasting mag komen. De groote vraag is dus eigenlijk: welk bedrag kan op eenmaal aan directe belastingen worden opgelegd? dit cijfer is, naar ons oordeel, grootendeels en bijna alleen afhankelijk van den graad van verlichting, die de contribuabelen bezitten - of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij doorzigt en onderwijs genoeg hebben, om het voordeelige dier belastingwijze in te zien. Sommigen meenen: het hangt af van den rijkdom der ingezetenen. Wij kunnen dit niet toestemmen. Indien die ingezetenen bij accijnsen niet betaalden, ware die tegenwerping gegrond; maar alsdan betalen zij ook, - dus zij bezitten genoeg om dit bedrag te kunnen betalen. Wij gelooven, dat de vergissing hieraan te wijten is, dat armoede en onkunde zich zoo dikwijls te gelijk vertoonen. Er wordt gezegd: ‘die mate van directe belastingen naar rato van het vermogen hangt af van het getal der bevolking. In gemeenten van kleine bevolking is zij mogelijk; doch bij grooter aantal kan zij niet meer bestaan.’ Wij kunnen dit slechts tot eene zekere mate toestemmen: men ziet in sommige gemeenten van 5000 zielen de accijnsen bijna het geheele budget beslaan, terwijl in anderen van hetzelfde zielental de directe belasting bijna in alles voorziet. Het blijkt dus, dat er geen noodzakelijk verband is tusschen directe belasting en bevolking. Maar wel zien wij, dat de accijnsen meer aan de steden, de hoofdelijke omslagen meer aan plattelandsgemeenten eigen zijn. Dit feit verbindt men met het bevolkings-argument, en voert het dikwijls aan als bewijs der onmogelijkheid om de laatstgenoemde middelen in groote steden aan te wenden. Wij houden die bewering voor onjuist. De reden is niet de moeijelijkheid om hoofdelijke omslagen in groote steden toe te passen, maar alleen de gemakkelijkheid om er accijnsen toe te passen. De reden van het verschil ligt niet in groote of kleine bevolking. Zij ligt in de grootere of naauwere uitgestrektheid. Het is niet omdat de naauwere uitgestrektheid het goede middel verbiedt, maar omdat dan eerst het verkeerde doch verleidelijke middel mogelijk wordt. Het is niet dat accijns in steden noodzakelijk wordt, maar omdat zij dan eerst mogelijk wordt. Eene belasting naar vermoedelijk vermogen zien wij gebeuren, waar de menschen wijd uit elkander wonen; en zou zij dan onmogelijk worden wanneer datzelfde getal digt bij elkander komt? Dit kan ik niet aannemen. Maar wel gebeurt dit: zoodra vele menschen digt bij elkander komen, wordt het gemakkelijker de afscheiding van terrein daar te stellen, en daardoor de consumtie te beheerschen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vandaar dat verschijnsel: accijnsen in steden: hoofd-omslagen alleen ten platten lande; - hetgeen men bij eene oppervlakkige beschouwing al ligtelijk voor een gevolg van den normalen toestand, een gevolg van het wezen der zaken zoude aanzien. Men verbindt de gedachte van steden aan die van groote bevolking, en het vooroordeel ontstaat: in steden zijn hoofd-omslagen onmogelijk. Wij blijven dus bij ons gevoelen, dat de meerdere of mindere uitbreiding van het beginsel van directe belastingen afhankelijk is van den graad van verlichting der ingezetenen; of zij genoeg doorzicht en onderwijs hebben, om te zien dat zij op die wijze goedkooper betalen. Die graad van beschaving is moeijelijk in formule te brengen, doch die zwarigheid vervalt, waar door feiten getoond wordt, dat zij aanwezig is; waar men ziet, door het daarzijn der conclusie, dat de vereischte praemisse daar is. Wanneer men kan aantoonen, dat op eenige plaatsen dit stelsel aanwezig is, hetwelk men onmogelijk acht, zoo zal het toch bewezen zijn, dat het evenzeer mogelijk is op alle plaatsen, die in denzelfden toestand zijn. Houden wij nu dit in het oog bij het volgend overzigt der plaatselijke belastingen in Noord-Holland, Ao. 1848. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OVERZIGT DER PLAATSELIJKE BELASTINGEN IN NOORD-HOLLAND.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men de belastingmiddelen nagaat van deze gemeenten, alle van 2000 zielen of daarboven, zoo ziet men eene zeer groote verscheidenheid in de aangewende middelen; men ziet directe en indirecte middelen aangewend, zonder dat er eene bepaalde verhouding met de bevolking bestaat. - Het blijkt dus, dat het beweren minder juist is: ‘naarmate de bevolking eener plaats toeneemt, zien wij dat directe belasting, het theoretisch goede middel, onmogelijk wordt.’ Vergelijke men b.v. twee gemeenten van hetzelfde getal inwoners.
Er is dus geen noodzakelijk verband tusschen bevolking en directe belasting. In hoever het mogelijk is, dit middel toe te passen, kan ook met eenige zekerheid worden opgemaakt.
Nieuwer-Amstel
Bevolking 5336.
Hier zien wij dus in eene talrijke gemeente een overgroot gedeelte van het budget door directe middelen geheven. Nog uitgebreider is dit beginsel toegepast bij dezelfde gemeente in 1850; alsdan vinden wij, dat aan directe belastingen betaald is: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door eene bevolking van 5427 inwoners werd dus aan directe belastingen betaald bijna ƒ 3 per hoofd. Bij zoodanige feiten kan men zich voorzeker de gewigtige vraag doen: Kan dergelijk bedrag niet verpligtend gemaakt worden? Hetgeen Nieuwer-Amstel in 't geheel aan dir. plaatselijke belasting betaalt, staat circa gelijk met 75 pCt. der personele Rijksbelasting; 't geen aan hoofd-omslagen geheven wordt, circa met 60 dier opcenten. Is het dan ongerijmd om aan te nemen, dat alle gemeenten in denzelfden toestand als Nieuwer-Amstel, wat bevolking, welvaren enz. aangaat, dezelfde mate kunnen heffen. Nu moge men zeggen, dat ééne gemeente geen bewijs is voor allen; maar dan antwoorden wij:
Maar in steden? - Wanneer bij 5000 menschen ten platte lande een hoofd. omslag mogelijk is, verliezen zij dan die eigenschap, wanneer zij digter bij elkaar gaan wonen? Het verschil van rijkdom der ingezetenen is ook geen afdoend argument tegen onze stelling. - Zijn andere gemeen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten rijker, dan is het aldaar nog gemakkelijker in te voeren. Zijn zij armer, dan mag het verarmende middel nog minder worden toegepast. In de hypothese, dat dergelijk bedrag van directe belasting verpligtend kan gemaakt worden, zoo is echter de geheele vereischte som nog niet op deze wijze in alle gemeenten te verkrijgen, en de noodzakelijkheid om tot verbruik-belastingen over te gaan, blijft bestaan; maar dan doen zich toch vele voorwerpen voor, wier belasting niet die gewigtige nadeelen met zich zoude slepen van eene bezwaring der eerste levensbehoeften. In het allereerst doet zich hier voor, de belasting op de boter; - deze geeft in Amsterdam circa ƒ 190,000, hetgeen ongeveer gelijk staat met 70 opcenten op de tarwe. Wanneer men verder nagaat, van welke voorwerpen eene uitgebreide consumtie bestaat, zonder dat zij tot de eerste levensbehoefte behooren, zoo doen zich voor: de suiker, de koffij, de thee, de tabak; het laken, leder, manufacturen, waarvan het verbruik, door accijns belast, ruime sommen zou afwerpen. Dergelijke belastingen mogen ontzaggelijk bezwaarlijk toeschijnen. Zij zijn het altijd minder dan stedelijke opcenten op gemaal, spek, turf en brandhout; en bij eene aandachtige beschouwing der budgets, komt men toch tot de overtuiging, dat het niet noodig zoude zijn, al die neringen te benadeelen, om de som voor algemeene uitgaven te vinden. Is eenmaal het beginsel aangenomen, dat een bedrag, gelijk staande met b.v. 60 opcenten op het personeel, aan directe belasting moet geheven worden, zoo is het zeker aan te nemen, dat op zeer vele plaatsen alle accijns zal wegvallen, want de geringe som, die boven dit bedrag vereischt wordt, zal men alsdan niet door de bezwarende middelen willen heffen; - dit dwingt dan van zelf tot uitbreiding van het directe belastingmiddel; hierbij tevens in het oog houdende, dat het benoodigde cijfer op den duur niet zoo hoog zou zijn als thans, 1o. door vermindering van perceptiekosten; 2o. door meerdere zuinigheid in de uitgaven, die alsdan dringend noodzakelijk is; 3o. door minder cijfer aan armenbedeeling bij goedkooper brood, spek en brandstof. Tot résumé, zijn dit de twee punten, die naar ons bescheiden oordeel van eene gemeentewet kunnen verwacht worden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbod om eerste levensbehoeften te bezwaren. Een ruim bedrag aan directe belastingen verpligtend te maken. Dit is het aandeel, dat haar in de hervorming kan toekomen. Onmogelijk kan zij de geheele hervorming voorschrijven. Zij kan de afschaffing der accijnsen niet op eenmaal door een wetsartikel daarstellen; maar zij kan dwingen om de eerste schreden te doen op dien weg, dien men huiverig is te betreden, maar dien langdurige ondervinding voor de beste verklaart. - Is die weg inderdaad de beste en voordeeligste, zoo volgen de andere schreden van zelve. - Het is van die kracht van het goede beginsel, dat wij de wezenlijke hervorming verwachten. - En is slechts eenmaal door de welvaart van eenige gemeenten gebleken, welke weldaden de vrijheid van vertier met zich voert, dan zal de kracht van het goede voorbeeld meer vermogen dan de strengste bepalingen in de Wet geheven. - En wanneer wij nu, met het oog op deze vereischten, het Wetsontwerp doorzoeken, zoo vinden wij, dat het nadeelige van den tegenwoordigen toestand wordt erkend: dat eenige der uiterste nadeelen worden gelenigd: - de noodzakelijkheid om het nieuwe beginsel toe te passen, vinden wij niet dáár. 1o. De bezwaring der eerste levensbehoefte blijft bestaan. - Eene vermindering der tarieven moge eenige prijsverlaging bij den tegenwoordigen toestand te weeg brengen; te dikwijls is het gebleken, dat prijzen niet daalden in diezelfde verhouding. - Buitendien, eene tariefsvermindering laat al de hinderpalen van vertier bestaan, en dit is juist het belangrijkste punt. - De langzame, doch zekere daling der prijzen door verruiming van markt en uitbreiding van concurrentie, blijft onmogelijk. - De vrijheid van arbeid wordt niet daargesteld. 2o. De verbruikbelastingen blijven de voornaamste bron van inkomst; - de vergunning om daartoe over te gaan wordt aan de gemeentebesturen bijna onvoorwaardelijk toegestaan. Volgens de tegenwoordige Wet, mag men niet komen tot plaatselijke verbruikbelastingen, vóór men heeft geheven door directe belastingen:
Volgens het voorgestelde ontwerp van gemeentewet mag men verbruikbelastingen heffen, wanneer geheven is: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Art. 235) Nu ziet men, dat in die steden, waarin de omslag voor lantaarns enz. is toegepast, dit een zeer aanmerkelijk bedragGa naar voetnoot1 uitmaakt, 25 opcenten op het personeel dikwijls overtreffende. - En wanneer men deze voorgestelde wijziging op eenige plaatselijke budgets toepast, zoo ziet men, dat de grens, waar verbruik-belasting begint, bij het ontwerp eerder bereikt wordt dan in de vroegere Wet. - De toevlugt tot de verleidelijke accijnsen wordt dus niet moeijelijker gemaakt, en de noodzakelijkheid om het betere beginsel toe te passen, is niet daar. De voorschriften van het ontwerp op de medegedeelde lijst der gemeenten van Noord-Holland toepassende, ziet men, dat zij in geen dezer de afschaffing der accijnsen noodzakelijk maken.
Niet zonder schroom hebben wij het gewaagd, onze zienswijze mede te deelen aangaande dit belangrijk en veelomvattend onderwerp, dat door elk zijner vertakkingen met het geheele volksbestaan, met den geheelen arbeidskring is zamengeweven. Veel moge er aan ontbreken, en men moge het beschouwen als een vermetel voordragen van eigen inzigten, waar theorie slechts lessen gaf: - overtuiging en pligtgevoel laten niet toe te verzwijgen, wat men in gemoede meent, van nut te kunnen zijn.
Haarlem, Februarij 1851. j.l. de bruyn kops. |
|