| |
| |
| |
Het beginsel en stelsel van Hervorming.
Het is eene zware beschuldiging, die tegen onze eeuw wordt ingebragt, dat zij beginselloos is, omtrent de hoogere beginselen van waarheid en regt onverschillig, en, bij den strijd van wijduiteenloopende meeningen, de vereischte kracht en moed missende, om eene welberadene en vaste keus te doen. Die beschuldiging, zoo als zij bij herhaling en in algemeene bewoordingen is en wordt ingebragt, geloof ik eenzijdig en onverdiend te zijn. Die haar inbrengen zelven laten gereedelijk eenige uitzondering gelden, eerst voor zich zelven, als die naar vaste beginselen handelen, en daarna voor allen, die met hen overeenstemmen in de klagt over algemeene beginselloosheid. Wij nemen die uitzonderingen, maar als bewijzen tegen de algemeen geldende kracht der beschuldiging aan. En daarenboven vragen wij, van waar in onze dagen die strijd van wijduitloopende meeningen, zoo niet aan de ééne en aan de andere zijde mannen gevonden worden, die, zich van den grond en het doel van hun streven wel bewust, de wapenen hebben aangegrepen, om te verdedigen wat zij gelooven, als waar en goed te moeten erkennen, en wat niet waar en niet goed is te bestrijden met alle kracht? Het is eenzijdigheid en het is onregt alle beginsel voorbij te zien of te loochenen, waar alleen van verschil en van strijd der beginselen gesproken moest worden.
| |
| |
Verre van mij alzoo de billijking en de overneming der genoemde beschuldiging in haren algemeenen zin! En evenwel is er waarheid in de klagt, dat de menschen van onze eeuw, voor een groot gedeelte, schier uitsluitend voor het stoffelijke leven, en den strijd, die over beginselen gevoerd wordt, òf met onverschilligheid, òf zelfs wel met minachting, als ijdel en nietsbeduidend, aanzien. Neen, de klagt van beginselloosheid geldt niet van allen, ook niet van zoo velen als beweerd wordt; maar toch geldt zij van sommigen en van velen, en daaronder ook van de zoodanigen, die, door algemeene kennis en beschaving en door hunne maatschappelijke betrekking, geschikt en geroepen zijn om niet alleen voor zich zelven eene keus te doen, maar ook om, in vereeniging met anderen, te helpen voorstaan en handhaven wat als beginsel van eeuwige waarheid en onwankelbaar regt moet zegevieren, indien de eer der Godheid bevorderd zal worden en het der menschheid wèl zal gaan. Velen zeggen, dat zij meenen dien strijd en die keus te moeten overlaten aan anderen, als die door eigene studie, persoonlijke belangen, of zelfs wel baatzuchtige bedoelingen, daartoe geroepen en geleid worden. Onder die zoo spreken zijn er, die alleen schijnen te leven en te werken voor hetgeen vergankelijk is en aardsch, en die daarbij voorbijzien, dat eene zuivere en heldere kennis der waarheid zelve tot de beste goederen des levens behoort. Konden zij het inzien dat ieder vergeefs heeft geleefd, die alleen voor zich zelven leefde! Maar ook voor zich zelven leven zij niet, die vreemd aan zich achten, wat op de hoogste en heiligste belangen der menschheid betrekking heeft. Wie getrouw aan zijne roeping wil zijn, mag zich niet opsluiten in den engen kring, die hem het naast en in zijne woning
omringt. Dit is eene zedigheid, welke der vrouw, maar ook haar alleen, tot lof en tot sieraad kan zijn. De geest behoeft en eischt voor zijne ontwikkeling eenen ruimeren werkkring en eene hoogere sfeer, dan waarin zich de stoffelijke belangen van ons zelven en van de onzen bewegen: ja, ook dat stoffelijke regelt zich naar wetten en beginselen, die onstoffelijk zijn en tot het gebied van het oneindige behooren: zoodat, wie werktuigelijk in den kring zijner dagelijksche werkzaamheden, bemoeijingen en genietingen wordt omgevoerd, zonder tot de hoogere beginselen op te klimmen, daardoor gelijk te achten is aan den ongevormden en onbeschaafden arbeider, of
| |
| |
eigenlijk, omdat hij hooger klimmen kon, verre beneden dezen gesteld moet worden. Ik weet niet, of misschien sommige beslissende tijdperken in de geschiedenis der menschheid eene uitzondering maken; maar ik geloof dat de klagt over beginselloosheid op iedere eeuw kan worden toegepast, en te allen tijde door het gedrag van velen is gewettigd geworden. Maar zoo moet het dan toch ook gelden van onze dagen, dat de onverschilligheid, ligtzinnigheid, onvastheid van sommigen en van velen opmerking, afkeuring, bestraffing verdienen.
Of is misschien deze opmerking in onze dagen ontijdig en onnoodig geworden? Want meer algemeen dan vroeger worden de tegenover elkander staande beginselen en meeningen gekend; meer in het leven begint zich de strijd te openbaren; scherper en zwaarder gewapend, staat strijder tegen strijder en partij tegen partij: het verschil van denkbeelden omvat al wat tot de Kerk en den Staat behoort: de school, de raadsvergadering, de handelsbeurs, de wetenschap, het regt, al wat den mensch voor zijn familie-, wetenschappelijk, burgerlijk leven en voor zijne hoogere bestemming belangrijk en dierbaar is. Vele vragen, die in den leeftijd van onze vaderen, en naar de heugenis van de oudsten onzer tijdgenooten, aller hoofden en harten vervulden, zijn op nieuw, in den eenen en in den anderen zin, ter spraak gebragt. Aan partijgangers ontbreekt het zoo min als aan hoofden en aanvoerders. De gedachten van veler harten worden openbaar. Inwendige strijd leidt tot uitwendige scheiding. Twist en verdeeldheid dreigen te ontbranden, feller en feller. Tot grootere en tot kleinere vereenigingen dringt de strijd met zijne gevolgen door. Wat tot vóór weinig tijd als een ijdel droombeeld werd ter zijde ge steld, begint zich duidelijker en duidelijker aan ons oog te vertoonen, en schijnt in waarheid nader en nader tot ons te komen, als een vervaarlijk spook, een booze geest, een afgezant en een zoon der hel; ik spreek van onverdraagzamen ijver, burgertwist en godsdiensthaat. Indien de Algoede het niet verhoedt, wat wordt van ons en van de menschheid in de zoo pas aangevangen tweede helft der tegenwoordige eeuw?
Maar neen! wij vreezen voor als nog, althans in ons midden en in ons Vaderland, die uitersten niet. Zij plegen elders eerder dan hier gezien te worden. Maar ook vreezen
| |
| |
wij niet angstvallig eene meerdere uitbreiding van den strijd; die alleen door vermeerderde kennis en door verhelderde, bewustheid tot een goed einde komen kan. Alleenlijk dit wenschen, willen, eischen wij, dat matiging, broederzin en edelmoedigheid den onderlingen strijd besturen, dat over beginselen en niet over personen worde gehandeld, dat met open vizier en met eerlijke wapenen worde gestreden, dat alle smaad en onregt worde verwijderd, en dat niet anders dan de waarheid, en het regt, de eer der Godheid en het heil der menschheid worde bedoeld en nagejaagd. Uit den strijd over beginselen, hoe dan ook gevoerd, moet altijd en zal ook het goede voortkomen; maar dat goede kan alleen, wanneer de strijders de gestelde voorwaarden vervullen, verkregen worden zonder dat het, wegens velerlei boosheid en jammer, duur, bijna zeide ik te duur wordt gekocht.
Vrees niet, lezer! dat ik nu reeds, als ware het ter oefening, u diep in het strijdperk zal binnenleiden: het ware, bij de betrekking, die ik bekleed, al ligt ongepast. Maar ik wilde toch met die matiging en behoedzaamheid, die ik altijd hoop in acht te nemen, openlijk verklaren, aan welke beginselen en stelsels ik meen, dat de voorkeur gegeven moet worden. Van de keus, die ik voor mij zelven, niet nu, maar sedert lang reeds, heb gedaan, wil ik rekenschap geven, en ik wil u, zoo veel noodig en mogelijk, voor het beginsel en het stelsel trachten te winnen, dat ik, met uitsluiting van al het tegenovergestelde, als waar en goed heb leeren kennen. Ik zal mij daarbij zoeken te wachten voor al wat bij zoodanigen strijd vermeden moet worden, en wie dan ook in meening van mij moge verschillen, of aan de behandeling van mijn onderwerp strengere eischen moge doen, dan het mij mogelijk is te vervullen, niemand, vertrouw ik, zal oorzaak vinden om zich te beklagen over de gezindheid of de woorden van hem, die, bij alle verschil van geloof en inzigten, iedere welgemeende overtuiging eerbiedigt, den broedernaam en de broederhand gaarne aan allen geeft, en het liefst ook door allen als broeder bejegend wordt.
| |
| |
Het kan mijne bedoeling niet zijn, om hier, als in een kort begrip op te zamelen, wat er, bij den tegenwoordigen strijd der meeningen, aan de eene en andere zijde geleeraard en beleden is geworden omtrent ontwikkeling en verbastering, vooruitgang en teruggang, vrijheid en gezag, op het gebied van godsdienst, staatkunde, wetenschap. Moge mij al het regt niet betwist kunnen worden omtrent dit alles mede te oordeelen, en eene eigene, welbepaalde meening te hebben, ligtelijk zou getwijfeld kunnen worden aan mijn regt, om zoodanige persoonlijke meening in openbare geschriften voor te dragen en te verdedigen, ten minste voor zooverre zij buiten het gebied van kerk en godsdienst ligt. Maar het zijn ook geene afzonderlijke meeningen, die ik wil voordragen of aanbevelen; slechts rigtingen wil ik aanwijzen, beginsels wil ik verdedigen, stelsels wil ik kenschetsen, opdat zij, die daartoe van mijne opmerkingen willen gebruik maken, met te vaster overtuiging zouden kunnen beslissen, welke rigting zij te volgen, welk beginsel te kiezen, welk stelsel te omhelzen hebben. Ik zal mij daarbij van gewone en veelgebruikelijke benamingen en spreekwijzen bedienen, maar zal deze toch, ter afwering van misverstand, met de meestmogelijke zuiverheid en juistheid trachten te bezigen.
Er zijn verschillende rigtingen, die in deze dagen gevolgd worden. Zij kunnen alle tot deze drie gebragt worden: eene voorwaartsche, eene rugwaartsche beweging en stilstand. Stelt u drie onderscheidene menschen voor, waarvan de een vooruit, de ander teruggaat, dan zal wel de derde tusschen hen beiden in het midden blijven. Tot hem behoort de naam van middelman, het ware midden, le juste milieu. Die man in het midden staat stil, of, zoo hij zich beweegt, het zal slechts met kleine en langzame schreden geschieden, nu eens in de eene en dan weder in de andere rigting; niet verre zal hij zich verwijderen van het eenmaal gekozene middelpunt. Zijne rigting, indien er bij stilstand, of bij zoo gelijkmatige en altijd weêrkeerende slingering, van eene rigting gesproken kan worden, is slechts ééne, en laat geene afwijking of onderdeeling toe. Wie er van afwijkt is
| |
| |
een man van de beweging, hetzij rugwaarts, hetzij vooruit. Maar in die beweging zelve is velerlei en groot verschil, naarmate van snelheid en kracht, en ook naarmate van het punt, dat men alzoo, hetzij vooruit, hetzij rugwaarts zich bewegende, bereiken wil. Het ligt in den aard der zaak, dat die terug wil gaan, in den tegenwoordigen stand der dingen eene afwijking, ontaarding, verbastering ziet. Door reactie wil hij vrij worden van het bederf der latere tijden, en terugerlangen wat in een vroegeren toestand beter, meer onverdeeld en zuiver waar en goed geweest is. Geeft gij u aan zijne leiding over, het zal van het geheel zijner denkwijze en inzigten afhangen, of hij u eerder of later een rustpunt zal aanbieden, of hij u slechts enkele schreden, b.v. tot den tijd van het laatst afgetreden geslacht, dan of hij u verder en verder terugleiden, en met steeds versnelde schreden rusteloos voort, maar altijd met rugwaartsche beweging, wie weet tot waarheen, medeslepen zal. - De mannen van vooruitgang hebben dit met de reactionnairen gemeen, dat zij het tegenwoordige als onvolmaakt en verbetering eischende erkennen. In deze overeenstemming ligt reeds eene der redenen, waarom, als onwillekeurig en ter goeder trouw, deze beide uitersten elkander raken. De voorstander van vooruitgang evenwel acht het bestaande geenszins als verbastering, maar als noodzakelijk moment in het algemeene ontwikkelingsproces, waaruit door voortgaande ontwikkeling, langs den weg van hervorming, het hoogere en het betere voortkomen zal en moet. Maar ook hier is verschil, groot verschil in snelheid en kracht van beweging. Met den eenen is het allezins mogelijk bedaardelijk meê te gaan; een ander eischt meerdere vlugheid en inspanning van krachten, en laat spoedig den man van verstramde
leden en van trage handen op wijden afstand achter zich; en wederom een ander brengt u in gevaar om, in het driftig vooruitgaan, voorbij te zien wat opgemerkt, te vertreden wat gespaard moest worden en aan te landen waar gij, waar hij zelf niet wezen wil. En nu nog doelde ik niet op het uiterste uiterste; want er zijn er die beweging en bewegelijkheid als het eigenlijke doel, verwoesting als een noodzakelijk en voorbijgaand kwaad, onregt en dwang als het geoorloofd middel om tot algemeene vrijheid en gelijkheid te komen, beschouwen, en die een ieder, die zich aan hen overgeeft,
| |
| |
met woest en onweêrstaanbaar geweld, als van eene steile hoogte en langs steile afgronden henenvoeren, totdat zij zelven met hunne volgers, door eigene vaart voortgesleept, blindelings aan hun noodlot zich moeten onderwerpen, en niet anders kunnen dan voortjagen en voortijlen, zonder dat er tijd tot nadenken en alleen de bede overblijft, dat hun val niet groot noch onherstelbaar zij.
Het is wel zonder nadere aanwijzing duidelijk, dat ik de drie hoofdrigtingen van onzen en van iederen tijd, Terugwerking, Behoud en Hervorming bedoel. Die deze rigtingen volgen worden Reactionnairen, Conservatieven, Hervormingsgezinden, en deze laatste ook Vrijzinnigen en mannen van den vooruitgang genoemd. Bij het Hervormingsstelsel, als verschillende wijzigingen, of, naar ik meen, als afwijkende uitersten, behooren nog de beginsels en stelsels van altijddurende Beweging en Omwenteling.
Maar nog zijn al deze benamingen en woorden niet juist genoeg bepaald. Het is gewisselijk onregt, om, gelijk daarvan het voorbeeld gegeven is, alle bestaande rigtingen, Reactie, Behoud, Vooruitgang, als revolutionnair, uit omwenteling gesproten en tot omwenteling leidende, voor te stellen, en aan deze alle eene bepaalde rigting, een uiterste van Terugwerking, eene vergedrevene Reactie, tegenover te stellen als alleen Anti-revolutionnair, en deze als het goede beginsel tegenover het booze onvoorwaardelijk en onbepaald aan te prijzen. Eenzijdigheid alleen, waardoor ook de schranderste en scherpzinnigste misleid kan worden, heeft tot zoo onbillijk oordeel geleid. Of moest ik alleen van misverstand en misbruik der woorden gewagen? Want dit is het toch wel beide, wanneer de man van vooruitgang, zoodra en omdat hij tot magt en invloed gekomen is, met den naam van behoudsman bestempeld wordt, als die namelijk van nu af den toestand bewaren en bestendigen wil, waartoe zijne voorafgaande en vooruitgaande beweging geleid heeft. De zin der woorden is een andere. Behoudsman is al wie, om welke reden dan ook, berust in den staat der dingen, welke uit het voorafgegane veeljarige en belangrijke tijdvak van beweging en reactie, van omwenteling en tegenomwenteling, is voortgekomen, en die nu beide, verdere ontwikkeling en reactie, vreest en tegengaat. De behoudsman schuwt alle algemeene veranderingen, die tot de instellingen en wetten doordringen, maar de hervormingsgezinde, de vrijzinnige,
| |
| |
de voorstander van vooruitgang, wanneer hij eene belangrijke en beslissende verandering bewerkt en verkregen heeft, is daarom nog geen behoudsman geworden: zijne leus blijft vooruitgang; en van den man der altijddurende beweging of der omwenteling is hij onderscheiden, niet omdat hij niet verder wil, maar omdat hij niet zoo woest en gewelddadig, noch ook zoo onophoudelijk vooruit wil gaan. De man des behouds is met stilstand en rust het best gediend, de hervormingsgezinde doelt op verdere ontwikkeling. De eerste erkent het bestaande, omdat het is, als goed; de laatste erkent het bestaande, niet omdat, maar naardat het is, en ziet er de voorwaarde en grondslag van ontwikkeling, verbetering, hervorming in. Hierin ligt het verschil der drie hoofdrigtingen: de voorstander van reactie erkent het bestaande niet, en wil terugkeeren tot hetgeen vroeger was; de conservatieve erkent het bestaande, volgens den regel, dat al wat is, goed moet zijn, dewijl het anders niet wezen zou; de vrijzinnige, hervormingsgezinde, oordeelt dat hij het voorbeeld moet volgen, hetwelk in de geheele schepping hem wordt aangewezen, dat namelijk uit het bestaande iets anders en hoogers ontwikkeld wordt. De eerste ziet naar het verledene terug, de tweede bepaalt zijnen blik tot het tegenwoordige, en de laatste houdt het oog voorwaarts, op eene betere toekomst, gerigt.
Ik spreek van rigtingen en beginselen, en niet van afzonderlijke meeningen. Omtrent den besten regeringsvorm, de vrijheid van onderzoek, van onderwijs, van vereeniging, kunnen mannen van verschillende rigting onderling overeenstemmen: gelijk wij inderdaad meermalen in onzen leeftijd uit zoodanige overeenstemming de tijdelijke vereeniging hebben gezien van die anders lijnregt tegen elkander overstonden, en die bij hunne vereeniging zelve zich wel bewust waren, dat zij na de beslissing, hetzij tot overwinning, hetzij tot nederlaag, weêr gescheiden zouden en moesten worden. Die tijdelijke en voorbijgaande vereeniging, geloof ik meer aan gedeeltelijke maar wezenlijke overeenstemming, dan aan wederzijdsche overeenkomst of verbindtenis te moeten toeschrijven. Meermalen verraste mij eene treffende gelijkheid in redenering en het gebruik derzelfde wapenen, - bij mannen, die niet gaarne als elkanders bondgenooten zouden willen beschouwd worden, ja, die geacht moeten worden nog vijandiger tegen elkander over te staan,
| |
| |
dan tegen hen, die zij gelijkelijk bestrijden, terwijl toch blijkbaar eigene overtuiging en goede trouw tot die gemeenschap van handelen en strijden hadden geleid. Doch niettegenstaande die tijdelijke vereeniging en gedeeltelijke overeenstemming, blijven de rigtingen uiteenloopen en zijn de beginselen verschillende. En voor de zegepraal der waarheid en het heil der menschheid hangt veel meer van beginsel en rigting, dan van afzonderlijke meeningen af.
Van beginsel spreken wij, en verstaan daardoor niet alleen, noch zelfs voornamelijk het uitgangspunt, de eerste stelling, waarvan het geheele stelsel uitgaat en waarmede alle opvolgende stellingen als de gevolgtrekking met de praemisse verbonden zijn; neen, het geldt meer dan dit: het beginsel in onzen zin is iets hoogers dan de regel of aanwijzing van den vorm; het is de grondwaarheid zelve, waarop het geheele stelsel als op zijnen grondslag steunen moet, het is de geest die het al bezielt, en, - van een waar beginsel spreken wij, - de adem van den Eeuwigen, die aan al onze voorstellingen en begrippen kracht en leven mededeelt. Ik ga het ophelderen met een voorbeeld. Gelooft gij aan eene geheele, altijd voortgaande en toenemende verbastering van het menschengeslacht, gij zult ook en moet reactionnair wezen; want alleen door terug te gaan, kunt gij naderen tot de oorspronkelijke zuiverheid en volkomenheid. Gelooft gij daarentegen eene altijd voortgaande ontwikkeling van het menschdom, gij zijt reeds daardoor hervormingsgezind en kunt niet anders dan vooruitgang bedoelen. Mist gij het geloof aan regelmatige, voortgaande verbastering of ontwikkeling, heeft de twist over godsdienstige en zedekundige waarheid u tot twijfelzucht of onverschilligheid vervoerd, hebt gij met minachting van algemeene beschouwingen het werkelijk bestaande lief gekregen, - of anders en beter, rekent gij het tegenwoordige tijdstip en ook de eerstvolgende tijden voor verdere ontwikkeling en algemeene, heilzame verandering ongeschikt, gij zijt dan conservatief, behoudsman, ofschoon bij de laatste veronderstelling meer in schijn dan in de daad. Wie alzoo redelijker wijze kiezen wil, moet vooraf de vraag omtrent de bestemming en ontwikkeling der menschheid hebben onderzocht en voor zich zelven
beslist, of zoo niet, dan zal hij, bij gemis van een vast beginsel, ongestadig in zijn denken en spreken, en der zaak, die hij voorstaat, tot oneer en schade zijn.
| |
| |
Behalve deze eerste grondwaarheid, zijn er nog eenige andere voorname leeringen, die vooraf met juistheid onderzocht moeten worden, indien wij, bij den strijd van beginselen en meeningen, eene welberadene keus willen doen. Het geldt hier den oorsprong en grond van het hoogste gezag in den Staat, het regt en het wezen van vertegenwoordiging, het regt en de gevolgen van vrijheid van drukpers, nog de regelen bij de onderwijzing en vorming van den jeugdigen mensch in acht te nemen en te volgen, zelfs ook de waarheid, den grond, de geschiedenis der Christelijke leeringen, het weêrkeerige verband van geest en stof, en wat nog meer hier te noemen zou zijn. Dat onderzoek ligt niet te ver buiten het bereik van ieder, die de voorlichting van anderen, behoudens eigen, vrij en zelfstandig oordeel, tot vermeerdering en verheldering zijner kennis weet aan te wenden. Wie dat onderzoek verwaarloost, is in het gevaar van door den stroom der meeningen, ondanks zich zelven en als eene weêrlooze prooi, te worden medegevoerd; hij wordt afhankelijk van de schranderheid, de geestdrift, het gezag zijner leidslieden, daar hij toch alleen afhankelijk behoorde te zijn van de waarheid, zoo als zij zich aan hem heeft geopenbaard. Wie reactie, behoud of vooruitgang voorstaat, en zich niet bewust is waarom en op welken grond, bereidt zich ligtelijk, maar wanneer het te laat zal zijn, pijnelijk en vruchteloos naberouw. Wie daarentegen handelt naar wezenlijke gronden van overtuiging en pligt, is verantwoord voor zijn geweten, voor de menschheid en voor den eeuwigen Regter, en zelfs zijne onwillekeurige dwaling zal hem niet worden toegerekend.
Reactie, Behoud, Hervorming, het zijn de benamingen, die het eerst en meest algemeen, in onzen leeftijd, van de staatkunde en hare onderscheidene stelsels zijn gebezigd geworden. Indien zij uitsluitend tot dat gebied behoorden, ik zou het niet gewaagd hebben om daarover te spreken. Maar gelijk alle deelen der menschelijke kennis onderling naauw verbonden zijn, heeft men die bewoordingen en de daardoor aangeduide beginselen ook op het meer algemeene terrein van godsdienstige en zedelijke beschaving, volksonderwijs en opvoeding overgebragt, en behoort het als zoodanig ook tot mijne roeping en pligt, om niet alleen kennis te nemen van hetgeen onder de gezegde leuzen bestreden en verdedigd wordt, maar ook voor mij zelven eene keus te doen, opdat ik wete aan
| |
| |
welke zijde, onder de strijdende partijen, mijne plaats moet zijn, en opdat ik, is het noodig, mede helpe strijden voor hetgeen ook mij ter handhaving en verdediging is opgedragen. En als ik dan nu voor mij zelven eene keus moet doen, gij hebt het reeds lang uit mijne redenen verstaan, dan beveelt zich aan mij het beginsel en stelsel van hervorming met het gebiedend gezag der waarheid, en met uitsluiting van al het tegenovergestelde, aan.
Terwijl ik dit nederschrijf herinner ik mij, nu reeds vóór vele jaren, over het beginsel en stelsel van Terugwerking, Reactie, gesproken te hebben: het was niet tot aanprijzing, maar tot bestrijding en waarschuwing. Op hetzelfde, althans niet veel gewijzigde standpunt als toen, en in geheel gelijke rigting, beweegt zich ook nu mijn geest, mijn denken, spreken, handelen. Als een onweêrstaanbaren drang gevoel ik in mij, gij moogt het eene inwendige roeping noemen, om het streven naar Hervorming te helpen bevorderen, waarheid en vrijheid voor te staan en te verdedigen. Waarheid en vrijheid zijn sedert lang voor mij levenskwestiën geweest: ik geloof dat daarin de levenskwestie, de vraag der toekomst voor de geheele menschheid ligt. Laat mij dan mijne innerlijke overtuiging en roeping volgen, en openlijk verklaren, wat zich aan mij ter aanprijzing van het beginsel en stelsel van Hervorming heeft voorgedaan.
Het beginsel en stelsel van Hervorming doelt op vooruitgang, en heeft dat doel gemeen met twee andere stelsels, die de Hervorming als hare uitersten erkennen moet, maar als hare zusters of geestverwanten niet erkennen mag; ik heb ze reeds genoemd: zij zijn Beweging en Omwenteling. Die het Hervormingsstelsel bestrijden, hebben de Beweging en Omwenteling met haar op één lijn gesteld, en al deze drie stelsels onder de gemeenschappelijke omschrijving van revolutionnair begrepen en geoordeeld. Wij protesteren tegen die gelijkstelling. Wij erkennen het, ligtelijk komt Beweging of Omwenteling uit het streven naar Hervorming voort. Wie vooruitgang, maar gematigd, en geleidelijke ontwikkeling bedoelt, wordt ligtelijk voorbijgestreefd door
| |
| |
wie zich in dezelfde rigting bewegen, maar met meerdere drift en sneller vaart. Het voorbeeld van eene Staatsomwenteling, nu vóór drie jaren, waardoor de voorstanders van Hervorming schier evenzeer als hare tegenstanders verrast en overvallen zijn geworden, ligt nog allen versch in het geheugen, en moet wel tot waarschuwend baken zijn, dat niet anderen op dezelfde klip verzeilen en stranden. Dat voorbeeld, zoo geschikt, om, bij ons meer bezadigd volkskarakter, velen van vooruitgang en hervorming, als leidende tot Omwenteling, af te schrikken, bewijst daarom het wenschelijke en het veilige van stilstand of teruggang nog niet, en mag althans niet misbruikt worden om den hervormingsgezinde, als ware hij tot omwenteling gezind, aan smaad en miskenning prijs te geven. Wie ook in beweging en omwenteling lust en vreugde moge hebben, ik voor mij gevoel van beide afschuw en schrik, eerst om de onrust, het onregt en de jammeren, die met beweging dikwijls, en met omwenteling altijd gepaard gaan, maar ook omdat juist die onrustige beweging en de woeste omwenteling aan ware en duurzame hervorming in den weg staan. Iedere hervorming, waarvan de geschiedenis gewaagt, is dan het voorspoedigste geweest, wanneer zij zonder heftige schokken heeft kunnen tot stand gebragt worden: zij is daar gestuit, of zelfs tot Reactie omgekeerd, waar beweging en omwenteling niet hebben kunnen vermeden worden. Maar terwijl ik het stelsel van beweging en omwenteling afkeur en verafschuw, zie ik toch waarlijk evenmin het heil der menschheid in doodelijke rust of in teruggang, en hoe dikwijls hervorming in beweging en omwenteling ontaard moge zijn, ik weet er echter niet anders noch beter op, dan dat het beginsel van hervorming bewaard blijve, en die het in beoefening brengen zich
zachtelijk aan anderen spiegelen en wijsheid leeren. Het is hiermede als met al het misbruik van het ware en goede. Het misbruik komt niet voort uit het beginsel, maar uit de onzuiverheid van begrippen en bedoelingen, waarmede het beginsel aangevat, in werking gebragt of misschien wel alleen als masker gebezigd wordt, om andere, booze neigingen en wenschen te bedekken en te verbergen. Wie hervorming wil, moet omwenteling schuwen. Deze bezoedelt de zaak der menschheid, door de gruwelen die zij teelt; zij vertraagt de hervorming en werkt hare uitbreiding tegen. Wie hervorming wil, moet zich door liefde
| |
| |
tot de waarheid en tot de menschheid laten besturen; wie omwenteling zoekt volgt onzuivere en onedele beginselen, of anders, door ijver verblind, is hij van redelijk voorstander van hervorming een dweeper en waanzinnige geworden. Hervorming jaagt het ideaal van volkomenheid na, hetwelk Godsdienst en Wijsbegeerte beide doen kennen, als in het eeuwige Verstand gegrond, en der menschheid van de vroegste tijden af, in meerdere of mindere zuiverheid, maar niet tot bloote beschouwing, voorgehouden; en terwijl zij dat Ideaal zoekt nader te komen, laat zij niet buiten opmerking wat voor hare voeten ligt, maar erkent het bestaande en gebruikt het als het aangewezene middel om tot iets hoogers en beters te komen. De Omwenteling, zoo zij al bij het begin hetzelfde Ideaal voor oogen heeft, jaagt met uitzinnige drift over alle hindernissen en beletselen heen; verbreekt, vertrapt en doodt al wat haar in den weg treedt, en ziet eerst daarna in, dat zij haar doel heeft gemist en van de voorgestelde volkomenheid verder verwijderd geworden is. De Hervorming doelt op het heil der menschheid, eerbiedigt aller regten, verfoeit het onregt, en ziet het aan dat hare voorstanders opgeofferd worden. De Omwenteling zoekt hare voorstanders op te heffen, en offert hare tegenstanders op, en daarna verwerpt en verslindt zij hare eigene kinderen. Robespierre was een man der omwenteling; daarentegen de groote Menschenzoon, wiens gezegende naam door Fransche ligtzinnigheid met dien van den man des bloeds in éénen adem zâamgevoegd is geworden, Hij, wien wij gaarne eerbiedigen als Voorganger en Heer, is Hervormer voor zijne eeuw en voor alle toekomstige eeuwen geweest. De man der Omwenteling ontzag en spaarde geen bloedige offers, maar die hij van anderen eischte; de
groote Menschenzoon ontzag en spaarde geen bloedig offer, maar dat anderen eischten van hem. De eerstgenoemde jaagde de zegepraal na van een beginsel als zijn doel, en het lijden der menschheid was voor hem het middel om tot dat doel te geraken. Onze Heer werkte ook om een beginsel, het beginsel van geest, leven, liefde, in de menschheid te doen zegevieren, en zijn persoonlijk lijden was het middel om de menschheid tot die zege en daarmede tot hooger geluk te voeren. De man der Omwenteling ziet anderen voorbij om zich zelven te verheffen, of anders verblindt hij zich door uitzinnige drift, zoodat hij noch zich
| |
| |
zelven, noch anderen meer ziet, en voortholt als het woeste en verscheurende dier, waarvoor ieder uit den weg gaat, die het nog ontwijken kan. Maar de ware zoon der Hervorming ziet zich zelven voorbij om anderen te zegenen. De Hervorming ontwikkelt het bestaande tot eenen hoogeren toestand; de Omwenteling verderft en verbreekt. De Hervorming brengt het leven aan; maar de Omwenteling den dood.
Het stelsel van beweging staat tusschen de Omwenteling en de Hervorming; het gaat uit van de veronderstelling, dat altijddurende beweging de verkregene resultaten der beschaving algemeen verspreiden, aan allen mededeelen en tegelijk tot verdere ontwikkeling leiden moet. Die veronderstelling is waarheid, zoo veel zij doelt op het inwendige, rustelooze en verborgene leven des geestes; zij wordt tot dwaling, zooveel zij door uitwendige verandering van instellingen en regelen de inwendige ontwikkeling verhaasten wil. Het uitwendige is niet meer dan de vorm en daarom moet het inwendige daaraan vooraf gaan. Geene andere verbetering moet worden ingevoerd, dan die door den inwendigen toestand van het volk, de kerk, de menschheid noodig en mogelijk geworden is. Het inwendige moet gezuiverd, hervormd, veredeld worden: dan zal de uitwendige vorm als van zelf ontstaan, of anders zonder heftige beweging in het aanzijn kunnen geroepen worden. Het volk, de kerk, de menschheid, gelijk ieder afzonderlijke mensch, is een organisch geheel, dat gelijkmatig en in ieder van zijne deelen ontwikkeld moet worden, of dat anders, bij eenzijdige ontwikkeling en overprikkeling van het eene deel ten koste van het andere, na schijnbaren en kortstondigen bloei, verkwijnen en sterven moet. De Beweging jaagt de menschheid voort om gedurig andere vormen, als waren het zoo vele wisselkleederen, aan te nemen; de Hervorming leidt de inwendige ontwikkeling en bevordert haar, en zoekt voor iederen inwendigen toestand het meest gepaste kleed. De beweging bouwt en breekt af, en bouwt weder op, zonder ooit te komen tot rustig wonen. De Hervorming verbreekt ook het verouderde en onbruikbare, en stelt iets beters daarvoor in de plaats; maar dat afbreken en opbouwen is haar het middel, het rustige en veilige
wonen is haar doel.
| |
| |
Doch genoeg reeds, om het wezenlijke onderscheid aan te wijzen, dat er is tusschen Hervorming, Beweging en Omwenteling. Vooruitgang is het doel van allen; maar dat doel wordt het beste bereikt door Hervorming. Deze, maar niet gene, verdedigen, zoeken, beminnen wij. Laat mij haar nog, met eene drieledige aanbeveling, aan het welwikkend oordeel mijner lezers voorstellen.
Het beginsel en stelsel van Hervorming steunt alleen en uitsluitend op eenen waren grondslag, die gelegen is in den aanleg en bestemming des menschen tot steeds toenemende volmaking. - Wie zoodanigen aanleg en bestemming loochenen moge, ons is het openbaar geworden, dat het leven der menschheid, haar inwendig, geestelijk leven, eenen hoogeren en goddelijken oorsprong heeft, en daarom tot steeds grootere gelijkheid met het oorspronkelijke leven der Godheid, waarvan het is uitgegaan, tot altijddurende en oneindige ontwikkeling geschikt en bestemd is. Wat iedere godsdienst leert, dat de mensch tot hoogere, zedelijke volmaking geleid moet worden, en dat hij tot het eeuwige leven geroepen wordt, steunt op denzelfden grondslag. Wat in ieder mensch mogelijk is, kan en moet ook in de geheele menschheid geschieden. De geschiedenis toont de verwezenlijking hiervan aan: er is meerdere ontwikkeling en beschaving bij het tegenwoordige menschengeslacht, dan vroeger geweest is. Iedere latere toestand der menschheid, als een geheel beschouwd, is ontwikkeling en verbetering van den toestand waarin zij vroeger verkeerde. De som van kennis, wijsheid, zedelijkheid, en ook van ware en waardige levensvreugde, is met iedere eeuw en met ieder geslacht der menschen meerder geworden. Wie dit loochent en ons misschien wijst op enkele uitstekende lichten der oude wereld, hij brengt op geheele volken en geslachten over, wat slechts behoorde tot enkelen; hij ziet voorbij, dat ieder wel in zijne tijdgenooten opmerkt de onkunde, dwaling, het booze en het lijden der individuën, maar dat het individuële meestal in de geschiedenis verdwijnt, tenzij van enkelen, die een beslissenden invloed op hunnen tijd geoefend hebben, maar ook juist daardoor bewezen zijn niet gewone menschen te wezen.
Neen, wij zien niet voorbij de onkunde en dwaling, het booze en het lijden dat, rondom ons, in de menschheid is: wij zien daarin
| |
| |
afwijking, verbastering, ontaarding; ten deele ook het noodwendige gevolg van onze eindigheid. Maar mogen wij nu daarom de vatbaarheid en geschiktheid van het menschdom voor voortdurende ontwikkeling loochenen? Mogen wij voorbijzien of miskennen, wat ons gegeven is in zoo ruime mate, om de menschheid tot zedelijke herstelling, tot hare geestelijke wedergeboorte te leiden? Wat de mensch niet uit en door zich zelven vermag, dat vermag hij door de beschikking en den bijstand der eeuwige Liefde.
Omdat de mensch tot voortdurende ontwikkeling bestemd is, en deze zijne bestemming geene verandering ondergaat door zijne dwaling of zonde, daarom is Hervorming het eenige beginsel, dat algemeen en voor het geheel der menschheid en voor alle tijden geldende kracht hebben kan. Van uitwendige vormen zijn de beste, die het zuiverste beantwoorden aan den innerlijken toestand der menschen. Het geldt ook hier, dat het uitwendige alleen op die wijze op de hoogte van den tijd kan zijn. Daarom moet ook iedere uitwendige vorm geacht worden, alleen voor een bepaalden tijd geschikt te zijn, en daarna moet hij veranderen en onbruikbaar worden. Wie het verouderde, als door kunstmiddelen, in het leven bewaren wil, moet wel arbeid en olie verliezen, als de kunstenaar der middeleeuwen, die het geheime middel tegen den dood en den steen der wijzen zocht. Alleen door Hervorming kan het inwendige, geestelijke leven der menschheid bewaard, ontwikkeld en verhoogd worden, en in steeds vernieuwde en altijd gepaste vormen te voorschijn treden.
Het beginsel en stelsel van Hervorming vereenigt in zich al het goede, dat in de overige stelsels van Behoud en Terugwerking gevonden wordt en het neemt het schadelijke daarvan niet in zich op. De Reactie wijst ons op een beter verleden, een krachtiger voorgeslacht, ook meerdere uitwendige welvaart. De Hervorming stelt ter zijde wat in die lofspraak overdrevens is, - en dat is niet weinig, - maar erkent echter het vele goede, dat in de vaderen geweest is; meer bepaaldelijk ten aanzien van ons volk en vaderland, erkent zij onze vroegere meerderheid boven andere natiën, omdat ons volk, in vroegere eeuwen, vrijzinniger, meer gunstig voor hervorming en vooruitgang was, dan toen de overige volken waren. De voorvaderlijke vormen, waarvan nu
| |
| |
vele verouderd zijn, waren toen blijken van vooruitgang, in vergelijking van wat vroeger geweest was. Wanneer wij dan den zin der vrijheid in ons zelven en anderen aankweeken, wanneer wij moedig wegwerpen wat ons als dwaling kenbaar geworden is, dan volgen wij slechts het voorbeeld onzer vaderen zelven, want zij hebben evenzoo gedaan; en wat in de voorvaderlijke begrippen en instellingen, als de vrucht van eenen vrijen en onbekrompenen geest, ook nu nog bruikbaar en goed kan zijn, ik geloof, dat de Hervorming eerder dan de Reactie het overnemen en navolgen zal. Wat daarentegen in de vroegere vormen, staatswetten en instellingen verouderd en onbruikbaar geworden is, staatkundige, schoolsche, godgeleerde dwaling, het moge bij de verdediging van sommigen begeerlijk en bekoorlijk schijnen aan onze eeuw, het zal evenmin tot het volksleven andermaal doordringen, als de verouderde kleeding, mobilair en bouworde van vroegere eeuwen anders dan een luimigen en voorbijgaanden bijval in onze tijden vinden kan. - De Reactie wijst op verbastering en ontaarding; de Hervorming erkent haar, vooral waar op het gebied van godsdienst of wetenschap de oorspronkelijke zuiverheid door latere bijvoegselen is verdonkerd geworden. Zelfs weigert zij in dezen den teruggang niet, omdat zij daarin ontwikkeling, verbetering en veredeling ziet. Alleenlijk, zij wil teruggang zoo min als vooruitgang door omkeering en geweld: den mensch zelven wil zij leiden tot een helder inzigt der waarheid, en de ontwikkeling der vormen weet zij, dat dan veilig aan den eigenen geest, de inwendige levenskracht, het onweêrstaanbaar vermogen der waarheid kan worden overgelaten. De Hervorming, even als het Behoud, schuwt alle geweld, onrust, wanorde. Alleenlijk offert zij aan de liefde tot rust de
waarheid en het regt niet op. Deze gaan bij haar boven alles en, met den blik op den Oppersten Bouwheer en Bestuurder des Heelals, verwacht zij dat het goede, dat vroeger geweest is en nu nog is, niet vernietigd, maar waar het op den achtergrond getreden was, in vernieuwd leven te voorschijn treden, en aan het doel des Eeuwigen, dat is de verdere ontwikkeling der menschheid, dienstbaar wezen zal.
Ik ga nog één stap verder, en beweer dat het beginsel en stelsel van Hervorming het eene mogelijke in onze dagen geworden is. Dat is reeds in zoo verre waar, als er
| |
| |
geen stilstand is, noch in de stoffelijke, noch in de zedelijke wereld. Der menschelijke natuur is het onuitwischbaar ingedrukt, om voorwaarts te streven en haar verlangen uit te strekken naar vrijheid, waarheid, licht. De menschelijke begrippen kunnen niet onderdrukt noch vernietigd worden, tenzij ze verouderd mogten zijn en daarom zich zelve vernietigden. Even zoo weinig is het mogelijk, wat waarlijk verouderd is, tot een nieuw en krachtig leven op te wekken. De Reactie kan vervolgen, in de gevangenis werpen, dooden; maar het wezen der menschen veranderen, de zon van den hemel afrukken en het plan des Eeuwigen veranderen of verstoren, dat kan zij niet. - Wilt gij een voorbeeld ter opheldering? Hoe was men niet tot voor weinige jaren gewoon den schranderen vorst te roemen, die, ofschoon zelf een zoon der Omwenteling, rust en orde en vrede in zijne uitgebreide staten wist te bewaren en te handhaven. Lag niet het geheim zijner Regering vooral daarin, dat zij tot hervorming leidde al wat daarvoor vatbaar scheen, zoodat zij het voor allen blijkbaar deed zijn, dat het tegenwoordige beter was dan het verledene. En toch is die vorst, toen hij er niet aan dacht, en schier niemand het verwachtte, gevallen; maar vóór zijnen val had hij het stelsel van Hervorming voor dat van Behoud en Terugwerking verwisseld, en, naar het voorbeeld van vroegere koningen en keizers, was het in hem openbaar geworden, dat hij niet meer leefde voor het heil des volks, maar voor den rijkdom en de magt zijner dynastie; hij plaatste zich in eene valsche stelling, de door hem aangewende middelen misten hun doel, en, welke andere oorzaken de Omwenteling gehad moge hebben, zij ware echter niet mogelijk, of althans zij ware meer moeijelijk geweest, wanneer de Vorst nog
geëerd en bemind ware gebleven als een zoon der Hervorming, een man van den vooruitgang, een dienaar van zijn tijd, een medearbeider van den Oppersten Regeerder der wereld. - Het stelsel van Terugwerking heeft in den Oostenrijkschen staatsman een vertegenwoordiger gehad, schrander en talentvol boven velen; ook zijn stelsel, hoe lang volgehouden, is geeindigd in omwenteling, en door die omwenteling is het openbaar geworden, dat ook bij dat volk, op het gebied van godsdienst en wetenschap, vrijzinnige en heldere denkbeelden waren doorgedrongen en in het geheim aangekweekt, - nu voor een oogenblik met den schitterenden glans van
| |
| |
het hemelsche vuur te voorschijn getreden, helaas! niet zonder te verderven en te verwoesten, omdat de Hervorming krachtdadig bedwongen, te lang teruggehouden en alzoo tot Omwenteling geworden was. Nu heeft weêr de Reactie dáár en elders het hoofd opgestoken en vervolgd tot den bloede toe. De stem van Europa heeft reeds over haar geoordeeld, en de toekomst zal het toonen, dat zij tot haar eigen verderf gewoed heeft. - Er zijn mij nog andere en meerdere voorbeelden voor den geest, die ons volk en onzen toestand van naderbij betreffen, en die ook niet enkel tot het staatkundige gebied behooren; maar om te groote uitvoerigheid te vermijden, en ook om andere redenen, weêrhoud ik mij van deze voorbeelden hier bij te brengen. Het ware anders niet moeijelijk ook daarin aan te wijzen, dat waar verzuimd wordt, de vereischte hervorming en verbetering aan te brengen, daar altijd spanning, schokken, scheuring moeten ontstaan. De waarheid laat zich niet onderdrukken: ook uit het graf weet zij zich op te heffen en iederen last van zich af te werpen. Daarentegen wie verouderde dwaling, zelfs met talent en schitterende gaven, anderen aanprijzen wil, het is mogelijk dat hij voor zich zelven roem inoogste, maar zijn wezenlijk doel, de uitbreiding zijner begrippen en meeningen, bereikt hij nooit. Alleen wie den tegenwoordigen toestand der burgerlijke of der kerkelijke maatschappij zoo tracht te hervormen, dat daaruit een nieuw en verhoogd leven kan ontstaan, zal zijne pogingen en zijnen arbeid wel zien gelukken. Sedert lang heb ik reeds uitgezien naar den Vorst, den Staatsman, het kerkelijke Bestuur, den Wijsgeer, die met helderen zin en onwrikbaren moed, door hervorming, zuiveren en bevestigen, wat anders door beweging en omwenteling dreigt te
vergaan. Of die wensch in onzen leeftijd geheel vervuld zal worden, weet ik niet; maar dit weet ik, dat de menschheid haren loop volbrengen, en, trots allen tegenstand, hare bestemming bereiken zal. Ik spreek zoo, omdat ik, met meerdere vastheid dan de schepeling op den stuurman, mijn vertrouwen vestig op de magt en liefde van Hem, die zelf het licht is en zijne redelijke kinderen tot gemeenschap aan het licht geroepen heeft.
| |
| |
Ik heb naar vermogen en krachten het beginsel en stelsel van Hervorming doen kennen en aangeprezen. Ik moet de mogelijkheid aannemen, dat niet al mijne lezers overeenstemmen met mijne gevoelens, zoo als ik ze hier heb voorgedragen; maar er is iets, waaromtrent onder welgezinden geen verschil kan bestaan: ik bedoel de heilige roeping van allen, om in zich zelven te zuiveren, te hervormen, te veredelen, wat daarvoor vatbaar is. De maatschappij, de kerk, het volk is eene verzameling en vereeniging van individuën. Zoo als deze zijn over het geheel, zoo is ook de vereeniging en de maatschappij: zoodat, wie in zich zelven naar zuivering zijner kennis, veredeling zijner gezindheden en verhooging van den zegen zijns werkdadigen levens streeft, reeds daardoor, ook zonder zulks te willen of te weten, tot de Hervorming van het geheel zal hebben medegewerkt. Welke dan ook anders onze onderscheidene begrippen en meeningen mogen zijn, laat ons vereenigd zijn in dat streven naar persoonlijke veredeling, zoo zal de ware Christelijke broederschap, de onderlinge welwillendheid, de achting der braven, en de zegen des Eeuwigen, niemand onzer ontbreken.
h.j. spijker. |
|