| |
| |
| |
1815.
Précis de la Campagne de 1815 dans les Pays-Bas; par le Major d'Artillerie E. van Löben Sels, aide de Camp de S.A.R. le Prince Frédéric des Pays-Bas. Avec plans. Traduit du Hollandais. La Haye, Doorman. 1849. (Vervolg en slot van bladz. 338).
De veldslagen van Ligny en van Quatre-Bras waren voor Napoleon, òf geene overwinningen, òf ten minste geene beslissende overwinningen geweest; maar toch had hij zich, door die veldslagen, tusschen de legers van Blücher en Wellington in geplaatst; hij had, den 16den Junij, de doorbreking van de magt der bondgenooten verrigt. Zulk eene doorbreking kan groote, belangrijke gevolgen hebben, wanneer men daarna de gescheidene deelen van de doorgebrokene vijandelijke magt onvermoeid vervolgt, belet zich te hereenigen, en ieder dier deelen afzonderlijk en met overmagt aanvalt; - maar wanneer de partij, die de doorbreking heeft verrigt, zulk eene werkdadigheid niet betoont en na die doorbreking den tijd onbenuttigd laat voorbijgaan, dan blijft dat eerste voordeel meestal zonder belangrijke gevolgen, daar de beide deelen van het doorgebrokene leger spoedig trachten zich op een achterwaarts gelegen punt te hereenigen, en dán met vereenigde magt op nieuw den vijand het hoofd bieden. Hier, in 1815, had dit laatste plaats; de hoofden der bondgenooten gingen, na de veldslagen van Ligny en Quatre- | |
| |
Bras, met zoo veel bekwaamheid te werk, dat hunne twee groote legers elkander telkens meer nabij kwamen en spoedig vereenigd waren; en de onverklaarbare langzaamheid en werkeloosheid aan de Fransche zijde liet die hereeniging ongehinderd toe, en deed daardoor alle vruchten van de verrigte doorbreking geheel verloren gaan.
In persoon deelnemende aan den strijd en zelf zijne ruiterij tegen die van Napoleon aanvoerende, was Blücher, op den avond van den 16den, door een val van zijn paard zoodanig bezeerd, dat hij, voor het oogenblik, het opperbevel niet meer kon uitoefenen; dit ging toen over op Gneisenau, hetgeen hier minder kwaad was, omdat laatstgenoemde toch, met de daad, altijd opperbevelhebber was. Het Pruissische leger was bij Ligny geslagen; het moest terugtrekken; maar waarheen? - Lette men alleen op het voordeel, dat er in gelegen was, om in verband te blijven met de Rijnprovinciën, met die plaatsen, vanwaar het Pruissische leger zijnen toevoer van krijgsbenoodigdheden, zijne versterkingen ontving, dan moest de terugtogt naar de Maas geschieden, naar de zijde van Luik en Maastricht; maar deed men dit, dan verwijderde men zich van Wellington, dan maakte men de hereeniging met diens leger onmogelijk, of ten minste zeer twijfelachtig. Gneisenau zag teregt in, dat alles van die hereeniging afhing; dat het een zeer gering nadeel was, of het Pruissische leger al, voor het oogenblik, de gemeenschap met de Rijnprovinciën verloor; dat de overwinning op Napoleon dat nadeel dadelijk zoude herstellen; hij zag in, dat het daarom zaak was, niet naar de Maas terug te trekken, maar den terugtogt te verrigten in noordelijke rigting, om daardoor Wellington's leger te naderen. Het bevel werd gegeven om op Wavre terug te trekken, en aan die keus van terugtogtsweg is de verschijning van het Pruissische leger op het slagveld van Waterloo te danken.
Die terugtogt werd met het meeste beleid uitgevoerd. 's Nachts, of in den vroegen ochtend van den 17den Junij, verlieten de Pruissische legerkorpsen het slagveld van Ligny, herstelden spoedig onder den marsch de wanorde, die de strijd van den voorgaanden dag noodwendig moet veroorzaakt hebben, vereenigden zich te Gemblours met het legerkorps van
| |
| |
Bulow, dat intusschen was opgerukt, en zetteden toen verder den marsch voort op Wavre. Op den avond van den 17den Junij was Blücher's leger, nog ongeveer 90 à 100,000 man tellende, bij die plaats geheel vereenigd op de beide oevers der Dyle; het was dáár, op slechts drie uur afstands van de stelling bij Waterloo, waar Wellington's leger toen kwam; en tusschen beide waren geene bijzondere hindernissen van het terrein, of geene vijandelijke magt, die de hereeniging van beide legers kon beletten.
Niet weinig werd die terugtogt der Pruissen begunstigd door de onbegrijpelijke werkeloosheid van Napoleon. De spreuk der oudheid, ‘dat de Goden, wien zij ten val willen brengen, eerst het verstand ontnemen,’ dringt zich onwillekeurig aan de herinnering op, wanneer men de handelingen des Franschen Keizers bij den veldtogt van 1815 gadeslaat; er hangt, om zoo te zeggen, eene wolk van fatalismus over die handelingen, en het is, alsof eene hoogere magt den geest des veroveraars verbijstert, en daardoor de zege zijner tegenstanders voorbereidt. Zoek, bij dien veldtogt van 1815, niet die verbazende werkdadigheid, die van rust noch duur weet, en geen oogenblik onbenuttigd voorbij laat gaan; die kenschetsende trek van Napoleon als legerhoofd heeft hier plaats gemaakt voor eene traagheid, voor eene tijdverspilling, die, bij ieder veldheer te veroordeelen, in hem geheel onverklaarbaar zijn.
Het Pruissische leger trekt af, en hoezeer het reeds dag is toen sommige gedeelten van dat leger het slagveld van Ligny verlaten, wordt die terugtogt evenwel niet in het minste verhinderd of bemoeijelijkt; er heeft niet de minste vervolging plaats van de zijde der Fransche troepen, die daar, in het gezigt van den aftrekkenden vijand, om hunne legervuren blijven. Uren verloopen er, alvorens zich Napoleon's ruiterij in beweging stelt; maar zij weet niet eens, in welke rigting zij voort moet gaan om den terugtrekkenden vijand te vervolgen; en de toevallige vermeestering van eene Pruissische batterij, die door een misverstand den weg naar Namen was ingeslagen, doet gelooven, dat Blücher's leger naar de Maas is afgetrokken. De geheele voormiddag van den 17den Junij verloopt, zonder dat er iets gedaan wordt; eene magt van 36,000 man wordt onder het bevel gesteld van den maarschalk
| |
| |
Grouchy, om daarmede de Pruissen te vervolgen; maar het is reeds middag voordat die magt van het slagveld van Ligny oprukt, en Blüchers leger is reeds spoorloos verdwenen.
Het Pruissische leger, den 16den bij Ligny geslagen, is twee dagen later weêr op het slagveld van Waterloo verschenen, en heeft daar de overwinning beslist. Dat dit gebeurd is, wordt door Napoleon en door zijne onbepaalde bewonderaars geweten aan de misslagen van Grouchy, die zijne voorschriften slecht nakwam, en niet zorgde van steeds met zijne magt tusschen het leger van Napoleon en dat van Blücher in te blijven. Er is waarheid en onwaarheid in die beschuldiging.
Onwaar is de beschuldiging, dat Grouchy zijne voorschriften niet zou hebben nagekomen; want die voorschriften waren van een zeer algemeenen, onbepaalden aard, en gingen uit van de onderstelling - waarin Napoleon schijnt te hebben verkeerd - dat door den slag bij Ligny het Pruissische leger voor eenigen tijd buiten werking was gesteld, en zich haasten zou naar de Maas terug te trekken. Die voorschriften hielden dus geen last in aan Grouchy, om eene vereeniging van Blücher's leger met dat van Wellington te beletten, daar Napoleon de pogingen tot zulk eene vereeniging niet onder de waarschijnlijke zaken stelde.
Maar de beschuldiging is waar, in dien zin, dat Grouchy zijne taak, om het Pruissische leger te vervolgen, op eene zeer gebrekkige wijze vervulde. Niet verder dan tot Gemblours, op slechts een paar uren afstands van het slagveld van Ligny, kwam den 17den de hoofdmagt van Grouchy; en die bevelhebber was, om 10 uur 's avonds, nog geheel en al onkundig van de rigting, waarin Blücher was teruggetrokken. Ziedaar bijzonderheden, die ten sterkste pleiten tegen de werkdadigheid en het beleid, waarmede de vervolging plaats had; een marsch van slechts een paar uur te doen, wanneer men een terugtrekkenden vijand wil vervolgen, dit is eigenlijk niet vervolgen; en onbegrijpelijk en onverschoonbaar is die onkunde aangaande den terugtogtsweg des vijands; men oorloogde toch in geen woestijn, maar in eene bevolkte landstreek; ligte ruiterij, in ver- | |
| |
schillende rigtingen uitgezonden, had, door het ondervragen der landbewoners, dadelijk den terugtogtsweg der Pruissen moeten doen kennen; een leger van zestig of zeventigduizend man kan niet onbemerkt wegtrekken, als ware het eene sluippatrouille.
Wellington had gedurende den nacht van den 16den op den 17den Junij te Quatre-Bras verschillende versterkingen gekregen, en, nog niets wetende van Blücher's nederlaag bij Ligny, maakte hij zich gereed om, in verband met het Pruissische legerhoofd, op den 17den den strijd van den vorigen dag voort te zetten. Eerst op den ochtend van den 17den kreeg de Britsche veldheer het berigt van den aftogt der Pruissen, en dit veranderde zijn besluit en deed hem nu bevel geven tot den terugtogt naar de zijde van Brussel. Om 10 ure 's ochtends begon het Engelsch-Nederlandsche leger die beweging.
Ook hier valt het gemakkelijk aan te toonen, dat Napoleon weêr de beslissing van den oorlog in handen had. Wanneer Ney den aanval op Wellington tijdig had hervat; wanneer Napoleon vroeg van de zijde van Ligny was opgerukt en op den linkervleugel van het verbondene leger had aangevallen, waarvan hij slechts een paar uur verwijderd was, dan had dat leger den strijd niet kunnen ontwijken, en dan had de beslissende slag, nu den 18den in de velden van Waterloo geleverd, reeds den 17den te Quatre-Bras plaats gehad. Maar onder geheel verschillende omstandigheden, oneindig gunstiger voor den Franschen Keizer, zou die slag op den 17den geleverd zijn; Napoleon's leger zou dezelfde sterkte gehad hebben, die het nu te Waterloo had, maar dat van Wellington zou minder sterk zijn geweest; en, wat alles afdoet, niet één Pruissisch soldaat zou op het slagveld hebben kunnen komen. Uit hetgeen den 18den is gebeurd op het slagveld van Waterloo, kan men dus met regt besluiten, dat die strijd op den 17den de geheele nederlaag van Wellington's leger zou zijn geweest.
Maar ook die gunstige kans werd verzuimd; Ney viel niet aan, en Napoleon, laat in den ochtend oprukkende, kwam eerst na den middag te Quatre-Bras aan, juist op het oogenblik, dat ook de troepen van Ney zich in beweging stelden.
| |
| |
De vereenigde Fransche magt trok toen, in de rigting van Brussel, den Britschen veldheer achterna, zonder dezen, die zijnen terugtogt door eene sterke ruiterij onder Uxbridge deed beschermen, eenige nadeelen te kunnen toebrengen. Bij Genappe had nog een ruitergevecht plaats, dat in het voordeel van Uxbridge afliep; ten noorden van dat stadje zette Napoleon's leger de vervolging voort, totdat het, om 7 uur 's avonds, te Maison du Roi kwam, op een groot uur afstands van het gehucht Mont St. Jean, waar de beide steenwegen van Charleroi en van Nivelles naar Brussel zich vereenigen. Hier werd de vervolging gestaakt; de Fransche ruiterij, verder willende voortrukken, werd tegengehouden door het geschutvuur des vijands; en de sterke massa's, die de bondgenooten op verschillende punten vertoonden, deden hun voornemen kennen om stand te houden en den aanval af te wachten. Het late uur van den dag en de sterke regen maakten het echter ondoenlijk, om nog op den 17den slag te leveren, en de beide legers sloegen hunne bivouacs op, en maakten zich gereed tot dien strijd, die over het lot van Europa zoude beslissen.
Op den avond van den 17den Junij waren dus de stellingen der wederzijdsche legers als volgt: Napoleon stond met bijna 72,000 man op een uur ten zuiden van Mont St. Jean; Grouchy, met de hoofdmagt van zijn 36,000 man sterk leger, te Gemblours; die beide deelen van het Fransche leger waren dus gescheiden door eenen dagmarsch afstands, en door de tusschen beide stroomende rivier de Dyle. Bij de bondgenooten was Blücher, met 90 à 100,000 man, in en om Wavre; Wellington, met bijna 68,000 man, in de stelling van Waterloo, op slechts drie uur afstands van de Pruissen; op een paar uur westelijk van Waterloo, te Halle, stond een troepencorps van 12 à 15,000 man, onder Prins Frederik der Nederlanden.
Op den avond van den 17den Junij was dus de toestand van zaken veel gunstiger voor de bondgenooten dan voor Napoleon; de bondgenooten waren verzekerd, van hunne legers den volgenden dag te kunnen vereenigen; Napoleon kon er niet op rekenen, dien dag Grouchy's leger bij het zijne aan te trekken. Behalve den meerderen afstand en de aan- | |
| |
wezigheid van de rivier de Dyle, tusschen de beide groote deelen der Fransche legermagt, was nog eene omstandigheid geheel in het nadeel van die legermagt; het was de slechte wijze, waarop zij, bij dien marsch van den 17den Junij, de veiligheidsdienst had verrigt.
De krijgsregels schrijven voor, dat, wanneer een leger eenen marsch verrigt in de nabijheid des vijands, het zich aan alle zijden met eene postenketen moet omgeven, die in alle rigtingen kleine troepenafdeelingen afzendt, om de omliggende landstreek te doorzoeken; dat, wanneer dit leger zich bij dien marsch in verschillende gedeelten splitst, het zoo veel mogelijk moet zorgen, dat tusschen de wegen, door die gedeelten gevolgd, zich geen groote terreinhindernissen, zoo als rivieren, meeren of gebergten moeten bevinden, daar deze de spoedige zamentrekking van het leger zouden verhinderen; en dat, tusschen de verschillende kolonnes, waarin een leger zich bij eenen marsch splitst, het verband moet worden daargesteld, door gedurig kleine afdeelingen ligte ruiterij van de eene kolonne naar de andere te zenden.
Die regels waren, bij de bewegingen van den 17den Junij, aan de Fransche zijde geheel en al verwaarloosd; de beide legers van Napoleon en van Grouchy waren gescheiden door de rivier de Dyle; die legers waren onderling weinig of niet in verband; de tusschen beide liggende landstreek werd volstrekt niet doorkruist en doorzocht. Integendeel, de ligte ruiterij der Pruissen, die hier met groote werkdadigheid en beleid handelde, had hare patrouilles op het bedekte terrein bij de Dyle ver vooruitgeschoven, tusschen de marschlijnen van Napoleon en van Grouchy; zij kon daardoor de bewegingen en handelingen des vijands van nabij gadeslaan en daarvan de bondgenooten onderrigten; zij verbrak daardoor de regtstreeksche gemeenschap tusschen de beide Fransche legerhoofden, zoodat de overbrengers van Napoleon's bevelen, om tot Grouchy te komen, toen deze reeds tot Wavre was voortgerukt, gedwongen waren eenen grooten omweg te maken over Quatre-Bras, Sombref en Gemblours; gewigtig, soms beslissend nadeel, daar in den oorlog zoo veel van tijd afhangt, en dezelfde beweging, die, op het oogenblik gedaan, eene volledige overwinning verschaft, zonder eenige gevolgen blijft, wanneer
| |
| |
zij een paar uur later verrigt wordt. Het is zeker, dat Grouchy, tijdig op het slagveld van Waterloo aankomende, daar de krijgskans kon doen keeren; het is zeker, dat, wanneer hij daar niet is gekomen, dit voor een gedeelte daaraan is te wijten, dat het bevel van Napoleon daartoe zoo veel tijd tot overbrenging vorderde. Zoo veel invloed heeft op de uitkomst des oorlogs de wijze, waarop zelfs de kleinste troepenafdeelingen hunne taak verrigten; en zoo dwaas is het, om de regels, die tot beveiliging der oorlogsmarschen worden aangegeven, te beschouwen als de uitvindingen van een bekrompen pedantismus, en ze geheel te verwerpen, zoo als hier door het Fransche leger werd gedaan.
De hoofden der bondgenooten, het voordeel van hunnen toestand inziende, besloten daarvan gebruik te maken, en met hunne vereenigde magt, den 18den Junij, den vijand eenen hoofdslag te leveren. Wellington moet het eerst het voorstel hiertoe hebben geopperd, en - nog onkundig van den toestand, waarin het Pruissische leger door den slag van Ligny was gebragt - zijn ambtgenoot hebben bekend gemaakt met het voornemen, om met het Engelsch-Nederlandsche leger bij Waterloo stand te houden en 's vijands aanval af te wachten, wanneer dat leger op de ondersteuning van een gedeelte van het Pruissische kon rekenen; Blucher, die een voornaam vereischte eens veldheers, stoutheid van besluit, bezat - antwoordde zijn ambtgenoot: dat niet een gedeelte, maar het geheele Pruissische leger den 18den Junij op Waterloo zoude trekken, en, wanneer dien dag de vijand niet aanviel, men hem den 19den zelf te gemoet zoude rukken.
Dat antwoord bepaalde het besluit van Wellington, om slag te leveren; een besluit, dat in alle opzigten is goed te keuren. Ten onregte toch hebben sommige Fransche krijgskundigen beweerd, dat de hoofden der bondgenooten beter zouden gedaan hebben, hunnen terugtogt verder voort te zetten, en hunne legers te vereenigen ten noorden van het bosch van Soignies, naar de zijde van de Nethe; zoo iets zou verkeerd geweest zijn: alles hing af van de vereeniging der beide legers van Blücher en Wellington; die vereeniging was, op den 18den Junij, te Waterloo onfeilbaar;
| |
| |
waarom die vereeniging dan verschoven tot eene andere plaats en tot een later tijdstip, daar zoo ligtelijk de eene of andere omstandigheid, en vooral de veranderlijke en mogelijk strijdige inzigten van twee verschillende legerhoofden, die vereeniging dan twijfelachtig of onmogelijk konden maken?
Het is een hoofdbeginsel der veldheerskunst, dat, wanneer er een veldslag zal geleverd worden, een legerhoofd met de meest mogelijke sterkte op het slagveld moet verschijnen; alles wat men op dat slagveld kan brengen, moet daargebragt worden; de kleinste afdeeling mag niet worden achtergelaten, want van hare aanwezigheid hangt mogelijk de uitkomst van den veldslag af, en die uitkomst kan beslissend zijn voor geheel den oorlog. Dat beginsel, aan welks trouwe nakoming Napoleon meer dan ééne zege heeft te danken gehad, is zoo eenvoudig en duidelijk, dat men zoude denken, dat het ten allen tijde heeft moeten worden gehuldigd; het tegendeel is echter waar; en wanneer men de krijgsgeschiedenis leest, vindt men ieder oogenblik afwijkingen van dat beginsel; ieder oogenblik vindt men voorbeelden, dat legerhoofden een gedeelte hunner magt van het slagveld verwijderd laten, meestal om daarmede doeleinden te bereiken van een ondergeschikt belang, volstrekt niet te vergelijken met het alles overwegende belang, dat aan de uitkomst van eenen veldslag is verbonden.
Ook hier kan de beoefenaar der krijgsgeschiedenis zulk eene afwijking van de goede beginselen bij Wellington opmerken; zulk eenen misslag, die onverklaarbaar is, en, ten minste tot nu toe, zelfs door de onbepaaldste bewonderaars van den Britschen veldheer nog niet verklaard is geworden. Te Halle, op slechts een paar uur afstands van het slagveld van Waterloo, stond eene magt, denkelijk 12 à 1500 man sterk, onder het bevel van Prins Frederik der Nederlanden; daar men eenen veldslag tegen Napoleon verwachtte, was niets natuurlijker, dan die magt tijdig bij het hoofdleger der bondgenooten aan te trekken; dit werd niet gedaan. Waarom niet? - mogelijk omdat Wellington nog altijd zulk een overdreven belang in het behoud van Brussel stelde; nog altijd geloofde, dat de vijand hem alleen door schijnbe- | |
| |
wegingen wilde bezighouden, maar voornamelijk de vermeestering dier hoofdstad beoogde; mogelijk dat Wellington daarom deze afdeeling te Halle liet, ten einde daarmede den weg van Mons naar Brussel af te sluiten. - De reden, die wij hier aangeven, is weinig afdoende, is slecht, beduidt eigenlijk niets; maar het is de eenige, die men voor zulk eene handeling bedenken kan.
Maar wat nog slechter, wat onverklaarbaar, wat geheel onbegrijpelijk is, wat naauwelijks valt te gelooven, is, dat op den 18den Junij, - toen het toch zóó duidelijk en zóó zeker was, dat Napoleon geene schijnbeweging meer beoogde, maar eenen grooten beslissenden veldslag, - dat men toen nóg niet dat legercorps van Prins Frederik naar Waterloo deed oprukken; het had daar tijdig kunnen aankomen; het had deel aan den strijd kunnen nemen; en er waren oogenblikken in dien strijd, waarop de komst van 12,000 man versche troepen voor de bondgenooten alles behalve onverschillig zou zijn geweest. Maar neen, ook gedurende den slag denkt men er niet aan, om dat legercorps tot zich aan te trekken; men zendt het geene bevelen; men geeft het geene berigten; het verneemt niets van den slag, die te Waterloo wordt gestreden; en het heeft even weinig invloed op dien slag, alsof het op honderde uren afstands van het slagveld ware geweest, alsof het in China hadde gestaan. Het is onmogelijk het denkbeeld van zich te weren, dat dit geheele legercorps door Wellington is vergeten geworden. Waarlijk, de Britsche veldheer heeft groote, roemrijke daden verrigt; blinde partijzucht alleen kan de uitstekende bekwaamheden loochenen, door hem bij meer dan ééne gelegenheid ten toon gespreid; maar wie zulk eene handeling, als die ten opzigte van dat legercorps te Halle, niet voorstelt als een grooten onbegrijpelijken misslag, die is vreemd aan alle krijgskennis, die doet te kort aan de waarheid der Geschiedenis!
Terwijl de bondgenooten zich dus gereed maakten tot den beslissenden strijd, had Napoleon even zoo het besluit genomen, den Britschen veldheer slag te leveren, en door diens nederlaag het Engelsch-Nederlandsche leger evenzeer buiten werking te stellen, als, naar zijne meening, ook het Pruis- | |
| |
sische leger buiten werking was gesteld door de nederlaag van Ligny. Slechts ééne vrees koesterde de Fransche Vorst; die, dat zijn tegenstander, den slag ontwijkende, in stilte zoude aftrekken. Napoleon, door zijn ongeduld aangespoord, verliet herhaaldelijk gedurende den nacht zijne legerstede, om zich met eigen oogen te overtuigen, dat de vijand, dien hij zocht, nog altijd dáár was; alles beantwoordde aan de verwachting des oorlogmans; de donkere vlakte bleef steeds bezaaid met de wachtvuren des vijands; geen gedruisch of wapenklank kondigde eene aftrekkende beweging van dezen aan; en toen de dag was aangebroken, en de verminderde regen een vrij uitzigt toeliet, zag men Wellington's leger in slagorde staan, gereed tot den beslissenden kamp.
Alvorens dien onvergetelijken kamp te schetsen, zal het noodig zijn, met een paar woorden de bewegingen en handelingen te vermelden, die op den 18den Junij buiten het slagveld van Waterloo plaats hadden, en van zoo grooten invloed zijn geweest op den afloop van den worstelstrijd tusschen Wellington en Napoleon.
Blücher, getrouw aan zijne belofte, had de bevelen gegeven, om zijn leger den 18den naar Waterloo te doen oprukken. De marsch moest aangevangen worden door het legercorps van Bulow, dat nog niet in gevecht was geweest, dat nog zijne volle sterkte had; Bulow, opbrekende van Dion le mont op den regteroever der Dyle, moest Wavre doortrekken, en zijne marschrigting nemen op het dorp St. Lambert, om vandaar op Napoleon's regtervleugel aan te vallen. Het legercorps van Pirch zou later in dezelfde rigting als Bulow oprukken. Ziethen's legercorps, van Bierge op den linkeroever der Dyle opbrekende, moest op Ohain trekken, een dorp, een klein half uur westelijk van St. Lambert gelegen, en dáár zich bij den linkervleugel van Wellington aansluiten. Thielmann's legercorps zou Wavre en de Dyle
| |
| |
bezet houden, als eene achterhoede den marsch der overige legercorpsen dekken, en daarna Ziethen op Ohain volgen.
Wanneer een leger, twee dagen nadat het eene nederlaag heeft ondergaan, weêr den vijand te gemoet trekt, door wien het geslagen is, dan bewijst dit eene geestkracht, die hoogen lof verdient; en die marsch naar Waterloo op den 18den Junij is dus ten hoogste eervol geweest voor Blücher's krijgsmagt. Maar wil men opmerken, welk eenen indruk eene nederlaag maakt, zelfs op een uitmuntend leger, dan lette men op de in het oog vallende langzaamheid, waarmede het Pruissische leger op den 18den Junij naar het slagveld van Waterloo oprukte. Bulow, wiens legercorps nog niets hoegenaamd had verloren of geleden, begint den marsch met het krieken van den dag; hij heeft slechts eenen afstand van vier uren gaans af te leggen, en toch is het vier uur in den namiddag, toen zijne twee eerste brigades op het slagveld van Waterloo verschijnen. Ziethen begint den marsch eerst om 12 uur; hij heeft geen drie uur gaans af te leggen, en toch is het over zeven uur 's avonds, toen, niet het geheele legercorps, maar slechts de voorste troepen op het slagveld komen. Men verklaart die langzaamheid door den slechten toestand der wegen, en door het oponthoud, dat Bulow ondervond bij eenen brand, die in Wavre uitbarstte, juist op het oogenblik, dat zijn legercorps die stad doortrok; maar de ware reden dier langzaamheid zal wel de indruk geweest zijn, door de nederlaag van Ligny gemaakt. Trouwens, dit bewijst niets ten nadeele van het Pruissische leger; want eene minder goede krijgsmagt, in den toestand van dat leger verkeerende, zou mogelijk, in stede van langzaam op te rukken, in het geheel niet zijn opgerukt.
Gedurende den marsch der Pruissische legercorpsen naar Waterloo, krijgt Blücher berigt van Thielmann, dat deze te Wavre door het overmagtige leger van Grouchy wordt aangevallen; Blücher doet zijn onderbevelhebber antwoorden, dat hij op geene versterking heeft te rekenen, zijne stelling te Wavre zoo lang mogelijk moet verdedigen, en daarna maar zijnen terugtogt moet verrigten, zoo goed en zoo kwaad hij kan. Dat antwoord van Blücher, dat besluit om den
| |
| |
marsch naar Waterloo voort te zetten, onverschillig wat er te Wavre gebeurde, verdienen den hoogsten lof; menig aanvoerder, met minder geestkracht bedeeld dan het Pruissische legerhoofd of zijn raadsman Gneisenau, zou, op het berigt dat zijne achterhoede aangevallen en ernstig bedreigd wordt, den marsch naar Waterloo hebben gestaakt, en tot bijstand dier achterhoede zijn teruggekeerd; Blücher ziet echter in, dat dit verkeerd zoude zijn; dat die strijd bij Wavre slechts van een ondergeschikt belang is; dat het er weinig toe doet, al ondergaat Thielmann daar zelfs eene geheele nederlaag; maar dat daarentegen alles afhangt van den strijd in de velden van Waterloo; hij zet dus zijnen marsch voort, en beslist daardoor Napoleon's nederlaag. Ook aan dat besluit van Blücher is de uitkomst des oorlogs toe te schrijven.
Hoe zeer steekt die bekwaamheid en geestkracht van het Pruissische legerhoofd af bij het gedrag van zijn tegenstander, van Grouchy. De blinde partijzucht, die te vaak elke ramp, elke nederlaag, aan opzettelijk kwaden wil meent te moeten toeschrijven, heeft ook ten aanzien van dien Franschen maarschalk hare werking doen gevoelen; en van meer dan ééne zijde is, even als tegen Ney, ook tegen Grouchy de beschuldiging van verraad ingebragt. Dat is eene valsche, eene onwaardige beschuldiging, door geen enkel feit gestaafd, door een geheel leven vol roem en zelfopoffering ten stelligste weêrsproken; dat is eene beschuldiging, die de geschiedenis dan ook alleen vermeldt, om haar ongerijmd te noemen; - maar, wat niet ongerijmd is, wat moeijelijk kan worden tegengesproken, is de beschuldiging, dat Grouchy, even als Ney, door gebrek aan beleid, door gemis van werkdadigheid, eene der voornaamste oorzaken is geweest van de nederlaag des Franschen legers en van den val van Napoleon. Onkunde of onbekwaamheid hebben ook hier weer dezelfde noodlottige uitkomst te weeg gebragt, als het verraad zou kunnen te weeg brengen.
Wij hebben gezien, dat Grouchy, op den 17den Junij, op eene jammerlijke wijze zijne taak, de vervolging van het Pruissische leger, had vervuld; de hoofdmagt van zijn leger was niet verder gekomen dan tot Gemblours, en tot tien
| |
| |
ure 's avonds bleef men onbekend met de rigting, waarin het Pruissische leger was teruggegaan. Eerst later werd men in het zekere onderrigt, dat Blücher terugtrok op Wavre; en Grouchy besloot nu, den 18den, ook daarheen te rukken.
Ziedaar een grooten misslag. Wel handelde Grouchy niet tegen de ontvangene voorschriften, want die hielden in het algemeen in, om de Pruissen te vervolgen, en dus, door op Wavre te trekken, kwam men die voorschriften letterlijk na. Maar Grouchy had moeten begrijpen, dat die vervolging der Pruissen hoofdzakelijk ten doel had, dezen te beletten zich met het Engelsch-Nederlandsche leger te vereenigen; dat door dien marsch van Blücher op Wavre er een groote stap tot die vereeniging was gedaan; dat het weinig zou baten, of men den vijand al natrok op Wavre, daar de Pruissische veldheer aan de Dyle gemakkelijk met een klein gedeelte zijner magt het Fransche legerhoofd kon tegenhouden, en intusschen met de hoofdmagt zich bij Wellington voegen; en dat dus Grouchy volstrekt niet op Wavre moest trekken, maar de Dyle moest overgaan op een hooger gelegen punt, waar geen vijand was om dit te verhinderen, zich bij Napoleon's magt moest aansluiten, of de Pruissische legercorpsen in de linkerflank aanvallen gedurende hunnen marsch naar Waterloo.
Zóó zoude een bekwaam legerhoofd zijnen toestand, zijne taak begrepen hebben; Grouchy niet, die zich letterlijk aan zijne voorschriften hield. Nóg werd er, bij de uitvoering dier voorschriften, slechts geringe voortvarendheid betoond. De opmarsch naar Wavre moet eerst laat zijn aangevangen; ten minste het was reeds twee uur in den namiddag, toen men die plaats bereikte. Gedurende dien opmarsch, toen de Fransche voorhoede bij het gehucht la Baraque is gekomen, op een uur afstands van Wavre, hoort men den donder van het geschut naar de zijde van Waterloo; de Keizer is dus slaags met den vijand, en de overtuiging daarvan doet sommige onderbevelhebbers van Grouchy het voorstel opperen, om den marsch naar Wavre te staken, oogenblikkelijk de Dyle over te gaan, en regtstreeks daarheen te trekken, waar het kanonvuur den strijd der hoofdmagten
| |
| |
verkondigt. Grouchy weigert; hij rukt op Wavre, en omstreeks vier uur 's middags valt hij daar Thielmann's legercorps aan.
De Pruissen hadden Wavre goed bezet, en achter de Dyle eene sterke stelling genomen, waarvan zij met veel beleid partij trokken; herhaaldelijk sloegen zij de aanvallen des vijands af. Te midden van dien strijd ontving Grouchy, omstreeks zeven uur 's avonds, een bevel, door Napoleon van het slagveld van Waterloo afgezonden, den last inhoudende, om oogenblikkelijk naar dat slagveld op te rukken; op dat late uur van den dag was dat bevel niet meer uitvoerbaar; 's avonds gelukte het aan een gedeelte der magt van Grouchy, om, bovenwaarts van Wavre, den overtogt van de Dyle te verrigten; de Fransche troepen behaalden eenig voordeel; en denkelijk, dat, wanneer niemand anders op het oorlogstooneel was werkzaam geweest dan Grouchy en Thielmann, het legercorps van den Pruissischen bevelhebber, den volgenden dag, bij den terugtogt voor de Fransche overmagt, verliezen zou hebben geleden. Maar den volgenden dag deed de tijding van Napoleon's nederlaag bij Waterloo dien voordeeligen toestand van Grouchy geheel verloren gaan, en het Fransche legerhoofd op niets anders bedacht zijn dan op eenen overhaasten terugtogt.
Wat zou het gevolg zijn geweest, wanneer Grouchy anders had gehandeld, wanneer hij het Pruissische leger bij den marsch naar Waterloo had aangevallen, of zelf met zijn legercorps daar ook was verschenen? Met zekerheid kan men niet zeggen, dat dan Napoleon te Waterloo overwinnaar zou zijn gebleven; maar zeer waarschijnlijk is het toch, dat dan de uitkomst van dien slag geheel anders zou zijn geweest; want Napoleon's nederlaag aldaar was hoofdzakelijk dááraan toe te schrijven, dat Blücher's leger wél op het slagveld kwam en dat van Grouchy niet.
Dat wegblijven van het slagveld is eene handeling van den Franschen maarschalk, die onmogelijk geregtvaardigd of verschoond kan worden. Men zegge niet: Grouchy had alleen bevel om de Pruissen te vervolgen, en dit heeft hij gedaan; hij had hoegenaamd geen bevel om naar Waterloo te marcheren; - neen, dat had hij ook niet; maar hij had
| |
| |
het zonder dat bevel moeten doen; hij had moeten begrijpen, dat daarvan de beslissing van den oorlog, het lot van Frankrijk afhing. Een veldheer kan aan zijne afwezige onderbevelhebbers niet in alle bijzonderheden voorschrijven, wat zij doen moeten; hij moet veel aan hun eigen beleid overlaten; vooral Napoleon was gewoon zóó te handelen; zijne voorschriften waren dikwijls zeer algemeen, zeer onbepaald; hij rekende er op, dat het bij den man van bekwaambeid voldoende is, hem het doel aan te wijzen, hetwelk men wil bereiken, en dat men hem vrij moet laten in de keus der middelen. Hier echter, bij dien veldtogt van 1815, heeft de Fransche keizer het ongeluk gehad onderbevelhebbers te hebben - dapper en uitstekend zoo lang hij regtstreeks en onmiddellijk hunne handelingen bestuurde, - maar ongeschikt om naar eigen ingeving te werk te gaan, en door hunne onbekwaamheid als veldheer den val van hun gebieder veroorzakende. Het ongeluk van Napoleon was, dat Grouchy niet wist te handelen, zoo als, vijftien jaren vroeger, Desaix te Marengo; ook daar, even als te Waterloo, zou Napoleon bezweken zijn, wanneer niet Desaix, ook zonder bevel, maar alleen de ingeving van zijn stouten geest volgende, tot hulp zijns veldheers was opgerukt, en, door zijne verschijning op het slagveld, de zege aan de Fransche standaards had gehecht.
Napoleon, op den 18den Junij in de velden van Waterloo te strijden hebbende tegen de vereenigde legers van Blücher en Wellington - eene magt, bijna dubbel zoo sterk als de zijne - kon met geene mogelijkheid eene nederlaag ontgaan. Maar zoo iets was, bij den aanvang van den slag, zelfs in den loop van den slag, de strijdende partijen niet bekend; er was lang onzekerheid; aan de eene zijde de vrees, dat Blücher's leger niet, of slechts gedeeltelijk, of te laat op het slagveld zoude aankomen; aan de andere zijde de verwachting van Grouchy ter hulp te zien opdagen. De
| |
| |
hoop op de overwinning bezielde dus beide partijen; beide achtten zich even sterk; en zelfs de zwakste partij, het Fransche leger, handelde gedurende het grootste gedeelte van den strijd aanvallend, terwijl Wellington zich bepaalde tot het verdedigen der sterke stelling, waarin hij zijn leger had geplaatst.
Wie Wellington's bekwaamheid als veldheer van de schitterendste zijde wil leeren kennen, moet zijne handelingen bij een veldslag gadeslaan; deze zijn bijna altijd meesterlijk, en vergoeden en herstellen zeer veel gebrekkigs en verkeerds, dat men anders kan opmerken in zijne wijze om de oorlogszaken te leiden. Bij de meeste der veldslagen, door het Britsche legerhoofd geleverd, heeft hij als verdediger gehandeld; en met uitstekend beleid heeft hij daarbij goede, sterke stellingen weten uit te kiezen, uitnemend geschikt voor de bijzondere vechtwijze der door hem aangevoerde troepen. Ook hier te Waterloo had Wellington zulk een gunstig slagveld voor zijn leger uitgekozen, dat het bijna aan alle voorwaarden voldeed, die de regels der krijgskunst daaromtrent voorschrijven.
Wanneer men, den steenweg van Brussel naar Charleroi volgende, het groote bosch van Soignies is doorgekomen, dan begint, bij het dorp Waterloo, aan de zuidzijde van dat bosch, eene uitgestrekte, golvende vlakte, eene goede ruime kampplaats, waar twee groote legers het bloedig pleit des oorlogs kunnen beslechten. Bij het gehucht van Mont St. Jean, een half uur ten zuiden van het bosch van Soignies, verdeelt zich de steenweg in twee armen, waarvan de oostelijkste over Genappe en Quatre-Bras naar Charleroi, de westelijkste naar Nivelles geleidt. Tusschen die beide steenwegen van Nivelles en Charleroi verheft zich thans een door kunst opgeworpen heuvel van aanmerkelijke hoogte, op welks kruin de metalen leeuw als gedenkteeken der overwinning prijkt. Hier, op dit hooge standpunt, kan men met een enkelen blik de stelling der bondgenooten en het geheele slagveld overzien.
Men ziet den grond, rijzende van Waterloo naar Mont St. Jean, ten zuiden van dat gehucht weer dalen, zoodat daardoor eene smalle henvelkling gevormd wordt, zoowel in wes- | |
| |
telijke als in oostelijke rigting zachtkens afloopende. Ten westen van den weg naar Nivelles, op een kwartier uurs daarvan verwijderd, vertoont zich het stadje Braine la Leud, het regtersteunpunt van de stelling der bondgenooten; en van die stad gaat een landweg uit, die, de beide steenwegen doorsnijdende op punten, ongeveer een klein kwartier uurs van Mont St. Jean verwijderd, verder in noordoostelijke rigting naar het dorp Ohain geleidt, bijna een uur ten oosten van Mont St. Jean gelegen. Die landweg van Braine la Leud naar Ohain maakte de zuidelijke grens uit van Wellington's stelling, en leverde groote voordeelen op, daar zij, op verschillende punten diep ingezonken en met boomen en heggen omzet, dáár de aanvallen der vijandelijke ruiterij ondoenlijk maakte.
Op duizend pas ten zuiden van den landweg van Ohain, tusschen de beide steenwegen, maar het meest nabij die van Nivelles, vertoont zich het kasteel van Hougomont; in 1815 bestond dit uit een heerenhuis en hoeve, stallen en schuren, - hechte steenen gebouwen, met een ringmuur omgeven, en ten noorden begrensd door een boomgaard en een moestuin, ten zuiden door een boschje; het geheel maakte een regthoek uit van 6 à 700 pas lengte en 5 à 600 pas breedte, geheel omringd door eene digte heg en eene diepe sloot; - een post, uitnemend te verdedigen, zelfs tegen groote overmagt. - Aan den weg naar Charleroi, onmiddellijk aan de westelijke zijde, ligt de hoeve la Haie Sainte, van veel minder omvang en sterkte dan Hougomont, maar uit eenige hechte steenen gebouwen zamengesteld, door een ringmuur omgeven, en dus ook eene gunstige plaatsing opleverende voor het met buksen gewapende voetvolk, dat, op zulke punten, waar het niet te vreezen heeft dadelijk handgemeen met de aanvallers te worden, de grootste uitwerking van zijn geducht vuurwapen verkrijgt. Die hoeve la Haie Sainte is slechts vijf honderd pas van den landweg van Ohain verwijderd. Op een kwartier uurs oostelijk van la Haie Sainte heeft men de hoeven Pappelotte en la Haye, die met het gehucht Smohain en het kasteel van Frichermont als het ware een zamenhangend geheel maken. - Nog heeft men, westelijk van den weg naar Nivelles, nage- | |
| |
noeg op halven afstand tusschen Braine la Leud en Mont St. Jean, het dorp Merbe Braine.
Ziedaar de voornaamste terreinpunten in de stelling der bondgenooten. Wanneer men nu den blik meer zuidwaarts wendt, naar de zijde waar Napoleon's leger stond, dan ontwaart men eene ruime opene vlakte, geene andere hindernis aan de werking der verschillende wapens opleverende, dan die, welke kon ontstaan uit het zware bouwland, door den regen doorweekt. Wanneer het oog de rigting van den weg naar Charleroi volgt, dan doet zich eerst de hoeve la Belle Alliance voor, op een paar duizend pas ten zuiden van la Haie Sainte, maar aan de andere zijde van den weg; verderop Rossomme, Maison du Roi, en eindelijk Caillou, de hoeve, waar de keizer den nacht vóór den veldslag doorbragt. Tusschen la Belle Alliance en Rossomme, oostelijk van den weg naar Charleroi en duizend pas daarvan verwijderd, ontdekt men eene torenspits; zij duidt de plaats aan van het geheel in de laagte liggende dorp Planchenoit, het tooneel van eene zoo hardnekkige en bloedige worsteling tusschen Napoleon's troepen en de soldaten van Blücher. Zijdwaarts van Planchenoit stroomt, bijna in noordoostelijke rigting, de beek van Lasne; zij gaat langs het smalle bosch van Virère, langs het meer uitgestrekte bosch van Frichermont en langs de dorpen Lasne en St. Lambert; die beek maakt de oostelijke grens uit van het slagveld van Waterloo. Dat slagveld, overal open, nergens of bijna nergens doorsneden, bestaat echter uit eene vlakte, gedurig en afwisselend golvende, zoodat het uitzigt niet overal vrij is, en de lage gedeelten de troepen aan het gezigt onttrekken. De steenweg van Charleroi maakt het hoogste gedeelte van het terrein uit, dat aan weerszijden daarvan zachtkens, maar ongelijkmatig daalt; de steenweg zelf, klimmende tot ten zuiden van Mont St. Jean, daalt daarna tot halfweg tusschen la Haie Sainte en la Belle Alliance; dan klimt hij weer, en bereikt bij laatstgenoemde hoeve zijne grootste hoogte.
Op dit slagveld nu had Wellington eene stelling genomen, die, regts aan Braine la Leud geleund, zich achter den landweg van Ohain tot ten noorden van de hoeve Pap- | |
| |
pelotte uitbreidde, en eene lengte had van drie kwartier uur gaans. Daar echter in de ruimte tusschen Braine la Leud en den weg van Nivelles geene aanvallen der Franschen plaats hadden, zoo werden de daar staande troepen der bondgenooten in den loop van den slag al meer en meer naar het midden aangetrokken, zoodat men kan rekenen, dat de slaglinie eigenlijk bij den weg van Nivelles begon en dus slechts eene uitgebreidheid had van een half uur gaans.
In drie deelen was het leger der bondgenooten gesplitst: de regtervleugel, onder den Engelschen generaal Hill, stond westelijk van den weg naar Nivelles; het midden, waar de Prins van Oranje het bevel voerde, bezette dat gedeelte der stelling, dat tusschen de beide steenwegen begrepen was; de linkervleugel, door Picton aangevoerd, was geplaatst oostelijk van den weg naar Génappe en Charleroi.
Hill's troepen bestonden uit de Nederlandsche divisie Chassé, de Engelsche divisie Clinton, en eene brigade van de Engelsche divisie Colville, waarvan het overige zich bij de legermagt van Prins Frederik bevond. Van de divisie Chassé bezette de brigade Detmers het stadje Braine la Leud; de andere, de brigade d'Aubremé, stond ten westen daarvan. De drie brigades Adam, Duplat en Hacket van de divisie Clinton waren geplaatst tusschen Braine la Leud en den steenweg naar Nivelles; de brigade Mitchell stond achterwaarts daarvan.
Tusschen de beide steenwegen had men, in eene eerste slaglinie, de divisiën Cooke en Alten. Cooke's divisie bestond uit de Engelsche garde, uitgelezene troepen, de beste van het Britsche leger, wanneer niet Picton's en Alten's bataillons hun dien eeretitel konden betwisten; de brigade Byng van die divisie sloot aan den steenweg van Nivelles; de andere brigade, Maitland, stond links van Byng. De drie brigades van Alten stonden in deze orde: op den regtervleugel de Engelsche brigade van Colin Hackett, in het midden Kielmansegge, links Ompteda; de twee laatste brigades bestonden uit Duitsche troepen in Engelsche soldij, troepen, even als de brigade van Colin Hackett, uitmuntende in krijgsdeugd; Ompteda's bataillons sloten tot aan
| |
| |
den steenweg naar Charleroi. In eene tweede linie had men, achter de divisie Cooke, de Brunswijkers, jonge, maar toch goede soldaten, brandend van verlangen om den dood van hunnen dapperen hertog te wreken; achter de divisie Alten stonden de Nassauers van Kruze, drie zeer sterke bataillons, beproefd door langdurige veldtogten in het Spaansche schiereiland, waar zij meermalen gedeeld hadden in de roemrijke wapenfeiten van Chassé's Hollandsche brigade. Achter die twee liniën voetvolk had men eene sterke ruiterij: in de eerste linie de Engelsche brigade Grant, die nog westelijk van den steenweg naar Nivelles stond; links van Grant de Duitsche brigades van Arentschild en Dörnberg, en eindelijk de Britsche gardebrigade Somerset. In eene tweede linie voerde Collaert de Nederlandsche ruiterij aan: op den regtervleugel stond de brigade zware ruiterij van Trip; links daarvan de brigades ligte ruiterij van van Merlen en Ghigny.
Oostelijk van den weg naar Charleroi waren Picton's brigades en die van de Nederlandsche divisie Perponcher en van de Engelsche divisie Cole. De brigade Kempt leunde onmiddellijk aan den weg naar Charleroi, en had links van zich de brigade Bylandt; verder links stonden de Bergschotten van Pack, de Hanoversche brigade Bock en de brigade von Vincke, Duitsche bataillons, ook tot de divisie Picton behoorende. De brigade Lambert, die met Bock de divisie Cole uitmaakte, stond in eene tweede linie. De uiterste linkervleugel werd uitgemaakt door Saxen Weimar, die met zijne Nassauers het kasteel van Frichermont, de hoeven Pappelotte en la Haye en het gehucht Smohain bezette. Achter het voetvolk had men de drie brigades Ponsonby, Van de Leur en Vivian, uit Britsche en Duitsche ruiterij zamengesteld; Ponsonby sloot aan den weg naar Charleroi, links van hem stond Van de Leur, geheel op den linkervleugel Vivian.
Al die troepen, de brigade Saxen-Weimar uitgenomen, stonden achter den weg van Braine la Leud naar Ohain; daar, waar die weg, diep ingezonken en met heggen bezet, den aanval der ruiterij onmogelijk of ten minste zeer moeijelijk maakte, stonden de bataillons infanterie in linie ont- | |
| |
wikkeld; op de meer genaakbare gedeelten waren zij in kolonnes geschaard, gereed om carrés te vormen, zoodra de vijandelijke ruiterij zoude opdagen. De batterijen waren gedeeltelijk als reserve achtergehouden, maar grootendeels in de eerste slaglinie verdeeld tusschen de bataillons, waarvan zij bescherming ontleenden. Voorwaarts van de hoofdstelling bezette Saxen-Weimar met zijne bataillons Frichermont en de hoeven voor den linkervleugel liggende; vóór het midden was in la Haie Sainte een bataillon buksenjagers geplaatst, van Ompteda's Duitsche troepen; het werd aangevoerd door den onverschrokken Baring; vóór den regtervleugel was Hougomont bezet door een Nassausch bataillon van Saxen-Weimar en eenige kompagniën van de Engelsche garde van Cooke; later werd die bezetting aanmerkelijk versterkt. - 85 bataillons, 98 escadrons en bij de 200 stukken geschut, maakten de geheele sterkte van Wellington's legermagt uit.
In de beginselen der krijgskunst wordt geleerd, hoedanig de vereischten eener goede verdedigende stelling moeten zijn; maar tevens wordt daarbij gezegd, dat zelden of nooit eene stelling aan al die vereischten gelijktijdig beantwoordt. Hier echter, op dat slagveld van Waterloo, vindt men bijna het ideaal van zulk eene stelling, door Wellington uitgekozen, met een oordeel, met een beleid, die onbegrensde bewondering verdienen.
De stelling was niet te uitgebreid: eene front lengte van drie kwartier uur gaans is niet te groot voor een leger van zeventig duizend man. De regtervleugel der stelling was goed aangeleund door de stad Braine la Leud; de linkervleugel was zonder aanleuning, maar dit deed geen kwaad: dáár had men geene omtrekking te vreezen, want juist dáár verwachtte men het Pruissische leger te zien opdagen. De slaglinie werd uitgemaakt door eene smalle heuvelkling, wier noordelijke helling toeliet om de achterste liniën des legers te onttrekken aan het gezigt des vijands en dus ook gedeeltelijk aan de uitwerking zijner vuurwapenen. Niet de minste hindernis belemmerde de gemeenschap van het eene gedeelte der stelling met het andere. De gedeelten, waar de landweg naar Ohain diep ingezonken of met heggen
| |
| |
bezet was, gaven de bataillons der bondgenooten gelegenheid om zich in linie te ontwikkelen en dus de meeste uitwerking van hunne vuurwapenen te erlangen; en het geschut was daar ook verzekerd tegen plotselinge aanvallen der vijandelijke ruiterij.
Hetgeen vooral een groot, een overwegend voordeel gaf, was het bezetten der voor de stelling liggende punten Hougomont, la Haie Sainte en Frichermont: die punten waren met een klein aantal troepen te bezetten en goed te verdedigen, vooral omdat zij zoo nabij de slaglinie waren, dat de in die slaglinie geplaatste batterijen krachtdadig tot de verdediging konden medewerken, en uit de hoofdstelling telkens troepen konden oprukken tot ondersteuning en versterking der bezetting; die punten waren dus door den aanvaller moeijelijk te nemen; en zoo lang zij niet genomen waren, was de aanval op de hoofdstelling slecht te verrigten, omdat zulk een aanval door geschutvuur moet voorbereid worden, en de aanwezigheid van die vooruitspringende posten, door de bondgenooten bezet, Napoleon's batterijen zou verhinderen de stelling van Wellington genoegzaam te naderen. - Op eene meesterlijke wijze had het Britsche legerhoofd de drie verschillende wapens in onderling verband gebragt, zoodat zij zich wederkeerig tot steun en bescherming dienden: de batterijen, nabij de bataillons staande, konden, bij een doordringen des vijands, gerust tot het laatste oogenblik hun vuur voortzetten, zeker als zij waren, van door die bataillons te worden beveiligd; en de ruiterbrigades, digt achter het voetvolk staande, waren gereed dit ter hulp te komen, wanneer het door de aanvalskolonnes van Napoleon aan het wankelen mogt worden gebragt.
Altijd is het bij een veldslag, waar men als verdediger optreedt, een vaste regel, om een sterk gedeelte der legermagt niet in de slaglinie te plaatsen, maar als eene spaarbende achter te houden, ten einde daarmede niet voorziene aanvallen tegen te gaan, en in den loop van eenen langdurigen strijd de vermoeide en uitgeputte gedeelten door versche troepen af te lossen of te versterken. Hier, te Waterloo, zou men oppervlakkig zeggen, dat Wellington dien regel verwaarloosd
| |
| |
had, daar hij alles in de slaglinie plaatste en geene reserve achterhield. Bij eenig nadenken ziet men echter in, dat die verwaarloozing van zulk een gewigtigen regel slechts schijnbaar was: Wellington zonderde van zijn leger geene eigenlijke spaarbende af, omdat hij, vastelijk rekenende op de komst van de Pruissische krijgsmagt, die krijgsmagt als zijne reserve beschouwde. Daarom is het ook een geheel ongegrond verwijt, soms door Fransche schrijvers tegen het Britsche legerhoofd ingebragt, alsof deze alleen aan de komst van Blücher's leger de overwinning bij Waterloo heeft te danken, en zonder die komst onfeilbaar zou zijn geslagen: dat de Britsche veldheer, zonder de komst der Pruissen, zou zijn geslagen geworden, is zoo goed als zeker; maar dit zou dán alleen iets tegen zijn beleid bewijzen, wanneer die komst geheel toevallig ware geweest; die komst echter was niet toevallig; integendeel, er was vast op gerekend, en zelfs had Wellington mogen vertrouwen, zijne bondgenooten veel vroeger te zien opdagen dan zij het gedaan hebben. Wellington's geheele taak bestond daarin, den vijand zoo lang het hoofd te bieden, den strijd zoo lang vol te houden, totdat de digte massa's der Pruissen uit het bosch van Frichermont en uit Ohain zouden opdagen, en door hunne komst de zege ontwijfelbaar maken; en tot bereiking van die taak was de plaatsing van het Engelsch-Nederlandsche leger uitnemend berekend.
Nog heeft men op Wellington's stelling de aanmerking gemaakt, dat de aanwezigheid van het uitgestrekte bosch van Soignies, in den rug dier stelling, een terugtogt ondoenlijk zou hebben gemaakt, en dus, bij eene nederlaag, den geheelen ondergang van het Engelsch-Nederlandsche leger zou hebben te weeg gebragt. Ook die aanmerking is ongegrond, of ten minste zeer overdreven. Dat bosch van Soignies wordt voorgesteld, als eene bijna onoverkomelijke hindernis opleverende voor een terugtrekkend leger; maar die voorstelling is geheel onjuist: dat bosch wordt doorsneden door een aantal goede wegen, geschikt voor den marsch van een leger; en eene achterhoede, in en bij dat bosch geplaatst, zou juist dáár gunstig gesteld zijn, om een vervolgenden vijand op te houden.
| |
| |
De nacht, die den bloedigen strijd van Waterloo voorafging, werd gekenmerkt door een sterken, aanhoudenden regen, die den grond doorweekte, en weinig rust toeliet aan de legerscharen, welke daarop, onder het gewelf des hemels, verbleven. Tegen den ochtend echter hield die regen op; de grond droogde en werd spoedig weêr bruikbaar voor de bewegingen der troepen; en Napoleon's legercorpsen, voor en na zich in slagorde scharende, evenwijdig aan de stelling door de bondgenooten bezet, ontwikkelden weldra hunne geduchte wapenmagt op het hooge terrein bij La Belle Alliance.
De geheele Fransche legermagt vormde, als het ware, drie onderscheidene linies. In eene eerste linie stonden de beide legercorpsen van D'Erlon en Reille. De vier divisiën van D'Erlon, die, op den 16den Junij nutteloos heen- en weêrtrekkende, nog hoegenaamd niet in gevecht waren geweest, stonden ten oosten van den weg naar Charleroi; zij sloten links aan de hoeve van La Belle Alliance, en hun regtervleugel breidde zich uit tot op een duizend passen ten zuiden van het door de bondgenooten bezette Pappelotte. Die divisiën stonden in de volgende orde: links, aan den steenweg, de divisie Allix, en daarna, achtereenvolgens, die van Doncelot, Marcognet en Durutte; de regtervleugel van dit voetvolk werd beschermd door Jacquinot, met zijne divisie ligte ruiterij, huzaren, lanciers en jagers te paard. Links van D'Erlon, zich tusschen de beide steenwegen uitbreidende, stond Reille met de magt, die den strijd bij Quatre-Bras had gevoerd. Reille had hier, even als te Quatre-Bras, slechts drie divisiën infanterie; de vierde, die van Girard, welke op het slagveld van Ligny groote verliezen had geleden en haren koenen aanvaller had zien sneuvelen, was achtergelaten; opzettelijk, of door een verzuim, dit is onzeker. Op den regtervleugel, onmiddellijk aan de hoeve La Belle Alliance sluitende, stond Foy, een even uitstekend krijgsman als hij, later, uitstekend redenaar en schrijver is geweest; in het midden was Bachelu; terwijl op den linkervleugel Jerôme Bonaparte - een der weinige overblijfselen van den roem van den keizerstijd - zijne bataillons ten zuiden van Hougomont
| |
| |
had geschaard. De lanciers en jagers te paard, die de ligte ruiterij-divisie Piré uitmaakten, beschermden den linkervleugel van Reille's voetvolk, en stonden tot aan gene zijde van den weg naar Nivelles.
De tweede linie was voornamelijk uit ruiterij zamengesteld. Op den regtervleugel, achter D'Erlon, schitterden de helmen van Milhaud's kurassiers, twee divisiën uitmakende; op den linkervleugel stonden de twee divisiën zware ruiterij, door Kellermann aangevoerd; eene keurbende, niet minder geducht dan die van Milhaud, en even als deze, door den luister van tallooze overwinningen omstraald. In het midden had men het zwakke legercorps van Lobau, hier slechts twee divisiën voetvolk hebbende; iets regts van die infanterie, stonden nog twee divisiën ligte ruiterij, de jagers te paard van Domont en de lanciers van Subervic.
Eindelijk, in eene derde linie, iets ten noorden van Rossomme, stond die keizerlijke lijfwacht, wier roem onafscheidelijk is van dien des grooten veldheers. Friant voerde daar de grenadiers aan, die geduchte krijgsschaar, vereeuwigd door het penseel des schilders en door den zang der dichters; Morand had het bevel over de jagerdivisie; Duhesme stond aan het hoofd der jonge garde, bataillons, brandend van naijver op den roem dier oude knevelbaarden, die Egyptes zandwoestijnen en de sneeuwvlakten van Rusland hadden aanschouwd. Links van die drie infanterie-divisiën schaarden zich de grenadiers te paard en zware dragonders van Guyot; de andere ruiter-divisie, onder Lefebvre-Desnouettes, bestond uit de jagers te paard en uit de lanciers, door Victor Hugo bezongen:
‘Les rouges lanciers, fourmillant dans les piques,
Comme des fleurs de pourpre en l'épaisseur des bleds.’
Eene sterke artillerie, 96 vuurmonden, sloot zich aan dat voetvolk en aan die ruiterij, en maakte, vereenigd, eene keurbende uit, zoo geducht, zoo vreesselijk voor den vijand, dat zij meermalen, door haar enkel optreden, de zege had beslist; even als in de dagen, toen Europa ten prooi stond aan de aanvallen der Halve Maan, in de legers der Baja- | |
| |
zeth's en der Soliman's, de slagorden der Janitsaren zoo dikwijls de nederlaag van de heirmagten der Christenheid beslisten.
Meer dan één ooggetuige heeft van den indruk gewaagd, welken het schitterende schouwspel maakte van de slagorde van een zoo sterk en zoo uitmuntend leger; en niet onwaarschijnlijk is het, dat de Fransche Keizer door die tentoonspreiding zijner strijdkrachten voornamelijk beoogd heeft, den moed en het zelfvertrouwen zijner troepen te verhoogen en zijne vijanden met schrik te slaan. Aan den anderen kant wordt aangemerkt, dat dit in slagorde scharen van het geheele leger - eene handeling, die anders aan Napoleons' veldslagen vreemd is - veel tijd deed verliezen, en daardoor nadeelig was; had de Fransche Keizer, zegt men, den aanval eenige uren vroeger begonnen, dan had hij den slag ten einde kunnen brengen, vóórdat Blücher's troepen daaraan een werkzaam deel hadden kunnen nemen. Die bewering is waar, maar zij zoude dán alleen iets tegen Napoleon's beleid bewijzen, wanneer hij op die medewerking der Pruissen had gerekend. Maar het tegendeel blijkt uit alles; het blijkt uit alles, dat Napoleon gemeend heeft, dat Blücher door de nederlaag bij Ligny voor geruimen tijd buiten werking was gesteld; dat van de Pruissen in de eerste dagen niets meer viel te vreezen; en dat men te Waterloo alleen tegen Wellington's legermagt had te kampen; en, dit aannemende, was er geene enkele reden om het oogenblik van den aanval te vervroegen. Wil men Napoleon's handelingen te Waterloo met juistheid beoordeelen, dan moet men altijd uitgaan van die stelling, dat de Fransche Keizer volstrekt niet geloofde aan de medewerking dáár van Blücher's legercorpsen; dit was een dwaalbegrip, hetwelk de oorzaak van zijne nederlaag is geweest; daardoor echter laten zich zijne handelingen niet alleen verklaren, maar, dit aannemende, kan men zelfs overtuigend aantoonen, dat die handelingen goed en meesterlijk zijn geweest.
Napoleon's aanvalsplan te Waterloo bestond daarin, dat hij der bondgenooten regtervleugel wilde bedreigen door het aanvallen van Hougomont en hunnen linkervleugel door het aantasten van Frichermont en Pappelotte; maar dat hij,
| |
| |
door die aanvallen zijne tegenpartij bezig houdende, zijne voornaamste strijdkrachten wilde aanwenden tegen het midden, tegen La Haie Sainte, dáár doordringen, en zóó Wellington's slaglinie in twee deelen doorbreken.
Ook dit aanvalsplan is gegispt geworden, voornamelijk door Duitsche krijgskundigen. De eene (von Damitz) heeft gezegd, dat de Fransche Keizer Wellington's linkervleugel had moeten aanvallen, omdat zoo doende Blücher verhinderd werd zich bij het Engelsch-Nederlandsche leger aan te sluiten; neen, zegt een ander (Clausewitz), het is de regtervleugel van Wellington, die had moeten aangevallen worden, want daardoor ontging Napoleon het gevaar van tusschen de beide legers der bondgenooten in te geraken. Wanneer men zich houdt aan de spreuk: ‘dat meestal de waarheid in het midden ligt’, dan is het al dadelijk zeer waarschijnlijk, dat, terwijl de eene beoordeelaar zegt, dat de aanval op den linkervleugel moest geschieden, en de andere, dat zij op den regtervleugel moest plaats hebben, de Fransche Keizer goed deed, noch den eenen, noch den anderen vleugel, maar het midden aan te vallen. Maar bovendien, die beide beoordeelaars gronden zich, tot staving van hun gevoelen, op het voordeel, dat uit het beletten der vereeniging met Blücher's legermagt moest ontstaan, of op het gevaar, dat de opmarsch van dat leger kon aanbrengen; voor Napoleon, die volstrekt niet dacht aan de medewerking van het Pruissische leger, konden dus de gronden, welke die beoordeelaars aanvoeren, geen waarde hebben; en de zaak beschouwende uit het oogpunt, waaruit de Fransche Keizer haar beschouwde, was er dus alle reden om den aanval op het midden te doen. Denk de Pruissen weg, en het aanvalsplan van Napoleon is het beste 't welk men zich voorstellen kan; bijna wiskundig kan men bewijzen, dat, zonder de komst der Pruissen op het slagveld, dit aanvalsplan den Keizer eene volkomene overwinning zou hebben verschaft.
Het was reeds bijna middag geworden, toen het magtwoord des gebieders het sein ten aanval gaf; de donder van het geschut weêrgalmt over de vlakte; en weldra is Hougomont het tooneel van eenen hevigen strijd.
| |
| |
Jerôme Bonaparte, - die, wanneer hij anders weinig of niets had van de groote hoedanigheden zijns broeders, hier toch eene dapperheid betoonde, dien broeder waardig - Jerôme rukt vooruit met zes zijner bataillons, in geslotene kolonnes geschaard, en voorafgegaan door talrijke zwermen tirailleurs. Die magt stort zich op Hougomont, met die onstuimige drift, welke de eerste aanvallen van Fransche troepen zoo geducht voor hunne vijanden maakt; maar het Nassausche bataillon van Saxen-Weimar's brigade, dat het boschje aan de zuidzijde van Hougomont bezette, houdt moedig stand en slaat dien eersten aanval af. Spoedig hervat, door nieuwe bataillons ondersteund, brengt die aanval eindelijk, na afwisselende gevechten, de Franschen in de omheining van Hougomont, maar zonder dat zij zich meester kunnen maken van de gebouwen aan de noordwestzijde, waar de verdedigers zich goed blijven handhaven. Uit de hoofdstelling der bondgenooten worden, voor en na, troepen afgezonden ter versterking der bezetting van Hougomont, - een Brunswijksch bataillon en een gedeelte der Engelsche garde; - Oranje heeft de batterijen in zijne slaglinie zoodanig geplaatst, dat zij door haar vuur Hougomont van ter zijde kunnen bestrijken en dus krachtig medewerken tot de verdediging van dat punt; en de strijd om dat kasteel, met onbezweken moed volgehouden door de Nassausche en Brunswijksche soldaten, en vooral door de Engelsche garde, doet van lieverlede een goed gedeelte der bataillons van Reille in gevecht komen, zonder dat deze er in slagen, hunne vijanden uit Hougomont te verdrijven. Eindelijk, omstreeks twee ure 's namiddags, de nutteloosheid hunner pogingen inziende, doen de Fransche bevelhebbers hunne bataillons eenigzins teruggaan, slechts hier en daar met tirailleurs den vijand bezig houdende; maar eene sterke artillerie, haar vuur op Hougomont rigtende, brengt dood en vernieling in de gebouwen van dat kasteel, en tracht, door het in brandschieten, een einde aan den wederstand
te maken.
De aanval op Hougomont was korten tijd begonnen, toen het geschut van D'Erlon voortrukte, en versterkt door artillerie van de legercorpsen van Reille en van Lobau, mogelijk ook door artillerie van de garde, eene massa vormde,
| |
| |
door sommige opgaven op 62, door andere op 80 stukken begroot. Men weet, dat bij Napoleon's veldslagen voor het eerst als regel werd aangenomen, om het geschut in groote massa's aan te wenden, door een verdelgend vuur de vijandelijke slaglinie aan het wankelen te brengen, daardoor voor het later aanvallende voetvolk of ruiterij het doorbreken dier slaglinie gemakkelijk te maken, en zoo doende de overwinning voor te bereiden. Ook hier te Waterloo gebruikte de groote veldheer zijne artillerie als een beslissend wapen, en de kogelregen bragt vreesselijke verwoestingen te weeg in de rijen van Wellington's bataillons, oostelijk van den weg naar Charleroi geplaatst; voornamelijk - dit wordt door alle opgaven erkend - in de rijen der brigade Bylandt, die, om welke reden is onzeker, op een vooruitspringend gedeelte der heuvelkling, te veel aan het geschutvuur des vijands was blootgesteld. - De divisiën van D'Erlon scharen zich intusschen in kolonnes, gereed om aan te vallen op de geschokte slaglinie der bondgenooten.
Maar eene onverwachte verschijning doet het oogenblik van dien aanval vertragen. Op de hoogten bij het dorp St. Lambert, een klein uur ten noord-oosten van de slaglinie der Franschen, rijzen stofwolken omhoog; men ziet het geglinster van wapenen; troepen zijn in aantogt naar het slagveld. Is het Grouchy, die deel komt nemen aan den strijd? Zijn het Pruissische bataillons, die ter hulp van Wellington oprukken? - Vreesselijke onzekerheid, waarvan de uitkomst van den kamp, het lot van Europa afhangt. Die onzekerheid doet eene poos den aanval van D'Erlon's divisiën uitstellen. - Men heeft in lateren tijd die bijzonderheid van het ontwaren van stofwolken in twijfel willen trekken, zich beroepende op den sterken regen, die gedurende den nacht was gevallen; maar hij, die met de landstreek eenigzins bekend is, weet hoe zeer de grond daar verschilt met dien van onzen effen bodem, en hoe spoedig, zelfs na een zwaren regen, de heuvels weêr met stof en zand bedekt zijn, in wolken oprijzende onder de treden van menschen en paarden. Hoe het zij, op welke wijze dan ook, dit is zeker, dat de nadering van eene legermagt bij de Franschen werd ontwaard; spoedig zelfs schijnt Napoleon vermoed te hebben, dat het Pruis- | |
| |
sische troepen waren, die daar oprukten; en, om eenige maatregelen daartegen te nemen, kregen de ligte ruiterijdivisiën van Domont en Subervic bevel om regts naar de zijde van het bosch van Frichermont te trekken; kort daarop werd die ruiterij gevolgd door het voetvolk van Lobau. Tusschen een en twee uur schijnt bij Napoleon bijna de zekerheid te hebben bestaan, dat het geen eigene, maar eene vijandelijke magt was, die men daar in de verte ontwaarde; ten minste in een bevel, toen aan Grouchy afgezonden, wordt hem gelast naar Waterloo op te rukken, en het legercorps van Bulow te beletten, den regtervleugel des Keizers aan te vallen; in een naschrift wordt gezegd: ‘wij gelooven dit corps te zien op de hoogten van
St. Lambert.’
Het is twee ure 's middags, toen de divisiën van D'Erlon ten aanval vooruitrukken. De formatie, welke die divisiën aannamen, wordt verschillend opgegeven; de waarschijnlijkste opgave is die, dat van elke brigade eene geslotene kolonne gevormd werd, en dat die kolonnes, trapsgewijze, van den linkervleugel vooruitgingen. De ruiterij van Milhaud, wordt gezegd, moest die infanterie ondersteunen; maar uit den loop van het gevecht kan men opmaken, dat die ondersteuning niet krachtdadig genoeg was, en dat die ruiterij óf te laat oprukte, óf op te grooten afstand achterbleef. De groote massa geschut zette haar vuur voort, zoo lang dit doenlijk was. De Keizer zelf sprak de bataillons, die ten aanval oprukten, in korte, kernachtige woorden aan.
De linker-kolonne wendde zich tegen La Haie Sainte, en viel die hoeve aan. Zij ondervond hier een krachtigen wederstand van Baring's buksenjagers, die echter den boomgaard ten zuiden van de hoeve aan den vijand moesten inruimen. In de gebouwen werd de verdediging voortgezet. Uit de hoofdstelling der bondgenooten rukte een bataillon van Ompteda's brigade ter hulp van La Haie Sainte op. Baring sloot zich met zijne buksenjagers daarbij aan; maar plotselings aangevallen door Milhaud's kurassiers, wordt de Duitsche infanterie uiteengeslagen en bijna geheel vernield. Een gedeelte van de jagers van Baring bleef zich echter handhaven in de gebouwen van La Haie Sainte, en die onverschrokken officier bezette de hoeve weêr, toen ook
| |
| |
op andere punten de aanval van D'Erlon's divisiën geheel en al mis ukt was.
De volgende aanvalskolonne der Franschen, denkelijk ook tot de divisie Allix behoorende, rukt regts van La Haie Sainte voort, eerst in de rigting, waar de Britsche brigade Kempt aan den weg van Charleroi sloot; maar hier te veel moeijelijkheden vindende in den diep ingezonken weg en in de heggen, die haar omzoomen, wendt zich de Fransche kolonne nog meer regts, naar het punt, waar de brigade Bylandt geplaatst is. Die brigade, die reeds twee dagen te voren bij Quatre-Bras groote verliezen had geleden, en hier te Waterloo verzwakt was door het vreesselijke geschutvuur, waaraan zij gedurende een paar uren was blootgesteld, is niet in staat door haar geweervuur de vijandelijke kolonne tegen te houden; en toen deze blijft voortrukken, gaan de bataillons van Bylandt terug. Dat teruggaan is een feit, dat niet kan geloochend woorden; maar valsch en onwaar is het, om dat feit voor te stellen als eene vlugt, als eene handeling, krenkend voor de wapeneer. Er heeft bijna geen veldslag plaats, waar men niet iets dergelijks, zelfs bij de beste troepen, kan opmerken; en de brigade Bylandt, verre van door de vlugt het slagveld te verlaten, nam dadelijk daarop weêr een werkzaam deel aan het gevecht. Wij hebben voor ons liggen den brief, waarin een onzer geachtste hoofdofficieren - toenmaals kapitein bij het 7de bataillon militie - ten stelligste verklaart, dat Bylandt's brigade geen honderd passen ver is teruggegaan, en dadelijk daarop, met eene sterke tirailleurlinie, weêr op de Fransche kolonne is aangevallen. In den strijd tegen die kolonne werden dan ook verschillende Hollandsche bevelhebbers, door 's vijands vuur, buiten gevecht gesteld; de generaals Perponcher en Bylandt, den kolonel van Zuilen van Nijevelt, Westenberg, den dapperen aanvoerder van het 5de bataillon militie, vinden wij daarbij vermeld.
Picton heeft intusschen het doordringen des vijands bemerkt, en dadelijk aan de Britsche brigade Pack, links van Bylandt staande, gelast, om, door eene zwenking regts, de Fransche kolonne op zijde aan te vallen. Picton wil zelf zijne Bergschotten tegen den vijand aanvoeren; maar op
| |
| |
dat oogenblik wordt hij getroffen door een Franschen geweerkogel, die een einde maakt aan het heldenleven des Britschen bevelhebbers; en waarlijk, hier mag men wel de woorden toepassen, door Napier bij eene andere gelegenheid gebruikt: ‘niemand sneuvelde dien dag met meer roem dan hij; toch sneuvelden er velen, en groot was de roem.’ - Pack voert nu achtervolgens twee zijner regimenten tegen de Fransche kolonne aan; beide die regimenten lijden zoo veel verliezen door het vuur der Fransche tirailleurs, dat zij teruggaan, even zoo als de brigade Bylandt teruggegaan was. Een derde regiment bleef over, het eenige, dat op dat oogenblik daar beschikbaar was; Pack wendt zich tot die troepen: ‘Al het andere is teruggeslagen,’ zegt hij, ‘gij alleen blijft over om den vijand tegen te houden; gij moet dus uwen pligt doen.’ Die woorden, welke op minder goede troepen ligtelijk een' ontmoedigenden indruk konden hebben te weeg gebragt, dienden juist om de geestdrift der onverschrokken hooglanders ten top te doen rijzen; zij rukken vooruit, zij vallen op de Fransche kolonne aan, en op hetzelfde oogenblik wordt hunne poging krachtig ondersteund door andere troepen der bondgenooten.
Wellington's wijs beleid had hem zijne ruiterij kort achter de liniën der infanterie doen plaatsen, om deze, werd zij te veel bestookt door den vijand, dadelijk ter hulp te kunnen snellen. Uxbridge, de bevelhebber dier ruiterij, het doordringen des vijands opmerkende, doet de brigade Ponsonby vooruitrukken. Die brigade bestond uit drie dragonderregimenten, uit de drie groote deelen van het Britsche rijk aangeworven, en wedijverende om de eer van Engeland, van Schotland of van Ierland op te houden. Ponsonby, twee regimenten in de eerste en het derde in de tweede linie plaatsende, rent daarmede vooruit, en stort zich op de linkerzijde van de Fransche kolonne; die kolonne, van voren aangevallen door Bylandt's herzamelde bataillons, op hare regterzijde door Pack, en nu op hare linkerzijde door de Britsche dragonders, is niet in staat om aan die vereenigde aanvallen het hoofd te bieden; zij wordt doorgebroken en geheel uiteengeslagen; wat niet door de sabels en bajonetten wordt neergeveld, legt de wapens neder, en een paar
| |
| |
duizend man van Napoleon's voetvolk gaan hier verloren.
Ponsonby, aangemoedigd door dit schitterend begin, zet zijn voordeel door, en vervolgt den vijand tot ten zuiden van den landweg naar Ohain. Die vervolging heeft met meer dapperheid dan beleid plaats. Het is een vaste regel bij de gevechten der ruiterij, dat zij zoo veel mogelijk moet trachten niet in eens hare geheele magt in werking te brengen, maar eene tweede linie achterhouden, die de eerste, wanneer deze geslagen is, kan opnemen en haar toelaten zich te herzamelen. De Britsche bevelhebber had aanvankelijk dien regel gevolgd, en een zijner regimenten in eene tweede linie geplaatst; maar in de hitte van het gevecht was ook dat regiment bij de andere opgerukt, zoodat die ruiterijbrigade nu slechts ééne linie vormde. Die magt gaat nu op de vlakte vooruit, en dwingt de kolonnes van Doncelot's voetvolk in overhaasting terug te gaan; de Britsche dragonders dringen verder door en bereiken de groote artilleriemassa der Franschen. Alison en andere Engelsche schrijvers zeggen, dat deze 60 of 80 stukken geschut van Napoleon door Ponsonby's ruiters genomen werden; dit is waar, in dien zin, dat voor een kort oogenblik die onbeschermde artillerie in hunne handen viel; maar slechts voor een kort oogenblik; en dra werd dat kortstondig voordeel der Britsche ruiterij door eene geheele nederlaag afgewisseld.
Napoleon had het doordringen van Wellington's ruiterij opgemerkt en aan eene brigade van Milhaud's kurassiers gelast, om die ruiterij te gemoet te gaan; gelijktijdig rukten, met hetzelfde doel, de lanciers van Jacquinot van den regtervleugel op. Tegen den vereenigden aanval van die goed geordende ruiterij zijn Ponsonby's dragonders, door de overhaaste vervolging in verwarring gebragt, niet bestand; zij worden doorgebroken, overhoop geworpen, geheel geslagen. Geene tweede linie is daar, om hen op te nemen en te beschermen, en alles ijlt, in verwarde vlugt, naar de hoofdstelling der bondgenooten terug. De Fransche lanciers volgen den vijand op den voet, en met hun geducht wapen vellen zij menigen vijandelijken ruiter ter neder; Ponsonby
| |
| |
zelf, met zijn paard over het zwaar beploegde bouwland niet spoedig genoeg kunnende vlugten, wordt bereikt en door eene vijandelijke lans doorboord; wat zich redden kan van zijne dragonders rent, regts en links, over het slagveld weg; en die geheele ruiterbrigade kon men, door die nederlaag, zoo goed als ontbonden rekenen.
De beide andere divisiën van d'Erlon, de divisiën Marcognet en Durutte, waren niet gelukkiger geweest in hunnen aanval op de andere deelen van de stelling der bondgenooten. De kolonnes van Marcognet werden, vóórdat zij die stelling bereikten, aangevallen door de Duitsche dragonders van Van de Leur, en door de Nederlandsche brigade Ghigny; beide die ruiterbrigades streden hier met groote dapperheid; vooral wordt met roem vermeld het vierde regiment dragonders (Renno), dat bij herhaling zich op het Fransche voetvolk wierp, en een aantal gesneuvelden op het slagveld achterliet. De infanterie van Marcognet sloeg die aanvallen der Nederlanders af; de regimenten van Van de Leur werden door Jacquinot's ruiterij gedwongen terug te gaan; maar toch hadden die aanvallende bewegingen van de ruiterij der bondgenooten het voordeel, dat het Fransche voetvolk niet eens tot de hoofdstelling doordrong, maar terugkeerde. - Op den Franschen regtervleugel waren de aanvallen van Durutte's bataillons op Pappelotte en Frichermont evenzeer afgeslagen door den dapperen tegenstand van Saxen-Weimar's brigade.
Die eerste groote aanval, door Napoleon's divisiën op de stelling der bondgenooten gedaan, was dus niet door het geluk bekroond geworden: wél was de magt der bondgenooten daardoor geschokt, en sommige hunner brigades, zoo voetvolk als ruiterij, tot den strijd ongeschikt gemaakt; maar ook aan de Fransche zijde waren zware verliezen geleden; nergens had men zich op een gedeelte van Wellington's stelling kunnen staande houden; Hougomont, la Haie Sainte en de hoeven vóór den linkervleugel der bondgenooten, waren niet vermeesterd. Eene korte poos van rust volgde op dien eersten grooten aanval, en werd spoedig afgewisseld door nieuwen en even hevigen strijd. Altijd zijn eerste voornemen getrouw, om bij la Haie Sainte door te dringen,
| |
| |
besloot de Fransche Keizer krachtige pogingen aan te wenden om die hoeve te bemagtigen, die voor hem den sleutel van de stelling der bondgenooten uitmaakte; en ten einde den vijand ook op de andere punten der slaglinie bezig te houden, zoude Reille voortgaan met den aanval op Hougomont, en d'Erlon's regterdivisie Pappelotte en la Haie aantasten.
In de eerste jaren, die op den slag van Waterloo volgden, toen men, bedwelmd door de vreugde en geestdrift over de behaalde zege, nog niet in staat was om met kalmte, onpartijdigheid en juistheid alle bijzonderheden van dien reuzenstrijd naar waarde te schatten, heeft men een te overdreven gewigt gehecht aan den kamp om Hougomont. Niet dat wij door die bewering in het minste afbreuk willen doen aan den roem van dapperheid, hier behaald door de verdedigers, vooral aan den roem der Engelsche gardedivisie Cooke, waarvan eene brigade (Byng) grootendeels in Hougomont heeft gestreden; die verdedigers bleven moedig pal staan, sloegen 's vijands stormen af, verduurden zijn geschutvuur en hielden den strijd vol zelfs te midden der vlammen, die alom de gebouwen van Hougomont met eene geheele vernieling bedreigden; - hij zou geen krijgsmansgeest hebben, die de schatting der bewondering aan zulk een heldenmoed zou weigeren! Maar, de dapperheid dier verdediging erkennende, moet men er evenwel bijvoegen, dat zij geen zoo grooten invloed op den loop van den slag heeft uitgeoefend, als dikwijls daaraan is toegeschreven; uit alles blijkt ten duidelijkste, dat Napoleon's aanvallen op Hougomont geen ander doel hebben gehad, dan om den vijand daar bezig te houden en de strijdkrachten der bondgenooten naar dat punt heen te lokken; de vermeestering van Hougomont kon voor de Franschen voordeelig zijn, zij was niet noodzakelijk; en na de eerste mislukte stormen was het voornamelijk door een vernielend geschutvuur, dat de Fransche bevelhebbers poogden hunne vijanden te dwingen, de verdediging van Hougomont op te geven.
Dezelfde aanmerking geldt de aanvallen op de sterke punten vóór der bondgenooten linkervleugel; ook die aanvallen dienden alleen om den vijand daar bezig te houden, en zoo
| |
| |
doende het doorbreken van het midden te begunstigen. Durutte's bataillons voerden hier, gedurende het grootste gedeelte van den veldslag, den strijd tegen de Nassauers van Saxen-Weimar; afwisselend en zonder beslissende uitkomsten was die strijd, en mogten al enkele punten door de aanvallers vermeesterd worden, zoo wist de Nederlandsche bevelhebber zich echter zoo goed te handhaven, dat hij den vijand de nadering belette tot de hoofdstelling der bondgenooten.
Het was bij en om la Haie Sainte, dat de hardnekkigste worsteling plaats vond. Er was eene omstandigheid, welke de verdediging van die hoeve bijzonder begunstigde; zij was op slechts eenige honderd pas vóór de hoofdstelling der bondgenooten gelegen, en kon dus vandaar krachtdadig ondersteund worden door geschutvuur en door het oprukken van hulptroepen. Om dit tegen te gaan, besloot de Fransche Keizer, gelijktijdig met die aanvallen op la Haie Sainte, aanvallen te doen op de hoofdstelling van Wellington, ten einde daardoor den Britschen veldheer te beletten de aangevallene hoeve ter hulp te komen. Het Fransche geschut zette zijn vuur op die hoeve voort; het voetvolk, in kolonnes geschaard, met sterke liniën tirailleurs voor zich, rukte daarna op tot bestorming van dat punt; en gelijktijdig daverde de grond door het vooruitrukken der kurassiers, waarmede Milhaud, westelijk van den weg naar Charleroi, op de slaglinie des Prinsen van Oranje aanviel.
Dat zelfde uitstekende beleid, dat de Oranjevorst twee dagen vroeger te Quatre-Bras als legerhoofd had betoond, betoonde hij hier te Waterloo als onderbevelhebber. Toen hij die vreesselijke ruitermassa - in kracht een koperen muur, in snelheid een stormwind gelijk - daar zag naderen, nam Oranje dadelijk de geschiktste maatregelen, om door dien schok zijne slaglinie niet te zien verbrijzelen. De bataillons schaarden zich daar, waar zij het meeste bedreigd waren, in carrés, den vorm, waarin eene goede infanterie, zelfs in den kamp tegen de sterkste ruiterij, onoverwinbaar kan zijn; de batterijen plaatsten zich in de nabijheid van die carrés; de achterstaande ruiterij rukte digter op, om het voetvolk meer van nabij te kunnen beschermen. Er had
| |
| |
hier eene meesterlijke verbinding plaats van de drie verschillende wapens, en het goed stand houden der bondgenooten is evenzeer te danken geweest aan het beleid der bevelhebbers, als aan de dapperheid des soldaats.
Milhaud's kurassierbrigades vielen, voor en na, het midden van de stelling der bondgenooten aan, het gedeelte dat tusschen de beide steenwegen begrepen was, hoofdzakelijk de plaats, waar de divisie Alten stond. De eene Fransche ruiterschaar werd, na afgeslagen aanval, onverwijld door eene andere vervangen; zij stortten zich op Oranje's slaglinie even als de baren der door den storm voortgezweepte zee zich op den hechten dijk storten, die met hunne woede spot. De artillerie der bondgenooten bestookte het eerst de naderende ruiterscharen des vijands, en hield haar vuur vol, tot op het oogenblik, dat deze bijna op de monding der stukken waren gekomen; dan verwijderden zich de kanonniers en zochten toevlugt en bescherming bij de carrés van het voetvolk; de Fransche ruiterscharen, door het vuur van de carrés verhinderd om de alleen staande vuurmonden mede te voeren of te vernielen, wierpen zich dan bij herhaling en met wanhopigen moed op die carrés; en indien dapperheid alleen de zege had kunnen geven, dan zouden de zwaarden der kurassiers verdelgend gewoed hebben in de rijen van Wellington's voetvolk. Maar de toestand was te ongunstig, de tegenstand te krachtig, de verliezen, door het vuur van Wellington's geschut en voetvolk geleden, te groot; geen dier aanvallen op de carrés der bondgenooten gelukte; allen werden afgeslagen, en telkens, wanneer er vrees was, dat hier of daar bataillons der bondgenooten voor die te dikwijls herhaalde aanvallen der vijandelijke ruiterij zouden bezwijken, rukte eene Britsche, of Duitsche, of Nederlandsche ruiterbrigade op, viel aan op de Fransche kurassiers, en wierp die, na afwisselende gevechten, terug tot ten zuiden van den landweg naar Ohain. In dapperheid stonden de beide partijen gelijk; maar het beleid in de aanwending der troepen was verreweg grooter aan de zijde der bondgenooten; en terwijl deze hun voetvolk, hunne ruiterij, hun geschut, naauw vereenigd en goed verbonden in gevecht bragten,
werd aan de Fransche zijde de strijd alleen
| |
| |
gevoerd door ruiterij; eerst door Milhaud's kurassiers, later ook door Kellermann's zware kavallerie; beide uitgelezene ruiterscharen, maar die hier in eenen te ongelijken kamp hunne beste krachten moesten verspillen.
Nutteloos waren echter die aanvallen der Fransche ruiterij niet, want zij dienden om Oranje te beletten la Haie Sainte ter hulp te komen. Die hoeve, door sterke massa's voetvolk aangevallen, was weldra met eenen kring van vuur omgeven, en van het overige der stelling geheel afgesloten; herhaaldelijk wierp zich de Fransche infanterie op de heggen en muren, die la Haie Sainte omgeven, maar ondervond hier, van Baring's zijde, een onbezweken tegenstand; en in den strijd, die uren lang werd voortgezet, wist de dappere Duitscher steeds in het bezit te blijven van den hem toebetrouwden post. Oranje, het groote belang inziende, aan het bezit van la Haie Sainte verbonden, deed alles, wat in zijn vermogen was, om de bezetting te ondersteunen: telkens, wanneer de aanvallen van Milhaud of Kellermann een oogenblik ophielden en eene korte rust aan de bondgenooten werd gegeven, werd er versterking gezonden naar la Haie Sainte, of rukten uit de slaglinie bataillons der bondgenooten op, om de Fransche kolonnes van voor die hoeve te verdrijven. Die aanvallende bewegingen des Prinsen hadden soms tegenspoed en nederlaag ten gevolge: men noemt een paar bataillons, die, ten zuiden van den landweg voortrukkende, plotselings door Fransche ruiterij werden aangevallen en geheel verloren gingen; Ompteda, de dappere aanvoerder van eene der brigades van Alten, sneuvelde bij zulk een verrassenden aanval. Smartelijke verliezen zeker, maar welke men niet aan het legerhoofd moet wijten, die gedwongen was iets te wagen, om een voorliggenden post te behouden, waaraan zoo veel gelegen was.
Onder de troepen, die zich hier bij dien strijd tusschen la Haie Sainte en Mont St. Jean roemrijk hebben onderscheiden, worden ook genoemd de drie regimenten karabiniers, onder het bevel van den generaal Trip, de zware brigade der Nederlandsche ruiterij uitmakende. Wij hebben reeds gezegd, dat de ruiterij der bondgenooten gedurig ten aanval oprukte, wanneer het voor haar geplaatste voetvolk
| |
| |
te hevig en te aanhoudend door Milhaud's en Kellermann's ruiters werd bestookt; bij zulk eene gelegenheid was het, dat Trip's karabiniers slaags geraakten met de kurassiers van Milhaud, en overwinnaars bleven in dien kamp; de drie regimenten, achtervolgens aanvallende op Fransche ruitercorpsen, die waren doorgedrongen tot op de heuvelkling, door de bondgenooten bezet, wierpen de ruitercorpsen telkens overhoop, en dwongen hen, met groot verlies, achter den weg van Ohain terug te gaan. Het aantal gevangenen, dat de Nederlanders op den vijand maakten, de groote verliezen, welke zij zelve ondervonden, het sneuvelen van een aantal hunner officieren, van Coenegracht en Lechleitner, de aanvoerders van het eerste en derde karabinierregiment, - ziedaar feiten, die als bewijzen van de krijgsdeugd der Nederlandsche ruiterij kunnen worden bijgebragt; bewijzen, krachtiger en overtuigender nog, dan zelfs de eervolle vermelding van den aanvoerder der Nederlandsche ruiterij in Wellington's legerberigten. De waarheid vordert daarbij te erkennen, dat in dien ruiterkamp de Nederlanders veel in hun voordeel hadden, daar zij nog weinig of geene verliezen hadden ondervonden, en de Fransche kurassiers reeds geteisterd waren door het geschut- en geweervuur der bondgenooten, en afgemat door het beklimmen van de moeijelijke helling des heuvels; maar wanneer men aan de andere zijde opmerkt, dat die kurassiers tot de uitstekendste troepen behoorden, die Europa ooit op een slagveld zag verschijnen, en de regimenten van Trip, om zoo te zeggen, pas opgerigt waren, dan valt het niet te betwisten, dat de strijd, tegen zulk een vijand gevoerd, voor de Nederlandsche ruiterij een roemrijk wapenfeit heeft uitgemaakt.
Terwijl dus die hevige worsteling bij en om la Haie Sainte plaats had, Hougomont door het Fransche geschutvuur werd geteisterd, en op der bondgenooten linkervleugel Picton's troepen, verzwakt en van strijdvaardigheid beroofd, zoo door den reeds doorgestanen grooten aanval, als door de verliezen, vroeger bij Quatre-Bras geleden, bezig werden gehouden met tirailleursaanvallen van d'Erlon's even zeer verzwakte divisiën, - was eene nieuwe legermagt opgetreden, die, Napoleon's regtervleugel bedreigende, den Franschen
| |
| |
Keizer dwong een gedeelte zijner magt daartegenover te stellen, en hem dus verhinderde met al zijne krachten op Wellington aan te vallen. Traag voortrukkende, waren eindelijk twee brigades van Bulow, nagenoeg de helft van dat Pruissische legercorps uitmakende, tusschen 4 en 4½ uur uit het bosch van Frichermont opgerukt, en in de vlakte verschenen, waar de legers om de zege kampten. Aanvankelijk ontmoetten de Pruissen hier niets anders dan de ruiterij der divisiën Domont en Subervic; maar Napoleon, spoedig in het zekere onderrigt, dat het eene vijandelijke magt was, die daar zijn regtervleugel naderde, zond Lobau met zijne twee divisiën infanterie derwaarts; in alles maakte dit eene kleine tien duizend man uit. - De Fransche troepen houden in den beginne de brigades van Bulow tegen; maar omstreeks vijf en een half uur komt ook het overige van het legercorps van dien Pruissischen aanvoerder op het slagveld, en die overmagt dwingt nu de Fransche troepen terug te gaan. De Pruíssische bataillons dringen nu door tot het dorp Planchenoit, en bemagtigen de voorste huizen.
Het was nu voor Napoleon duidelijk, dat hij niet alleen met Wellington's leger had te kampen, maar dat ook een sterk gedeelte van Blücher's krijgsmagt tegen hem over stond; toch besloot de Fransche Keizer den strijd voort te zetten. Dat besluit wordt door Clausewitz ten sterkste gegispt: ‘Napoleon,’ zegt hij, ‘had toen den slag moeten afbreken en terugtrekken, wat zonder groot bezwaar kon geschieden; dan had hij zijn leger behouden en kon eene latere gunstige gelegenheid afwachten, om op nieuw de kans van een veldslag te wagen. In stede daarvan blijft de Fransche veldheer een strijd voortzetten, die geene overwinning meer kan opleveren; hij handelt als de dolzinnige speler, die, hoe ook de kansen hem ongunstig zijn, roekeloos op den laatsten worp al zijn overgebleven goud plaatst, en daardoor alles in eens doet verloren gaan.’
Wij gelooven, dat dit oordeel van den Duitschen krijgskundige op geene goede gronden berust; wij gelooven, dat het Napoleon, in den toestand waarin hij geplaatst was, niets hoegenaamd zoude gebaat hebben, wanneer hij, bij de verschijning van Bulow, den strijd had afgebroken; wij geloo- | |
| |
ven, dat het voortzetten en volhouden van dien strijd de eenige verstandige handeling was, die hem te doen stond. Was Napoleon omstreeks zes ure 's avonds teruggetrokken, dan had hij, wel is waar, het grootste gedeelte zijns legers kunnen behouden, en de slag bij Waterloo was een onbesliste veldslag gebleven. Maar wat zoude dit den Franschen Keizer gebaat hebben? De vereeniging der legers van Wellington en Blücher was dan onmogelijk te beletten, en eenmaal die legers vereenigd, was er voor Napoleon aan geene overwinning meer te denken; dan moest hij de Nederlanden ontruimen en naar Frankrijk terugkeeren; en de van alle zijden toestroomende heirmagten der bondgenooten zouden in Frankrijk de verdediging onmogelijk maken, en hem de wapenen even zeker uit de handen doen vallen, als dit in 1814 had plaats gehad. Voor Napoleon was dus een onbesliste veldslag even verderfelijk als eene geheele nederlaag; hij moest eene overwinning behalen, wilde hij zich staande houden; en daarom was het voor hem eene volstrekte noodzakelijkheid den strijd bij Waterloo niet af te breken.
Was er mogelijkheid, om, door dat voortzetten van den slag, overwinnaar te blijven? - Ja, die mogelijkheid bestond, al is het dat de kans niet groot was: het kon zijn, dat geen ander gedeelte van het Pruissische leger, dan die magt van Bulow, op het slagveld verscheen; het kon zijn, dat de overige legercorpsen van Blücher opgehouden werden door Grouchy, of door andere oorzaken belet werden Wellington ter hulp te komen; het kon zijn, dat Grouchy nog bij tijds zijn Keizer ter hulp kwam; - dat alles was mogelijk, dat alles was niet onwaarschijnlijk, dat alles kon de overwinning verschaffen, en moest dus weerhouden van een terugtogt, die toch, wat de geheele uitkomst van den oorlog betreft, gelijk zou hebben gestaan met eene geheele nederlaag. Het is dus ongegrond, Napoleon, om dat voortzetten van den slag, van dolzinnigheid te beschuldigen; hij kon hier niets anders doen. In het algemeen is het een dwaalbegrip, wanneer men meent, dat de Fransche Keizer, bij zijne oorlogshandelingen, zich dikwijls door vermetelheid en roekeloosheid heeft gekenmerkt; het tegendeel is waar: groote voorzigtigheid en diepe berekening zijn, in den re- | |
| |
gel, het kenmerk dier oorlogshandelingen; en slechts dán neemt Napoleon zijne toevlugt tot stoutheid, wanneer hij, zoo als hier te Waterloo, inziet, dat alleen volhardende stoutheid hem kan redden.
De Keizer geeft de bevelen om dien dubbelen vijand te wederstaan, den eenen van het slagveld te dringen, den anderen te vernielen, voordat nieuwe hulpbenden der bondgenooten kunnen opdagen. Duhesme, met zijne divisie jonge garde, benevens eenige bataillons der oude, met 24 stukken geschut, trekken naar de zijde van Planchenoit, om de Pruissen daar weer uit te werpen. Ney krijgt bevel, de aanvallen op Wellington's stelling, met onverpoosde inspanning, te hervatten; het voetvolk van d'Erlon en Reille, de ruiterij van Kellermann en Milhaud, moet daartoe nogmaals worden aangewend, en de ruiterij der garde rukt op, om door hare nabijheid de kracht dier reeds verzwakte corpsen te schragen. Alleen de oude gardebataillons van Friant en een gedeelte van die van Morand blijven achter als eene laatste spaarbende, om later door hun optreden de nog onzekere overwinning te beslissen.
Stoutheid, de inspanning van alle krachten, hevige onverpoosde aanvallen, ziedaar wat den Franschen Keizer nog de zege konde verschaffen, en de vernieling van Wellington's leger bewerken, voordat de digte rijen van Blücher's legercorpsen door hunne komst op het slagveld die nederlaag konden voorkomen. Napoleon, die zijnen toestand duidelijk inziet, neemt dan ook zijne toevlugt tot zulk eene handeling; en met eene verbazende, onvergelijkelijke krachtdadigheid werpt hij zijne legerscharen op de stelling des vijands. De strijd neemt een karakter aan van onstuimigheid en hevigheid, die alle denkbeeld te boven gaan; de eene aanval volgt zonder tusschenpoozen op den anderen, en de hoofden der bondgenooten hebben al hunne geestkracht noodig, al de dapperheid hunner soldaten, om dien doldriftigen, telkens terugkeerenden vijand het hoofd te bieden, en door zijne wapenkracht niet te worden doorgebroken en vernield. Stel u een stadsmuur voor, onophoudelijk door den stormram des vijands gebeukt; zie de door storm bewogene Noordzee, hare ontelbare golven op Neerlands dijken stor- | |
| |
tende, - en gij zult u een denkbeeld kunnen maken van de onverpoosde hevigheid, waarmede Wellington's slaglinie door de geduchte drommen des Franschen Keizers werd bestookt. ‘De adelaar bezielt zijne benden, dol van moed,’ zoo zingt da Costa van den strijd bij Waterloo; en in die dichterlijke taal is niet de minste overdrijving; het is de ware, onopgesmukte vermelding van wat werkelijk gebeurd is.
De Fransche legermagt, alom hare vijanden aangrijpende, dwong op haren regtervleugel Bulow weer Planchenoit te ontruimen, en wierp, tusschen 6½ en 7 uur, de Pruissische bataillons op eenige honderd pas ten oosten van dat dorp terug. Bij Frichermont en Pappelotte bleef Saxen-Weimar met onbezweken moed aan de aanvallen der bataillons van d'Erlon het hoofd bieden; maar een gedeelte van de door de Nassauers bezette posten viel toch in handen der aanvallers. Oostelijk van den weg naar Charleroi hield een onverpoosd tirailleursgevecht de brigades bezig, vroeger door Picton aangevoerd, en putte de laatste krachten uit van die troepen, welke reeds een zoo roemrijk deel aan den strijd hadden genomen, reeds zoo groote offers hadden gebragt. La Haie Sainte, zoo lang een hechte voormuur van Wellington's stelling, bezweek eindelijk; de opgaven verschillen aangaande den tijd, waarop die post in handen des vijands viel; volgens de waarschijnlijkste opgave was het omstreeks 6 uur 's avonds, toen gebrek aan ammunitie den dapperen Baring dwong eene verdediging op te geven, die hem eene welverdiende onsterfelijkheid heeft verworven. Hougomont, door het vijandelijke geschutvuur in brand geschoten, bood nog weerstand; maar die weerstand, hoe heldhaftig ook, kon weinig of niets bijdragen tot de uitkomst van den slag, kon de aanvallen op de hoofdstelling der bondgenooten niet verhinderen. Op die hoofdstelling, op dat gedeelte, dat tusschen de beide wegen begrepen was, wierpen zich nu de ruiterscharen van Kellermann en Milhaud, en ook die der garde, door den doldriftigen Ney, tegen den wil des Franschen keizers, reeds toen in gevecht gebragt. Toen la Haie Sainte was gevallen, werden bovendien de slagliniën der bondgenooten bestookt door het vuur van talrijke zwermen
| |
| |
tirailleurs, en door dat van Fransche batterijen, die zich nu op zijde van die hoeve plaatsten.
Het is een algemeen erkend feit, dat de toestand van Wellington's leger, in dit gedeelte van den slag, bijzonder hagchelijk was. De strijdkrachten van het Britsche legerhoofd waren door den reeds gevoerden kamp aanmerkelijk verminderd; de brigades waren versmolten tot bataillons, de regimenten tot escadrons; vlugtende of in verwarring zijnde troepen overdekten het slagveld, en alles had dat sombere, onheilspellende voorkomen, dat eene nederlaag kort voorafgaat. Wellington had de troepen, die onder Hill westelijk van den weg naar Nivelles stonden en daar niet werden aangevallen, van lieverlede naar het midden aangetrokken; zoo kwam de Nederlandsche divisie Chassé met eene brigade (Detmers) in de eerste linie, regts van de Engelsche garde; terwijl de andere brigade (d'Aubremé) in eene tweede linie achter die garde werd geplaatst. De komst dier troepen was noodig tot aanvulling der geledene verliezen: zoo was van de Engelsche gardedivisie alleen de brigade Maitland in de slaglinie, terwijl de andere bij Hougomont streed; zoo was van Alten's divisie de brigade Ompteda geheel vernield, en de beide andere brigades, Kielmansegge en Hackett, door's vijands vuur op eene vreesselijke wijze gedund. Picton's brigades hadden bijna alle strijdvaardigheid verloren. Van de ruiterij konden de Engelsche brigades van Somerset en Ponsonby als ontbonden worden beschouwd; ook de andere ruiterbrigades der bondgenooten waren aanmerkelijk verzwakt, en onder anderen had de Nederlandsche ruiterij ruimschoots hare offers gebragt, en bij een groot aantal officieren en ruiters ook hare dappere aanvoerders, de generaals Collaert en van Merlen, zien vallen. Het geschut kon niet meer de vroegere kracht uitoefenen, daar een aantal officieren en manschappen buiten gevecht waren gesteld, en bij sommige batterijen de munitie schier was verbruikt.
Wellington's nederlaag zou ontwijfelbaar zijn geweest bij minder krachtige aanvoerders, bij minder dappere soldaten, dan hier te Waterloo tegen Napoleon streden. Dien aanvoerders, dien soldaten komt dan ook een onbeperkte lof
| |
| |
toe. Onbeperkte bewondering verdient de standvastige volharding van den Britschen veldheer zelf, die, kalm te midden van het dreigendste gevaar, in zijn geest de kansen van den strijd overwoog, en de hoop op de overwinning niet opgaf. Aan terugtrekken, zoo begreep Wellington te regt, viel hier niet te denken; de strijd moest hier worden volgehouden, totdat de komst der Pruissen de zege besliste, of de invallende nacht een einde aan de aanvallen des vijands maakte. Alles kwam maar aan op tijd winnen; Wellington zag in, dat men moest stand houden; hij wist zijne troepen van die waarheid te overtuigen, en waar die troepen hun veldheer, kalm en bedaard, het slagveld zagen overrijden en met korte woorden hen tot pligt aanmanen, daar was alle zwakheid, alle vrees verbannen; daar betoonden zij een heldenmoed, te verhevener, naarmate hij meer lijdelijk is. Wellington werd ondersteund door onderbevelhebbers, hem waardig: Oranje, alleen gehoor gevende aan zijne onstuimige dapperheid, van carré tot carré rennende te midden van den digten kogelregen, als evenaarde hij Achilles in onkwetsbaarheid evenzeer als in moed, wist overal de geestdrift der zijnen op te wekken; zoo deed ook Hill; zoo deed ook Alten; zoo deden ook andere bevelhebbers, die hier door hunne geestkracht hunnen soldaten een verheven voorbeeld gaven.
Dat voorbeeld droeg vruchten, en nooit welligt hebben troepen met grooter dapperheid op een slagveld stand gehouden, dan Wellington's soldaten te Waterloo; in het bijzonder verdienen daarbij de Engelsche bataillons geroemd te worden. ‘De Engelschen,’ zegt een ooggetuige, ‘telden ook vlugtelingen, zoo als bij een veldslag zelfs het beste leger die heeft; misschien had een derde gedeelte der Britsche soldaten de gelederen verlaten; maar wat overbleef streed met leeuwenmoed, en wist van wankelen noch wijken. Toch waren de verwoestingen, door 's vijands vuur aangerigt, zóó groot, dat, wanneer een bataillon van plaats moest veranderen, men de vroegere standplaats duidelijk kon herkennen aan de in een vierkant geschaarde dooden, die daar gevallen waren.’ Zelfs Foy, de bestrijder van die heldenscharen, geeft de volgende schitterende getuigenis
| |
| |
van de dapperheid der Britsche infanterie: ‘Nous les avons vu, au jour de notre désastre, ces enfans d'Albion, formés en bataillons carrés dans la plaine entre le bois de Hougomont et le village de Mont St. Jean. - - La cavalerie qui les appuyait fut taillée en pièces, le feu de leur artillerie fut éteint. Les officiers-généraux et d'état major galopaient d'un carré à l'autre, incertains où ils trouveraient un abri. Chariots, blessés, parcs de réserve, troupes auxiliaires fuyaient à la débandade vers Bruxelles. La mort était devant eux et dans leurs rangs, la honte derrière. En cette terrible occurrence, les boulets de la garde impériale, lancés à brûle-pourpoint, et la cavalerie de France victorieuse, ne purent pas entamer l'immobile infanterie Brittannique. On eût été tenté de croire qu'elle avait pris racine dans la terre....’ (Foy, Histoire de la guerre de la Péninsule. Tome 1er, page 322, 323). - Niet een der carrés, waarin Wellington's infanterie zich schaarde, kon door de aanvallen der Fransche ruiterij worden doorgebroken; toch stonden enkele dier carrés tot elf maal toe aan dien aanval bloot.
Zoo bleef de strijd geruimen tijd voortwoeden, en deed de sterkte, maar niet den moed der beide partijen verdwijnen, toen, tegen 7½ uur, Napoleon de strijdkrachten der bondgenooten genoeg uitgeput rekende, om met de bataillons der oude garde, zijne laatste spaarbende, eenen beslissenden aanval te doen, en daardoor Wellington's nederlaag te bewerken. Al wat aan artillerie nog voorhanden en beschikbaar is, snelt vooruit, komt bij la Haie Sainte in batterij, en opent vandaar een verdelgend vuur op de hoofdstelling der bondgenooten, om daardoor de werking der andere wapens voor te bereiden; veertien bataillons der oude garde hebben zich in twee diepe kolonnes geschaard, gereed om snel de ruimte te doorloopen, die hen van den vijand scheidt, en zich met de bajonet op dien vijand te werpen; wat van d'Erlon's en Reille's divisiën beschikbaar is, zal, regts van de garde, dien aanval ondersteunen; achter dat voetvolk ziet men de blinkende helmen van eene sterke linie kurassiers, die de nederlaag des vijands moet voltooijen; Ney, de geduchte oorlogsman, zal in persoon die aanvalsko- | |
| |
lonnes aanvoeren, en vooraan, bij de beerenmutsen der grenadiers, ziet men een maarschalk van Frankrijk te voet, met getrokken degen, gereed om als de minste soldaat zich in het strijdgewoel te mengen. - Eene groote sterkte heeft die magt, waarop Napoleon's laatste hoop is gebouwd; met veel minder middelen had de Fransche Keizer eenmaal, bij Montmirail, de Russische en Pruissische legerscharen doorgebroken en voor zich doen verstuiven; - maar hier te Waterloo was de kans der zege veel minder groot, daar men reeds in de verte Ziethen's kolonnes het slagveld zag naderen, en Bulow nogmaals zijne bataillons tegen Planchenoit aanvoerde. De komst der Pruissen maakte den toestand bijna hopeloos, en de Fransche legerscharen werden niet meer bezield door de verwachting der overwinning.
Wanneer, bij de barbaarsche volksspelen der Romeinen, de kampvechters het strijdperk binnentraden, waar weldra hun bloed bij volle stroomen zoude vloeijen, dan waren zij gewoon eene laatste hulde toe te brengen aan dien Keizer, die daar als een ongevoelige getuige van hun lijden en sterven voorzat: ‘Cezar, de ten dood gewijden groeten u!’ Ook Napoleon's ter dood gewijde bataillons vergaten in hun laatsten strijd den gebieder niet, die hen zoo dikwijls ter zege had gevoerd; voor hen bestond de hoop op het behalen eener overwinning niet meer; de oude krijgers voorzagen, dat zij eene nederlaag te gemoet gingen, dat zij aan eene onwaarschijnlijke kans werden opgeofferd; toch verminderde dit in geenen deele hunne oude, door de jaren beproefde verknochtheid aan den grooten veldheer, en nog eenmaal daverde het ‘leve de Keizer!’ over die velden, welke weldra met de lijken der dapperen bezaaid zouden zijn; - laatst bewijs van trouw en heldengeest, waardige bekrooning van eene loopbaan van roem en zelfopoffering, die den naam der fiere keurbende eene onvergankelijke plaats in de geschiedenis heeft doen verwerven.
De hoofden der bondgenooten zien het onweder, dat hen dreigend nadert, en spannen alle middelen in om het af te wenden, en dien vreesselijken schok te wederstaan, die denkelijk 's vijands laatste poging zal zijn. Nóg zijn de Pruissen niet op het slagveld gekomen, Bulow's legercorps uit- | |
| |
gezonderd, dat op eenen grooten afstand van Wellington's legerscharen strijdt; en die verzwakte en uitgeputte scharen moeten alleen het hoofd bieden aan de keizerlijke garde. Het midden, het gedeelte tusschen de beide wegen, is het punt van aanval, en dáár worden de strijdkrachten der bondgenooten, zooveel het kon, bijeengetrokken. Al wat er aan geschut voorhanden is, vereenigt zich en opent een hevig vuur op de bij La Haie Sainte geplaatste Fransche artillerie. De ruiterbrigade van Vivian, nagenoeg de eenige, die nog weinig of niets had geleden, wordt nog achter den linkervleugel gelaten, om het daar staande, geheel ontredderde voetvolk eenige kracht bij te zetten; maar zoodra de komst van Ziethen's legercorps op dien linkervleugel alle vrees voor eenen aanval heeft doen verdwijnen, moet Vivian met zijne huzaren tot versterking van het midden oprukken; achter dat midden staat reeds de dragonderbrigade van Van de Leur, die vroeger ook op den linkervleugel was geweest. Chassé's divisie rukt digter op, en zijne artillerie, door Van der Smissen aangevoerd, komt voor in de slaglinie in batterij, om de batterijen der Britten te ondersteunen, die reeds gebrek aan munitie hebben. Oranje plaatst zich bij dat gedeelte der stelling, dat onmiddelijk ten noorden van La Haie Sainte is, en waar Brunswijksche en Nassausche bataillons den vijand afwachten; Wellington zelf stelt zich meer westelijk, daar, waar Maitland's brigade, in eene verlaging van den grond geplaatst, de naderende Fransche kolonnes door een plotseling optreden wil verrassen.
Kort is die laatste strijd, maar bloedig, maar gekenmerkt door groote dapperheid, zoo aan de eene als aan de andere zijde. Op den regtervleugel der Franschen dringen de bataillons van D'Erlon of Reille, ten noorden van de hoeve La Haie Sainte, in de stelling der bondgenooten door; Brunswijksche bataillons gaan hun te gemoet, maar worden zoodanig geteisterd door het vuur der sterke tirailleursliniën, die de Fransche kolonnes voorafgaan, dat die bataillons in verwarring de wijk nemen. Oranje, getuige van de nederlaag, wil haar herstellen, en voert, in persoon, een bataillon der Nassauers van Kruze tegen de Fransche kolonnes aan; maar ook dat bataillon is niet bestand tegen het hevige
| |
| |
geweervuur des vijands en gaat terug. De prins wendt zich oogenblikkelijk tot de andere bataillons der Nassauers, en geleidt die nogmaals, met groote dapperheid, tegen Napoleon's troepen; maar op dat oogenblik wordt de vorstelijke aanvoerder door een vijandelijken geweerkogel getroffen, en het wonden van dien held, het hevige geweervuur, door de Fransche tirailleurs op de Nassausche bataillons gerigt, maakt zulk een indruk op die bataillons, dat zij in overhaasting van het slagveld willen vlugten en slechts tegengehouden worden door de paarden van Van de Leur's achter hen staande dragonders. Kruze's bataillons bestonden uit oude, uitmuntende soldaten; maar ook de beste troepen kunnen hunne oogenblikken van zwakheid hebben, en hij, die dit betwist, is geheel vreemd aan de studie en ondervinding des oorlogs. - Die nederlaag der Brunswijkers en Nassauers kon misschien de slaglinie der bondgenooten hebben doen doorbreken, wanneer niet de gelijktijdige aanvallen op andere gedeelten dier slaglinie geheel waren afgeslagen.
Links van die magt, welke tegen den prins van Oranje streed, rukte de eerste kolonne der garde voort; aan hare linkerzijde, maar op eenige honderd passen meer achterwaarts, gevolgd door de andere kolonne dier keurbende. De Engelsche batterijen en de Nederlandsche batterij van Krahmer openen een hevig vuur op die eerste kolonne der garde, die, desniettegenstaande, onverschrokken den marsch voortzet en de stelling bereikt, ter plaatse waar Maitland's gardebrigade is opgesteld. Die Britsche infanterie, in eene verlaging van het terrein staande, is voor het oogenblik onzigtbaar voor den vijand, zoodat Napoleon's garde, toen zij de hoogte bereikt, geen troepen voor zich ziet, en meent de doorbreking der vijandelijke slaglinie voltooid te hebben. ‘Op, garde! val aan!’ zijn de korte woorden, waarmede Wellington zijne dapperen in beweging brengt. Maitland's brigade, op vier gelederen diepte geschaard, om te beter eenen mogelijken aanval der Fransche ruiterij te wederstaan, verrijst eensklaps uit de diepte, vertoont zich aan den verbaasden vijand, en opent van nabij een moorddadig geweervuur op de kolonnes van Napoleon's garde. Die kolonnes, reeds verzwakt door de verwoestingen, welke
| |
| |
het geschutvuur der bondgenooten in hare rijen hebben aangerigt, zijn niet in staat dien nieuwen schok te wederstaan; en toen Maitland's brigade daarop met geveld geweer ten aanval vooruitrukt, deinzen de Fransche bataillons in verwarring terug, de kampplaats met tal van hunne dooden bezaaid achterlatende.
De zegevierende Britten dalen nu verder de heuvelkling af, om den geslagen vijand te vervolgen. Maar te midden van den kruiddamp ontdekken zij eensklaps de tweede kolonne van Napoleons garde; en - zoo snel afwisselend zijn op het slagveld zege en nederlaag, geestdrift en ontmoediging - het verrassende gezigt van dien nieuwen vijand doet den moed der overwinnaars bezwijken, en op hunne beurt nemen zij, in overijling en wanorde, de wijk naar de eerst door hen bezette stelling, door dien aan vlugt gelijkenden terugtogt ook verwarring brengende bij de Nederlandsche bataillons van d'Aubremé, die achter hen waren geplaatst.
De tweede kolonne van Napoleon's garde blijft met dapperheid hare aanvallende beweging voortzetten, en nadert de plaats, waar de Engelsche brigade van Adam en de overgeblevene Engelsche bataillons van Alten geschaard zijn. De Britsche infanterie ontvangt den vijand met een krachtig geweervuur; te gelijkertijd rukt de Nederlandsche rijdende batterij van Krahmer een paar honderd passen vooruit, en maait met hare kartetsen geheele rijen des vijands neder. Chassé heeft de brigade Detmers in eene geslotene kolonne zamengetrokken, en haar met korte, nadrukkelijke woorden tot pligtsbetrachting aanmanende, doet hij haar, met den stormpas, tegen de linkerzijde der Fransche kolonnes oprukken. Van Thielen, de dappere bevelhebber van het zesde militie-bataillon, sneuvelt; maar met geestdrift blijven de Nederlandsche troepen voorwaarts gaan, en hun koene aanvoerder heeft het geluk, den door het geweeren kartetsvuur reeds zoo geschokten vijand voor de bajonetten zijner soldaten te zien wijken. De tweede kolonne der garde ondergaat het lot der eerste. - Op dit oogenblik verkondigt het geschutvuur aan de linkerzijde van Wellington's slaglinie, dat Ziethen eindelijk op het slagveld is
| |
| |
gekomen, en dat de nederlaag des Franschen Keizers onherroepelijk is beslist.
Nu is de kracht des vijands geheel gebroken, het gevaar voor de bondgenooten geweken, hunne zege niet twijfelachtig meer. Vivian's ruiterbrigade, door de komst der Pruissen op Wellington's linkervleugel niet langer noodig, is naar het midden der slaglinie gesneld; die ruiterij is nu aan het hoofd der algemeene aanvallende beweging, door Wellington verrigt met de troepen, die nog het minst aan strijdvaardigheid hebben verloren; onder die troepen vindt men Chassé's divisie en de overgebleven gedeelten der Nederlandsche ruiterij vermeld, waarvan onder anderen Boreel's regiment, het zesde huzaren, bij den aanval op de Fransche infanterie, nog gevoelige verliezen leed. Dat voortrukken van Wellington's legermagt wordt bijzonder begunstigd door den gelijktijdigen aanval, dien Ziethen toen op den regtervleugel van Napoleon's slaglinie deed, en door Bulow's aanval op Planchenoit. Dat dorp wordt na een bloedigen strijd, na een dapperen wederstand, genomen, en Duhesme, de aanvoerder van Napoleon's jonge garde, vindt daar den dood.
Nog eenmaal tracht Napoleon den voortgang van de zegevierende legers der bondgenooten te stuiten. Bij Rossomme plaatst zich het laatst overgebleven regiment zijner garde in een carré, om tot een steunpunt te dienen, waarbij zich de geslagene deelen kunnen herzamelen; maar te vergeefs; de nederlaag is te groot geweest, de verwarring te algemeen; het eene corps voor, het andere na, ontbindt zich, en de stroom der vlugtelingen, door niets meer te weêrhouden, verspreidt zich over het slagveld en neemt telkens toe in uitbreiding. Men wil, dat de Keizer toen, alle hoop op de zege vervlogen ziende, ten minste een eerlijken krijgsmansdood wilde sterven, en zich werpen in het carré der garde, dat laatste overblijfsel zijner dappere keurbende, dat daar nog alleen stond, als de enkel overeind gebleven zuil van een verwoesten tempel; men wil, dat Soult en andere volgelingen van Napoleon hunnen gebieder, bijna met dwang, van dit wanhopig voornemen hebben doen afzien, en hem in hun midden nemende, spoorslags met hem van het slagveld zijn gevloden. Hebben zij wèl gedaan?
| |
| |
Was het dan niet beter, eene zoo schitterende loopbaan te besluiten met den roemvollen dood op het slagveld, dan jaren lang, gekluisterd aan eene rots, te midden der wereldzee, als gevangene weg te kwijnen?
Terwijl dus de Fransche Keizer, voor het eerst zijns levens, als vlugteling het slagveld verliet, en zijn wit beschuimd ros hem in snelle vaart naar Frankrijk terugvoerde, waren de laatste overblijfselen zijner garde, met de wapenen in de hand, roemvol gevallen; roemvol, onverschillig of die vermaarde woorden: la garde meurt et ne se rend pas, al dan niet zijn uitgesproken; want woorden, hoe verheven ook, kunnen niet opwegen tegen daden, en de daden verdienen hier hoogen lof. Bij hun gelijktijdig vooruitrukken, ontmoetten zich de beide legerhoofden der bondgenooten bij Rossomme, en begroetten zich daar als overwinnaars. Blücher's minder vermoeide legermagt nam toen de vervolging op zich, en voerde die uit met eene krachtdadigheid, die den vijand nergens rust of duur liet; die nergens een oogenblik van herademing toeliet, om de wanorde te herstellen; maar die, door het rusteloos natrekken des vijands, de verwarring al meer en meer vergrootte, en een aantal soldaten, geschut en bagaadje in handen der overwinnaars deed vallen. Het is eene erkende waarheid, dat het voordeel eener overwinning slechts voor een gedeelte op het slagveld wordt verkregen, maar voor het grootste gedeelte de vrucht is van de krachtige vervolging des geslagenen vijands. Het voorbeeld van den slag van Waterloo strekt weder ten bewijze van die waarheid; op het slagveld zelf waren de verliezen der beide partijen niet zeer ongelijk, van ieder tusschen de 25 en 30,000 man; maar bij den terugtogt verloor het Fransche leger zoo veel aan gevangenen, zooveel aan geschut, munitie en wat kracht en sterkte aan een leger geeft, dat men gerust kan aannemen, dat dit leger door de nederlaag bij Waterloo zoo goed als vernietigd was.
De oorlog was door die nederlaag bij Waterloo geëindigd. De verbondene legers drongen oogenblikkelijk Frankrijk binnen; en hoezeer het aan de magt van Grouchy gelukt was, zonder verlies uit de Nederlanden te ontkomen, zoo was er evenwel niet aan te denken, om daarmede de heir- | |
| |
scharen van Blücher en Wellington tegen te houden, veel minder die sterke magten der bondgenooten, die tegelijkertijd den Rijn overgingen en op Parijs trokken. De tweede troonsafstand van Napoleon, de onderwerping van Frankrijk, het herstel der Bourbons, zijn de regtstreeksche en onvermijdelijke gevolgen geweest van de overwinning bij Waterloo.
Wij hebben in de voorgaande bladen eene oppervlakkige, onvolledige schets gegeven der krijgsgebeurtenissen van 1815. Het doel, dat wij daarmede beoogden, was, voornamelijk, de aandacht onzer landgenooten te vestigen op eenen kampstrijd, zoo roemrijk, zoo grootsch, zoo episch, dat, daaraan deel te hebben genomen, schier voor een adelbrief kan gelden; dat, bij dien strijd een vader of broeder of maag te hebben verloren, schier met dezelfde eer omgeeft, die de roemrijke dood van martelaars voor Godsdienst of vrijheid op hunne verwanten en nakomelingen doet afstralen. De geschiedenis heeft misschien geen tweede voorbeeld van zoo gewigtige, onvergetelijke gebeurtenissen in zoo korten tijd volbragt; en het eenvoudige, onopgesmukte verhaal der kampstrijden bij Ligny, Quatre-Bras en Waterloo, levert even schitterende wapenfeiten op, doet het hart evenzeer van oorlogsdrift branden, als de heldenzangen van den ‘Ilias’ of van de ‘Niebelungen’ daartoe vermogend zijn. Waterloo is ons mogelijk nog te veel nabij; de helden, die daar streden, zijn mogelijk nog te veel onze tijdgenooten, om het grootsche hunner verrigtingen geheel naar waarde te doen schatten; maar van jaar tot jaar komen wij toch meer tot de erkentenis van dat grootsche; al meer en meer verkrijgt die gebeurtenis voor ons de majesteit der Geschiedenis, en wanneer zij eenmaal geheel zal zijn omgeven door het halfdonker van het verledene, dat al, wat minder beduidend en minder belangrijk is, voor het oog verbergt, en alleen zigtbaar laat wat groot is en reusachtig, - dan zullen wij tot de erkentenis komen, dat in de jaarboeken der menschheid zel- | |
| |
den gebeurtenissen meer verdienen aan de vergetelheid onttrokken te blijven, dan de gebeurtenissen van 1815.
En men werpe ons hier niet tegen, dat die strijd bij Waterloo daarom geen regt heeft, bij ons in zoo vereerende herinnering te blijven, omdat de hoop, die de volkeren tijdens dien strijd koesterden, niet is verwezenlijkt geworden; omdat de aan Europa toegezegde vrijheid is achterwege gebleven; omdat wèl Napoleon is gevallen, maar niet de willekeur en dwingelandij van Napoleon; omdat men dus eigenlijk slechts van onderdrukkers heeft gewisseld, en, zoo als de Engelsche zanger zegt, ‘de leeuw heeft overwonnen, alleen om aan wolven hulde te bewijzen.’ Men werpe ons dit niet tegen; want die tegenwerping, hoe vaak ook aangevoerd, is toch valsch en overdreven.
Laat het zijn, dat de droombeelden van vrijheid en volksgeluk, die men zich tijdens den strijd van Waterloo voorspiegelde, niet alle zijn verwezenlijkt, en dat vele der beloften van de hoofden der volkeren op de onwaardigste wijze zijn verbroken geworden; - schande over hen, die zich schuldig hebben gemaakt aan zulk eene trouweloosheid! - Maar dit doet niets af ten aanzien van het edele en grootsche der zelfopoffering van de mannen, die bij Waterloo streden en vielen; want zij, die dit deden, hadden de vaste overtuiging, dat zij voor eene goede zaak de wapenen voerden, en dat hun moed de heerlijkste vruchten zou dragen voor latere geslachten.
Bovendien stelt men de zaak eenzijdig en overdreven voor, wanneer men beweert, dat Europa, door Napoleon's val, slechts van onderdrukkers heeft gewisseld; dit moge waar zijn voor sommige landen, het is niet waar voor andere; het is, in het bijzonder, niet waar voor Nederland. Wij leven thans, Goddank! in een vrij land, waar de wetten iederen burger tegen onderdrukking waarborgen, waar geen vreemde landvoogd ons door den druk der belastingen uitmergelt, of onze zonen ten oorlog roept, om, in ver verwijderde gewesten voor eene geheel vreemde zaak hun bloed te storten; wij spreken weêr onze eigene taal; wij volgen weêr onze oude zeden en gewoonten; de Godsdienst onzer voorvaderen blijft weêr de onze; wij doen onze roemrijke vlag
| |
| |
weêr op de verste zeeën wapperen; wij zijn weêr Nederland, een onafhankelijk op zich zelf staand land, geen wingewest van een vreemd rijk. Zie, dat zijn zegeningen, die wij aan de overwinning van Waterloo te danken hebben; zonder die overwinning zou Napoleon weêr over ons land heerschen; en wel moet hij kort van geheugen zijn, die vergeten is, met hoeveel harde onderdrukking die overheersching eenmaal gepaard ging.
Laat ons hier, in het voorbijgaan, aanmerken, dat de tegenwoordige tijd over het geheel te gunstig is in zijn oordeel over den Franschen Keizer. Verblind door zijne uitstekende hoedanigheden, door de groote daden, die hij heeft verrigt, door het geniale, dat in al zijne handelingen doorstraalt, ziet men het verkeerde, het slechte van die handelingen niet in; men vergeet, dat, wanneer zijne heerschappij al een verstandig despotismus is geweest, het toch een despotismus was, dat alle vrije ontwikkeling van den menschelijken geest tegenging, en de wereld tot eene diepe slavernij voorbereidde; men vergeet, dat, al was wreedheid geen karaktertrek des Keizers, hij toch, tot bereiking van het doel, dat hij beoogde, weinig schroomvallig was in de keus der middelen; dat hij bij zijne onregtvaardige oorlogen het bloed van tallooze offers heeft doen storten, en zelfs zich meer dan eenmaal geschandvlekt heeft door regterlijke moorden, de afschuwelijkste van allen, omdat zij tot dekmantel nemen wat den menschen eerbiedwaardig is en heilig. Dat alles zien die onbepaalde bewonderaars van Napoleon over het hoofd; de onmetelijke val des Franschen Keizers heeft hen zoo getroffen, dat dit in hun oog al het kwade, dat hij bedreef, uitwischt; zij zijn de hovelingen van het ongeluk geworden; maar die zelfde grootmoedige harten, die voor den gevallen Cezar wierook branden, zouden denkelijk zijne verklaardste vijanden en bestrijders zijn geweest, hadden zij den overheerscher gekend in den zonneglans van het geluk en omgeven door al zijne magt en grootheid.
De gebeurtenissen van 1815 zijn ook daarom belangrijk, omdat zij een juist inzigt geven in het wisselvallige, dat de oorlogshandelingen aankleeft, en aantoonen, hoe meerder of minder beleid der bevelhebbers op die handelingen den ge- | |
| |
wigtigsten invloed uitoefent. De staatsman, die in 1848 de oorzaak of het voorwendsel was van den val van het Fransche koningsschap, noemde eenmaal, in eene zijner welsprekende redevoeringen, den oorlog, ‘un jeu sanglant du hasard et de la force;’ - nooit heeft een uitstekend man mogelijk valscher stelling geuit, dan Guizot, toen hij die woorden sprak. Neen, de oorlog is geene handeling, waarin alleen het geweld of het blinde toeval de beslissing aanbrengen; hij, die zoo iets beweert, heeft nooit een van Napoleon's meesterlijke veldtogten bestudeerd; hij heeft nooit daarbij opgemerkt, hoeveel er van den bevelhebber afhangt, en hoe de leiding van één mensch den toestand van zaken geheel van gedaante kan doen veranderen. Ook hier, bij die gebeurtenissen van 1815, kan men zien, welk een onmetelijk verschil het maakt, of men aanvoerders heeft, zoo als Oranje, zoo als Perponcher, die verstand en doorzigt genoeg bezitten om uit zich zelven te handelen, of bevelhebbers, zoo als Ney en Grouchy, die niets anders kunnen, dan letterlijk en onverstandig opvolgen wat hun wordt gelast. Het is een verderfelijk dwaalbegrip, soms door bekrompenheid en drieste onkunde voorgestaan, dat studie en kennis voor den krijgsman meer nadeelig dan voordeelig zijn, en dat, hoe minder hij zijn geest heeft geoefend, hoe beter hij geschikt zal zijn tot de uitvoering van wat hem wordt voorgeschreven. Ook de veldtogt van 1815 bewijst de onwaarheid dier bewering. Had Wellington toen zulke onderbevelhebbers gehad, niet gewoon te denken, maar alleen gewoon om als lijdelijke werktuigen dátgeen uit te voeren wat bevolen wordt, dan waren de bondgenooten in dezen kamp de overwonnenen geweest, en Europa was weêr onder
Napoleon's gebied gekomen.
Achttien honderd vijftien moet ook daarom bij ons in herdenking blijven, omdat Neêrland's krijgsroem een nieuwen luister van de gebeurtenissen van dat jaar heeft ontvangen. Verre van ons, om uit blinde gehechtheid aan ons Vaderland, uit bekrompen patriotismus, eene overdrevene en onware voorstelling te geven van wat de Nederlanders in 1815 hebben gedaan; verre van ons vooral, om door een onwaar verhaal den roem onzer landgenooten te ver- | |
| |
heffen, ten koste van den roem der bondgenooten, die met ons tegen Napoleon streden. Neen, laat ons billijk, laat ons waar zijn; laat ons vrijuit erkennen, dat van de legermagt, die den Franschen keizer bestreed, slechts een klein gedeelte uit Nederlanders bestond, en dat dus minder aan ons, dan aan onze bondgenooten, de eer der overwinning toekomt; laat ons de groote verdiensten huldigen van die Pruissen, die met zoo veel dapperheid te Ligny streden en met zoo veel volharding, twee dagen na de daar geleden nederlaag, hun vijand weêr opzochten; van die Britsche en Duitsche bataillons, die onder Wellington's aanvoering, zoo te Quatre-Bras als te Waterloo, een moed betoonden, boven allen lof verheven. Maar, regt doende aan anderen, moeten wij ook jegens ons zelve niet onbillijk zijn, en wij mogen en moeten met waarheid zeggen, dat ook ons aandeel aan de in 1815 behaalde zege groot en belangrijk is geweest. Het waren Nederlandsche bevelhebbers, het was Oranje, het was Perponcher, die de vereeniging van Wellington's leger bij Quatre-Bras bewerkten en daardoor de Pruissische krijgsmagt, den 16den Junij, voor eene geheele vernieling hebben behoed; het was eene Nederlandsche divisie voetvolk, met weinig geschut en zonder eenige ruiterij, die uren lang aan Ney's geduchte overmagt het hoofd bood, en daardoor de andere divisiën van Wellington tijd gaf om Quate-Bras te bereiken; het was een Nederlandsch vorst, die op het slagveld van Waterloo de voornaamste steun was van den Britschen veldheer,
en dáár het bevel voerde, waar de woede der vijandelijke aanvallen het hevigst was; het was Nederlandsche ruiterij, die te Waterloo, meer dan eenmaal, zich met den vijand mat, en meer dan eenmaal overwinnend uit dien kamp terugkeerde; het was het geschut der Nederlanders, dat in de rijen van Napoleon's lijfwacht zoo groote verwoestingen aanrigtte; het waren de Nederlandsche bataillons van Chassé, die in den kamp tegen de laatste aanvalskolonne dier lijfwacht overwinnaars bleven. - Dat alles zijn feiten, die niet geloochend kunnen worden; op dat alles kunnen wij ons met regt beroemen; en wanneer soms de vreemdeling, in zijn verwaten overmoed, dien roem wil ontkennen, en ons aandeel aan den
| |
| |
gevoerden strijd gering en onbeduidend heeten, dan kunnen wij, om hem voor altijd te logenstraffen, verwijzen op de verliezen, door ons in dien strijd geleden; wij kunnen de getallen opgeven van hen, die daar zijn gevallen; wij kunnen de Nederlandsche bevelhebbers noemen, die daar, met de sabel in de vuist, een glorievollen dood hebben gevonden. Groot is de roem onzer bondgenooten, maar ook ons komt de eer der zege toe; ook wij hebben talrijke offers daarvoor gebragt; en de velden van Braband zijn niet minder besproeid geworden door het bloed der Nederlanders, dan door dat van Britten, Duitschers en Franschen.
Vooral moeten wij 1815 herdenken, omdat toen de heldenmoed van een onzer vorsten op de schitterendste wijze heeft uitgeblonken.
Willem de tweede is niet meer, en in den grafkelder te Delft is zijn gebeente bij dat zijner vaderen verzameld. Hij behoort der geschiedenis toe, en niet aan onze onbedreven hand is het gegeven om de veder van Clio op te nemen; niet aan ons is het vergund om een oordeel over hem uit te brengen; de stand, waartoe wij behooren, verbiedt ons evenzeer de gebreken onzer vorsten te vermelden, als uit laffe vleizucht hen voor te stellen als toonbeelden van alle volmaaktheid. Maar dát ten minste mogen wij zeggen, zonder ons aan vleijerij schuldig te maken, dat Willem de tweede eenen heldenmoed bezat, zijne groote voorvaderen waardig; dat op het slagveld niemand, met meer koenheid dan hij, gevaar en dood wist te braveren; en dat de dapperheid, door de Nederlanders in 1815 betoond, voor een goed gedeelte was te danken aan de geestdrift, welke de verhevene zelfopoffering van den vorstelijken aanvoerder bij hen deed ontgloeijen. Een ander zegge, wat Willem de tweede is geweest als vorst en als mensch; wij zeggen, wat hij was als oorlogsman; wij zeggen, dat hij, als zoodanig, in het dankbaar aandenken van Nederland moet blijven leven. En dit heeft ook plaats; alom is het in Nederland bekend, wat Willem de tweede in 1815 voor het Vaderland heeft gedaan; tot in de schamele woning des eenvoudigen landmans is zijn krijgsroem doordrongen; en zijn bloed, in de velden van Waterloo vergoten, geeft hechtheid en sterkte
| |
| |
aan den band, die Nederland met het stamhuis van Oranje verbindt.
Wij hebben in de laatste tijden veel gelezen en gehoord over het regt van souvereiniteit, dat het huis van Oranje over ons land zoude toekomen. Wij hebben dat regt hooren verklaren, wijzigen, uitbreiden, inkrimpen, verdedigen of ontkennen, al naarmate van de verschillende inzigten der redenaars of schrijvers, die daarover handelden. Wij moeten ronduit erkennen, dat alle die dikwijls met geleerdheid en welsprekendheid gevoerde twisten ons vrij overbodig zijn voorgekomen; dat bij ons het behandelde punt nooit twijfelachtig is geweest; dat bij ons, even als bij de overgroote meerderheid onzer landgenooten, het denkbeeld geen ingang kan vinden, dat de oppermagt over een geheel volk ooit het eigendom zoude kunnen wezen van een enkel mensch of van een enkel geslacht; en dat wij, integendeel, nog eenvoudig genoeg zijn om te gelooven, dat een volk zijne regeerders kiest, zoo als dit het meeste met zijn welzijn overeenkomt, daarbij den stelregel in acht nemende, die reeds de stelregel was onzer vaderen, in hunnen kamp tegen Philips II: ‘dat het volk niet om den vorst, maar de vorst om het volk geschapen is’ (Plakaat der algemeene Staten van 26 Julij 1581). Wat men ons verkondigt van het Goddelijk regt der vorsten, dat begrijpen wij niet.
Maar wat wij wèl begrijpen, is, dat een stamhuis zulke groote, uitstekende, langdurige diensten aan een volk kan bewijzen, dat het daardoor dit volk met den sterken band der dankbaarheid aan zich verbindt, zoodat het, als het ware, niet anders dan natuurlijk en regtmatig wordt, de hoofden van dat volk, zoo veel mogelijk, uit dat stamhuis te kiezen. Ziedaar, naar ons inzien, wat bij ons den hechtsten grondslag uitmaakt, waarop het huis van Oranje zijne aanspraken op de oppermagt kan vestigen. Die aanspraken moeten zich nooit gronden op een in nevelen en duister gehuld goddelijk regt, altijd stuitend voor een volk als het onze, dat gezond verstand heeft, gevoel van eigen waarde en afkeer van knechtelijke onderwerping; maar die aanspraken moeten gegrond zijn op de vele
| |
| |
diensten, die het huis van Oranje den lande heeft bewezen, op den luister, dien de groote daden der leden van dat huis op ons hebben doen afstralen, op de eeuwenlange verbinding van Neêrlands geschiedenis met die der Oranje's, van Neêrlands welzijn en roem met het welzijn en den roem van dien vorstenstam.
De afstammeling van dat geslacht van helden en groote mannen kan altijd aanspraak maken op onze verkleefdheid; de verdiensten zijner vaderen pleiten voor hem. Hij telt onder zijne voorouders dien Willem den Eersten, wiens naam, de geheele wereld door, nog wordt geëerbiedigd, als de naam van een verheven martelaar voor de edelste zaak; dien Maurits, den grootsten oorlogsman van zijnen tijd, die in de zandige duinen van Nieuwpoort de vlag van het trotsche Spanje voor zijne standaards zag buigen; dien Frederik Hendrik, den stedenwinnaar, die in zijne belegeringen den krijgsroem van een Cezar heeft geëvenaard; dien Willem den Derden, den onsterfelijken kampvechter van de vrijheid van Europa, wien Nederland huldigt als zijn redder, Engeland als zijn bevrijder; dien Friso, die met zoo veel dapperheid op het slagveld van Malplaquet de Fransche legerscharen te gemoet vloog; dien lateren Willem den Tweeden, die aan Ney bij Quatre-Bras het hoofd bood, en door zijnen uitstekenden moed zoo veel bijbragt tot Napoleon's nederlaag te Waterloo; - om niet te gewagen van zoo veel andere leden van dat geslacht, die den staat in de raadzaal of in het oorlogsveld hebben gediend, door hunne wijsheid het heil van het land hebben bewerkt, of het harnas met hun bloed hebben roodgeverwd in den strijd tegen Neêrland's vijanden. Hij, die zulke mannen onder zijne voorouders telt; hij, die even als die voorouders, eenen heldengeest in zich voelt blaken, en even als zij, bereid is, om zich met hart en ziel aan Nederland aan te sluiten, en aan het welzijn en den roem van dat land, de zorg zijner dagen, de rust zijner nachten, zijn bloed, zijn leven te offeren, - hij kan er gerust op rekenen, dat het Nederlandsche volk zich niet van hem zal afkeeren, maar zich met geestdrift om hem zal scharen, en hem zal huldigen en eerbiedigen als een regtmatig opperhoofd.
| |
| |
Willem de Tweede, toen hij bij Quatre-Bras en Waterloo met zoo veel onverschrokkenheid het staal en het vuur des vijands braveerde, en de zege kocht ten koste van zijn over het slagveld stroomend bloed, - Willem de Tweede heeft daardoor aan zijn stamhuis eene nieuwe aanspraak gegeven op onze dankbaarheid en trouw, en den band versterkt, die zijn geslacht aan Nederland verbindt.
Breda, 5 Julij 1850.
w.j. knoop. |
|