De Gids. Jaargang 14
(1850)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliographisch album.Beredeneerde Italiaansche Spraakkunst, naar Vergani, logisch bewerkt voor Nederlanders, door K.P. ter Reehorst, Lector aan het Stedelijk Gymnasium te Kampen en Beëedigd Translateur bij de Regtbank te Amsterdam. Met een woord aan den lezer, van Dr. J.P. Arend, Leeraar aan het Koninklijk Instituut voor de Marine te Medemblik. - Ten gebruike voor Scholen, Gymnasiën, zelfoefening, enz.; met naauwkeurige aanwijzing der uitspraak. - Te Meppel, bij Reynders, Boom en Wilson. 1850.Het is eene waarschijnlijk niet nieuwe, maar zeker volkomen ware opmerking dat de studie der moderne talen over het algemeen van vrij wat minder omvang is dan die van de talen der oudheid. - Vele redenen werken hiertoe zamen. Bij de oude talen, althans bij de drie voornaamste, Latijn, Grieksch en Sanskrit, heeft men te worstelen met een heirleger van grammatikale vormen, uitgangen, praefixen en suffixen, waarvan in de meest beschaafde nieuwere naauwelijks een spoor te vinden is. Voorts is de syntaxis, grootendeels ten gevolge hiervan, veel ingewikkelder, en dikwijls niet tot vaste regelen terug te brengen, zoodat b.v. in het Grieksch de syntaxis der voorzetsels alleen, in hare volle uitgebreidheid, eene jarenlange studie vereischt. Verder levert de versbouwkunde in de genoemde oude talen oneindig meer zwarigheden op dan in de nieuwere, hetgeen voornamelijk te wijten aan de lengte of kortheid van iedere lettergreep, - een verschijnsel, dat wij, tegenwoordig levende menschen, ons naauwelijks kunnen voorstellen, omdat er geen spoor zelfs van over is gebleven in onze talen, waar ieder woord maar één lange lettergreep heeft, namelijk die, waarop de klemtoon valt. Hierbij komt nog, dat door het ‘unzuverlässige’ van vele der overblijfselen, waarop de grammatika dier talen gegrond is, ook menig punt in die grammatika onzeker is, en het onderwerp heeft uitgemaakt of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog uitmaakt van menigen vinnigen pennestrijd. Eindelijk komt er voor het Grieksch eenigzins en voor het Sanskrit in hooge mate nog de moeijelijkheid bij, die de orthographische en euphonische wetten veroorzaken, - iets waar wij tegenwoordig evenmin van weten. Dit alles (en er zal waarschijnlijk nog wel meer kunnen bijgevoegd worden) werkt zamen om de grammatikale studie der oude talen moeijelijker te maken dan die van de meeste, zoo niet alle, beschaafde nieuwere. Wat is nu het moeijelijke, dat voor deze laatsten overblijft? - Zeer weinig, inderdaad. Hetgeen de beschaafde eerstbeginnende volstrekt noodig heeft, alvorens hij, met behulp van een goed woordenboek, tot het lezen van een goed boek, geschreven in eene beschaafde moderne taal, althans in eene West-Europesche, kan overgaan, bepaalt zich, de uitspraakleer daarlatende, tot weinig meer dan eenige notiën betreffende de Artikels, de vorming van den pluralis bij de Nomina en de trappen van vergelijking bij de Adjectiva, een tabel van de verbuiging der persoonlijke en een vlugtig overzigt der overige Pronomina, en eindelijk eene beknopte schets van de uitgangen der Conjugatiën, en van de onregelmatige werkwoorden in de tijden en personen waarin zij onregelmatig zijn. Dit is althans bij het Engelsch en bij de vier Romanische talen (Fransch, Italiaansch, Spaansch en Portugeesch) omtrent voldoende: genoegzaam al het overige kan de beschaafde en bevattelijke leerling door de aandachtige lezing van goede en progressive boeken, in de taal, die hij zich wil eigen maken, geschreven, allengs te weten komen. Bij de studie van de vier Romanische talen is daarenboven de kennis van ééne voor de studie der andere van groote dienst; zoodat men b.v., goed Fransch verstaande en met wat taalkundigen tact begaafd zijnde, met het Italiaansch al bijzonder weinig moeite hebben zal. Daar men nu bij den Nederlander, die Italiaansch gaat leeren, de kennis van het Fransch gerust mag onderstellen, zoo volgt hieruit, dat hij eene grammatika van slechts zeer weinige bladzijden, mits er orde en duidelijkheid in heerschen, behoeft, om zelf aan het opsporen en allengs ontsluijeren van de verborgenheden der taal zich te kunnen begeven, waardoor hij er een veel juister begrip van krijgen zal en op eene veel aangenamer wijze, dan zoo hij ze machinaal uit eene Grammatika had gehaald. Op grond hiervan had ik reeds lang vruchteloos uitgezien naar een kort en bondig werkje, in dien trant als ik zoo even als den geschiktsten aanvoerde, betrekkelijk de grammatikale regelen der Italiaansche taal. Daar komt mij dezer dagen onverwacht de ‘Beredeneerde, logisch bewerkte Spraakkunst’ des Heeren Ter Reehorst in handen. Gij kunt denken, hoe gretig ik een zooveel belovend boek opsloeg. Ik bedacht daarbij het gebrek aan helder inzigt in den harmonischen zamenhang der verschillende phasen, waarin zich de behoefte der menschen om hunne gedachten mede te deelen in eene taal openbaart, bij Vergani, hetzelfde gebrek verbonden met veel te groote uitvoerigheid en noodeloozen omhaal van woorden bij Veneroni en andere grammatici, die dan toch nog de beste zijn, die, voor zoo ver mij bekend is, over Italiaansche taalkunde voor vreemdelingen hebben geschreven. Ik dacht nu eindelijk gevonden te hebben wat ik zoo lang gezocht had, - eene beknopte Italiaansche grammatika, (want dit zag ik aan den geringen omvang van het boekje) maar vooral ook eene beredeneerde, eene logische (want zoo de Heer Ter Reehorst dit zoo maar boutweg op den titel durfde zetten, zou het toch wel waar zijn). Hierbij kwam nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ik den Auteur wel is waar noch persoonlijk noch uit zijne schriften kende, maar van meer dan eene zijde had hooren roemen als een veelzijdig taalkenner. Sterk was dus mijne verwachting gespannen, toen ik het boek opsloeg; maar ach! hoe spoedig verdween die spanning, om voor eene treurige zekerheid plaats te maken! - Ja, het was zóó, dat, toen ik aan het einde gekomen was, verontwaardiging mijn gemoed vervulde, - verontwaardiging over een man, die van het prestige, dat zijne betrekking van beëedigd Translateur aan een der voornaamste geregtshoven van ons Vaderland hem in de oogen der menschen verschaft, misbruik maakt, om hen door een valschen schijn van geleerdheid te verblinden. Al spoedig vatte ik dan ook het plan op, om mijne landgenooten niet alleen tegen deze spraakkunst te waarschuwen, maar hun ook, zoo mogelijk, de overtuiging te geven, dat mijn oordeel omtrent den Heer Ter Reehorst in allen deele regt en billijk moet genoemd worden. Dr. Arend heeft zich de moeite gegeven van het werk door een woord van aanbeveling te doen voorafgaan, waarin hij het o.a. noemt: ‘geleidelijk,’ ‘doeltreffend,’ ‘oordeelkundig’ en ‘voor zelf-onderrigt bijzonder berekend.’ Ik laat die lofspraken voor Dr. Arend's rekening, en zal mij hier riet ophouden met de redenen, die tot 's mans gunstig oordeel aanleiding hebben kunnen geven. In het ‘Voorberigt van den Schrijver’ zegt deze, dat het hem steeds ‘een weinig ongerijmd’ is voorgekomen, dat Nederlanders, voor het aanleeren van ‘Italiaansch, Spaansch, Deensch en Zweedsch’, altijd in het Fransch of Duitsch geschrevene Spraakkunsten moeten bezigen, bij gebrek aan Hollandsche. In het bijzonder had hem dit gehinderd bij het Italiaansch, zoodat hij eindelijk besloot, voor zoo verre zijne ‘eigen studiën en hooger streven (!!) dit toelieten’ om zelf eene ‘Hollandsch-Italiaansche Spraakkunst’ te leveren. - ‘Bij het afwerken,’ dus gaat hij voort, ‘vernam ik dat eene Italiaansche Grammatica, zonder thema's voor den prijs van twee gulden, door eenen ander bewerkt, weldra het licht zou zien. - Ligter is het voorzeker den splinter in zijn broeders oog te zien, dan den balk in zijn eigen; daarom, ofschoon ik eenige drukfeilen opgegeven heb, zullen de bescheidene aanmerkingen van elken erkenden deskundigen beoordeelaar, of praktischtheoretischen ingewijde, den uitgevers welkom zijn; om bij eenen tweeden druk daarvan een dankbaar gebruik te maken; want er bestaat geen menschenwerk, dat boven alle gisping verheven kan geacht worden, vooral waar spot- of bedilzucht de drijfveer is. Niet slechts vermeen ik mijne leerwijze bevattelijker en aangenamer te moeten beschouwen, maar tevens heb ik door mondeling onderrigt van letterkundige geboren Italianen te Amsterdam, getracht verscheidene nieuwere en latere verbeteringen in die taal, op te nemen, dewelke men vergeefs bij den van ouds beroemden Vergani zoeken zal, en verouderde gebruiken, zoo als: het tellen der uren bij zonne opgang te beginnen, weggelaten; - de tegenwoordige Italiaan telt de uren zoo als wij. Ik heb dus eene Spraakkunst zoo beknopt mogelijk, met 25 oefeningen of thema's voor slechts 90 cents geleverd. Naardien de Zeer Geleerde Heer J.P. AREND, Ph. Theor. Mag. Litt. Hum. Doctor en Leeraar voor de Engelsche, Spaansche en Italiaansche talen aan het Koninklijk Instituut voor de Marine te Medemblik eene Voorrede hier bij heeft willen voegen, neem ik de vrijheid den lezer daarnaar te verwijzen. - Daar Italië onlangs de electro magnetische kracht van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Noord-Westelijk Europa, en het geestelijk stoom-voortstuwend vermogen van onzen tijd begint te gevoelen; daar een innerlijk zielontwikkelend leven zich op dat schiereiland meer en meer openbaart, en de Italianen weder, zoo als in de tijden van Tasso, Petrarca en Boccaccio, tot een nationaal denkend en verlicht volk schijnt te willen hervormen; daar spoorwegen, handel en letterkunde, dat land meer met ons zal aansluiten; daar de barden weder op der muzenbakermat hunne lieren spannen; de kennis van die taal ook voor den Nederlander eene vereischte wordt en voor elken Catholiek eene behoefte is, ontboezem ik den wensch, dat deze beide werken, [ de Nederlander en de Catholiek?!] elk naar verdiensten, den noodigen bijval mogen inoogsten.’
Welk een wind! Menige niet naauwlettende lezer laat er zich welligt door verblinden; maar hij, die er zich geen zand door in de oogen laat blazen, bemerkt al ras uit welken hoek hij waait, en met een bedenkelijk hoofdschudden denkt hij onwillekeurig aan ‘Parturient montes: nascetur ridiculus mus.’
Wat de Schrijver voorgeeft te leveren is ons nu gebleken; aan te toonen wat er van aan is, is het doel dezer regelen, die ik te liever met mijnen naam onderteeken, omdat ik niet wil dat de Heer Ter Reehorst zou kunnen zeggen, dat zijn aanvaller niet voor zijn naam durft uitkomen. Hetgeen ik van het werkje zal bespreken, is slechts een betrekkelijk kloin gedeelte. Van de 104 bladzijden wordt namelijk het grootste gedeelte ingenomen door thema's met daarbij behoorende Vocabulaires, voorbeelden ter toepassing, Italiaansche stukjes tot oefening in het lezen en vertalen, modellen van verbuiging en vervoeging, tabellen van onregelmatige werkwoorden en gemeenzame spreekwijzen. Met niets van dit alles zal ik mij hier inlaten, daar zulks èn van het geduld mijner lezers èn van het mijne te veel gevergd zoude zijn. Ik zal er mij toe bepalen den tekst in engeren zin in zijn geheel te doorloopen en er het meest saillante uit te kippen: zoo ik hiermede zal geëindigd zijn, hoop ik mijnen lezers alle begeerte naar eene kennismaking met de rest van het werk voor goed to hebben ontnomen. Het werk wordt geopend door een zoogenaamden: ‘Sleutel tot de uitspraak der Italiaansche taal.’ Laat ons zien in hoeverre deze ‘sleutel’ geschikt is, om den oningewijden de poort te openen, die tot de kennis der Italiaansche taal toegang verleent. Op pag. 1 deelt ons de Schrijver mede, dat de letter b altijd als b klinkt, en nooit als p. Is dat omdat de Hollanders aan het eind der woorden b als p plegen uit te spreken? Maar in het Italiaansch kan die letter aan het eind der woorden niet voorkomen, zoodat de waarschuwing van den S. geheel overbodig is. Voorts zegt de S. van de c en de g, dat zij vóór en na alle medeklinken [uitgenomen de g vóór l en n, zoo als de S. hier reeds had behooren te zeggen] luiden als k en de fransche g in garçon. Deze woorden en na zijn nu niet overbodig maar onwaar; daar de uitspraak der c en der g zich al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leen rigt naar de volgende, nooit naar de vorige letter, zoodat b.v. in quercia en angelo de c en de g, hoewel staande na een medeklinker, de 2de uitspraak hebben, als zijnde gevolgd door een der klinkers i of e. De uitspraak der Fransche en Italiaansche g vóór a, o en u, is volgens den S. ‘niet door de keel of guttural, maar tusschen Hollandsch g en k.’ Over de juistheid dier definitie laat ik een ieder oordeelen, die gehoor heeft en weet wat gutturale letters zijn. Van de gh zegt de S. dat hij ‘altijd hard als harde g in het Fransch of Engelsch luidt, bijna k: ghezzo (gettzo), ghiado (giaado); dus tusschen k en g.’ Hoe onnaauwkeurig en onlogisch! Waarom dit niet met ch gecombineerd en gezegd: ‘de h, tusschen eene g of c en eene volgende e of i gevoegd, geeft te kennen dat vóór die klinkers dezelfde klank gehoord wordt, als g en c vóór a, o en u hebben’? - De k wordt onder de Italiaansche letters gerekend. Dit is even juist, als dat, zoo als wij op pag. 4 lezen, q eene Hollandsche letter zou zijn. Van de voorbeelden der uitspraak van au als diphthong is het eerste ‘paura (phauwra)’. Toevallig is dit juist een dier zeer weinige woorden, waarin a on u twee syllabes vormen; zoodat b.v. Dante, Inf., Canto I, paüra, in vers 6, laat rijmen op dura, vs. 4, en oscura, vs. 2. Ou - lezen wij verder - klinkt ‘als oo-oe, iedere klank afzonderlijk.’ De bedoeling was waarschijnlijk, dat ou aldus zou luiden, zoo die vocalengroep in het Italiaansch bestond. Jammer maar, dat dit niet het geval is, en vandaar dan ook, dat de S., anders zoo kwistig met voorbeelden, hier in gebreke gebleven is. Van de gl zegt de S., dat zij vóór i de klank der Fransche gemouilleerde ll heeft, behalve in ‘angli, inglesi, negligere, negligenza.’ - Hij had behooren te zeggen, dat die uitspraak nooit plaats heeft, wanneer de gl wordt voorafgegaan door een Consonant, en daarenboven ook niet in het enkele woord negligere met zijne derivata. Curleus is de bepaling, die de Heer t.R. van de letter h geeft: ‘immer stom. Gene andere letter meer stom dan deze eene.’ De letter s, lezen wij, is ‘als in het Hollandsch, altijd en overal onveranderlijk zuiver uit te spreken.’ De waarheid is, dat zij aan 't begin der woorden en na een medeklinker altijd dien klank heeft, doch tusschen twee klinkers in sommige gevallen dien van onze s, in andere dien van onze z. Van de u zegt de S. dat zij ‘haren alfabetischen klank oe behoudt.’ Dit was zeker duidelijker dan te zeggen, dat u als oe klinkt! Ui - zegt de S. - ‘luidt als oei, b.v. qui (kwie), cui (koewie).’ Welk van die beide voorbeelden moet de aangegeven uitspraak ophelderen? Volgens de paraphrase voor Hollanders strijden beide er tegen. De waarheid is, dat de u, 't zij vóór i, 't zij vóór een andere vokaal, zoo dikwijls zij volgt op een q of g, de uitspraak der Hollandsche w heeft, zoo als de S. zelf een weinig vroeger, sprekende van de uitspraak van g en q, heeft te kennen gegeven: in het woord cui daarentegen, waar noch q noch g de u voorafgaat, worden de u en de i elk afzonderlijk, doch zoodanig dat de u domineert, uitgesproken. Ten slotte zegt de S., dat in alle vereenigingen van klinkers behalve de door hem opgegevene ‘ieder afzonderlijk nitgesproken wordt.’ Ook dit is onjuist, daar de i vóór een vokaal, zoodra zij den klemtoon niet heeft, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitspraak der j verkrijgt; b.v. fiero, niet uit te spreken als fiero, maar als fjero. En hiermede is onze sleutel-beschouwing ten einde. 't Is een mooije sleutel, niet waar? Op pag. 5 en 6 vinden wij een opstel over het ‘Accent, toonteeken of klemtoon.’ - Had de S. gezegd, dat in het Italiaansch bij alle hypermonosyllabische woorden, die den klemtoon op de laatste lettergreep hebben, een Accent daarop geschreven wordt, en dat dit Accent in andere gevallen niet wordt geschreven, behalve in sommige uitgangen in de conjugatie, alsmede in enkele woorden, tot onderscheiding van andere, die eveneens gespeld worden, - zoo zou hij in zeer weinige woorden den leerling alles hebben medegedeeld, wat van de Accenten te zeggen is. Nu echter geeft hij met vele woorden eenige zeer verwarde en met onwaarheden doorspekte notiën van de zaak. Ik zeg ‘onwaarheden’, want hij durft beweren, dat de penultima in het Italiaansch ‘de natuurlijke plaats’ is van den klemtoon, hetgeen evenmin waar is in het Italiaansch als in het Latijn, uit welke taal de klemtoon in het Italiaansch doorgaans onveranderd is overgegaan. Van die ‘natuurlijke plaats’ wijkt, volgens hem, alleen (althans hij noemt geene andere uitzonderingen) een zeker aantal onregelmatige werkwoorden van de 2de ‘Verbuiging’ (sic) af, die den nadruk op de antepenultima hebben, en van ‘de natuurlijke’ op ēre moeten worden onderschelden. ‘Latinisten,’ zegt hij verder, ‘vinden dit verschil ook in de 2de en 3de Conjugatie of Verbuiging, b.v. lang: docere tweede Conjugatie, en kort: diligere derde Conjugatie. Om dit behoorlijk te kennen, te weten en te onderscheiden, zoo als trouwens met de zuivere uitspraak van alle levende talen het geval is, behoeft men mondeling onderwijs, of van een in den lande geboren, of opgevoed beschaafd onderwijzer, of ten minsten van een, die zelf van eenen inboorling goed geleerd heeft; want overal wemelt het van zoogenaamde geëxamineerde taalstamelaars, brekebeenen en kromtongen met of zonder brillen. Men moet spreken: “la lingua Romana con una bocca Toscana”Ga naar voetnoot1.’ Verbazend geestig! En zoo gepast! Laat ons even het feit van nabij beschouwen, dat tot den snedigen uitval heeft aanleiding gegeven. Er zijn namelijk in het Italiaansch niet alleen eene menigte woorden, die het accent op de antepenultima hebben, boven en behalve de infinitivi op ĕre, maar ook, wel verre dat deze laatste als uitzonderingen op die op ēre beschouwd moeten worden, zijn integendeel (de composita natuurlijk niet medegerekend) die op ēre slechts 21 in getal, die, op 2 na, alle onregelmatig zijn, terwijl die op ĕre zulks niet alle zijn, maar voor het grootste gedeelte, en in aantal die op ēre verreweg overtreffen. Op pag. 8 worden wij vergast op eene nieuwe Casus-nomenclatuur, volgens welke er in het Italiaansch 9 Casus zijn, (namelijk het Nomen, als subject of object, of met eene der praeposities di, a, da, con, in, per en su) van welke b.v. de 5de Casus (die met da) tot meerder gemak ‘rigting, middel, afkomst, beweging of het doel,’ de 6de (die met in), ‘plaats of bevinding, inwendig,’ de 8ste (die met per) ‘in plaats van,’ en de 9de (die met su) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘plaats of bevinding, uitwendig’ genoemd wordt. - Deze definities, of hoe men ze noemen wil, raken kant noch wal. De lezer oordeele zelf, zoo hij weet, dat da het Latijnsche a, en apud, - in het Hollandsche in - per het Latijnsche per en tevens het Fransche pour, - en su het Fransche sur beteekent. Verder lezen wij, dat vóór z niet il maar lo, en vóór Dei (plur. van Dio) niet i, maar gli gebruikt wordt. Dit is echter geenszins algemeen, alleen bij sommige schrijvers het geval. Dat er, behalve i, ook nog een Artikel li bestaat, als pluralis van il, behoort onder die menigte van belangrijke zaken, die wij in deze ‘logische’ spraakkunst te vergeefs zoeken. Pag. 10. Dat ‘s impure’ beteekent s gevolgd door een Consonant, is iets, dat hier reeds, en niet eerst op pag. 29, had moeten gezegd worden. Pag. 11. Hier geeft de schrijver de redenen op van zijne fraaije 9 Casustheorie. Zij zijn: ‘ten eersten, omdat het Lidwoord in geene andere gevallen en met geen ander voorzetsel zamengetrokken of vereenigd wordt, dewijl de overige voorzetsels geene verkorting toelaten, en ten tweede om het oog van den leerling onmiddelijk daaraan gewennende, niet slechts de taalkundige eigenschappen dier gevallen ligter te doen bevatten, maar tevens de logische [!!] verdeeling te doen inzien, en bovenal, het onderscheid tusschen di of het tweede geval, en da of het vijfde geval te doen begrijpen.’ - Daar ik niet gaarne door den Heer Ter Reehorst van ‘spot- of bedilzucht’ zou willen beschuldigd worden, zal ik dezen volzin maar niet gaan ontleden, die taak aan den verstandigen lezer overlatende; alleen merk ik op, dat het onderscheid tusschen di en da door het aannemen van 9 Casus zoo zeer wordt opgehelderd, dat, behalve de fraaije definitie, die wij zoo even hebben bewonderd, de kracht van da nog afzonderlijk, in tegenoverstelling van die van di, onmiddelijk na den laatst aangehaalden volzin verklaard wordt. Dat verder ‘vado cercando il mio padre’ zou beteekenen: ‘ik ga mijn vader opzoeken,’ en ‘vado cercando mio padre’: ‘ik ga mijn vader zoeken,’ is een fabeltje, dat a priori reeds niet waar kan zijn, omdat vóór de voornaamste namen van bloedverwanten in den Singularis, zoo zij niet van een Adjectivum vergezeld zijn, door alle goede schrijvers, de bezittelijke voornaamwoorden, uitgezonderd loro, zonder lidwoord worden gezet. Dit schijnt den Heer Ter Reehorst geheel onbekend te zijn geweest; want niet alleen hier, maar ook op verscheidene andere plaatsen, met name op pag. 43, geeft hij hiermede in strijd zijnde voorbeelden op. Pag. 12. Dat het voorzetten van 't Artikel vóór den naam van een schrijver dient ‘om zijne werken daarmede te doen verstaan,’ is onwaar; daar men b.v. zegt: il Tasso è un gran poëta. Het Artikel wordt in den regel niet alleen vóór namen van schrijvers, maar vóór alle geslachtsnamen geplaatst. Dat vóór klinkers di d', en a ad moet worden, is evenmin waar: di en a mogen die wijziging ondergaan. Pag. 17. In strijd met het vroeger in den ‘sleutel’ gezegde en met de waarheid, zegt de S., dat vóór j de c en de g dezelfde uitspraak als vóór c en i hebben: dit geval kan zelfs nooit voorkomen. - Iets verder worden als, uitzonderingen op de pluraal-formatie der Substantiva genoemd mio, tuo en suo, dat Pronomina zijn, cento en mille, dat Numeralia zijn, en natio, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat een Adjectivum is. Dit laatste is niet eens eene uitzondering; want zoo men schrijft natii, terwijl toch b.v. tempio in den pluralis tempj heeft, zoo geschiedt dit, omdat in het eerste woord de klemtoon valt op de i van io, en deze in dit geval onmogelijk kan wegvallen. - Evenmin is mogli, dat op hetzelfde lijstje geplaatst is, eene uitzondering; want de i van gli valt, wanneer er geen nadruk op valt, altijd weg vóór i van uitgangen of suffixen. Pag. 18. ‘Frutti zijn de vruchten der aarde, en frutta de vruchten der studie, der inspanning, van den arbeid en in eenen figuurlijken zin.’ - Dit is onwaar: frutti kan men in den letterlijken en metaphorischen zin beide gebruiken, frutta alleen in dien van fruit, bijzonder om aan te duiden het nageregt. Pag. 19. Het zijn niet de woorden: ‘pie, re, età, maestà, città, gru en virtu’ alleen, die in den pluralis onveranderd blijven, maar alle woorden, die den klemtoon op de laatste lettergreep hebben. Pag. 22. Hier wordt o.a. vezzeggiativi door nietige en maggiorativi door zwaarlijvige vertaald. Dit lijkt al weêr naar niets. Het eerste beduidt liefkozende, het laatste vergrootende. Pag. 23. ‘Casa - huis, - casetta of casette - gekkenhuis.’ De Heer Ter Reehorst had namelijk bij Vergani gelezen (p. 57 ed. Panth. Cl.): ‘Tous ces mots, (Diminutifs et Augmentatifs) modifiés de la sorte, sont susceptibles de genre et de nombre, ex. - casetta - petite maison, - casette - petites maisons.’ - O lepidum caput! Pag. 24. ‘De Italiaansche bijvoegelijke naamwoorden, waaronder quanto (hoeveel), poco (weinig), più (meer), meno (minder) - dulden geen voorzetsel tusschen zich en het volgend zelfstandig naamwoord; uitgezonderd più en meno, wanneer gevolgd door een telwoord, un poco, wanneer het niet als weinig maar als een gedeelte, dus als bijwoord voorkomt, en poco door un voorafgegaan wordt.’ Non plus ultra van onjuistheid en verwardheid! De zaak is deze: om uit te drukken het Hollandsche dan in eene vergelijking tusschen een Adjectivum of Adverbium, en een Substantivum of Pronomen, en om poco, wanneer het kleine hoeveelheid beduidt, te verbinden met het Substantivum, waarvan het de hoeveelheid uitdrukt, gebruikt men het woordje di. Pag. 27. Hier spreekt de S. weder over het gebruik van di in vergelijkingen, en wel aldus: ‘soms treedt di in de plaats van che, wanneer het denkbeeld van a comparazione (in vergelijking, naar mate, naar evenredigheid) er onder begrepen doch niet uitgedrukt wordt, b.v. sono più ricco di (of che) non sono stato, ik ben rijker dan ik geweest ben..’ Dit is onwaar; alleen che mag hier gebruikt worden. ‘Wanneer,’ gaat de S. voort, ‘de geest der Italiaansche taal een bepalend lidwoord vordert, dan vervalt che en men gebruikt di in zamentrekking met zoodanig lidwoord, b.v. più bello del sole,’ enz. ‘De geest der It. taal’ heeft hiermede niets te maken, en het gebruik van di in vergelijkingen hangt niet af van het volgen van een bepalend lidwoord (daar men b.v. più dotto di Cicerone, of di me zegt) maa van 't geen ik ad p. 24 als regel aangegeven heb. Op den laatsten regel van deze bladz. en op pag. 28 lezen wij: ‘Bij dingen vatbaar voor lengtemaat, zegt men: più grande en più piccolo in plaats van maggiore en minore.’ - Deze onzin is klaarblijkelijk ontstaan door het niet begrijpen van Vergani, die (p. 60) zegt, dat zulks plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft ‘lorsqu'on mesure comparativement deux personnes ou deux choses entre elles.’ Pag. 30. Hier zet de S. in de tabel der rang-telwoorden naast primo, secondo, enz. primieramente, enz., zonder er bij te voegen, dat deze laatste getals-adverbia zijn, beteekenende: ten eerste, enz. Pag. 37. ‘Derde persoon enkelvoud: dat is, degene van wien men spreekt, en veronderstelt, niet tegenwoordig.’ - Hoe duidelijk! en toch zoo eenvoudig! Simplex sigillum veri. Pag. 38. Hier wordt het woord zelf en op Pag. 39 worden de woorden er en daar onder de persoonlijke voornaamwoorden gerekend. Deze laatste worden volgens reg. 6 overgezet door ne, en volgens reg. 12 door ci en vi; terwijl ne ('t geen de S. zeer bang is dat men met het Fransche ne verwarren zal) ook nog zou gebruikt worden voor ‘de persoonlijke voornaamwoorden (sic) ervan, daarvan, erin, daarin,’ en ci en vi voor ‘de pers. voorn. daaraan, eraan, erop, daarop.’ - De eenvoudige waarheid is: ne is het fransche en, ci en vi zijn het fransche y. - In de constructie of syntaxis staan a me, a noi, a te, a voi, a se, altijd na het werkwoord. In de gebiedende wijs bedient men zich immer van mi en ti. - Al weder onwaarheden. Men kan even goed zeggen: ‘a me ha detto,’ als ‘ha detto a me,’ en dat men mi, ti, en niet me, te zegt bij den Imperativus, is alleen waar, wanneer ze zonder nadruk gebruikt worden, en dit geldt niet voor den Imperativus alleen, maar voor alle wijzen en tijden. Van het onderscheid tusschen mi, ti, enz., en me, te, enz. vinden wij verder niets: het bestaat daarin, dat me, te, enz. na voorzetsels en met nadruk, anders mi, ti, enz. gebruikt worden. Iets verder: ‘vi en ci staan vóór het werkwoord.’ - Dit gaat niet door bij den Infinitivus, en is bij den Imperativus, 't Participium, en het ‘Gérondif’ zelfs ongeoorloofd, zoodat b.v. ci date beduidt gij geeft ons, maar dateci - geeft ons. - Hetzelfde geldt ook voor mi, ti, si, en voor de als Pronomina gebruikte Artikels lo, la, li, le en gli, over wier plaatsing de S. een voorzigtig stilzwijgen in acht neemt. Pag. 43. ‘Achter de zelfstandige naamwoorden staande, verwerpen de bezittelijke voornaamwoorden de lidwoorden.’ - Het al dan niet weglaten van 't Artikel heeft hiermede niets te maken. Men zegt b.v. l'amor mio en niet amor mio. Pag. 44. Dat colui en costui ‘termen van minachting’ zijn, gaat geenszins algemeen door. Dat het meervoud er van coloro en costoro luidt, is eene van die vele zaken, die de S. als van zelf sprekende schijnt beschouwd en daarom verzwegen te hebben. Pag. 45. ‘Het hollandsch woordje dat, wordt in het italiaansch door ciò uitgedrukt.’ - Dit is alleen wanneer het een aanwijzend voornaamwoord is en op zich zelf staat, en dan nog niet eens altijd, het geval; bij Substantiva mag in dien zin ciò nooit gebruikt worden, maar alleen questo, quello of cotesto. Dat het Pronomen cui ook voor den Nominativus gebruikt wordt, is onwaar. Doch het is wel waar, wat hier niet wordt gezegd, dat het ook voor den pluralis gebruikt wordt. Pag. 46. Ne, ci en vi, volgens pag. 39 persoonlijke voornaamwoorden, worden nu tot de onbepaalde gerekend. - Chiunque beduidt alleen wie ook, nooit wat ook, qualcheduno en qualcuno niet iedereen, maar iemand, alquanti | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet verscheidene, vele, maar eenige (quelques). Dat verder si, se op zich zelf beteekent men, iemand, is onjuist; men gebruikt den wederkeerigen vorm van het werkwoord (en dus ook si, se), om het begrip men te kunnen uitdrukken, waarvoor een afzonderlijk woord ontbreekt. Pag. 52. Volgens de ‘Aanmerking’ heeft ‘het werkwoord bij elken persoon staande eene bijzondere eindiging (sic), behalve soms in eenige tijden dat de eerste enkelvoud met den derde enkelvoud eveneens uitgaan.’ - Zulks heeft niet ‘soms’ maar altijd plaats in het Imperfectum Indicativi, en in het Praesens Conjunctivi, terwijl daarenboven de 1ste personen Sing. praes. en imp. Conj. altijd gelijk zijn aan de 2de, en verscheidene personen aan personen uit andere tijden en wijzen. Pag. 53. Dat essente zou kunnen beteekenen: hij die zijn zal, is onwaar. ‘Deze substantifs verbaux of zelfstandige naamwoorden van het werkwoord worden gevormd door nte achter den derden persoon tegenwoordigen tijd Enkelvoud Aantoonende wijs te voegen.’ Dus van essere ente, van avere hante, van potere puonte, van venire vienente? - Neen zeker niet; want de uitgang moet in de plaats van re van den Infinitivus-uitgang gezet worden, waarbij, zoo er een i voorafgaat, deze in e overgaat. ‘Het tegenwoordig deelwoord’ - dus gaat de S. hier en op Pag. 54 voort - ‘wordt door ndo achter denzelfden persoon te voegen gevormd.’ Hieromtrent geldt hetzelfde wat ik daar juist van de ‘substantifs verbaux’ gezegd heb. Hooren wij nu, wat de S. op het vorige onmiddelijk volgen laat: ‘het verleden deelwoord door ato, uto, ito, en de onregelmatigen.’ De zin van deze laatste woorden is in een zóó dikken nevel gehuld, dat het oog van een gewoon sterveling dien niet vermag te doordringen. Een paar regels verder: ‘Het werkwoord essere volgt in de verledene tijden, altoos het geslacht en getal; doch avere slechts wanneer hetzelve lijdend en niet bedrijvend gebezigd wordt. Ella ha, zij heeft.’ Dit is omtrent even duister als het vorige. Pag. 55. ‘Ik zal zoo als in de gemeenzame taal, de voornaamwoorden weglaten.’ - Dit weglaten hangt niet van het ‘gemeenzame’ af, maar geschiedt, zoo als de S. zelf op pag. 38 zegt, wanneer ‘de duidelijkheid of nadruk’ er het behoud niet van vordert. Pag. 59. Compriamo (1ste pers. pl. pr. Ind.) verkrijgt men door are van den Infinitivus in iamo te veranderen; ‘nu zou het,’ zegt de S., ‘kunnen gebeuren, dat men zeer logisch daaruit besloot dat van mangiare, waarvan wortel of grondwoord is mangi en uitgang are, bij den wortel mangi den uitgang iamo te voegen, en aldus mangi-iamo maken; - dit, wel is waar, zou zeer logisch zijn; maar helaas tegen het eens algemeen aangenomen gebruik en tegen de taal.’ Ik zou kunnen zeggen, dat deze volzin ‘helaas tegen het eens algemeed aangenomen gebruik’ van zich behoorlijk uit te drukken strijdt, maar zal mij liever vergenoegen met den Heer t.R. te doen opmerken, dat het ‘maken’ van mangi-iamo geenszins ‘zeer logisch’ zijn zou, daar de i van den Infinitivus-uitgang giare, even als van ciare, gliare en gliere niet tot den wortel behoort, maar slechts een klankteeken is, dienende om aan c, g en gl de uitspraak te geven, die zij vóór i hebben. Wat verder lezen wij: ‘Het bedrijvend werkwoord staande vóór deszelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon blijft onveranderlijk, b.v. ho mangiato.’ - Hiervan is, zoo als uit het verband schijnt te blijken, de bedoeling, dat het verleden deelwoord in de met avere zamengestelde tijden onveranderd blijft, zoodra het werkwoord zijn voorwerp na zich heeft! Pag. 62. ‘Eenige dezer werkwoorden ontbreken sommigen derzelver tijden of personen; behalve de onpersoonlijken (eigenlijk: een persoonlijken) er onder te rekenen, en worden difetti geheeten of liever verbi difettuosi.’ - Dit gebrabbel moet beduiden, dat er onder de It. verba ook defectiva en impersonalia zijn! Pag. 66. Van de verba op ĕre en ēre (volgens den tekst ère en ère) sprekende, zegt de S. ‘de gewoonte of het gebruik alleen kan die beide soorten van elkander doen onderkennen;’ Dit is niet waar, daar, zoo als ik ad pag. 5 heb aangetoond, de verba op ēre zeer gemakkelijk in weinige minuten kunnen geleerd worden. ‘daarom,’ gaat de S. voort, ‘zou praktijk (een praktisch gebruik en geoefend onderwijzer) hier alweder boven de doode theorie gezocht moeten worden.’ Eene hoogst ongepaste bravade! - Of is het eene reden om op de theorie te schelden, dat zij alleen ons geene talen leeren kan? Pag. 79. Hier vinden wij eene opgave der ‘Voorzetsels.’ De meeste er van zijn geene voorzetsels, maar locutions adverbiales als anderzins; ja zelfs vinden wij er volta (maal, keer) en lontano (verre) onder gerangschikt. Als staaltje van de juistheid der beteekenissen, die aan deze woorden gegeven worden, deel ik alleen mede, dat quaggiù (hier beneden) door daar gindsch vertaald wordt. De Heer t.R. had namelijk onder de voorbeelden van sino en fino bij Vergani gezien ‘jusque là haut ou là bas, sin ou infin lassù o quaggiù.’ Pag. 80. Hier worden wij verrast door een nieuw soort van rededeelen, door den Heer t.R. uitgevonden, namelijk ‘Voorzetsels van nadruk.’ Tot deze merkwaardige nieuwe woordklasse rekent de Heer t.R. woorden, die door gewone menschen onder de bijwoorden zouden geteld worden, benevens het Adjectivum bello, waarvoor wij hier de beteekenissen van ‘juist, wat’ vinden. Onder de voorbeelden, die de Heer t.R. voor deze fraaije beteekenissen aanhaalt, vinden wij ‘di bel nuovo, wat nieuws’: deze spreekwijze beteekent echter niet ‘wat nieuws’, maar op nieuw. Pag. 81. Hier vinden wij eene opgaaf der It. ‘Bijwoorden, Voegwoorden en Tusschenwerpsels.’ Wij treffen er verscheidene oude kennissen aan, die wij reeds onder allerlei andere namen hebben zien figureren; b.v. de Adjectiva quanto, molto, poco, troppo, chiaro (die misschien door den Heer t.R. voor tusschenwerpsels gehouden zijn; althans wij zoeken in deze lijst te vergeefs naar voorbeelden van dat rededeel); voorts de woorden pure, mai en forse, die op de vorige bladzijde onder de ‘voorzetsels van nadruk’ prijken, alsmede una volta en due volte (eene keer en twee keer) enz. Ik zal er mij toe bepalen, om op te merken, dat niet se, si beteekent indien, maar alleen se (de S. heeft bij si waarschijnlijk aan het Fransch of Spaansch gedacht), dat perchè wel waarom en omdat, maar nooit daarom, benchè wel ofschoon, maar nooit desalniettemin, en purchè wel mits, maar noolt dewijl beduidt. OP dezelfde bladzijde en op Pag. 82 krijgen wij eene lijst van ‘Verkortingen’. Hiervan zijn verreweg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de meesten geene verkortingen, maar het resultaat der gewone apocope van de slot-vokaal bij voorafgaande liquida (l, m, n of r), die in het Italiaansch vóór met een Consonant beginnende woorden elk oogenblik plaats heeft Van deze gansche zaak gewaagt de S. met geen woord, en discht ons hier b.v. pien in plaats van pieno op, als ware zulks eene aan dat woord bijzonder zonder eigene verkorting! Ook vinden wij onder deze ‘verkortingen’ o.a. vermeld ne' pro nei, terwijl dit, blijkens de paradigma's op pag. 8 en 10, niet anders is dan het gewone weglaten der i, niet bij nei alleen, maar bij alle andere zamentrekkingen van voorzetsels met het meervoudig lidwoord i Maar genoeg hiervan. Ik wend mij liever tot een hoogst belangrijk punt namelijk de ‘Afleidingen’, die het onderwerp van het volgende, hoofdstuk uitmaken. De S. begint hetzelve aldus: ‘Vele italiaansche woorden kunnen van het fransch, doch meer van het spaansch en nog meer van het latijn afgeleid worden. Zeer weinigen stammen van het duitsch, arabisch en nieuw-grieksch of romaikee af.
Iets verder, en wel op Pag. 83 leest men: ‘zeer weinigen stammen van het duitsch af:
Ten einde deze beweringen in haar ware daglicht te stellen, veroorlove men mij de zaak van wat hooger op te halen. Het Latijn, tijdens den val van het W. Romeinsche Rijk de algemeen taal van Italië, Gallië en het Spaansche Schiereiland, begon na dien tijd, overgenomen zijnde door de overwinnende Herulen, Gothen, enz., allenge zijne zuiverheid te verliezen, en zich te vermengen met vreemde bestanddee voornamelijk aan de talen der overwinnaars ontleend. Zoo vormde zich het Romanzo, eene soort van gemoderniseerd en vereenvoudigd Latijn, dat met slechts zeer geringe afwijkingen in het gansche straks genoemde spraakgebied werd gesproken, en in Provence omstreeks de 11de Eeuw reeds eenn beschaafde, rijke en welluidende taal geworden was, die door de zangen dar Troubadours eene groote vermaarheid verkreeg, welke zij, hoezeer sedert meer dan vijf eeuwen uitgestorven, nog heeft behouden. In Italië had zich in de 13de eeuw het Romanzo ontwikkeld tot eene taal, die naauwelijks voor het Provençaalsch behoefde onder te doen, en sedert Dante en Petrarca de beschaafdste van geheel Europa werd. In Spanje verhief zich eerst later onder de verschillende tongvallen eene enkele, de Castiliaansche, tot landtaal, welke, behalve de vreemde bestanddeelen, die zij reeds aan het Go- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thisch, enz., ontleend had, een vrij groot aantal woorden, maar veelal tot onkenbaarheid toe verbasterd, van de Arabische overheerschers overnam. Te gelijker tijd en op dezelfde wijze ontwikkelde zich eene slechts zeer weinig van het Spaansch afwijkende taal, het Portugeesch. In Frankrijk was sedert de 13de eeuw het Provençaalsch allengs verdrongen geworden door de taal der noordelijke Franschen, ‘le Roman Wallon’, die in vergelijking arm en ruw was, maar, gesproken wordende door het magtigste onder alle toenmalige volken, zich uitbreidde over geheel Frankrijk en zelfs daar buiten, al spoedig ‘het Fransch’ bij uitnemendheid begon genoemd te worden, en in vervolg van tijd, door den loop der gebeurtenissen, in Europa althans, de meest algemeen verbreide van alle beschaafde talen werd. Ziedaar eene korte schets van den oorsprong der vier levende talen, die men, als zijnde alle gesproten uit het oude Romanzo, gewoon is de Romanische te noemen. Ik geloof dat hieruit genoegzaam blijkt, welke scheve begrippen de Heer t.R. van dit alles heeft, zoo hij zeggen kan, dat ‘vele italiaansche woorden van het fransch, doch meer van het spaansch en nog meer van het latijn kunnen afgeleid worden.’ Maar nog veel erger is het, dat hij, zeggende dat er ook enkele Ital. woorden van het Arabisch en van het Nieuw-Grieksch afstammen, zulks staaft door de woorden Thèos, Allah en Aggelos (juister Angelos), Angaros. Des Schrijvers klaarblijkelijke verwarring van oud- en nieuw-Grieksch daarlatende, merk ik op, dat de woorden, die men in de vier Romanische talen heeft om het begrip God uit te drukken (het Portugesche woord is deos) niet van het Grieksche ϑεὸς, maar van het Latijnsche deus afkomen, dat evenmin dit laatste afkomt van ϑεὸς, maar dat, zoo deze woorden, even als zoo vele andere in die beide talen, de treffendste gelijkenis toonen, dit zijne reden daarin heeft, dat èn Latijn èn Grieksch tot die groote Indo-Germaansche talenfamilie behooren, waarvan het Sanskrit het oudste lid is. Waarom het Arabische allah hier vermeld wordt, vat ik niet; of zouden deus, theos, enz., hiervan moeten worden afgeleid? Het tweede voorbeeld is niet minder ongelukkig gekozen. Dat angelo, angel, ange en angelos oorspronkelijk hetzelfde woord moeten geweest zijn, spreekt van zelve, maar wat beteekent hier het Latijnsche woord nuntius? Het kan wel tot niets anders dienen, dan om te doen zien, dat het It. hier, buiten het Latijn om, een Grieksch bestanddeel heeft opgenomen. Deze voorstelling is echter geheel verkeerd. Het Grieksche woord ἄγγελος (eigenlijk bode, en dus in dien zin = nuntius) is in de beteekenis van engel, die het natuurlijk eerst door den Bijbel verkrijgen kon, overgegegaan in de meeste, zoo niet alle, moderne Europesche talen. Of zou b.v. ons engel iets anders zijn? Het Latijn (natuurlijk niet het klassieke) nam het woord angelus op, om het Christelijk begrip Engel uit te drukken, en uit het Latijn is dit woord, even als zoo vele duizenden andere, overgegaan in de verschillende talen, die zich later daaruit ontwikkelden, en daarenboven, doordat het Latijn de taal was van den ritus der R.K. kerk, in de overige talen, die gesproken werden in de landen, waar die kerk heerschende was. Maar nu het ‘Arabische’ angaros? - Reeds dadelijk bij den eersten aanblik kwam mij dit woord verdacht voor, en mijne vermoedens werden mij bevestigd door een kenner dier taal, welke mij verzekerde, dat in het Arabisch geen zoodanig woord als angaros bekend is, en dat de Arabieren, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het begrip Engel uit te drukken, óf het woord malak, dat even als ἄγγελος eigenlijk bode beteekent, óf het woord dzjin (eigenlijk genius) bezigen. Het is overigens algemeen bekend, dat een vrij groot aantal Arabische, of althans Semitische woorden gedurende de kruistogten zijn overgenomen, niet door de Italianen bijzonder, maar door alle of de meeste Europesche volken, die er aan deel namen, als daar zijn koton (katoen), magzen (magazijn), enz., terwijl woorden als almanak, alkove, enz. nog heden hun Arabisch aanzie behouden hebben. - Gij ziet nu, lezer, wat er van de zaak is: trek er nu zelf uwe conclusie uit. Ik heb nog niet gesproken van het Duitsch, waaraan volgens den Heer t.R. het It. ‘zeer weinige woorden’ ontleent. De beide voorbeelden, die door Z. Ed. hierbij worden aangehaald, bewijzen weder niets. Dat de woorden tedesco en teutsch denzelfden oorsprong hebben, is onbetwistbaar; maar b.v. anglese en english zijn ook van denzelfden oorsprong, en zou men dat dan als bewijs kunnen aanvoeren, dat het It. ook wel eens aan het Engelsch woorden ontleent? - Het woord ‘spesi’ (lees spesa) komt niet van het Duitsch af, maar is het substantivisch gebrulkte vrouwelijk enkelvoud van het verl. deelw. van spendere (verteren), dat van 't latijnsche dispendere komt. Dat de Duitschers het woord spesen bezitten, komt doordat zij het als stadhuiswoord van het It. hebben overgenomen; hun gewone woord om spesa uit te drukken, is óf aufwand, óf hosten (plur.). Wat betreft het ‘Germaansch (sic) of Gothisch’ woord ‘spese of spensh’, zoo kwam het mij a priori al zeer onwaarschijnlijk voor, dat in eene taal ale het Gothisch een woord van zoo onmiskenbaar Latijnschen oorsprong zoudo aanwezig zijn. Zelf met het Gothisch onbekend en niet in de gelegenheid zijnde om een kenner te raadplegen, moest ik mij behelpen met het glossa rium van Junius op Ulfilas na te slaan, waaruit mij gebleken is, dat naar alle waarschijnlijkheid de woorden spese, spensk, even als het ‘Arabische’ angaros, alleen een bestaan hebben in de verbeelding des Heeren t.R. Dit omtrent de beide voorbeelden tedesco en spesa. Wat de bewering betreft, die er door bewezen moest worden, zoo is het zeer waar, dat er in het It. woorden zijn, die met het Duitsch overeenkomen, doch niet ‘zeer weinigen,’ maar zeer velen, niet in het bijzonder met hoog, maar evenzeer met neder-duitsche woorden, en niet er van afstammende, maar van denzelfden oorsprong als deze. Daar ik geloof, dat het voor den Nederlandschen lezer niet onbelangrijk zijn kan, hiervan de bewijzen te zien, zoo laat ik hieronder eenige der voor naamste It. woorden volgen, welke met nederduitsche woorden (die echter niet altijd volkomen dezelfde beteekenis behouden hebben) verwant, en aan het Latijn, althans voor zooverre mij bekend is, vreemd zijn. De meeste zijn ook in het Hoogd. en zeer vele in de overige Romanische talen, met name in het Fransch, zoo als de lezer ongetwijfeld opmerken zal, aanwezlg; Men houde in het oog, dat l na een Consonant in den regel in het It. in i en w als beginletter in gu overgaat, alsmede dat s, gevolgd door een Consonant, als beginletter in 't Fransch doorgaans e wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat wij verder onder het veelbelovend opschrift: ‘Afleidingen’ vinden bepaalt zich tot eenige voorbeelden van de disjunctive kracht van het praefix s, de herhalende van ‘ri, ra, r,’ en de vergezellende van con, co, col, com. Dat onder die praefixen ook ra voorkomt, is verkeerd; het voorbeeld, hierbij gegeven, deugt niet; want rassaggiare bestaat niet uit het herhalend praefix (dat toch ras en niet ra zijn zou) + saggiare, maar uit r + assaggiare. De rubriek ‘afleidingen’ wordt op eene waardige wijze besloten door de volgende peroratie: ‘Te bejammeren is het dat zoo weinige menschen met de grondige studie der nieuwere talen zich afgeven; de meesten bepalen zich uit dwang of nooddraft tot het latijn, grieksch, hebreeuwsch, zijnde allen oude talen. Beroepsbezigheden en omstandigheden veroorlooven mij geenen ledigen tijd mij meer met ernst daaraan toe te wijden. Hoe groot is het getal dergenen, die zich met spaansche, portugeesche, zweedsche, deensche of russisclie lecture bezig houden? De engelsche taal waarin ik geboren en grootendeels opgevoed ben geworden, heeft mij aanvankelijk zeer vele zwarigheden, bij mijne vreemde taalstudiën in den weg gelegd; doch door volharding vermeen ik dien stumblingblock, dien schiboleth overwonnen te hebben.’ Hoe gepast! hoe duidelijk! hoe eenvoudig! hoe nederig! hoe ‘logisch’! - Daar al het verdere, wat nog in onze grammatica gevonden wordt, behoort tot datgene, wat ik van mijn onderzoek uitsluit, zou ik de reeks mijner aanmerkingen thans kunnen eindigen, ware het niet, dat op de voorlaatste bladzijde, bij wijze van intermezzo, tusschen de ‘losse stukjes’ in het It. die het boek besluiten, eene notice van den S. voorkomt, die ik mij niet weêrhouden kan hier mede te deelen. Zij luidt aldus: De namen der bekendste Italiaansche dichters.
‘Petrarca afgeleid van Petra area, dat is: steenenboog; Dante, zijnde het zelfstandig naamwoord van het werkwoord dare, geven, dus hij die geeft Boccaclo beteekent, mondje; Tasso beduidt, aanbeeld. Aldus: il Danto con il Boccacio ammírano il Tasso con il (colla) Petrarca dat is: de gever met den kleinen mond bewondert het aanbeeld met den steenen boog; dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is: wanneer men namen wil vertalen; doch anders: Dante en Boccacio bewonderen Tasso en Petrarca; het eerste is dus een Calembours, un jeu de mots, of in het engelsch: a pun.’ - Vooreerst is het opmerkenswaardig, dat als een der vier ‘bekendste It. diehters’ genoemd wordt Boccacio (lees: Boccaccio), die wel gedichten geschreven heeft, doch niet daaraan, maar aan zijn prozawerk den Decamerone, zijn room te danken heeft; terwijl Ariosto hier is overgeslagen. Vervolgens merk ik op, dat de Italiaansche volzin des Heeren t.R., wel verre van voor twee nitleggingen vatbaar te zijn, niet eens één zin oplevert; want dat de naamvertaling, zoo als die volgens den tekst is, onzin geeft, springt in het oog, en dat de andere opvatting dit evenzeer geeft, zal iedereen mij moeten toestemmen, die bedenkt dat Dante 3 eeuwen vóór Tasso geleefd heeft. Eindelijk heb ik tegen den ‘Calembours, un jeu de mots, of in het engelsch: a pun’ nog de volgende bedenkingen:
En zoo ben ik dan aan het einde van mijne aanmerkingen gekomen. De slotsom is dat onze grammatika laboreert aan de volgende gebreken:
Om echter het laatstgenoemde gebrek in zijne volle uitgestrektheid te overrien, moet men het boek zelf lezen, daar de methode uit niets zoo goed blijkt, als uit de orde, waarin de volzinnen elkander opvolgen. Dit geldt ook voor hetgeen ik in de 3de en 4de plaats genoemd heb, zijnde dit punten, die ik in den loop dezer Recensie slechts ter loops heb kunnen aanroeren. Vergani heeft zeker veel verkeerds, maar zegt althans (ten minste voor zoo ver ik weet) geene onwaarheden, en is als zoodanig en om zijne veel grootere volledigheid verreweg te verkiezen boven de ‘logische’ navolging. Ten slotte merk ik op dat de correctie zoo erbarmelijk slecht is, dat het boek geene bladzijde heeft, waarop niet verscheidene, niet onder de Errata opgegevene, drukfouten voorkomen, en wel meestal van dien aard, dat de leerling ze onmogelijk uit het verband opmaken en verbeteren kan: zoo vinden wij b.v. alleen op pag. 47 in het It. gedeelte: ignorante voor ignoranti, cosnosco voor conosco, quante voor quanto, fatto voor fatta. In de interpunctie heerscht niet minder eene chaötische verwarring, en de door den S. ‘om te gemoet te komen’ geplaatste accenten zijn omtrent even dikwijls verkeerd als goed gezet: in het praes. Conj. van avere (p. 53) o.a. is op iedere persoon het accent verkeerd gedrukt. Ik zou nog kunnen opmerken, dat de Heer t.R. alles behalve keurig Hollandsch schrijft, en dat zijn stijl, behalve van fransche en engelsche woorden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(bijzonder gepast in eene speciaal voor Nederlanders geschreven spraakkunst) ook van gallicismen, germanismen, angelicismen en Reehorsticismen geenszins vrij is. Maar zoo ik over deze en dergelijke zaken nu nog wilde uitweiden, zou ik nutteloos woorden verspillen, om den lezer te overtuigen van hetgeen hij reeds weet, weshalve ik mijne taak nu als afgedaan beschouw.
Het heeft mij opregt leed gedaan, dat ik in deze Recensie voortdurend heb moeten laken, en niet ook somwijlen lof heb mogen uitdeelen. Maar met de hand op het hart kan ik verklaren, in gemoede niet andere te hebben kunnen handelen. Ik geloof dan ook niet, dat er één onpartijdig lezer zijn zal, die aan personaliteit of vitzucht datgene zal wijten, waarvan liefde tot ware wetenschap en zucht om der valsche het masker te ontrukken de eenige drijfveeren waren. Ik eindig met den wensch, dat de Heer t.R. of ons in het vervolg van taalkundige werken, althans van spraakkunsten, moge verschoond laten, of wel er op zoodanige wijze mede optrede, dat hij een gestrengen maar onpartijdigen Censor gerust kan onder de oogen zien.
's Gravenhage, 20 Junij 1850. L.W. VAN DEVENTER. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets over vroegere Scheepvaartwetten, door Jhr. Mr. H.J. van der Heim. 's Gravenhage, W.P. van Stockum, 1850.Bevreemdend en onverdiend is de geringe aandacht door tijdschriften en dagbladen aan dit belangrijk werkje geschonken. Wel is helaas! gebrek aan belangstelling in verdienstelijke geschriften ten onzent geen zeldzaam verschijnsel, en zou geen maatstaf ter waardering onzer lettervruchten bedriegelijker zijn dan de aanmoediging, die zij van de zijde des publieks ondervonden. Maar de inhoud van deze brochure staat in verband tot een wetsvoorstel, waaromtrent voor- en tegenstanders getuigen dat het eene levensquestie voor Nederland geldt: ‘le mérite de l'à-propos’ kan daaraan niet wel worden ontzegd; - uit onuitgegeven bescheiden en familie-papieren worden vele nog onbekende gewigtige bijzonderheden medegedeeld: en al ware het alleen om bij deze gelegenheid den geëerden schrijver, en anderen, in wier bezit soortgelijke originele stukken zich bevinden, tot de uitgave op te roepen, - wij zouden reeds daarom deze eerste poging, in het voordeel der geschiedkunde gedaan, niet onvermeld willen laten. Onder de afstammelingen van den gezant Nieupoort berust een schat van hoogst-belangrijke staats-oorkonden, tot Cromwell's tijd en het hier bedoeld gezantschap behoorende. Zou niet over vele duistere punten een nieuw licht opgaan, indien de kennisneming van de aanteekeningen eens tijdgenoots, zoo helderziend en zoo hoog geplaatst, aan het algemeen vergund wierd? Doch het aangekondigd werk onderscheidt zich bovendien door helderheid van inzigten, goeden stijl, en zaakrijken inhoud. Met invlechting van enkele eigene opmerkingen zullen wij aan de lezers van ‘de Gids’ een overzigt van het hier geleverde mededeelen. Uit de ligging van ons vaderland wijst de schrijver al aanstonds op de scheepvaart, als het voorname bedrijf onzer voorvaders, en voegt hij er bij: ‘wie scheepvaart zegt, zegt handel.’ - Ja, en wij zouden voortgaande willen vervolgen: wie handel zegt, zegt vrijheid: de handel ademt vrijheid. De oorsprong der steden, hare spoedige ontwikkeling, het heffen van een tol voor alle binnenkomende schepen, door de Graven ten voorwaarde aan de vrijheden der gemeenten gesteld, maar tevens de aldra gebleken noodzakelijkheid, van privllegiën aan vreemde kooplieden toe te staan, worden hier herinnerd en met voorbeelden gestaafd. Wederkeerige toelating in het buitenland was de natuurlijke vrucht van de vrijgevige ontvangst, door onze voorouders aan uitheemsche bezoekers verleend. Men had nog niet geleerd, dat de verrijking des eenen verarming des anderen moet zijn, en het dwaalbegrip, dat zooveel onheil over een later geslacht zou brengen, was in de internationale betrekkingen nog niet doorgedrongen. In de 13de en 14de Eeuw was vrijheid het beginsel, en de schrijver voert het zinrijk spreekwoord der oude Italianen aan: ‘quando Africa piange, Italia non ride.’ Uit het groote Charter, door koning Jan van Engeland in 1215 aan zijne onderzaten verleend, wordt de opmerkelijke bepaling bijgebragt, als gunst aan het volk toegestaan, om vreemde schepen zonder lasten of tollen in de Engelsche havens te mogen toelaten. Holland's Graaf, ‘die Floris zoo goedig,’ herhaalde in 1276 de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijheid van gaan en komen, reeds vroeger aan de Engelschen beloofd, terwijl in 1386 een tractaat van bijkans geheel vrijen handel tusschen de belde volken gesloten werd. Iedere afwijking van deze wijze commerciële politiek, b.v. het verbod van wol-uitvoer, in 1274 door koning Eduard I uitgevaardigd, strafte zich zelve, en werd door snellen terugkeer tot de goede beginselen van handelsvrijheid achtervolgd. Evenzoo in 1464, toen in Engeland de invoer van alle gewassen, stoffen en handwerken uit de staten des Hertogen van Bourgondië verboden werd, maar door de luide klagten, in Engeland zelf gerezen, het wederzijdsch belang van den koophandel welhaast bovendreef Het Groot Commercie-Traktaat in 1496 gesloten, ten gevolge van onderhandelingen, door Filips den Schoonen met den Koning van Engeland, Hendrik den VIIden, aangeknoopt, was gegrond op volkomen gelijkstelling der ingezetenen van beider staten. Met Zweden, Denemarken en langs de Oostzee werd hetzelfde vrijzinnige stelsel gevolgd: en wat de Hansa betreft, zou bulten de bronnen, waaruit onze schrijver geput heeft, nog met vrucht gerandpleegd zijn de Duitsche geschiedvorscher Burmeister, die uit de Archieven der Hanze-steden over hare handelspolitiek veel heeft aan het licht gebragt. De Zweden, ofschoon ook destijds gevaarlijke mededingers, deelden in de vrije vaart op deze gewesten: in 1526 sloot de landvoogdes Margaretha met Gustaaf Wasa een handelsverdrag, met vrijheid tot grondslag: - ‘want de voirsz, van Zweedenryck, boven alle natiën begeeren te comenscepen mitten lande van herwerts over,’ teekent Aert van der Goes aan. Lubeck, afgunstig geworden over de uitbreiding der Zweedsche scheepvaart, verbood het binnenkomen aan de Zweedsche schepen; met het gewoon gevolg van uitsluiting, dit namelijk, dat de Zweden nu zelven hunne waren, voorbij Lubeck heen, naar Holland Engeland en Frankrijk bragten. Met enkele trekken schetst onze schrijver, hoe zich hier ‘verhieven de dorpen en steden;’ meldt op gezag van de Buzanval, dat gedurende den winter van 1599 in ééne week zeshonderd schepen, meestal met koren, alleen uit Dantzig en de Oostzee in de haven van Amsterdam binnenkwamen; herinnert het krachtig verzet der Staten van Holland en Zeeland tegen het zoogenaamde congié-geld, ten tijde van Karel V, en hoe de groote raad van Mechelen aan hunne redenen gehoor gaf, en den vrijen in- en uitvoer als van ouds vergunde; - en verklaart het nieuwe leven, ook wat den handel betreft, voor Nederland begonnen, met den room ruchtigen opstand tegen Koning Filips. Men kent het verbod van den Spaanschen Vorst tegen het handeldrijven der Nederlanders op zijne havens; het koen besluit onzer vaderen, om zelve de vaart naar den Indischen Archipel te ondernemen; den uitslag, die het loon hunner onverschrokkenheid was Zeer juist en schrander merkt de Heer van der Heim op, dat de veranderde regeringsvorm het bestaan van zeer enkele stapelplaatsen voor den handel onmogelijk maakte, het vervallen der tollen bij het inkomen der steden met zich voerde, en dos meer algemeene uitbreiding des handels over de geheele republiek het noodzakelijk gevolg was. De grafelijkheidstollen werden door andere meer billijke lasten op de scheepvaart vervangen: convoijen en lioenten bleven voortdurend verschuldigd: maar de handel der buitenlanders werd niet bovenmate bezwaard. De jeugdige staat, door magtige vorsten, als b.v. Hendrik IV, geschraagd, en tot vrije vaart toegelaten, door den grooten, Gustaaf in den handel met Zweden begunstigd, handhaafde onwankelbaar het beginsel van vrijheid, waaraan zijne grootheid ten naauwste verbonden was De ondervinding, hoe elders iedere afwijking van het vrije stelsel ten koste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het algemeene welzijn plaats vond; hoe Zweden b.v., bij elke toenadering tot het systeem van afzondering en uitsluiting, werd teruggezet in voorspoed en welvaart, spoorde Nederland slechts aan tot meerdere volharding in de oude beginselen. Ondanks die standvastige pogingen, en het aandringen op algeheele vrijheid van varen overal en alom, begon het denkbeeld van uitsluiting der zelfgenoegzaamheid van, iederen staat veld te winnen: en Bngeland deen den eersten stap door het bemoeijelijken van vreemde schepen. De bepleiters en voorstanders der Engelsche navigatie-wetten herinneren met welgevallen aan vroegere pogingen tot aanmoediging der scheepvaart, per encresir la navie d'Engleterre. Joseph Allen (‘the navigation Laws of Great-Britain historically and practically considered’), en de regtsgeleerde schrijver van ‘Ricardo's Anatomy-dissected’ klimmen tot Eduard III en Richard II op, die niet slechts ‘per encresir,’ maar ‘per far et establir la navie,’ den verkoop en het verhuren van Engelsche bodems aan buitenlanders verboden. Reeds in October van het jaar 1378, zeggen zij, gaf het Huis der Gemeenten, in antwoord op eene mededeeling, van Koningswege door Sir Richard Sorope gedaan, te kennen, dat handel en scheepvaart kwijnden. Ook toen werden de havens voor de kooplieden uit Genua, Venetië, Catalonië en Arragon opengesteld, en stapelgoederen niet hooger belast dan te Calais, dat is, bijna vrij van regten toegelaten. Landzaten werden gedwongen tot dienst op de vloot, bijna zonder loon te trekken, terwijl aan vreemde schepelingen billijke vergoeding werd toegekend. Wel verre dat deze eerste offers aan het droombeeld van ‘vrijen-handel’ met den gewenschten uitslag wierden bekroond, duurden de klagten voort: de zeemagt bleef magteloos: ter zelfverdediging tegen Frankrijk en Spanje moest een krijg worden gevoerd: en zoo niet de stormen en rukvlagen, veiliger bolwerken dan de schepen der vloot, de Fransche magt hadden uiteengejaagd, Engeland had wederom een inval moeten verduren. Doch toen, bij het sluiten van den vrede, het vergaderd Parlement naar middelen tot herstel omzag, werd van zelf de eerste schrede gezet op de baan der navigatie-wetten. Het bevrachten van ‘vreemde bodems’ werd verboden; en toen het bleek, dat deze verordeningen niet stiptelijk werden nageleefd, drong het Lagerhuis zelf op verbeurte van schip en lading voor de overtreders aan. Onder Richard II, Hendrik V, en diens opvolgers en naamgenooten, bleef men het beschermend stelsel toegedaan en aankleven, totdat koning Hendrik VII de eigenlijke stichter eener rijkszeemagt werd, wiens zoon en opvolger Hendrik VIII door het aanleggen van havens en dokken hot vaderlijk gesticht voltooide, en de kern vormde van die aanzienlijke magt, eerlang geroepen en in staat om de trotsche Armada te vernielen. Bduard VI en Maria gingen voort den ontluikenden handelsbloei der vreemde Btaten te fnuiken; de belemmeringen, door deze Vorsten aan buitenlanders opgelegd, gaven onder Elizabeth aanleiding tot klagten. De Hanze-steden vooral achtten zich verongelijkt: doch de kloekmoedige vorstin weigerde volstandig van de bestaande bepalingen af te wijken: zelfs werd het aangenomen beginsel van uitsluiting, inzonderheid wat de kustvaart betreft, in de acte van 1563 bevestigd en uitgebreid. - Onze Schr. noemt mede ‘jaloezij over den voorrang, dien de Hollanders in de zeevaart bekleedden,’ als van lieverlede bij de Engelschen opgewekt; en, zegt hij, ‘hadde niet de staatkunde eene naauwe vriendschap met de jeugdige republiek bevolenj reeds zou de 17de eeuw begonnen zijn met strenge verbodswetten tegen den Nederlandschen handel.’ Kort na de troonsbeklimming van Jakobus den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Isten, in 1604, werd tusschen Engeland en Spanje vrede gesloten: - de aanspraak op de heerschappij der zee werd vernieuwd: de haringvisscherij der onzen op de Engelsche kusten bemoeijelijkt. Het is bekend, hoe Sir Walter Raleigh, in een geschrift over Engeland's handel met de Hollanders en andere Staten, aan den Koning betoogde, ‘dat de uitgebreidste visscherij der wereld op de kusten der Britsche eilanden gevonden werd, maar dat al de voordeelen in handen der Hollanders waren, die de overige staten van hunne vangst voorzagen.’ Naauwkeurige opgaven daaromtrent, uit dit boek overgenomen, zijn te lezen bij Ricardo, Anatomy of the navig. laws. p. 17, en in Luzao Holland's rijkdom. - Dat evenwel de kunstmatige nijverheid der Engelschen niet in staat was de voortreffelijke toebereiding van den Hollandschen haring te evenaren, wordt hier (bl. 21) uit de ‘Aanwijzing der heils. polit. Gronden en maximen’ gestaafd. - Gedurende Jakobus regering werd aanhoudend over kwijning en verval des handels geklaagd: en velen begonnen ernstigen twijfel te voeden, of het stelsel van afsluiting wel doelmatig en voor de algemeene welvaart bevorderlijk was. Intusschen werd de strijd ook op een ander gebied overgebragt en met zeldzame bekwaamheid gevoerd. Tegen het ‘Mare liberum’ van Grotius gaf Selden zijn ‘Mare clausum’ in het licht: de aanspraken der Hollanders werden in eerstgenoemd werk verdedigd, terwijl de geleerde Engelschman trachtte aan te toonen; 1o. dat de zee, noch volgens het natuurregt, noch volgens het volkenregt, voor ieder gemeen is, maar privaat eigendom zijn kan; 2o. dat de Koning van Engeland; als zoodanig, ook heer is der zee, die om het land henenstroomt. - Koning Jakob was verontwaardigd over de vermetelheid der Hollanders, die hij ‘de bloedzuigers van zijn Koningrijk’ noemde: - de ongelukkige Karel de Iste had ook in dit opzigt de gevoelens zijns voorgangers omhelsd: en op zijnen last, had de Staats-Secretaris Coke in een heftig schrijven aan den gezant te 's Hage, Sir William Boswell, onder dagteekening van 16 April 1635, gemeld, ‘dat men voortaan “mare clausum” handhaven zou, wel niet met fraaije woorden, maar met de meer verstaanbare taal van eene magtige vloot.’ Reeds in 1636 zeilden, onder bevel van den Graaf van Northumberland, zestig schepen uit naar Duins, en vandaar noordwaarts om de Hollandsche haring-buizen te verstrooijen. Onder bedekking van een tiental oorlogschepen, boden de onzen evenwel geen wederstand, maar riepen de bemiddeling van den vlootvoogd in, om van den Vorst het regt ter visscherij tegen betaling eener jaarlijksche som te koopen. Hieruit blijkt, hoe ongegrond de gewone voorstelling is, alsof de eerste slagen aan onze scheepvaart door Cromwell zijn toegebragt. Zeker zijn de felste onder zijn bestuur geslagen: - zoo als de Heer van der Heim schrijft: ‘hij zocht door de bekende Navigatie-akte de republiek der Vereenigde gewesten te vernederen:’ - eerst vernederd, zou zij ligter tot een naauw verbond met den Protector worden gebragt; - de aanmoediging der Britsche scheepvaart zou de toebereiding van groote oorlogsvloten gemakkelijker maken; Engeland's heerschappij ter zee zou bevestigd, zijn invloed in Europa verstorkt worden; de Amerikaansche koloniën tevens worden gestraft voor het kiezen van de partij des Konings tegen het parlement, als zij den meesten handel zouden verliezen door het verbod om Nederlandsche schepen in hare havens te ontvangen. De befaamde acte, den 5den Augustus 1651 aan het parlement voorgedragen, den 9den October doorgegaan, was het werk van Henry Vane, lid van het Handels-bureau. Wij zullen hare strekking en hoofdbepalingen niet wederom ophalen, maar liever aan de hand des Schrijvers de gevolgen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nagaan, vooral het gezantschap beschouwen, dat met van Beverningh aan hoofd over vrede ging onderhandelen. Uit het ‘verbaal’ wordt hier allereerst het adres van 30 Junij 1653 aan Cromwell en zijnen raad vermeld, waarin van Beverningh de reden zijner komst en het doel der onderhandeling ontvouwde, en waarbij terugkeer tot het beginsel van het tractaat, in 1496 gesloten, op den voorgrond werd gesteld. Uit een vertrouwelijk gesprek, tusschen Cromwell en van Beverningh gehouden, voert de Schr. eene opmerkelijke verklaring van den Protector aan: ‘dat in syne opinie een van de grootste redenen van het misnoegen van dese natie, in 't generael daer uyt was ontslaen dat wy haer alomme in den koophandel verkloeckt hadden, dat de industrie ons niet was te benyden, maer dat door haere inlandtsche ongelegentheden, d' onse met allerhande Alliantien, haer groot naedeel hadden gedaen;.... seggende dat het interesse van dese Natie, ende het onse mede in het welvaren van de Commercien ende navigatie bestondt, ende dat niet durabel tusschen beyden soude konnen besloten werden, sonder dat dienaengaende bondige reglementen gemaeckt werden; dat hy wel wist, dat de Industrie van de onse niet behoorde belet te werden, maer dat dese Natie soo veel advantagien door de natuer ten aensien van de schoone Havenen ende Situatie ontfangen hebbende, niet behoorde misgedeelt te wesen; dat de wereld ruym genoegh was, ende dat wy den anderen daerin wel verstaende, alle anderen de Marckt en de Wet souden kunnen stellen.’ Aan van der Perre werd ‘een openinge gedaan door iemand die groot ende meer als gemeen alles hadde by syn Excellencie:’ - ook iets later aan de overige gezanten (Jongestal en Nieupoort). Het lievelingsdenkbeeld van Cromwell ‘eene soort van protestantsche ligue tegen alle volken die den Pans van Roomen geheelyck aanhingen’ straalde telkens in de aanbiedingen aan onze gezanten door, terwijl de afschaffing der navigatie-akte als een lokaas te meer werd voorgespiegeld. Hoe weinig op de looze beloften en listige taal was staat te maken, blijkt duidelijk uit art. 13 van het eindelijk aangeboden concept-tractaat, waar, onder het mom van gelijkstelling en vrijgevigheid, de instandhouding der navigatie-akte bedektelijk verzekerd werd. Ook bij het vrede-tractaat, den 15den April 1654 te Westminster geteekend, werd de afschaffing niet verkregen, en ondanks de opdragt tot het sluiten van een handels-tractaat, de reclames der Collegiën van Admiraliteit en der Staten van Zeeland, bleef de acte in volle kracht. Uit van Beverningh's verbaal wordt als reden opgegeven, ‘dat eenige weynige in den Oost-Indischen handel ende de nieuwe planlatien van dese natie ten hoogsten geinteresseert, in dat crediet by zyne Hoogheyt ende den Raedt syn, dat men gelooft dat sy de principaelste aenleydinge tot het maeken van 't voorz. Placaet gegeven hebbende, oock maghtigh sullen syn om het voor haer interest te mainteneren, om by een strict verbot van invoer van Waeren ende Goederen in Asia, Africa ende America vallende, de haere in dese Landen te beter te debiteren, daerop sy by revocatie van 't voorz. Placaet geen marckt tegen onse Ingesetenen, soo hier gezegt werdt, en souden konnen houden, behalven de groote consideratie van alle Reeders, ende schippers in 't Generael, tot welckers behoeven ende voordeel ook eygentlyck het voorz. Placaet schynt ingesteldt te syn, die met alle mogelycke devoiren de vernietinge daervan sullen soecken te beletten.’ Spoedig na het treffen van den vrede keerde in de republiek der Vereenigde Gewesten de vorige welstand weder. Er was in 1653 een retorsie-maatregel uitgevaardigd, waarbij de invoer van Engelsche waren in onze republiek ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boden werd: - dit verbod werd ingetrokken, spijt de aansporingen onzer gezanten tot het nemen van krachtige represailles: - Het voorz. Placaet van H. Ed. Mog. van 3 Jan. 1653 is in verscheyde steden van de Ver. Prov. alreede buyten practyck gesteldt, ende by anderen wordt denzelven voet gevolght; sulcks wy de klem ende kraght geheel verloren hebben, dic by maintenue van contrarie ende retorsionnele Placcaeten hier hadde mogen werden bygebraght tot reciproque annullatie; daerop wy onder reverentie alleen die bedenckinge hebben, indien het in de practyck ofte in de goede meeninge van H. Ed. Mog. soo leggen sonde, of het niet beter waere dat wy by anticipatie van H. Ed. Mog. daervan aen de regeringe hier een ronde verklaring doen moghten, als voortkomende uyt een genegentheyt van H. Ed. Mog. tol dese natie, ende tot den vryen handel als voor desen, om te sien of men daerdoor eenige goede dispositie ook van deser syde soude konnen opwecken. De Nederlandsche handel werd niet ten val gebragt; maar de belemmeringen tegen de vaart op Engeland bleven, en vruchteloos werd onder Cromwell en Karel de opheffing beproefd. Uitsluiting van vreemden bleef het beginsel der handelspolitiek in de 17de Eeuw; bezendingen mogten even weinig baten als de voortdurende klagten over achteruitgang des handels in Engeland en het dalend cijfer der inkomsten van customs en excise. De afgunst der Britten verminderde even weinig, als de suprematie welke Holland bezat en hield in den handel: - ook na den vrede van Breda in 1667 trachtte Meerman te vergeefs eenige verzachting in de navigatie-akte te bewerken. Gelukkig dat men geen toevlugt tot retorsie-maatregelen nam, waartoe de Witt zoowel als de gezant Meerman overhelden. Nog onlangs is in de vergadering der Sta-, ten-Generaal te 's Gravenhage, zijdelings althans, in twijfel getrokken, of de gedragslijn, toen gevolgd, wijs en met de welbegrepen belangen des Vader lands strookend geweest is. Maar het wenschelijke in het midden latende, moeten wij op gezag van Meerman-zelven de mogelijkheid van represailles betwisten, die schrijft, dat de uitvoer uit Engeland geheel met Hollandsche schepen geschiedde, en er volstrekt geene Engelsche schepen, ‘à droiture van andere gewesten nae Hollandt of Zeelandt met baere waeren komen, behalve eenige weinige scheepjes met koolen en tin uit Schotland.’ Bewijs te over, hoe weinig de acte tot uitbreiding der Engelsche Scheepvaart gedurende een zestien-jarig bestaan had kunnen bijdragen! Een ander spreker heeft, bij die zelfde beraadslagingen der 2de Kamer, dit geringe voordeel voor Engeland ‘eene uitvinding der nieuwere staatshuishoudkunde’ genoemd. En echter, reeds weinig jaren na de invoering der befaamde wet, wees Sir Josiah Child de groote nadeelen voor de algemeene handelsbelangen aan. Sir Matthew Decker, die ongeveer eene eeuw na Cromwell schreef, sprak in gelijken zin, zoo als herinnerd is in de uitmuntende redevoering van Sir James Graham, en in M. Culloch's Inleiding voor de laatste uitgave van Smith, Wealth of nations. Noch tractaten en onderhandelingen met Karel II, noch de troonsbeklimming van Willem III, konden het gewenschte doel: inkorting of intrekking der Navigatie-akte, bereiken. De schrijver voert uit een MS. brief van Van Weede aan Heinsius een bewijs aan, hoe de oogen onzer regenten steeds geopend waren, ‘om iets voordeeligs voor onzen handel te bedingen.’ Maar Witsen schreef den 20sten Mei 1698 uit Engeland: ‘Ik sorge, nadat het humeur van de menschen hier aensien, dat op stuck van comersie, voor ons niet veel faveurs sal syn te bedingen, hoewel ik oordeele, dat van onse kant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daerop behoorde te werden aengehouden en geïnsteert.’ Hoe weiuig evenwel ‘het verdringen der Hollanders van den wereldhandel’ gelukt was, blijkt uit een schrijven van den beroemden Hop uit Londen, in datzelfde jaar 1689 - dos 38 jaren na de uitvaardiging der Navigatie-akte - aan Heinsius gerigt: ‘de Engelschen, die soo veel vaeren en handel niet en hebben op de Sond en Noorwegen als wy’: een voorbeeld te meer treffend, omdat de meeste gansten, eertijds aan de Nederlanders langs de Oostzee verleend, reeds lang het deel der Engelschen waren. Desniettemin lezen wij in een geschrift van Sir Francis Brewster, onder den titel van: ‘Essays on Trade and Navigation,’ ao. 1694 verschenen: ‘It is a mistake to say that we lost our trade into the Sound and Muscovy since the act of navigation, for it was stealing from us the year 1634, and was in a manner quite lost by the year 1652,’ - en weggen de tegenstanders, indien Cromwell's acte hier het verlorene niet heeft kunnen herstellen, de schitterende bloei van Engeland's marine en scheepvaart in het algemeen is een sprekend bewijs, hoe gunstig die maatregel gewerkt heeft. Deze redenering behoort tot de rubriek, door Ricardo met den naam van Ship owners' Logic bestempeld; gevolg derzelfde illusie, die de industriëele grootheid en magt van Engeland wil toeschrijven niet aan een rijken bodem, aan het karakter en de energie der bevolking, maar aan het beschermend stelsel, dat toch elders die wonderen niet gewrocht heeft. De schrijver dezer brochure wijst dan ook (bl. 43) zeer gepast op de maatregelen, die de Fransche regering, in navolging der Engelsche, meende te moeten nemen tot aanmoediging van scheepvaart en handel, maatregelen, die wel in staat waren den Nederlandschen handel te bederven, maar geenszins dien der Franschen te doen herleven. De kustvaart, die, ten gevolge der tractaten met Hendrik IV, zoowel als de regtstreeksche vaart, bijna geheel in handen der Nederlanders was geraakt, werd voor het eerst in 1659 door een ‘last-of vatgeld’ getroffen, één Fransche kroon van ieder' ton. Hevige klagten gingen in deze gewesten over dit tonnengeld op: van Beuningen werd met een Gezantschap afgevaardigd, om van Colbert de intrekking dier belasting le vragen: de Fransche kooplieden zelven begonnen te klagen; en na lange onderhandelingen kwam op den 27sten April 1662 een traktaat tot stand, waarbij de heffing van het zoogenaamde vatgeld alleen tot de uitgaande schepen beperkt, en bij den uitvoer van zout tot de helft verminderd werd. Intusschen bleven in Frankrijk de gepriviligeerde Compagniën kwijnen: de handel bloeide niet: Colbert, ‘een seer scharp financier ende seer ingenomen met gedaghten om de navigatie van de Ingeseetenen van dit ryck te doen aenwassen,’ en die meer dan eenig ander Minister voor den handel gedaan had, getuigt in een' brief aan de Pomponne van 1669, dat, terwijl de Hollanders bijna 16,000 schepen ter koopvaardij hadden, er in Frankrijk slechts 600 waren: en in 1681 roept hij de aandacht des grooten Konings in ‘sur la misère très-grande des peuples.’ Deze waren de wrange vruchten van het verbodstelsel! Voor Nederland, dat in 1670 tot strenge retorsie-maatregelen de toevlugt nam, waren de gevolgen even betrenrenswaard: verkwijning van fabrieken, een vernielende oorlog (1672) en bij de opvolgende vrede-verdragen, afwisselend, meer en minder vrijgevige bepalingen omtrent het handelsrerkeer; na den oorlog in 1746 voerde Frankrijk de oude belasting van het ratgeld weder in, en werden ook dezerzijds nieuwe inkortingen vastgesteld. Later werd door opheffing van het vatgeld de kustvaart der Friezen en Hollanders weder aangewakkerd, totdat in de laatste helft der 18de Eeuw het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verval des handels met de afwijkingen van handelsvrijheid gelijken tred hield De Heer van der Heim maakt met een woord melding van het Placaat van 1725, omtrent het heffen der regten van uit- en invoer, ‘nog heden met roem bekend,’ en van de Propositie tot redres door den Stadhouder Willem IV in 1751 gedaan. Welligt vinden wij later gelegenheid de lotwisseling van dezen verdienstelijken maatregel door den doolhof van Advizen van de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit van Holland en Zeeland, Gesamentlijke Gecommitteerdens uit de respective Collegiën, Consideratiën en remarques, na te gaan. Wel mogt de minister van financiën, na verloop van eene Eeuw met een dergelijk voorstel opgetreden, en de geschiedenis dezer propositie indachtig, terugdeinzen voor de pogingen tot het afwachten eener Enquête, - door sommigen gewis ter goeder trouw verlangd, maar door anderen met gansch andere oogmerken aangeprezen. Hopen wij, dat weldra de overige takken der Wetgevende Magt hun zegel drukken op het Ontwerp, bij de Tweede Kamer aangenomen, - welks heilzame strekking, op indirecte wijs, ook door den verdienstelijken auteur van deze monographie is bewezen. De Historie moge dan te boek stellen, dat de Nederlandsche handel, in 1651 door een verderfelijken maatregel getroffen, - in 1751 met een verijdeld uitzigt op herstel gevleid, - in 1851 tot een nieuw leven ontwaakte! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verdediging van Nederland in 1672 en 1673, door Jhr. J.W. van Sijpestein en J.P. de Bordes. 's Gravenhage, bij de Gebr. van Langenhuyzen. Eerste gedeelte.In afwachting dat eene bevoegde hand, bij voltooijing van dezen verdienstelijken arbeid, daaraan een omstandig en opzettelijk onderzoek wijde, haasten wij ons de aandacht onzer landgenooten op dit werk te vestigen; en onze vreugd uit te drukken, dat het corps onzer officieren de namen dozer schrijvers mag tellen bij de vele roemrijke mannen, die gelijkelijk in het loger en de letterwereld hebben nitgemunt. De bange jaren, op het titelblad vermeld, door geschiedschrijvers veelzins toegelicht, zijn uit een krijgskundig oogpunt niet dan zeer gebrekkig en onvolledig beschreven. In deze bijdragen, ‘voor een groot deel uit onuitgegeven stukken zamengesteld,’ en uit het stof van zedelijke en rijks-archieven opgedolven, wordt eene proeve geieverd, hoe in de hand van deskundigen het oude nieuw kan worden. De Jonge en Mignet zijn met zorg geraadpleegd, zoodat ook de staatkundige zijde der gebeurtenissen beschouwd en opgehelderd is: terwijl waarschijnlljke velen met ons eene eigenaardige bekoorlijkheid in de bestudering van een onderwerp zullen vinden, dat vragen van den dag betreft, waaromtrent het oordeel van Experts, en ook van opvolgende ministeriën, zeer uiteenloopt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee kaarten van 1671 en 1696, met zorg en gelukkig uitgevoerd, strekken tot verduidelijking der feiten, en verhoogen de waarde van dit belangwekkend boek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte Beschouwing der electro-magnetische Telegraaf, door A.H. Walter. Met eene plaat. Amsterdam, Caarelsen & Co., 1849.Beter laat dan nooit. - Was ons het bovenstaande werkje eer onder de oogen gekomen, wij zouden zeker niet zoo lang gewacht hebben de aandacht van het publiek door eene korte aankondiging er op te vestigen. Het is het inderdaad wel waard. - Iedereen is van het nut der electro-magnetische telegrafie doordrongen; menigeen maakt er gretig gebruik van; velen hebben er enorme voordeelen aan te danken, en desniettegenstaande zijn er maar enkelen, die zich rekenschap vragen, op welke wijze hun dat nut, dat voordeel, dat gemak bezorgd wordt. Het is reeds veel, indien men zijne verwondering over de practische resultaten der wetenschap te kennen geeft; indien men van verbazing het uitschreeuwt, als men hoort, dat een electrische stroom in ééne seconde 60,000 geographische mijlen doorloopt, terwijl het licht in dien zelfden tijd slechts 41,000 kan afleggen. En wanneer men dan verneemt, dat men door de toepassing van dit feit in staat gesteld is, zijne gedachten in weinig minuten tijds op zestig duizend mijlen afstands aan anderen mede te deelen, dan kent de opgetogenheid zeker geene grenzen. Des te meer is het te verwonderen, dat de onverschilligheid omtrent de wijze, waarop dit schijnbare wonder plaats heeft, zoo algemeen is, en de grofste onwetenheid of de verkeerdste voorstelling van de werking der electro-magnetische telegrafen, bij de meesten, zelfs uit den beschaafden stand, nog aangetroffen wordt. De zaak is toch zoo eenvoudig, vooral als zij zoo duidelijk en bevattelijk voorgesteld, en door een zoo net plaatje verzinlijkt wordt, als wij dit in het werkje van den Heer Walter gevonden hebben. Wij kunnen het daarom gerustelijk aan iedereen ter lezing aanbevelen. - Op een veertigtal pagina's, waarvan eenige aan de oppervlakkige beschouwing van het galvanismus in het algemeen, voorts van den electro-magneet, van de telegrafen in het algemeen, en eindelijk van de electro-magnetische telegraaf gewijd zijn, wordt den lezer eene juiste en volledige voorstelling van hare werking medegedeeld, die hij zeer geleidelijk in al hare bijzonderheden volgen kan, al had hij vroeger geen woord van physica of electro-magnetisme gehoord. De geschiedenis der telegrafie, de verbeteringen en uitbreidingen, daaraan van lieverlede gegeven, worden er met weinige woorden bij vermeld; en het was ons welbehagelijk daarbij wederom de verdiensten van onzen ijverigen en kundigen Wenckebach, te Amsterdam, met ophef te hooren vermelden, die inderdaad zulke belangrijke vereenvoudigingen daarbij aangebragt heeft. Hem toch zijn wij onze telegrafische linic tusschen Amsterdam en Rotterdam reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschuldigd; hij is het, die met eenen rusteloozen ijver, welke zeker meer aanmoediging verdient, dan hem daarvoor tot dusverre te beurt valt, voortgaat deze uitvinding aan het belang van onzen staat, van onzen handel, van onze geheele maatschappij dienstbaar te maken, en nu ook weder eene linic tusschen Amsterdam en het Nieuwe-Diep ontworpen heeft. Het is ons eene behoefte hem hierbij voor zijne onvermoeide pogingen openlijk hulde te brengen, en hem daartoe de zoo noodige ondersteuning en voorkomendheid toe te wenschen. Ter juistere waardering van zijnen arbeid, waaraan hij zoo'n groon deel van zijne laatste levensjaren toegewijd heeft, zij dan ook het boven staande werkje ter algemeene lezing aangeprezen.
T. |
|