| |
| |
| |
Over de hervorming der Engelsche scheepvaartwetten.
De Hervorming der Engelsche Scheepvaart-wetten, door Mr. G. de Clercq. Amsterdam, P.N. van Kampen.
(Vervolg en Slot van bl. 621.)
In de zesde afdeeling worden de bepalingen vermeld, welke sedert Januarij van dit jaar Cromwell's befaamde acte hebben vervangen, terwijl de oorspronkelijke Engelsche tekst der tegenwoordige wet in eene Bijlage is afgedrukt. Men kent den eenvoudigen aard der nieuwe verordeningen: volledige vrijheid wordt aan vreemde schepen gelaten, wat de vaart uit vreemde havens op Engeland of de Britsche koloniën aangaat; aan de Engelsche vlag wordt bij uitsluiting de kustvaart voorbehouden, alsmede de vaart tusschen de eilanden Man, Jersey, Guernsey, Alderney, Sark en het Vereenigd Koningrijk en tusschen deze onderling. In de verslagen der Commissie vindt men uit den mond van meer dan één getuige opgeteekend, dat ook deze kustvaart gerustelijk kon en moest vrijgelaten worden: onze schrijver herinnert dat de minister Labouchère ‘bij zijn tweede voorstel’ (niet, gelijk bl. 117, staat volgens het ‘oorspronkelijk voornemen der regering’) ook vreemde schepen onder bepaalde voorwaarden in deze vaart wilde doen deelen; - en wij hebben vroeger uit de rede van dezen staatsman de gronden aangewezen, waardoor hij tot het uitbreiden en weder be- | |
| |
perken der gunst bewogen werd. Reeds is de voorspelling van Gladstone vervuld: de Amerikanen, ontrouw aan de toezegging van Bancroft, zeker althans aan den vrijzinnigen geest der Engelsche bepalingen, zonderen de vaart van Nieuw-York naar Californië als kustvaart van de openstelling uit; ter zelfder tijd dat aan hunne bodems de toegang tot de Britsche koloniën alom is ontsloten. De nota's en klagten van den Engelschen gezant zijn zelfs in den senaat met schimp en verguizing ontvangen, en bij enkele sprekers openbaarde zich dezelfde geest, die in een vroeger rapport van den staats-secretaris Meredith doorstraalde. Deze bewindsman wil het handelsverkeer uitbreiden, en stelt daartoe voor de katoen uit Amerika, niet in ruwen staat ter waarde van 66 millioenen, maar
bewerkt en dan tot viermaal hooger bedrag uit te voeren. Hoe de fabrieksteden der oude wereld ooit de middelen tot inruiling zouden bekomen, - vanwaar de betaling zelfs van het ruw Amerikaansch product in dat geval komen zou - wordt niet gezegd. Wel mogt een Londensch dagblad uitroepen: het is bijna even verstandig als wanneer onze veehouders in Lincolnshire van eenen eetlust wilden praten om al de ossen te gebruiken, in hunne landen vetgeweid. Hoe gunstig steekt bij dien bekrompen Amerikaanschen toon het vrijzinnig voorschrift der Engelsche nieuwe wetgeving af, waarbij de kroon bevoegd is verklaard, om op de voordragt van het wetgevend koloniaal ligchaam zelfs de vaart van het eene gedeelte van eenige Engelsche kolonie naar een ander gedeelte derzelfde kolonie voor vreemde schepen open te stellen, terwijl de gouverneur-generaal in Indië zelfs geen voorloopige magtiging van het Engelsch bewind tot zoodanige openstelling behoeft. De Heer de Clercq deelt nog uiterst behartigenswaardige wenken mede omtrent het mogelijk misbruik van sommige bepalingen. Bovenal verdient de aandacht wat omtrent de bemanning en over retorsie-maatregelen gezegd wordt. Dat het geenszins de bedoeling kan zijn om het reciprociteits-beginsel langs bedekten en zijdelingschen weg in werking te brengen, maar dat een staat als Engeland, wien geen equivalent van elders is aan te bieden, althans tegen moedwillige verkorting van de regten zijner nationale scheepvaart waken moet,
| |
| |
zal moeijelijk wederlegging, zoo al wederspraak vinden. Toen deze brochure geschreven werd, had nog de Britsche minister zijne nieuwe voorstellen niet ingediend ter verbetering der handelsmarine, het zeemansfonds, en de meting der schepen; allen met de afschaffing der navigatie-acte zamenhangend, en op nieuw ten bewijze strekkend hoe ééne hervorming noodwendig tot meerdere leidt. Geene bijzonderheid was in de verslagen der commissie in meer helder licht gesteld, noch beter gestaafd dan de minderheid der Engelsche schepelingen, zoo wat bedrevenheid en zeevaartkunde als wat gedrag en ondergeschiktheid betreft. Die zelfde krachtvolle reeder, Mr. Lindsay, van wien in de noot op bl. 125 met wèlverdienden lof wordt gewaagd, noemde ieder blind, die niet inzag dat de hervorming der handelsmarine volstrekt noodzakelijk geworden was. ‘Onze voorname mededingers,’ voegde de minister er bij, ‘zijn de scheepsreeders aan de Oostzee, en in Noord-Amerika. In eerstgemelde staten, te Hamburg met name, is al wat dit stuk betreft op bewonderenswaardigen voet geregeld, en in de Hanzésteden bestaan inrigtingen voor het examineren van kapiteins en matrozen, die uitstekend werken. In de Vereenigde Staten wordt wel geen examen gevorderd, maar wordt voor het onderwijs de meeste zorg gedragen; bovendien neemt de staat het zeevolk in zijne bescherming bij het aangaan van overeenkomsten, die zoo vaak ten nadeel der arme matrozen zijn, gelijk lord Stowell voor vijf en twintig jaren reeds overtuigend heeft aangewezen. Hoe zeer ook tegenstander der inmenging van gouvernementswege in de aangelegenheden van particulieren, zal men toch niet beweren, dat de ligtzinnige zeeman in staat is voor zich zelf te zorgen, waar het misleiding door listige speculanten geldt.’ Het lot van de ouden van dagen zal tevens verzekerd en verbeterd worden door gelijkmatige regeling van bijdragen, pensioenen en gagementen, waarin tot nog de schromelijkste
onbillijkheid en willekeur hadden voorgezeten. Wat eindelijk de voorgeslagen nieuwe wijze van meting betreft, zij is gegrond op het rapport eener commissie, aan wier hoofd lord John Hay was geplaatst, bijgestaan door den president van Lloyd's inrigting, door een tal der aanzienlijkste scheepseigenaren, en voorgelicht door mannen van gevestigden we- | |
| |
tenschappelijken naam. De voormalige tonnemaat werd enkel naar breedte en lengte berekend, zonder op diepgang te letten. Om de tonnegelden te ontduiken, werden toen de schepen derwijze gebouwd, dat zij even weinig voldeden aan de vereischten van goeden smaak als zij vlugge zeilers waren. Sinds eenige jaren kwam nu wel de diepgang mede in aanmerking: maar bij de constructie werd daarop gelet, dat de schepen te gelijk met de meeste lading en het minste tonnegeld belast wierden, met dit gevolg, dat kleine vaartuigen bij die van grooter charter zeer achterstonden. Het stelsel der commissie brengt meê, dat de ware scheepsruimte naar den kubieken inhoud wordt berekend, en de herleiding van oude en nieuwe maat zonder wezenlijk bezwaar ten uitvoer kan worden gebragt.
Eene laatste afdeeling van het werkje des Heeren de Clercq is gewijd aan de beschouwing der gevolgen, die de groote Engelsche hervorming voor de handelsbeweging en handelspolitiek der overige natiën hebben zal. Inzonderheid maakt hij opmerkzaam op tweeërlei dwaling, waaraan sommigen zoo hier als elders ingang zoeken te verschaffen, ten einde den regtmatigen invloed, dien zij ook op de staatkunde van het buitenland oefenen moet, te neutraliseren. Dat de geheele maatregel slechts de noodlottige vrucht zou zijn eener onrijpe theorie, welker toepassing Engeland zelf eerlang, door schade wijs geworden, weder zal laten varen, wordt weêrlegd door eene verwijzing op de geschiedenis dezer hervorming zelve, op de zorgvuldigheid en grondigheid, waarmede de maatregel voorbereid en onderzocht is, en op de namen dergenen, die aan de intrekking der navigatieacte hun zegel hechtten. Niet enkel driftige ijveraars sloegen de handen ineen, maar men kan met ‘the Economist’ zeggen, dat al wat op grondige kennis en rijpe ervaring aanspraak maakt, al wie immer aan de leiding der openbare aangelegenheden een gewigtig aandeel nam, met Cobden en Ricardo partij koos: ‘the whole administrative ability of the House of Commons was in its favour’ (bl. 126-128).
Hier vooral hebben wij de beknoptheid betreurd, die den schrijver weêrhield in verder betoog te treden. Want het
| |
| |
onderwerp is ‘palpitant d'actualité’ ook voor Nederlanders, ook voor hen, die zich gewoonlijk om de staatkunde van het Britsche kabinet weinig bekommeren, en thans goedgeloovig in het gezag van listige toongevers berusten, of deze met vertrouwen nazeggen, dat men welhaast op die onberaden stappen terug zal komen. Heeft dus de Heer de Clercq, aan zijn oorspronkelijk voornemen getrouw, zich onthouden het ruime veld te betreden, dat zich hier voor veelzijdige beschouwingen openen zou; heeft hij te regt de harmonie der deelen in zijn geschrift bewaard, en met een kort besluit zijn onderzoek voltooid, wij bewegen ons op vrijer terrein, en maken ons deze vrijheid ten nutte, om ook uit de geschiedenis der Engelsche handelspolitiek te bewijzen, dat aan geen terugkeer te denken is. Niet slechts Sir Robert Peel in den brief aan zijne pachters, of Sir James Graham voor de bruikers zijner landgoederen, of Lord Grey tot het vergaderd Hoogerhuis sprekende, verklaren eenstemmig dat op de jongste maatregelen van vrijen handel niet is terug te komen; - de Protectionisten zelven belijden in en buiten het parlement, dat zij van die vergadering, zoo als zij thans is zaamgesteld, geen heil verwachten: daarom is al hun streven op eene ontbinding van het Lagerhuis en de aftreding van het ministerie gerigt. Getuigen de merkwaardige debatten over d'Israeli's voorstel in Februarij j.l.; het belangrijk onderhoud, nog dezer dagen tusschen Lord John Russell en eene deputatie van beschermers gehouden, toen op de fijne aanmerking des ministers, dat men tien jaren geleden zijnen voorslag tot een vergelijk roekeloos en hardnekkig had verworpen; dat de wetgeving in 1846 het stelsel van vrijen handel had omhelsd, algemeene verkiezingen daarop waren gevolgd, en de kiezers het zegel hunner goedkeuring aan die handelspolitiek gehecht hadden, - het eenig antwoord van Mr. Young dit was: ‘Wij meenen dat die verkiezingen onder omstandigheden hebben plaats gehad, die
het Lagerhuis beletten de ware vertegenwoordiging der publieke opinie te zijn; alle partijen waren destijds uit één geslagen, en het volk stelde weinig belang in het werk der verkiezingen.’ Zelfs de taal van Lord Stanley is weinig bemoedigend, en d'Israeli sprak naauwelijks
| |
| |
acht dagen geleden voor het volle parlement deze opmerkelijke woorden: ‘Ik verlang niet dat wij wetten maken om die, na verloop van een jaar of twee, als eene wispelturige vrouw weêr in te trekken: wat ik vroeger zeide, herhaal ik thans andermaal: geene stemming van deze vergadering, hoe talrijk ook op dit oogenblik, zal het vraagstuk beslissen, waarin de regten en belangen van den arbeid betrokken zijn. Alleen van eene bittere ondervinding, van het klimmend misnoegen onder de middenklassen des volks, is redding te hopen.’ Raadplegen wij de geschiedenis, en laten wij het pleit omtrent het min of meer heilzame en doelmatige van Cromwell's navigatie-acte ten tijde harer invoering in het midden, dan zal gewis niemand ontkennen, dat de twee eeuwen, sedert verloopen, den toestand van Groot-Brittannië en der staten van ons werelddeel aanmerkelijk hebben gewijzigd. De benijde handelsgrootheid en welvaart van Holland zijn niet meer: Londen is geworden wat Amsterdam weleer was, stapelplaats voor den wereldhandel: ‘universi orbis terrarum emporium.’ Voor Engeland doet zich derhalve deze vraag ter beschouwing op: hoe is die overmagt en meerderheid ter zee best te handhaven? Dat nu scheepvaart en maritieme magt den handel volgen, niet hem in het leven roepen, is uitgemaakt. Andere natiën beschouwen thans Engeland's welvaart en magt met hetzelfde wantrouwen, met dezelfde afgunst als Engeland zelf voor tweehonderd jaren die van Holland deed. Wel verre van die aan de wezenlijke oorzaken te wijten, aan eene vrije constitutie, een billijk belastingstelsel, veiligheid van bezittingen, aan ligging en volkskarakter, wil men die enkel aan het uitsluiting-systeem toeschrijven, en zijn de gouvernementen allengs tot het nemen van retorsie-maatregelen, en bescherming tegen Britsche concurrentie overgegaan. Amerika begon in 1817 met woordelijk de acte uit de Engelsche wetsverzameling over te nemen en als represailles toe te
passen. De staten van noordelijk Europa waren gereed hetzelfde beginsel te volgen, en - zoo wilde het de Nemesis - de wapens, weleer tegen Holland gebezigd, werden nu tegen Engeland gekeerd.
Huskisson doorzag de uitgestrektheid van het gevaar dat zijn
| |
| |
vaderland bedreigde, en wendde door het sluiten van reciprociteits-tractaten het gevreesde onheil af. Hooren wij hem zelven: Was het stelsel van differentiële regten tot aanmoediging der scheepvaart een geheim slechts hier te lande bekend: kon het niet elders even goed in praktijk worden gebragt, ik zou de voorstellen van het gouvernement hier niet komen verdedigen. Inderdaad, zoo lang buiten Europa geen onafhankelijke handeldrijvende staat bestond; zoo lang de oude regeringen in ons werelddeel zich weinig of niet om deze commerciële zaken bekreunden, en uit onkunde of zorgeloosheid zich vergenoegden met ons stelsel niet te dwarsboomen, zou het verkeerd zijn geweest er iets aan te veranderen. Maar is dit nog het geval? Hebben de Vereenigde Staten van Amerika, ten einde eene handelsmarine te scheppen, en onze navigatie-wetten tegen te gaan, onze stelregels niet overgenomen, ze niet zelfs met overdrijving op vreemde bodems toegepast? Kunnen wij onze oogen sluiten voor het feit dat anderen hun voorbeeld hebben gevolgd, en beurtelings een blad uit ons eigen boek ontleenen? Hebben wij niet zoo lang geroemd op onze scheepvaart-wetten, tot wij de overige volken hebben leeren gelooven - hoezeer dan ook ten onregt - dat deze wetten bijkans het eenig vereischte, althans het sine quâ non van handelsgrootheid en zeemagt zijn? Heeft dit gepraal geen naijver gewekt, geen zucht tot mededinging, geen tegenkanting bij andere staten? Is uit het wèlslagen van Amerika niet de wensch ter navolging ontstaan? Ik vestig uwe aandacht op de stappen en handelwijze van Pruissen: hier zijn de rapporten onzer consuls: berigten uit Dantzig, Koningsbergen en Memel, over den jare 1822: gij kent den aard, de beweegredenen en bedoelingen dier maatregels; en welke waren de gevolgen? wel, dat nog geen jaar later, het handelsbureau en andere ministeriën overstelpt werden van klagten over de drukkende regten, in Pruissische havens van onze schepen
gevorderd. Wat deed het gouvernement in deze omstandigheden? Het rekende zich allereerst verpligt met den gezant van Pruissen te spreken, en onze ambassadeur te Berlijn ontving, naar ik meen, den last tot onderhandelingen met de pruis- | |
| |
sische regering. Ik zelf had een onderhoud met den gezant van Pruissen aan ons hof, en herinner mij nog levendig, wat hoofdzakelijk zijn antwoord was: ‘Gij hebt ons het voorbeeld gegeven met uwe haven- en bakengelden, en uwe differentiële regten op onze schepen: en wij hebben de grenzen van dat voorbeeld niet overschreden. Tot dus verre is de verhooging van onze haven- en tonnegelden enkel tot schepen bepaald; maar de bedoeling van mijn Gouvernement is om u aanstaand jaar nog meer van nabij te volgen, door mede differentiële regten te heffen van de goederen in uwe schepen aangebragt. Ons oogmerk is billijke bescherming aan eigene scheepvaart te verzekeren: en zoolang de maat onzer protectie de uwe niet te boven gaat, kunnen wij niet inzien met welk regt gij klaagt.’ Welke bedenking konden wij billijkerwijs tegen dergelijk antwoord inbrengen? Misschien zal men zeggen: ‘gij hadt een beroep kunnen doen op de welwillendheid van het Pruissisch gouvernement: het aloud gebruik ten voordeele van onze differentiële regten hebben doen gelden; de belangen van Pruissen bij den handel met Engeland hebben aangedrongen. Dusdanige redeneringen werden bij deze onderhandeling niet vergeten: maar zij baatten weinig tegen het feit door onzen Consul Gibson aldus omschreven: “alle de scheepseigenaars in Pruissen gaan ten gronde:” welligt voeren anderen mij te gemoet: “gij hadt represailles behooren te nemen door onze havengelden en differentiële regten op Pruissische bodems te verhoogen.” Maar ik kan niet besluiten om een handelsoorlog aan te vangen, die van weêrszijde volgehouden, op volslagen verbod moet uitloopen. Wij hebben den meer veiligen weg gekozen om
met de Pruissische regering eene overeenkomst te sluiten, op het beginsel van ons tractaat met Amerika geschoeid, te weten afschaffing over en weêr van alle differentiële regten op de schepen en goederen van beide partijen in elkanders havens.’
‘Toen wij eenmaal met Pruissen op dezen voet een vergelijk hadden getroffen, begrepen wij weldra met sommige Noordelijke Staten evenzoo te moeten doen. Soortgelijke overeenkomsten werden dierhalve aangegaan met Denemarken en Zweden. Reciprociteit ligt bij alle deze tractaten
| |
| |
tot grondslag; doch ik moet er bijvoegen, dat zij andere bedingen ter bevordering van het handelsverkeer behelzen, van welke ik durf voorspellen dat onze koopvaart aanzienlijke voordeelen plukken zal.’ En is deze voorspelling van den schranderen staatsman niet verwezenlijkt? Uit de statistieke tabellen blijkt, dat in de afgeloopen vijf-en-twintig jaren de Britsche handels-vloot met ongeveer tien duizend bodems is toegenomen, waarvan de helft voor het Vereenigd Koningrijk en de bezittingen in Europa, de wederhelft voor de koloniën is aangebouwd; het tonnencijfer is met anderhalf-miljoen tonnen, het getal matrozen met zeventig-duizend koppen toegenomen. In de maatregelen van Huskisson waren niet begrepen: 1o. de visscherij, in Engeland van zooveel gewigt beschouwd, dat bij het indienen der voorstellen van den tegenwoordigen Handelsminister de eerste en eenige vraag van Sir Robert Peel deze was: welke zijn de bepalingen omtrent de visscherijen? 2o. de kustvaart, ook bij de jongste wijzigingen uitgezonderd: en wat de overige punten betreft, waarin de navigatie-acte voorzien wilde, den handel met de Europesche Staten, voor zooverre de ‘enumerated articles’ betreft, met de koloniën, en in de drie andere werelddeelen, zoo strekte zich de werking dezer tractaten niet verder uit dan tot de directe vaart, door opheffing der differentiële regten, waaraan de vreemde vlaggen sedert Elizabeth's regering onderworpen waren. Opvolgende ministeriën, tot welke der groote staatspartijen ook behoorende, hebben de voetstappen van Huskisson gedrukt; zij zijn overeenkomstig de behoeften des tijds en de eischen des handels met verbeteren voortgegaan, tot dat de volledige intrekking ten vorigen jare het wijzigingswerk is komen bekroonen. Reeds zijn Zweden en Sardinië tot het nieuwe stelsel toegetreden; in Nederland is alles daartoe voorbereid; wat België behoort te doen, is door een kundig
handelaar, den Heer Matthijssens van Antwerpen, aangewezen. Engeland zelf heeft leeren inzien dat differentiële regten, dat is met andere woorden, eene belasting op handel en scheepvaart gelegd, die natie op den duur meest moet treffen, wier aandeel in deze beiden het grootst is. Is het nu denkbaar dat eenig Britsch staatsman deze langzaam-gerijpte
| |
| |
vrucht van tijd en ondervinding met schenzieke hand zal komen vernielen?
Maar zeggen anderen, en dit is de tweede dwaling door den Heer de Clercq bedoeld, de gansche hervorming is niet anders dan een strik, aan de goedgeloovigheid der andere natiën gespannen. Het alleenbezit der zeevaart is thans niet minder dan vroeger het doel van Engeland's streven. Slechts heeft het bij de keus der middelen den geest des tijds geraadpleegd; wat het vroeger openlijk beoogde, tracht het thans langs meer bedekten weg te bereiken. Doch de gelijkstelling, welke het aanbiedt, is slechts eene gewaande. Het is alleen in de zekerheid van een onbetwistbaar overwigt, dat men zich bereid verklaart een wedstrijd aan te gaan, die reeds beslist is, eer hij is aangevangen. Hoogstgelukkig komt ons de wending voor, waarmede deze bedenking is bestreden. Niet enkel de openlijkheid, de blootlegging van alle beweeggronden en drangredenen ten aanzien van geheel Europa worden als dit vermoeden weersprekend bijgebragt, maar het gezag der tegenstanders van de hervorming wordt ingeroepen om deze verdenking van machiavellisme af te keeren. Naast het Engeland van vroeger dagen, dat slechts in bescherming en uitsluiting heul en steun zoekt, nog even wantrouwend en schroomvallig als ten tijde van Cromwell, is een ander Engeland opgegroeid, dat onherroepelijk met de bekrompene handelspolitiek van vroegere geslachten gebroken heeft, en daarom ook in de oogen van Europa vrij behoort te zijn van de blaam, welke op die voormalige staatkunde kleeft. Het zoekt vaderlandsche belangen op andere wijze te bevorderen, omdat het niet langer in de vernietiging, maar in de ontwikkeling der welvaart van andere natiën, de noodzakelijke voorwaarde ziet van eigen bloei. Ook dit is eene vrucht der wijze handelspolitiek van Huskisson. Met dit blijde vooruitzigt troostte hij zich te midden van velerlei miskenning en onverdiend verwijt. ‘Ik wist dat niemand bekwaam is om de commerciele aangelegenheden van een magtigen staat te besturen, die niet gereedelijk eigen gevoel aan het
algemeen welzijn ten offer brengt; dat hij geen Britsch staatsman behoort te zijn, die zich niet boven zulke persoonlijke bedenkingen ver- | |
| |
heffen kan. Daarom bleef ik standvastig volharden bij hetgeen mijn geweten mij zeide pligt te zijn. Ook ontging mij de belooning niet: want spreekt men van de nadeelen aan sommigen toegebragt door de maatregelen die ik heb helpen invoeren, dan geef ik tot antwoord, dat deze veranderingen in onze handels-wetgeving meer dan eenige gebeurtenis hebben bijgedragen om dit land en vreemde rijken gezonde denkbeelden in te prenten aangaande de waarde van een onbelemmerd handelsverkeer, en te doordringen van de overtuiging, dat commerciële naijver en zucht tot handelsmonopolie verderfelijke dwaasheden zijn. Ons tegenwoordig verstandig stelsel van handelspolitiek heeft in de vredelievende internationale betrekkingen eene gewigtige waarheid gepredikt, dat namelijk de eene staat niet rijk wordt ten koste van een ander, maar dat wederkeerige ruil van ieders voortbrengselen de eenige zekere grondslag is van beider welvaart. Het heeft gestrekt, en zal dagelijks meer strekken, om twisten en oorlogen te voorkomen, uit handelsnijd ontstaan, en die ten slotte de nijverheid van alle partijen schaden.’ Evenwel de sporen van vroegere misstappen worden niet eensklaps uitgewischt: men heeft moeite aan geen baatzucht te denken als Engeland en handel in het spel zijn: ‘timeo Danaos et dona ferentes’ is de leus waarop alle argumenten afstuiten. Ook dit had Huskisson voorzien, en bij de verdediging zijner voorstellen, met de woorden van een Britsch fabrikant en handelaar, als zijn gevoelen uitgesproken, dat de buitenlanders nog wel eene poos van alle navolging zouden worden afgeschrikt, uit onkunde omtrent hun eigen waar belang, of door ongeschiktheid om aan hunne inzigten gevolg te geven. ‘Maar,’ zeide hij tevens, ‘zoo slechts mijn vriend de minister van financiën telken jare hier de
bewijzen komt leveren, dat de opheffing van verbodsbepalingen en te hooge regten niet tot nadeel, maar veelal tot vermeerdering van inkomsten strekt; zoo buitenlandsche rijken hem jaarlijks de belastingen zien verminderen, en te gelijk eene wèl voorziene schatkist vertoonen; wanneer dan de gouvernementen van het Vaste land nog gedurende eenige jaren de gelukkige uitwerkselen van ons nu aangenomen stelsel hebben aanschouwd, dan twijfel ik niet of de oogen zullen
| |
| |
hun opengaan. Dan zullen zij gelooven - wat nu nog door hen betwijfeld wordt - dat wij opregt en standvastig onze beginselen zijn toegedaan, en gelijk zij tot nog het door ons opgegeven stelsel van beperking en uitsluiting hebben aangenomen, zullen zij alsdan, tot hun eigen best, onze tegenwoordige handelwijze navolgen. Dat zij onze opregtheid tot heden gewantrouwd, en onze betuigingen als strikken hebben beschouwd aan hunne goedgeloovigheid gespannen, is waarlijk niet vreemd, wanneer zij onze woorden vergeleken bij die bestaande verbodsbepalingen, welke ik thans verzachten en temperen wil. Te gelijkertijd houd ik mij voor, om als prikkel tot het omhelzen onzer reciprociteits-beginselen door andere natiën, eene verhooging van een vijfde der voorgestelde regten op de producten dier staten te leggen, die weigeren mogten om na aanbieding onzerzijds van gelijke voordeelen, onzen handel en scheepvaart op den voet der meest begunstigde natie toe te laten.’ Nog is na vijf en twintigjarig tijdsverloop het vooroordeel evenmin geweken, als het voorbehoud overtollig te noemen is. Om den schadelijken boom der bescherming kronkelen zich parasiten, zoo vast en onuitroeibaar, dat groeikracht en sappen in den bodem rondsom ook voor de edelste planten ontbreken. De kunstmatige ontwikkeling verstikt den natuurlijken wasdom: of, om met den schrijver der aangekondigde brochure te spreken, uit de zachte stoving van het monopolie in de frissche koelte der vrije concurrentie overgebragt, is het den beschermden vaak onmogelijk zich aan dien zoo verschillenden dampkring te gewennen.
Even schoon als waar is daarom hetgeen de Hr. de Clercq op bl. 130 zegt: ‘zoo dan ook de hervormingsmaatregel, welke eene nieuwe vrucht van deze staatkunde is, elders nog met een wantrouwend oog wordt gadegeslagen, het is omdat de waarheid, waarvan zij het uitvloeisel is, nog te weinig op den waren prijs wordt gesteld. Het is alleen de overtuiging, dat de bloei van elke handelsnatie, wel verre van met dien der andere in strijd te zijn, daarmede in het naauwste verband staat, welke, zoo zij eenmaal alomme veld wint, vermogend zijn zal een einde te maken aan dien handelsnijd, waarvan de eerste navigatie-acte eene vrucht was, en die nog slechts eene al te
| |
| |
groote rol in de onderlinge betrekking der volkeren speelt.’ Kan tot staving van deze beschouwing niet een tal sprekende voorbeelden worden aangevoerd, die de geschiedenis der handelstractaten oplevert? Hebben de volken niet om strijd gepoogd bij het sluiten dezer overeenkomsten ten koste der wederpartij voordeelen te behalen, die ijdel of verderfelijk bleken? Het beruchte tractaat van Methuen, in 1703 tusschen Engeland en Portugal aangegaan, kent aan eerstgenoemden staat het uitsluitend regt toe, om de Portugesche markten met wollen stoffen te voorzien, waartegen Portugal het monopolie bedong van wijnen. Het werkte dus een dubbel nadeel uit, voor de Portugezen, omdat hunne wolmarkt beperkt en een te belangrijk deel hunner geringe kapitalen naar den wijnbouw getrokken werd; voor de Engelschen, die gedwongen waren om de Fransche en andere wijnen met zware differentiële regten te belasten en diensvolgens minder goede waar tegen hooger prijs moesten koopen, terwijl Frankrijk, Spanje, enz., den Engelschen handel troffen, door verbodsbepalingen tegen onderscheidene voorname Britsche producten vast te stellen. En de betrekkingen tusschen Groot-Brittannië en Frankrijk, spreiden zij over de gevolgen van handelsnijd niet het helderst licht? Twee natiën, door ligging en natuurlijke voortbrengselen tot het levendigst handelsverkeer geroepen, blijven door onderlingen naijver verdeeld en dermate gescheiden, dat de handel met China voor Engeland meer winstgevend is dan die met zijn naasten, bloeijendsten en volkrijksten nabuur. Een oogenblik scheen het morgenrood van een beteren dag de kimmen te kleuren. William Pitt, de geniale staatsman, boven de vooroordeelen van kleingeestig onverstand verre verheven, doorzag de behoeften van zijn volk en tijd, en ontwierp het meesterlijk verdrag van 1786, op de echte beginselen van reciprociteit, zonder angstvallig bedingen van voorwaarden, gegrond. Zijne rede, bij de overlegging van dit tractaat, in
het parlement uitgesproken, munt door gezonde staathuishoudkundige begrippen en ware welsprekendheid gelijkelijk uit. ‘Frankrijk werd door de natuur, welligt meer dan eenig land ter wereld, begiftigd met al wat het leven begeerlijk maakt: in bodem, in klimaat, in voortbrengsels. Daar vindt men den vruchtbaarsten wijngaard en den over- | |
| |
vloedigsten oogst. De grootste genietingen des levens worden er met luttel kosten en door matigen arbeid verkregen. Brittannië is niet even gezegend, maar bezit door de gelukkige vrijheid zijner staatsregeling en de veiligheid zijner wetten, zoodanige veêrkracht bij het ondernemen en zooveel volharding bij het doorzetten zijner pogingen, dat het allengs tot een hoogen trap van handelsgrootheid geklommen is; door den Hemel minder rijk toegerust, heeft het tot arbeid en kunst de toevlugt genomen, en is dus in staat om zijne naburen van allerlei kunstvoorwerpen te voorzien als ruil voor hunnen overvloed van natuurproducten. In dezen toestand tegenover elkander geplaatst, schijnt eene onderlinge vriendschappelijke gezindheid hun aangewezen, in stede van altoosdurende ijverzucht. - Wil men ons door opwekkingen tot onveranderlijken naijver aansporen, om dwaselijk af te wijzen wat ons geluk verhoogt, of om verblind de hand uit te strekken naar hetgeen in onzen ondergang moet eindigen? Is dan de noodzakelijkheid van gedurige afgunst tegen Frankrijk zoo duidelijk en dreigend, dat wij daarvoor alle commerciële voordeelen moeten opgeven, die van vreedzaam verkeer te wachten zijn? of zijn die vredelievende betrekkingen tusschen de twee rijken zoo beleedigend voor ons gevoel, dat geen uitbreiding van handel tegen dien aanstoot kan opwegen? Onze onderlinge twisten hebben zich niet tot beide staten bepaald, maar al te dikwerf den vrede van Europa verbroken, ja, zelfs de rust in de afgelegen oorden der aarde gestoord. Hebben wij vroeger gehandeld als waren wij tot onderlinge vernieling bestemd, de tijd, hoop ik,
is thans voor ons gekomen om de orde in het heelal te regtvaardigen, om te toonen dat vrede en welwillendheid tot onzen oorspronkelijken aanleg behooren. - Ook uit een staatkundig oogpunt aarzel ik niet op te komen tegen die te vaak gepredikte leer, dat Frankrijk onze natuurlijke vijand is en blijven moet. Zoodanig vermoeden, omtrent welke natie ook, is dwaas en onredelijk. Het is noch op de ervaring der volkeren, noch op de geschiedenis van den mensch gegrond; het werpt eene onverdiende blaam op de inrigting der politieke maatschappijen, en vooronderstelt helsche boosheid in den oorspronkelijken aard van ieder mensch.’ - Het tractaat kwam tot stand; het handelsverkeer
| |
| |
ontwikkelde zich, maar werd weldra afgesneden door het losbarsten van den krijg in 1793; geen gevolg was meer te betreuren, noch werd dieper door den ontwerper van het verdrag gevoeld. Maar hoe kort van duur de werking der goede beginsels ook was geweest, de heilzame vruchten werden even genoten. Fransche katoenen en wollen goederen waren tegen een regt van 12 ten honderd toegelaten; de fijnere soorten van Fransch laken maakten al spoedig de kleedij der gegoeden uit. Doch de eerzucht en het nationaal gevoel ontwaakten; binnen twee jaren was het laken, in Engeland vervaardigd, even voortreffelijk als wat men uit Frankrijk invoerde, en terwijl de mode een rok van Fransch laken bleef vorderen, werd de stof in Engeland geweven. - In de laatste jaren is op nieuw een begin van terugkeer tot de verstandige denkbeelden van 1786 zigtbaar geweest: de gelijkstelling van regten op Fransche en andere vreemde wijnen, de toegelaten invoer van zijden stoffen, de vermindering van impost op brandewijn, waren van de Engelsche zijde een huldebetoon aan de voorschriften van gezond verstand en wetenschap beide. Wilde het gouvernement te Parijs den invoer van goede en goedkoope katoenen en ijzeren waren uit Engeland verbieden, en de ingezetenen van Frankrijk dwingen hooger prijzen voor minder waar te besteden, het kabinet te Londen achtte dit verbod geen voldoende reden om zijne medeburgers te beletten voor wijnen, zijden stoffen en brandewijn ter goedkoopste markt te gaan. Men begreep aldaar, dat dergelijk verbod niet Frankrijk maar Engeland zou treffen; dat het onderzoek naar de plaats, waar anderen zich voorzien, niet in aanmerking kwam, maar wèl waar men zelf zijne gading vindt. Immers weigert geene natie te verkoopen; en daar verkoop zonder gelijken inkoop, uitvoer zonder daarmede gelijkstaanden invoer onmogelijk is, werd Engeland zelf onmiddellijk gebaat door een vrijgevig stelsel aan te kleven, en zou ten laatste ook andere natiën leeren van hunne
verbodswetten af te zien. - Is dit het machiavellisme dat men ducht, waartegen men de overige volken wil waarschuwen, dan betwijfelen wij toch of het op den duur gelukken zal den invloed dezer begrippen te keeren, of niet alom de overtuiging zal veld winnen, dat handel ruil is, en dat
| |
| |
men de blinde en woeste zucht naar wraak niet onder de staats-maximes kan opnemen. Dit intusschen is zeker, ‘dat eene natie, welke lijdelijke toeschouweresse zoude blijven bij de algemeene ontwikkeling van handel en nijverheid, haar aandeel in de vruchten spoedig verbeuren zou. Tot dien prijs alleen is het medegenot der geopende welvaartsbronnen verkrijgbaar, dat men in de algemeene bedrijvigheid deel neemt.’ Ook deze opmerking, die zich reeds bij het eerste hooren aanprijst, vindt hare bevestiging in den ganschen loop der industriële en commerciële geschiedenis, en in de lotgevallen der volken, die ten toppunt van grootheid en welvaart geklommen zijn, zoowel als in de langzame kwijning der minstgevorderde en achterlijke natiën. Men vergete niet dat de hedendaagsche gang en rigting der nijverheid, door de wetenschap voorgelicht, en door toepassing van allerlei uitvindingen verrijkt, de waarde van handenarbeid verminderd heeft, en dat thans de eerste plaats toekomt aan de scheppende kracht des geestes. ‘Het is,’ zeide Huskisson, ‘de vereeniging van het vermogen des genies met de groote kapitalen, die ze in werking brengt, waardoor zich Engelands industrie kenmerkt, en die haar tot den hoogen rang heeft opgevoerd, welken zij thans in de wereld inneemt. Bij deze voordeelen paart zich eene energie, eene volharding en krachtsinspanning, een gestadig toeleggen op den arbeid, zelfs door onze mededingers aan het nationaal karakter der Engelschen toegekend. Op deze eigenschappen en deze hoedanigheden verlaat ik mij meer dan op alle premiën en beschermende regten, als 't de handhaving geldt van ons aanzien onder de handeldrijvende volken; zelfs durf ik vertrouwen, dat wij door middel van deze nog hooger zullen stijgen.’ Zelfvertrouwen en veêrkracht zijn voor volkeren en individuën even onmisbaar; de gouvernementen kunnen slechts door wegruiming van bezwaren voor de
ondernemingzucht het pad effen maken. Eere daarom der Nederlandsche regering, die niet geaarzeld heeft door haar voorstel ter opheffing der verderfelijke differentiële regten de eerste schrede te doen op den goeden weg! Geene begunstiging van bepaalde handelsondernemingen, geen bevoorregte vlag, geene kunstmatige aanwakkering van fabrijkwezen zullen ons volk uit den staat van kwijning opheffen, waaronder het lang ging gebukt. Al- | |
| |
leen van de overtuiging, dat het redmiddel binnen ons bereik gelegen is, - dat vastheid van wil ons eens zoo krachtig Nederland kan opbeuren, en op nieuw eene eervolle plaats doen bekleeden onder de volkeren van Europa, - is bij ernstige krachtsinspanning eene betere toekomst te wachten. Een man, wiens naam en gedachtenis nog in zegening zijn bij allen, die zijne stille verdiensten hebben gekend, en wiens zeldzame schranderheid hooge beteekenis geeft aan de oordeelvellingen door hem uitgesproken, Anne Willem Huidekoper, schreef reeds voor vele jaren: ‘Ik zal niet alle maatregelen goedkeuren, die door de regering, ten opzigte van den handel b.v., genomen zijn; doch de grieven der handelaars hebben meestal toch meer bestaan in eenen gemelijken afkeer van nieuwigheden, in een terugwenschen van het oude, dan in een vasthouden van eigene denkbeelden en het zoeken van eigene wegen. Men begeerde het oude dikwijls, zonder te onderzoeken, of dit nog mogelijk was, zonder zich te verplaatsen in den tegenwoordigen toestand, en zonder moeite te doen om zich naar de veranderde omstandigheden te regelen, hetgeen kunde en inspanning vordert. Zoo was het met handel en nijverheid en zoo met alles. Het verwijt dus, dat de regering door centralisatie alles aan zich heeft getrokken, treft meer de natie dan haar; haar is het gegaan gelijk een opgerigt werk, dat, op een te week moer liggende, uit eigene zwaarte naar beneden zakt. Ik ben zoo zeer als iemand zijn kan afkeerig van de stelling, dat de natie de regering, en niet de regering
de natie besturen moet; dit is de grondslagen der maatschappij ten onderste boven gekeerd: maar dit houde ik vol, dat er veel, zeer veel van de natie moet uitgaan, als het den staat wèl zal gaan. De natie moet in het schip van staat, om eene gelijkenis aan de zeevaart te ontleenen, de zeilen zijn, en al wat den voortgang daarstelt; de regering alleen het roer, dat dien voortgang regelt. Eene regering, die al het goede, dat er te doen is, zelve doen wil, zal in het eind ondervinden niet alleen dat er zeer veel goed ongedaan zal blijven, maar ook dat hare beste bedoelingen, ja beste daden miskend en gehaat zullen worden; terwijl het volk, dat het goede niet mogt doen, eindelijk tot het kwade zal overslaan, ja somtijds tot het ergste, namelijk tot eene omwenteling’ (‘Bijdragen tot Regtsgel.,’ XII, 3, bl. 393).
| |
| |
Was deze uitspraak voor twaalf jaren gegrond, zij klemt in dubbele mate thans en bij het onderwerp, dat ons bezig houdt. De snelheid van uitvoeren, de fijnheid van berekening, het acht slaan op de eischen en behoeften des tijds, die aan het nationaal bedrijf des handels in onze dagen alleen welvaart en bloei kunnen hergeven, liggen buiten den werkkring van een gouvernement, maar staan in de magt des handelaars. In de nazaten van het koen en onverschrokken geslacht, dat overal nieuwe handelswegen opspoorde, en instinktmatig de zuivere beginselen in toepassing bragt, thans ook door de wetenschap verkondigd, schijnt de verwachting billijk, dat zij niet zullen achterblijven, noch voor opofferingen terugdeinzen, waar alles vooruitstreeft, en niets wordt gespaard om bronnen van vertier en middelen van gemeenschap te openen. De concurrentie moet heilzaam werken: onze antagonist, zegt Burke, is onze helper. Hij, die ons beter kende, en meer lief heeft dan wij zelven, heeft het te boven komen van hinderpalen en bezwaren tot voorwaarde en wet onzer ontwikkeling gesteld. Wat al takken van nijverheid en bestaan, thans nog in kindschheid verkeerend, kunnen slechts door den prikkel der mededinging tot rijpheid en wasdom worden gebragt! Aandacht en behartiging verdient ook in dit opzigt de wenk, dien de Hr. de Cl. geeft omtrent de studie der grondslagen van Engelands grootheid, de ontleding van hare oorzaken, het onderzoek van de verslagen der commissiën van enquête; welke tot de overtuiging leidt, dat het overwigt dier bewonderenswaardige natie noch van een blind toeval, noch van andere buiten ons bereik gelegene oorzaken afhangt, maar een gevolg is van hoedanigheden en eigenschappen, wier aankweeking evenzeer in onze magt ligt. Als men de Britsche staatslieden verwijt, dat zij onder het mom van vrijgevigheid hunne zelfzoekende bedoelingen verbergen, en omtrent den uitslag gerust en gewis den handschoen aan de natiën toewerpen, waarin minder eene
uittarting dan eene bedreiging te bespeuren is, - dan, gelooven wij, dat geheel vergeten wordt, welke krachtvolle bestrijders in de Noord-Amerikanen voor Engeland te duchten zijn. Reeds nu op meer dan één punt door hunne afstammelingen geslagen, in natuurlijke voordeelen, den prijs der grondstoffen, en de bekwaamheid der werklie- | |
| |
den door hen overtroffen, bukken daarom de Engelschen niet gedwee het hoofd, noch ontwijken de loopbaan. Door ondervinding geleerd, wat hunne fiere zelfgenoegzaamheid vermag, ontsluiten zij de kampplaats, en zwakkere, min ontwikkelde staten mogen uit Engelands voorgang en voorbeeld vernemen, tot welken prijs ook in den industriëlen wedstrijd, de palm der overwinning te behalen is.
Wij leggen de pen neder, met een gevoel van ongeveinsde hoogachting voor de talenten en verdiensten des bekwamen schrijvers. Zoo wij zijn boek meer gecommentariëerd dan weêrsproken hebben, en veeleer onze ingenomenheid aan den dag gelegd, dan zijne feilen hebben aangewezen, het ligt noch aan den vorm van ons tijdschrift, noch aan gemis van belangstelling in het onderwerp. Aan den Hr. de Cl. is het te wijten, dat hij weinig stof tot berisping liet zelfs aan beoordeelaars, die hem minder genegen zijn dan de steller dezer regelen.
j. heemskerk, bz.
|
|