De Gids. Jaargang 11(1847)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] ‘Als de dag zijn jonge stralen Langs het trillend luchtruim schiet.’ Als de dag zijn jonge stralen Langs het trillend luchtruim schiet, En 't ontwakend woudland losbarst In een lovend jubellied, En de stroom de pracht weêrspiegelt Van den vonkelenden trans, Wat de schoone hemelkindren Dan verbleeken in dien glans! O, 't is droevig in die stonde Van gezang en heerlijkheid, Om te zien, terwijl de heuvel Op zijn top de zon verbeidt, Hoe de tintelende heirschaar, Die ter avondwacht verscheen, Over slaap en liefde waakte, Uitgebluscht wordt, één voor één, Tot de cirkel van den aether, Blozend als een zee van gloed, Nog maar flikkert door een enklen Van den reeds verdwenen stoet, En de morgenstar, hun leidsvrouw, Schoonste en laatste van den rij, Bleekt en langzaam gaat versterven In de hemelwoestenij. [pagina 348] [p. 348] Zoo, Vergetelheid, wier donker Wij ontkomen zijn, sluipt gij Weêr op ons, wanneer de scheemring Onzes levens ging voorbij, En de namen aan den hemel Van de Faam zoo vaak gespeld, Bleeken, worden uitgewreven, Naar de Tijd meer voorwaart snelt! Dat zij bleeken! maar wij bidden, Dat, rijst eens die dageraad, Als aan ons en onze vrienden 't Laatst herdenken zelfs vergaat, Hij moge opgaan voor de waereld Met die zelfde vreugde en glans, Waar de dageraad de starren Meê verdooft aan 's hemels trans!- Naar den Amerikaanschen Dichter B. w.c. bryant. Vorige Volgende