| |
| |
| |
De Sprong van den Sluiker.
(Naar het Engelsch.)
‘Nooit is er een bekoorlijker schepsel geweest, en nimmer zal er een bekoorlijker zijn. Geene nimf of sylph was ooit zoo betooverend; geene dochter van eva ooit zoo aanminnig en zoo tergend tevens!’
Die uitroep, welke mij thans, bij koeler nadenken, overdreven voorkomt, werd niet viva voce of zelfs sotto voce gedaan, toen het voorwerp, Miss dora dermot, op drie schreden afstands voor mij uitreed, terwijl haar broeder naast mij wandelde. Het was slechts eene gemoedsopwelling bij den aanblik der uitstekende volmaaktheden van Miss dora, die ontegenzeggelijk het bekoorlijkste meisje was, dat ik ooit had aanschouwd. Bij het ons omringende tooneel in de Pyreneën, bij den onbehouwen, vervallen muilezel, met den plompen dwarszadel van verkleurd leder, waarop zij zat, in plaats van op een Spaansch genet of een fraai Engelsch paardje, dat zulk eene bevallige rijdster uitmuntend te pas ware gekomen, kon ik, zonder mijne verbeelding te zeer in te spannen, mij in de dagen van mac gregor terugdroomen; ik kon mij die vernon voorstellen, terwijl zij
| |
| |
de berghelling opreed en vrolijk schertste met den innemenden cavalier, die naast haar voortwandelde, en die voor frank osbaldistone had kunnen doorgaan, ofschoon hij voor scott's verwijfden held er eenigzins te mannelijk uitzag. Hoe schoon was dora's gestalte, die het donkergroene kleed zoo voordeelig deed uitkomen; hoe fraai dat voetje, in dien ongefatsoeneerden stijgbeugel; hoe tenger de vingers, die den toom vasthielden! Zij had den zwaren hoed en de smakelooze muts - die onbevallige voortbrengsels van waanwijze modemaaksters - verruild voor een hoofdsieraad, in dien omtrek gebruikelijk. Het was eene baret of gladde kap, van sneeuwwitte wol, met eene karmozijnroode kwast. Van onder dat smaakvolle kapsel tintelden en flonkerden hare donkere oogen, terwijl de heerlijke kastanjebruine lokken over haren hals golfden, welks schoon albast aan haar wit hoofdsieraad bijna eene bruine tint gaf. Misschien omdat de lucht - ofschoon nog in de maand September - op het gebergte een weinig koel was; misschien ook omdat ieder haar een engel noemde, en zij zich daarom gaarne op het voordeeligst voordeed, had zij eene zeer lange cachemiren sjerp om haar middel, in dier voege, dat ze even als een bandelier over hare schouders liep, terwijl de punten tot aan den stijgbeugel afhingen; en dit gaf aan hare gestalte iets bijzonder schilderachtigs, bijna iets fantastisch.
Den tweeden dag na mijne aankomst in de badplaats van St. Sauveur, was ik met mijn' ouden vriend en schoolmakker, jack dermot, overeengekomen, een toertje te maken in de omstreken. Dora's gezondheid had min of meer geleden, en de heeren van de kunst hadden haar een uitstapje aangeraden. Jack, die op zijne eenige zuster verzot was, vergezelde haar naar het Pyreneesche. Hij was een uitmuntende borst, geen vernuft als salomo, maar goed van hart, en die te Dublin veel minder aan de studie dan aan paarden en honden had gedaan. Hij had een jaarlijksch inkomen van drie duizend pond, en dora had er twintig duizend van hare moeder. Twee zomers had zij in Londen doorgebragt, en dat zij noch geen' huwelijksknoop had gelegd, kwam daar van daan, dat aan geen der vijftig aspiranten naar hare hand de geringste gunst was ten deel gevallen. Levendig en vernuftig van aard, met eene overhelling naar het satirieke, beminde zij hare onafhankelijkheid en was zeer moeijelijk te behagen.
Wegens een reisje door het vaste land was ik bijna twee
| |
| |
jaar uit Engeland geweest; en ofschoon ik veel van Miss dermot gehoord had, had ik haar nooit gezien, vóór dat haar broeder mij te St. Sauveur aan haar voorstelde. Ik had haar nog geen uur gezien, of ik was reeds goed op den weg om mij op de lange lijst der motuilen te plaatsen, die in het gevaarlijk licht harer oogen de vlerken hadden gezengd. Kortom, eer ik twee dagen in dora's gezelschap had doorgebragt, was mijn vonnis geveld; ik had opgehouden mij zelven toe te behooren; ik was haar slaaf, de slaaf van haar' zoeten glimlach en hare heldere blikken - een talisman meer vermogend dan de schitterendste tooverlamp.
Veertien dagen later bevonden wij ons te B -. Gedurende dien tijd had het spel, dat mij kluisterde, van dag tot dag meer invloed op mij verkregen. Als een boezemvriend van haren brouder, was ik met dora reeds op den voet eener oude kennis. Mijn gezelschap scheen haar tamelijk wel te bevallen, en zij koutte goedwillig en gemeenzaam met mij; maar vergeefs verbeidde ik een enkel teeken, een' flaauwen wenk of een' zweem, die mij eenige hoop gaven; zelfs de ingebeeldste fat zou er die niet in gevonden hebben. Eens of twee maal kwamen wij met andere kennissen van haar of haar' broeder in aanraking, en met deze ging zij even frank en vriendelijk als met mij om. Ik was echter niet ijdel genoeg, te verwachten, dat een meisje, en vooral eene zoo bewonderde schoone als Miss dermot, bij het eerste gezigt op mijn' geringen persoon zou verlieven, en - ik wachtte geduldig, in de hoop, dat tijd en volharding mijne zaak zouden bepleiten.
Zoo stond het, toen ik op zekeren morgen, op eene vroege wandeling naar het bad, mijn' Engelschen vriend, walter ashley ontmoette. Hij was de zoon van een' landedelman, van een matig vermogen, bij wien ik in den jagttijd meer dan eens gelogeerd had. Walter was een flinke bol, en een volmaakte modèltype der klasse, waartoe hij behoorde. Schoon geenszins onbeschaafd in manieren, had hij toch eene zekere rondborstige vrijmoedigheid en eene soort van bonhomie, die bijzonder aangenaam was. Evenmin als hij gestudeerd was, had hij eene bijzonder hooge opvoeding genoten; hij sprak alleen zijne moedertaal, speelde geene muzijk, schilderde niet en maakte ook geene verzen. Daarentegen was hij zeer bedreven in alle mannelijke exercitiën: hij joeg, reed, liep en danste voortreffelijk, en zijne originaliteit en behagelijke conversatietoon vergoedden
| |
| |
eenigzins het gemis van andere talenten of begaafdheden; voor het overige had hij een rijzig en flink voorkomen, en behoorde tot diegenen, waarvan in de wandeling gezegd wordt: ‘hij is een knap man.’
Verheugd, dat ik ashley ontmoette, bragt ik hem naar ons logement, om hem aan dermot en diens zuster voor te stellen. Als een' mijner vrienden, heetten zij hem hartelijk welkom, en wij bragten eenige dagen te zamen door. Spoedig echter, ik moet het bekennen, begon ik een weinig berouw te gevoelen, dat ik hem in dora's tegenwoordigheid had gebragt. Zij scheen meer met hem ingenomen dan mij lief was, en het bevreemdde mij ook niet. Ashley was juist de man om aan iemand van dora's karakter te bevallen. Zij was eenigzins romanesk, en hij bezat wel iets ridderlijks, zeer geschikt om hare verbeelding gevangen te nemen. Ofschoon geheel en al vrouw, was zij eene voortreffelijke paardrijdster en eene vurige bewonderaarster van alles, waarbij moed en behendigheid in het spel kwam, en zij had mij van ashley's bedrevenheid daarin met haren broeder hooren spreken. Even als ieder ander, die haar zag, liep ook ashley hoog weg met hare schoonheid en hare betooverende manieren. Ik kan juist niet zeggen, dat ik jaloersch was; daartoe had ik geen regt, want dora had mij nooit eenigen voet gegeven; maar meer dan eens toch gevoelde ik spijt, dat ik een' derde geïntroduceerd had in een gezelschap, dat eene soort van tête à tête kon genoemd worden; want dora's broeder werd er natuurlijk niet onder gerekend. Ik begon te vreezen, dat ik zelf mijn spel verspeeld had en dat ashley het zijne ging winnen.
Het was de vijfde dag na zijne komst. Wij hadden den vroegen morgen bestemd om een uitstapje naar het naburige meer te doen, wijl men ons gezegd had, dat die omtrek bijzonder avontuurlijk en schoon was. Dat meer lag op het vlakke van een' berg, dien wij uit het vensterraam van ons logement konden zien. De afstand werd op tien mijlen gerekend, en daar de weg ruw en steil was, verkozen dermot, ashley en ik liever te wandelen dan den hals te wagen op kreupele paarden, die men ons aanbood. Voor dora hadden wij een' muilezel, die vast ter been scheen, met een goed dwarszadel genomen, benevens een' flinken, stevigen knaap, door wien het dier werd geleid.
Men kan in de Pyreneën geen aangenamer saizoen wenschen,
| |
| |
dan in de maand September. Ik voor mij geef overal elders de voorkeur aan de lente, met uitzondering van het zuidelijk en meer nog het westelijk gedeelte van Frankrijk. Vooral thans was er de lucht onbewolkt, de temperatuur alleraangenaamst en de heerlijke wijngaarden leverden zulk een bekoorlijk gezigt op, dat het mij, evenmin als de gebeurtenis, die ons stond te wachten, ooit uit het geheugen zal gaan.
Dora reed een weinig vooruit met ashley naast haar; deze wees haar op de fraaiste plekjes van het ons omringende tooneel, en bragt nu en dan de hand aan hare teugels, om den muilezel over de eene of andere ruwe plek van den meestal ongebaanden berg te leiden. Dermot en ik wandelden achter aan, een weinig hijgende onder het beklimmen van de steilte. Onze gids liep naast ons en scheen zich volstrekt niet over de steilte te bekreunen; die knapen hebben gemeenlijk longen van leder of van staal.
Op eens wendde hij zich tot mij, en vroeg in zijn barbaarsch dialect van half Fransch en half patois, met een mondvol Spaansch er door heen:
‘Ces messieurs veulent-ils voir le Saut de lou Contrabandiste?’
‘Le Saut du Contrebandier - de sprong van den sluiker - wat is dat?’ vroeg dora, die de vraag gehoord had; te gelijkertijd wendde zij haar bevallig kopje om, en zag ons - ten minste mij - met een' lieftalligen blik aan.
De sprong van den sluiker, zoo als onze gids ons verhaalde, was eene enge kloof in de rots, die vreesselijk diep was, en zich op aanmerkelijken afstand, dwars over eene zijde van den berg uitstrekte. Zij heeft aan de volgende gebeurtenis haar' naam ontleend:
Vijf jaren geleden had een smokkelaar, bekend onder den naam van Juan le negre of Zwart-jan, een' tijd lang de tolbeambten getergd, en eene groote blaam op hen geladen, door het gelukkig en aanhoudend sluiken van verboden goederen uit Spanje. Vergeefs, dat ze zich in hinderlaag legden en hem strikken spanden; nooit konden zij hem bereiken, of, mogt dit al eens het geval zijn, dan was hij gedekt door eene zoo groote menigte vermetele en wanhopige knapen, die het zelfde onwettige handwerk dreven, dat de kommiezen òf moesten afdeinzen, òf bij den ontstaanden twist vreesselijk afgerost werden. Eens echter kregen drie hunner Zwart-jan alleen en ongewapend in
| |
| |
het oog. Zij achtervolgden hem over kloof en steilte, over rots en holte, totdat zij met vreugd hem ten laatste zagen stilstaan vlak voor de bedoelde kloof, waar zij zich verzekerd hielden, hem in handen te zullen krijgen. Het scheen, als hadde hij besloten, van zijne vlugt af te zien en zich over te geven aan de kommiezen, die hem al meer en meer nabijkwamen. Dan, men stelle zich hunne verwondering en verbazing voor, toen zij hem op eens met de snelheid eener gems zijn loop zagen nemen, en..... over den gapenden afgrond heenspringen. De kommiezen lieten een' kreet van woede en teleurstelling hooren, en twee hunner staakten hunne vervolging; maar de derde, een vlugge en stoute gast, die meer dan eens gezworen had den op het hoofd van Zwart-jan gestelden prijs te zullen verdienen, waagde insgelijks den gevaarlijken sprong. Dan - hij kwam te kort, belandde met het hoofd tegen de rots, en zijne ontstelde makkers, die de blikken in den zwarten afgrond wierpen, zagen, hoe zijn ligchaam op de scherpe rotspunten verbrijzeld werd, en hoe hij verminkt in de ontzettende diepte neêrstortte. - De sluiker ontkwam, en het tooneel dier treurige gebeurtenis werd van toen af: de sprong van den sluiker genoemd.
Eer nog onze gids zijn verhaal geëindigd had, ware wij reeds eenstemmig in onze begeerte om het tooneel te bezoeken, dat wij juist bereikten toen hij uitverteld had. Het was inderdaad eene opmerkelijke kloof, wier aanwezen de herinnering opwekt van het schrikbewind, dat in het zuidelijk gedeelte van Frankrijk zooveel sporen heeft achtergelaten. De geheele zijde van den berg was gespleten en vaneengescheurd en vormde eene enge holte van verbazende diepte, op gelijke wijze als de vermaarde Mexikaansche barrancas. Hier en daar scheen eenige gemeenschap met de overzijde te bestaan. De bedoelde kloof was verschillend van wijdte, doch het naauwst op de plaats, waar wij kwamen, en de sprong scheen op verre na zoo vreesselijk niet te zijn, als de gids die had afgeschetst. Naar beneden starende, zag men eene menigte met struiken begroeide rotspunten; daar de zon hoog stond, ontwaarde men in den diepen afgrond eene smalle beek, die naar eene zilveren strook geleek; het gekabbel en geruisch van het water, door de echo's van de kloven en holten nagebaauwd, klonk even als het gemurmel van een' waterval in onze ooren. Op eene uitstekende rotspunt, eenige ellen van den rand af, zag men eene ruw ingegrifte dagteekening en daar- | |
| |
onder twee letters. Het waren, naar luid van onzen gids, de initialen van den ongelukkigen tolbeambte, die hier den rampzaligsten dood had gevonden.
Wij hadden omtrent eene halve minuut de kloof bezigtigd, toen ashley, die zich aan onze regterzijde bevond, het stilzwijgen afbrak.
‘Is het anders niet?’ zeide hij, ‘dat is geen sprong. Wat let mij, dat ik zelf er over heen wip?’
‘Om Gods wil!’ riep dora.
‘Ashley!’ zeide ik, ‘wees toch niet dwaas.’
Maar het was reeds te laat. Ik weet niet, wat dolle drijfveer hem bewoog; maar, voor zoover ik zijn karakter kende, was het geene dwaze bravade of geen jongensgril, die hem tot dat waagstuk aanspoorde. Eigenlijk scheen de sprong, wanneer men naar omlaag keek, zoo ontzaggelijk groot niet, - althans niet boven de vier of vijf voet, maar werkelijk was hij veel wijder. - Welligt was het dit schijnbedrog, of misschien wel het gevoel, dat een Engelschman bezielt, dat hij in daden, waartoe vlugheid en stoutheid vereischt worden, door niemand overtroffen kon worden, dat hem den sprong zooveel ligter deed achten dan hij was. Eer wij hem konden terughouden, nam hij een' korten loop tot de uitvoering van het gevaarvolle stuk.
Een gil van dora werd gevolgd door een' kreet van ijzing van dermot en mij. Ashley had de kloof met de oogen gemeten en de overzijde bereikt; maar die overzijde liep schuin af, was glibberig, en - zijne voeten gleden uit. - Een paar sekonden scheen het, als zou hij oogenblikkelijk verbrijzeld worden; maar onder het vallen gelukte het hem de rotspunt te vatten, die daar ter plaatse een' hoek vormde. En daar hing hij nu aan de handen, met het ligchaam over den afgrond zwevende, en in de onmogelijkheid om zich op te geven; want de rots was glad en glooijend, en al had hij zich kunnen opgeven, toch zou hij geen' vasten voet hebben gevonden. Ashley deed eene wanhopige poging om zich vast te klemmen aan een dor en ontbladerd boompje, dat, een voet van hem af, in eene der spleten groeide, maar... het miste en veroorzaakte bijna zijn' onmiddellijken val. Van eene verdere poging afziende, bleef hij onbewegelijk hangen, met de vingers aan den rotsrand, die een zoo glibberig en onvast steunpunt aanbood, dat het bijna een wonder scheen, hoe ashley er zich aan kon blijven vastklemmen; het was dan ook alleen het uitvloeisel zijner
| |
| |
bijna bovenmenschelijke spierkracht. Die ontzettende crisis kon echter niet langer dan hoogstens twee minuten duren: beneden hem was een afgrond van meer dan honderd voeten diepte - oogenschijnlijk had zijne laatste stonde geslagen.
Dermot en ik stonden hulpeloos, van schrik verlamd, en met open mond en wijden blik staarden wij op onzen ongelukkigen vriend. Wat konden wij doen? Konden wij den sprong wagen, die voor iemand van oneindig meer vlugheid en stoutheid ondoenlijk was gebleken? Wij hadden ons verderf tegemoet gesneld, zonder de kans, om ashley te redden. Maar - dora beschaamde ons. Een' gil, maar ook slechts één' had zij laten hooren; en vervolgens was zij, zonder hulp, van haren muilezel gesprongen. Hare wangen waren bleeker dan albast; maar geene sekonde verloor zij hare tegenwoordigheid van geest, en op het oogenblik van gevaar ontwikkelden haar moed en hare vastberadenheid zich nog te meer.
‘Uwe dassen en zakdoeken!’ riep zij onder het losmaken harer cachemiren sjerp.
Dermot en ik gehoorzaamden werktuigelijk. Met de snelheid van het weêrlicht en met vrouwelijke handigheid knoopte zij hare sjerp, eene lange zijden das van mij, en onze beide zakdoeken aan een; aan de twee einden van het aldus geïmproviseerde koord maakte zij een' kleinen steen vast, en - met scherpen blik en vaste hand wierp zij het om het bladerlooze boompje, waarvan wij gesproken hebben, - zóó, dat de beide einden tegen ashley's borst aankwamen. Deze begon de vastheid van zijn' greep reeds te verliezen; wij zagen het bloed te voorschijn komen onder de nagels der vingeren, die zich krampachtig aan den rotsrand hielden geklemd, en hij wendde het gelaat naar ons toe met de stomme bede, dat wij hem zouden trachten te redden. Op dat zelfde oogenblik vielen de beide einden van het koord voor hem neder, en uit instinct greep hij ze vast. Het was een oogenblik van ontzettende spanning. Zouden de knoopen, die zoo overijld waren gelegd, de zwaarte van ashley's ligchaam wederstaan? Zij wederstonden, en - aan zijne sterke gewrichten gelukte het zich op te geven. Het boompje boog en schudde heen en weêr; maar zijne hand was er nu digter bij, en - hij greep het. Nog ééne krachtdadige inspanning, de laatste poging der wanhoop, en.... ashley lag uitgeput, bijna magteloos op den rand van de rots. Op het zelfde
| |
| |
oogenblik viel dora, terwijl zij een' vreugdekreet aanhief, bewusteloos in de armen van haren broeder.
Thans heb ik weinig meer te verhalen. Eene wandeling van eene mijl bragt ashley op eene plaats, waar eene over de kloof gelegde plank hem in staat stelde er over te komen. Ik schets noch zijne dankbaarheid jegens dora, noch zijne verontschuldigingen voor de teweeggebragte ontsteltenis, noch zijne bewonderende lofspraak over hare tegenwoordigheid van geest. De wijze, waarop zij hem ontving, de blik, dien zij op hem wierp, toen hij hare hand greep en die vurig aan zijne lippen bragt, was alles behalve aangenaam voor mij - wat het dan ook voor hem moge geweest zijn. Die vrijheid mishaagde haar in geenen deele: ik was er over verplet; maar walter ashley zag dit niet eens.
Na deze gebeurtenis en op dora's aanhouden lieten wij ons uitstapje verder in den steek en keerden naar huis. Het scheen alsof deze dag tot een dag van onaangenaamheden bestemd was. In mijn logement gekomen, vond ik een' brief, die mij, van plaats tot plaats, drie weken had nagereisd. Hij was van een' advocaat, die mij den dood eener bloedverwante meldde, en mij uitnoodigde, terstond naar Engeland terug te komen tot het regelen eener gewigtige zaak, betreffende een testament, dat betwist werd. De som was te aanzienlijk om de waarschuwingen in den wind te slaan, en ontevreden maakte ik mij tot mijn vertrek gereed. Ik deed al wat ik kon om ashley te bewegen, mij te vergezellen; ik praatte mij heesch over de vossen- en faisantenjagt en andere genoegens van het aanstaande saizoen. Maar vergeefs. Zijne liefhebberij voor het jagtvermaak scheen ten eenemaal verkoeld: hij spotte met de vossen, behandelde de faisanten met minachting en gaf te kennen, zoo zeer op de Pyreneën verzot te zijn, als ik vreesde dat hij op dora was. Niets schoot mij over dan alleen te gaan, en ik deed dit, na dermot zijn reisplan te hebben afgevraagd, alsmede de plaats, waar hij met zijne zuster den winter dacht door te brengen. Ik had besloten, zoodra mijne zaken geregeld zouden zijn, naar het vasteland terug te keeren en aanzoek te doen om dora's hand.
Maar de mensch wikt en God beschikt. In plaats van, zoo als ik hoopte, veertien dagen in Londen te vertoeven, die ik voldoende achtte om mijne zaken in orde te brengen, werd ik er verscheidene maanden opgehouden en genoodzaakt eenige reisjes naar het noorden van Engeland te doen. Herhaalde malen
| |
| |
schreef ik aan dermot en ontving ook eens een' brief van hem, maar ook geen' enkelen meer. Hij was een slecht correspondent, en derhalve bevreemdde zijn stilzwijgen mij niet.
De zomer kwam; mijn proces was afgeloopen, en ziek van al de dagvaardingen en advocaten, parkementen en procureurs, was ik eindelijk weêr mijn eigen meester. Dermots bankier in Londen bezorgde mij zijn adres, en twee dagen na mijne informatie had de Antwerpsche stoomboot mij op Belgisch grondgebied overgebragt.
Hoofd en hart vol van dora, ijlde ik naar Brussel. Aan het Hotêl de Bellevue afgestapt, was mijne eerste vraag, of liever mijne bevestigende toespraak: ‘Mr. dermot is hier, niet waar?’
Had de bediende neen gezegd, ik geloof dat ik hem den hals zou gebroken hebben.
‘Ja wel, Sir! maar gij zult hem in het park vinden, met Madame sa soeur.’
Terstond snelde ik naar het park. Het was bezaaid met vreemdelingen, die zich verlustigden in het bevallige groen van het heerlijke jaargetijde. Maar ik keek of zocht naar niets dan naar dora, de lieve, aangebedene dora - dora dermot.
Op den hoek van eene laan ontmoette ik haar' broeder.
‘Jack!’ riep ik, warm en hartelijk zijne hand grijpende, ‘ik ben blij dat ik u zie.’
‘En ik niet minder,’ was zijn antwoord, ‘maar het verwondert mij, dat gij op onzen laatsten brief niet teruggeschreven hebt; misschien dacht gij: ik zal hen toch spoedig zien.’
‘Op uw' laatsten brief?’ vroeg ik, ‘ik heb er drie aan u geschreven, sedert ik van u gehoord heb.’
‘Wel verduiveld!’ riep jack. ‘Hebt gij den brief niet ontvangen, dien ik u, eene maand geleden, uit Parijs schreef, met de kennisgeving....’
Meer hoorde ik niet; want juist op dat oogenblik kwam dora zelve de laan af, bekoorlijker dan ooit, enkel bevalligheid - glimlachjes, schoonheid. Maar voor schoonheid, lachjes en bevalligheid had ik thans geene oogen: alles wat ik zag, was, dat zij haren arm gaf aan dien sarrend bevalligen walter ashley, die den sprong van den sluiker had gedaan. Een oogenblik stond ik versteend; maar vervolgens mijne hand uitstrekkende, riep ik in de warmste vervoering:
‘Miss dermot!’
| |
| |
Met een lachje en een blosje stapte zij eene halve schrede achteruit; ashley trad nader.
‘Goede, beste vriend!’ zeide hij, ‘er is hier niemand van dien naam. Maar - mag ik u aan Mistress ashley voorstellen?’
Indien een mijner vrienden ooit zijn hof wenscht te maken aan een lief, bevallig meisje, met twintigduizend pond sterlings, zoo raad ik hem aan, een beter voorbeeld te nemen dan aan mij. Van dien dag af heb ik de praktijk voor immer vaarwel gezegd.
J.F. BOSDIJK.
|
|