De Gids. Jaargang 10
(1846)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
III.De overtuiging dat de menschelijke maatschappij, zoo als zij zich historisch ontwikkeld en gevormd heeft, verre is van aan de eischen te beantwoorden welke men haar zou kunnen doen, dat de bevrediging der behoeften van enkelen maar al te vaak door het leed en de opofferingen eener lijdende meerderheid gekocht wordt, dagteekent niet van onzen tijd. Wij vinden integendeel in alle tijdperken der geschiedenis die maatschappelijke utopiën terug, waardoor in onze dagen de algemeene aandacht in zoo hooge mate gespannen wordt. Wie de huidige maatschappij voor de regtbank der openbare meening zou willen teregtstellen, zou zich op eene schare van getuigen beroepen kunnen, wier stemmen zich, gedurende elke phase harer ontwikkeling, ten allen tijde en ter aller plaatse, tegen de uitsluitende rigting verheven hebben, waarin zij zich voortbewoog, als vreesden zij dat eene noodlottige verjaring de natuurlijke en onvervreemdbare regten van den mensch met | |
[pagina 132]
| |
onvruchtbaarheid slaan zou. Wat anders toch is de befaamde Republiek van plato dan eene maatschappelijke utopie? ‘Wel mogen’ laat hij socrates spreken, ‘de bestuurders onzer stad toezien dat zij twee zaken buiten onze poorten houden, de weelde en de armoede: de weelde wijl zij weekelijkheid en luiheid kweekt, de armoede wijl zij laagheid en nijd wekt, beiden, omdat zij den staat eene omwenteling te gemoet voeren.’ Dezelfde gedachten vinden wij terug bij thomas morus, wiens werk, Utopia, zelfs den naam aan alle gedroomde maatschappijen van latere dagteekening gegeven heeft. Volslagen gemeenschap van goederen is in het eiland Utopia de algemeene wet. Het staatsbestuur deelt de werktuigen en arbeidsmiddelen aan de verschillende burgers uit, en wat door de gemeene werkzaamheid van allen wordt verkregen en voortgebragt, komt allen te goede en is aan allen gemeen. Zoo schreef, om slechts enkelen te noemen, campanella zijne Civitas solis, harrington zijne Oceana, de kanselier bacon zijne Nova Atlantis, daniel de foë zijn Essay of projects, fénélon zijn Voyage dans l'île des plaisirs, en bernardin de saint-pierre zijn Rêve de paix perpetuelle. En niet altijd werd de strijd tegen het bestaande met de hoffelijke wapenen der allegorie gevoerd. Naast de lijn der vreedzame en zachtzinnige utopisten zoude er eene andere aan te wijzen zijn, die de voorzorg versmaadden, de waarheid welke zich aan hunnen geest opdeed in het aanlokkelijk kleed der fabel te hullen, eene lijn, die, met den millenarius papias aanvangende, als eene bloedstreep de onverdraagzame middeleeuwen doorloopt, waaraan zich later de philosofen der achttiende eeuw aansloten, en welker verwantschap met de hervormers onzer dagen zelfs den oppervlakkigsten opmerker moet in het oog vallen. Maar niet slechts enkelingen stonden, hetzij in uren van philantropische overpeinzingen, hetzij geheel een strijdend en vervolgd leven door, tegen de Maatschappij over, en bragten hare instellingen aan eene onverbiddelijke critiek ter toetse: geheele sekten scheidden zich meermalen uit vrije verkiezing van de hen omringende wereld af, om onder elkander naar eene wet van gelijkheid en broederliefde te leven. De gemeenschap van goederen en verpligte zamenleving, die wij later bij de Hernhutters, de Dunkers en Shakers en de Jezuïtische missiën in Paraguay aantreffen, vinden wij op het getuigenis van philo, josephus en plinius reeds in den vóór-Christelijken tijd bij de secte der Essenianen terug. Zoo is dus niet al- | |
[pagina 133]
| |
leen het denkbeeld eener maatschappelijke hervorming verre van nieuw, maar zou zelfs de verwezenlijking dier gedachte het niet zijn. En toch hebben de hervormers van onze dagen eene karaktertrek met elkander gemeen, die hen tevens van hunne voorgangers beslissend onderscheidt. De eigenlijke utopisten, wier droombeelden vaak eene verrassende gelijkheid hebben met de plannen door de socialisten onzer dagen gevormd, dachten aan geene verwezenlijking hunner idealen, tenzij dan in eene toekomst, oneindig verre buiten het bereik van hunnen invloed verwijderd. De wereld waarin zich hunne weelderige verbeelding vermeidde, had zoo weinig gemeen met de maatschappij waarin zij leefden, als onze helverlichte tooneeldecoratiën met de donkere straat, die den toeschouwer aan de deur van den schouwburg beidt, en zeker oefende het behagelijk zinnespel, waarin zij zich toegaven, even weinig invloed op hunne werkelijke levensbeschouwing, als de bijwoning van het schitterendste tooverballet op de onze. Van daar dan ook dat het hun weinig deerde, of zij al tastbare onbestaanbaarheden opeenstapelden, mits het geheel slechts een liefelijk beeld van ongestoorde levensvreugd opleverde. Wat de rij der eigenlijke hervormers - de boetpredikers en martelaars der middeleeuwen, de onvermoeide afbrekers van lateren tijd, de voorloopers der Fransche omwenteling op het einde der vorige eeuw, onder wier voortdurende aanval eindelijk het trotsche gebouw der feodale maatschappij bezweek - aanbelangt, hunne pogingen en verwachtingen reikten nimmer zoo ver, dat wij hen, schoon wij de filiatie gaarne erkennen, naast de tegenwoordige socialisten zouden kunnen plaatsen. Zoo ik de terminologie van louis blanc tot de mijne maken wilde, ik zoude haast weigeren in hen iets anders te zien dan de scherpschutters der middelklasse, die in het belang van deze hunne schichten op de maatschappelijke hoogten rigtten, van waar koninschap, adel en geestelijkheid den scepter van hun driedubbel gezag over de onderworpen menigte zwaaiden. De fnuiking van dat alvermogend driemanschap, de emancipatie der burgers, de vrijverklaring der industrie, was al wat in hunne bedoeling lag of kon liggen. De schans, welke zij omver wilden werpen, is gevallen. Zij konden het niet gissen dat slechts een deel der buitenstaanden door de geopende bres zou binnendringen en een nieuwe muur zou worden opgetrokken, die de rijken van de armen, de middelklasse van het volk scheiden zou. | |
[pagina 134]
| |
Maar zeker waren van de door de socialisten bedoelde hervorming die sekten het verste af, welke de naasten schijnen en het woord door de daad vervingen. Geene maatschappelijke omkeering lag immer zelfs van verre in hun programma. De gemeenschap, waarin zij leefden, was slechts eene verbreeding van den kring des huisgezins. Schoon veelal met een geest van algemeene liefdadigheid bezield, stonden zij tegen de overige leden der maatschappij even gesloten over als het eene gezin tegen het andere. Ja, verre van hunne ziens- en levenswijze te willen verbreiden en zich aanhangers en kweekelingen te vormen, lieten zij de toelating en aansluiting van vreemdelingen slechts met die schroomvalligheid en omzigtigheid toe, welke ieder burger bij de toelating eens onbekenden in den kring zijner huisgenooten in acht zou nemen. Eene glad tegenovergestelde is de rigting, door de socialisten onzer dagen gevolgd. Hervorming der maatschappij naar het ideaal dat hun voor den geest zweeft, is het openlijk erkende doel hunner pogingen. Hunne eischen bepalen zich niet bij eene enkele wijziging in de bestaande orde van zaken, bij uitdenwegruiming van enkele bezwaren en onbillijkheden; zij tasten het geheele geldende maatschappelijke stelsel aan. Niet slechts voor zich zelven daarenboven en de hunnen wenschen zij de wetten veranderd, die tot nog de betrekking der menschen tot elkander regelen. Proselytisme in den ruimsten zin is hunne leuze, ja veelal is de verbreking van elken tegenstand, de verijdeling van elke tegenwerking de volstrekte voorwaarde der verwezenlijking hunner plannen, in wier breeden kring niet alleen het geheele vaderland, maar de geheele bekende wereld wordt opgenomen. Wij mogen ons dus geregtvaardigd achten, wanneer wij bij de ontwikkeling der hervormingsvoorstellen van louis blanc en hunne vergelijking met andere soortgelijke stelsels niet hooger dan de geschiedenis van onzen leeftijd opklimmen. Zulk eene vergelijking achten wij ter kenschetsing van zijn stelsel onmisbaar noodzakelijk, al ware het slechts om tegen de overdrijving van anderen zijne matiging te doen uitkomen en de klippen aan te wijzen, welke hij, trots den gewaagden gang zijner ontwerpen, heeft weten te vermijden. Maar er is meer: de verschillende socialistische stelsels, welke Europa en vooral Frankrijk in de laatste jaren heeft zien opkomen, zich ontwikkelen en veelal ook weder verdwijnen, hebben niet alleen meestentijds de voornaamste karaktertrekken met elkander gemeen, maar zijn werkelijk ook in hunnen oor- | |
[pagina 135]
| |
sprong aan elkander ten naauwsten verwant; het latere is de vrucht van het vroegere. En schoon wij de gelegenheid zullen vinden om aan te wijzen, hoezeer de theorie van louis blanc van die zijner voorgangers verschilt, toch is het zeker, dat dezelfde gedachte, hoe ook in hare ontwikkeling gewijzigd, in zijne ontwerpen wordt teruggevonden, die aan de Saint-Simonistische en Fourieristische stelsels ten grond ligt. Een woord ter kenschetsing van deze ga dus vooraf aan onze voorstelling der wijze, waarop louis blanc den arbeid geördend wil zien.
Reeds de naam van het Saint-Simonisme verwijst naar den grondlegger der sekte, den hertog van saint-simon. En toch was het deel, dat deze zoowel aan de stichting der school als aan de vorming en ontwikkeling der leer nam, betrekkelijk gering. Het is hier de plaats niet om de geschiedenis te verhalen van den zonderlingen man, die, beurtelings handelaar en krijgsman, man van de wereld en van de wetenschap, in het volle genot van een aanzienlijk vermogen en tot de uiterste armoede vervallen na zooveel wisselingen van toestand en levenswijze, als zelden een menschelijk leven vullen, zijne laatste jaren besteedde om over de hervorming der maatschappij na te denken en aan de verwezenlijking zijner plannen in dezen zijne onvermoeidste pogingen wijdde. De inwendige verdeeldheid eener maatschappij, welke hij van zoo nabij en van zoovele verschillende standpunten gezien had, had een diepen indruk in zijn gemoed nagelaten. Zoo hij den beker van het levensgenot tot den bodem geledigd had, ook den kelk van menschelijke ellende en rampspoed had hij geproefd. Hij had het onderscheid tusschen rijken en armen in al deszelfs bitterheid ondervonden. En het juk der armoede was hem op de schouders gelegd, juist toen hij in zijne eigene schatting zedelijk hooger stond, verder was gekomen in wetenschap en ervaring, dan ooit vroeger. Van daar zijn medegevoel met de ongelukkigen, wier leven slechts eene aaneenschakeling is van ontberingen en smarten; van daar zijn opstand tegen eene maatschappelijke orde, die met zulk eene harde onbillijkheid hare gaven verdeelt, ze dikwerf zoo kwistig spilt aan | |
[pagina 136]
| |
den onbeduidendsten ledigganger, en zoo karig afmeet aan den verdienstelijken arbeider. In die orde zag hij slechts de zegepraal der overmagt, de wettiging en bestendiging van het regt des sterksten, en in de geheele geschiedenis der menschheid niets dan de verdrukking of uitzuiging van den eenen mensch door den anderen: van den slaaf door zijnen meester in de rijken der oude geschiedenis, van den lijfeigene door zijnen heer in de middeleeuwen, van den arbeider door den kapitalist in onze dagen. In dien toestand wenschte hij hervorming. Handhaving van het Christelijk beginsel der broederliefde in stede der verderfelijke botviering van menschelijke zelfzucht, vrije ontwikkeling en regtmatige belooning van elke bekwaamheid in stede der onbillijke en toevallige verdeeling van arbeidsmiddelen en levensgenot, waren de eischen door hem der huidige beschaving gedaan. Van daar het openlijk erkend en helder geformuleerd doel van zijn streven: ‘de snelst mogelijke verbetering van den ligchamelijken en zedelijken toestand der talrijkste en armste klasse.’ Van daar zijne leuze, welke ook die zijner school bleef: ‘A chacun selon sa capacité: à chaque capacité selon ses oeuvres.’ Verder ging hij niet, en men mag op hem toepassen, wat hij zelf van luther zeide: ‘Il a bien critiqué, mais pauvrement doctriné.’ Verder evenwel gingen zijne discipelen. Het waren vooral twee mannen, bazard en enfantin, onder de toejuichingen der overigen aan het hoofd der school geplaatst, die aan de Saint-Simonistische leer hare eigenlijke gestalte gaven. Zij poogden den weg te vinden, waarop de wenschen van hunnen meester hare verwezenlijking zouden kunnen bereiken. Hunne eisch was eene dubbele: ‘opheffing van alle voorregten der geboorte; verdeeling van het maatschappelijk kapitaal door het Hoog Gezag.’ Op den 1sten October 1830, toen de koortsige spanning, waarin de Julij-omwenteling aller gemoederen gebragt had, nog niet geweken was, en het volk, nog in den roes der eerste begoocheling, zich gouden bergen van de nieuwe regering beloofde, verscheen aan de muren van Parijs eene proclamatie, aan het Fransche volk gerigt, en bazard-enfantin geteekend. Wij nemen er de woorden uit over, die de regeling van den eigendom betreffen: ‘Het is er verre van af dat de denkbeelden, welke men aan de Saint-Simonisten toeschrijft, in waarheid de hunne zijn zouden.’ ‘Door gemeenschap van goederen verstaat men gemeenlijk | |
[pagina 137]
| |
eene gelijke verdeeling tusschen al de leden der maatschappij, hetzij van het kapitaal zelve, hetzij van de vruchten van den algemeenen arbeid.’ ‘De Saint-Simonisten verklaren zich ten sterksten tegen zulk eene gelijke verdeeling van den eigendom, waarin zij eene nog grootere regtsverkrachting, een nog hatelijker onregt zien zouden, dan in de ongelijke verdeeling, oorspronkelijk door de overmagt der wapenen, door de verovering, daargesteld.’ ‘Want zij gelooven aan de natuurlijke ongelijkheid der menschen. Zij beschouwen die ongelijkheid als den grondslag van elke vereeniging, als de onontbeerlijke voorwaarde der maatschappelijke orde. Zij verwerpen elk stelsel van gemeenschap van goederen, want die gemeenschap zoude eene openlijke verkrachting zijn van de eerste der zedelijke wetten, die het hunne roeping is te onderwijzen, welke eischt dat in het vervolg ieder naar zijne bekwaamheid geplaatst en naar zijne werken beloond worde. Maar in naam dier wet eischen zij de afschaffing van alle voorregten der geboorte zonder uitzondering, en derhalve de opheffing van het erfregt, dat al de overigen in zich sluit, de verdeeling der maatschappelijke genietingen onder het klein getal dergenen die er aanspraak op maken aan het toeval overlaat, en de talrijkste klasse aan verbastering, onwetendheid en ellende te prooi geeft. Zij eischen, dat alle werktuigen, landerijen en kapitalen, welke thans het verbrokkeld fonds der bijzondere eigendommen uitmaken, vereenigd en naar de voorschriften van het Hoog Gezag bearbeid zullen worden, opdat ieders taak de uitdrukking zij zijner bekwaamheid, en zijn rijkdom de maatstaf zijner werken.’ De uitwendige inrigting, waardoor deze gedachte zich in het werkelijk leven verwezenlijken moest, zoude, volgens bazard, een over geheel Frankrijk uitgebreid Bank-stelsel zijn: een Bankstelsel, zeker evenzeer verschillende van alle vroegere en even vreemdsoortig als de Saint-Simonistische maatschappij zelve. Het erfregt van den Staat, dat naar de vooronderstellingen der school de plaats van het erfregt des gezins zou moeten innemen, zoude door die verschillende Banken geoefend worden. Bij den dood van elken burger zou zijn vermogen aan de Bank vervallen, en aan deze zoude de taak zijn dengene te ontdekken, die het waardigste en geschiktste zijn zoude om | |
[pagina 138]
| |
het te beheeren, en aan wien het dus zou moeten worden uitgereikt: erfgenaam als het ware van de bekwaamheid des overledenen, zou hij het dus tevens van diens bezittingen worden. De verschillende provinciale Banken zouden door ééne Centraal-bank bestuurd worden, en aan het hoofd van deze, aan het hoofd der gansche Regering, welker taak enkel in de uitdeeling der openvallende goederen bestaan zoude, zou zich de wetgever van den Saint-Simonistischen staat geplaatst zien, die, keizer en paus tevens, met den schoonen naam van vader bekleed, zoowel het geestelijk als het wereldlijk oppergezag oefenen zoude. ‘De levende wet,’ zegt bazard in het tweede deel van zijne Exposition de la doctrine, ‘vertoont zich slechts in organische tijdperken (de Saint-Simonistische geschiedbeschouwing scheidde de verschillende tijdperken der wereldgeschiedenis in organische en critische), en dan is de wet mensch: altijd heeft zij een naam, en die naam is die van haren maker. De wet, waarvan alle andere uitgaan, waaruit de geheele maatschappij ontspringt, is, in de verschillende eeuwen, de wet van numa, van mozes, van christus: voor de toekomst zal het die van saint-simon zijn. Altijd is het de wetgever zelve, dien men liefheeft, wien men gehoorzaamt.... In het vervolg zal elke wet de verklaring zijn, waarin degene, die eene zekere betrekking bekleedt, of aan het hoofd van een zekeren maatschappelijken kring staat, zijnen wil aan zijne onderhoorigen doet kennen en zijne voorschriften door straffen of belooningen bekrachtigt.’ De wet in eenen enkelen mensch verpersoonlijkt - in eenen mensch die stroomen van liefde en weldaden over zijne medemenschen zal uitgieten: ziedaar het geheele Saint-Simonistische Staatsbestuur. En wat de wijze belangt waarop die maatschappij ingewijd, dat bestuur aanvaard zal worden: ‘In een oogwenk,’ leert ons een ander der Saint-Simonistische schrijvers, ‘en als het ware door hoogere ingeving geleid, zal hij, de levende wet, zich op zijne plaats stellen en van daar den ladder der roepingen en geschiktheden, de rangregeling der onderscheidene graden van bekwaamheid en het tarief der werkloonen regelen: hij zal de lichtende hoeksteen zijn der nieuwe schepping, en, door aller liefde gedrenkt, zich weder in liefdestroomen uitgieten: hij zal door de harmonische bestiering van alle werkzaamheden eenheid schenken aan den algemeenen arbeid.’ | |
[pagina 139]
| |
Het is zeker gewaagd de verwezenlijking zijner plannen afhankelijk te stellen van de verschijning eener persoonlijkheid, die zooveel in zich zou moeten vereenigen. Was het, dat men in den vader enfantin den man meende gevonden te hebben, dien men behoefde, en was de hooggestemde beschrijving van wat men van den vader der Saint-Simonistische maatschappij verwachtte, eigenlijk slechts eene afbeelding der trekken, welke men in den vader der sekte meende te onderscheiden? Zonder die vooronderstelling zeker is de gerustheid onverklaarbaar, waarmede de Saint-Simonisten zich overtuigd hielden, dat de vader zich ter bestemder, ure aan de verwonderde menschheid vertoonen zoude. Aan die ééne persoonlijkheid toch hing hun geheele stelsel, welks verwezenlijking, volgens hunne eigene gegevens, eene onmogelijkheid zijn moest, wanneer niet inderdaad het hoofd van hunnen staat al die grootsche en zeldzame eigenschappen in zich vereenigde welke zij van hem vorderden, en op al de leden der maatschappij denzelfden overwegenden invloed had, welken enfantin op de jongeren van saint-simon oefende. Maar die invloed was juist buiten den kleinen kring der school niet denkbaar: zelve eene vrucht van de koortsige overspanning des oogenbliks, moest hij, zoodra men tot den nuchteren toestand des dagelijkschen levens terugkeerde, afnemen. De eisch, welke men aan den vader van het Saint-Simonismus deed, was, onder de gunstigste gegevens, eene volstrekt onvervulbare: de verwezenlijking der theoriën van bazard en enfantin was onmogelijk, niet alleen om de zwarigheden van buiten, maar om den tegenspraak, welke in die theorie zelve lag opgesloten. In de praktijk gingen de Saint-Simonisten zeker te ver, maar in de theoretische uitvoering van hun eigen stelsel gingen zij juist niet ver genoeg. De volstrekte afschaffing van het erfregt, in dien zin althans, waarin het tot nog toe niet slechts door Europa, maar door geheel de wereld werd opgevat, tot eene eerste en onmisbare voorwaarde der uitvoering hunner plannen, der schepping hunner maatschappij te stellen, was zeker de volvoering dier plannen, de schepping dier maatschappij in eene verwijderde toekomst verschuiven. Het laat zich naauwelijks begrijpen, hoe mannen van talent en wereldkennis hunne pogingen aan een doel konden wijden, dat zij zich toch in ernst niet konden voorstellen te zullen bereiken. Maar toch: eene maatschappij, tusschen welker leden broederlijke gelijk- | |
[pagina 140]
| |
heid heerscht, laat zich denken. De beschaving zal nog reuzenschreden doen moeten, eer zij ons zoo ver brenge: het nageslacht, dat de inwijding eener zoodanige maatschappij beleven zal, zal ons in zedelijkheid verre vooruit moeten zijn; maar zoo gij over de zwarigheden der uitvoering van zulk eenen toestand heenstapt en de wereld in eene broeder-gemeente herschapen denkt, hoevele waarborgen van duurzaamheid en bloei zijn er dan niet in dien toestand zelve aanwezig? De strijd der verschillende belangen, waaruit thans zoo veel haat en vijandschap ontspruit, is door éénheid van belang vervangen: de ongelijkheid, die eeuwigvloeijende bron van nijd en verdeeldheid, met haren nasleep van plagen van de aarde weggevaagd: in de groote maatschappij vindt ge het huisgezin terug. Maar zulk eene maatschappij is juist de Saint-Simonistische niet: in haar heerscht dezelfde ongelijkheid, welke wij dagelijks om ons zien. Alleenlijk zal die ongelijkheid geene toevallige meer zijn, maar eene opzettelijke. Maar juist die toevalligheid alleen maakt de orde mogelijk, waardoor de huidige maatschappij in stand wordt gehouden. Eenmaal het beginsel aangenomen, hetzij dat de eigendom ter volledige beschikking staat van den erflater, hetzij dat zij niet aan den enkelen persoon maar aan het geslacht toebehoort, en na den dood des tijdelijken houders op de naastbestaanden overgaat, weet elk waaraan hij zich te houden heeft, en wie bij die verdeeling des maatschappelijken kapitaals zonder aandeel blijft, kan zijn noodlot slechts aan de dooden of aan zijne eigene voorzaten wijten. Maar dat die verdeeling door menschenhanden ga en aan menschen de beslissing zij overgelaten, wie er waardig is aan het hoofd van aanzienlijke bezittingen gesteld te worden, en wie, bij gebreke aan hoogere bekwaamheden, zich met het lot eens daglooners tevreden moet stellen, en ge zult aan dat Staatsbestuur, al ware het uit mannen zamengesteld, wier men schenkennis en onpartijdigheid beiden bovenmenschelijk waren, zwarigheden in den weg gelegd hebben, zoo als ze nog geene Regering in de gansche wereldgeschiedenis te bestrijden had en waarop het ontwijfelbaar schipbreuk zal lijden: ge hebt een zaad van tweedragt en verdeeldheid op den bodem van uw stelsel gelegd, dat te weliger zal opschieten, naar mate dat stelsel zich meer ontwikkelt en uitbreidt: ge zult om eene maatschappij te hervormen, waarin de nadeelige gevolgen der ongelijkheid althans door openbare orde en rust getemperd worden, niet de ongelijkheid, maar de orde hebben weggenomen. | |
[pagina 141]
| |
Geen wonder, dat het Saint-Simonismus, hoe schielijk en welig het was opgeschoten, zich niet wortelen kon, niet slechts in de maatschappij, maar zelfs niet in de harten zijner aanhangers. Bij mangel aan ontwerpen, die althans voor eene gedeeltelijke en aanvankelijke verwezenlijking vatbaar waren, zag men zich tot de ontwikkeling en volmaking der theorie bepaald, en alras, terwijl de opgewonden gemoederen zich op deze toelegden, overschreed men de laatste grens, die het menschelijk verstand van volslagen waanzin scheidt. Bazard, de eigenlijke stichter van het Saint-Simonismus, in zoover het onze aandacht verdient en met andere socialistische stelsels kan vergeleken worden, trok zich terug, en enfantin met zijne réhabilition de la chair, zijne femme prêtresse, en welke dwaasheden al niet meer, behield het veld. Van toen af verloor de school hare maatschappelijke beteekenis en behield slechts een gelegenheidsbelang voor de nieuwsgierigheid des publieks, die zich ten volle verzadigen konde, toen de hoofden der school ten laatste openlijk werden teregtgesteld.
Langen tijd, niet slechts eer de denkbeelden van saint-simon door zijne discipelen tot een stelsel gevormd waren, maar eer zij zelfs bij hem zelven tot rijpheid gekomen waren, had eene soortgelijke leer een graad van ontwikkeling erlangd, welke door het Saint-Simonisme, ook in zijnen hoogsten bloei, nimmer bereikt werd. Zoo snel echter de school der Saint-Simonisten zich uitbreidde, en zoozeer het haar gelukte de openlijke aandacht tot zich te trekken en te spannen, zoo langzaam vonden de denkbeelden van charles fourier bij zijne tijdgenooten ingang, zoo verborgen bleef zijne school, toen het hem eindelijk gelukt was er eene te vormen, voor het oog der wereld. Maar terwijl daarentegen het Saint-Simonisme, na de gevangenzetting van enfantin en de uiteendrijving der familie, door zijne warmste aanhangers werd opgegeven, en, wat den vorm althans belangt waarin het zich oorspronkelijk vertoond had, geheel te niet ging, wint zich het Fourierisme nog heden telken jare nieuwe aanhangers. Een der meestgelezen Parijsche dagbladen, la démocratie pacifique, staat in zijne dienst, en het heeft zelfs onlangs weinig gescheeld of het tegenwoordig | |
[pagina 142]
| |
hoofd der school, victor considérant, was door een der Parijsche kiescollegiën ter Kamer der Afgevaardigden heengezonden. Het leven van charles fourier was geheel tegenovergesteld aan dat van saint-simon. Zoo rijk aan avonturen en lotwisseling als de geschiedenis van dezen was, zoo eenzelvig was de zijne. Van zijne vroegste jeugd tot den dag zijns doods, die op zijn zesenzestigste jaar inviel, was hij bediende in een handelshuis, en de man, die in zichzelven den wetgever eener nieuwe wereld begroette, was verpligt met het copiëren van brieven den soberen kost te winnen. De overtuiging van de gebreken der tegenwoordige maatschappij, die zich bij saint-simon ontwikkelde, nadat hij die maatschappij van alle zijden en uit alle standpunten gezien en alle rollen in haar gespeeld had, was bij fourier de vrucht van twee omstandigheden, waardoor zijne jeugdige verbeelding diep getroffen en zijne levensbestemming onherroepelijk gevestigd werd. De eerste was een scherp verwijt, dat hem op zijn vijfde jaar ten deele wierd, omdat hij in het magazijn van zijnen vader, die lakenkooper te Besançon was, door eene naïeve openbaring der waarheid een handelsleugen verijdeld had; de andere was het opzettelijk in het water werpen eener partij granen te Marseille, waarbij hij op zijn achttiende jaar, als handelsbediende, moest tegenwoordig zijn. Die beide feiten openden hem de oogen voor den aard der menschelijke betrekkingen: in het eene zag hij den leugen der kindschheid opgelegd en in de handelsbetrekkingen de wet stellen, in het andere het monopolie zijne winsten op de vernietiging der voortbrengselen vestigen. Eene volledige voorstelling van zijne omvangrijke en uitgewerkte theorie aan onze lezers te geven, zoude de ruimte, welke wij haar in dit opstel kunnen toewijden, verre te buiten gaan. Zoo het ons slechts eenigzins gelukt in enkele trekken er eenig denkbeeld van te geven, mogen wij ons ruim voldaan achten. Als elke andere vangt zij aan met eene heftige kritiek van het bestaande. Het geneesmiddel wordt hier echter niet alleen in eene gewijzigde verdeeling der arbeidsvoortbrengselen, maar ook vooral in hunne vermeerdering gezocht. Geluk is volgens fourier ook de aardsche bestemming der menschen. Dat geluk bestaat alleen in de volkomene bevrediging van alle menschelijke behoeften, neigingen en hartstogten. Die bevrediging is in onzen tegenwoordigen maatschappelijken toestand onmogelijk. Zij is dit voor het meerendeel der | |
[pagina 143]
| |
menschen, wijl het loon, dat zij van hunnen arbeid trekken, hun naauwelijks vergunt zich het noodige levensonderhoud te verschaffen en hun al de genietingen des levens ontzegt; maar zij is het ook voor de meer bevoorregten. De arbeid, zoo als zij ook aan de hoogere standen is opgelegd, is afmattend en eenzelvig. Noodzakelijkheid of gewoonte, geene ingenomenheid, brengt er den mensch toe zijne dagelijksche taak op te vatten; met weerzin, althans zonder eenig genot, wordt die taak volbragt. In die orde van zaken ligt eene dubbele tegenstrijdigheid. In de som der voortbrengselen, tot welker verkrijging de menschelijke arbeid voldoende is, ligt de maatstaf van wat tot bevrediging der menschelijke behoeften vereischt wordt. Die evenredigheid wordt verbroken, zoodra het aan enkele leden der maatschappij vergund wordt zich in vrijwillige ledigheid aan den algemeenen arbeid te onttrekken. Wat door hen verteerd wordt, wordt aan den werkzamen mensch ontnomen, die daardoor van een deel der vruchten van zijnen arbeid verstoken wordt. De arbeid zelve, den mensch van hooger hand opgelegd, kan geene last, zij moet een genot zijn; het ligt slechts aan eene gebrekkige inrigting, zoo hij het niet is. Door eene gewijzigde ordening van den arbeid zou vooreerst het bedrag van alle voortbrengselen vermeerderd worden, en dus voor ieder lid der wereldmaatschappij althans een minimum van levensgenot en welstand verkrijgbaar zijn, maar zou daarenboven de arbeid zelve van natuur veranderen en een bron van genot in stede eener oorzaak van leed en vermoeijenis worden, en zoo van zelve het aantal ledigloopers en onvruchtbare arbeiders, waarvan thans de wereld overvloeit, verdwijnen, wijl niemand langer zoeken zou de werkzaamheid, welke de maatschappij van hem vordert, van zich af te schuiven, maar integendeel, van werklust bezield en door edelen wedijver ontgloeid, zijne taak met warme ingenomenheid volbrengen zou. Aan zulke hooge eischen stelt fourier zich voor door zijne theorie te voldoen. En inderdaad, wanneer men zijne gegevens aannemen en hem in zijne ideële scheppingen volgen wil, moet men getuigen, dat hij niet beneden de verwachtingen, door hem opgewekt, gebleven is. De middelpunten zijner nieuwe maatschappij zijn de Phalansteriën, welke de steden en dorpen der tegenwoordige wereld vervangen zullen. Het Phalansterium is een schoon en prachtig gebouw, in het midden hoog opgebouwd en aan de beide zijden zich in breede vleu | |
[pagina 144]
| |
gelen uitstrekkende. Eene landstreek, ongeveer eene vierkante mijl in omtrek, is er aan verbonden en wordt door de Phalanx (de inwoners van het gebouw, die van 12 tot 1800 in aantal zijn) bebouwd. De bearbeiding van den grond en de overige werkzaamheden, welke tot het onderhoud der bevolking vereischt worden, worden volgens de Fourieristische arbeidstheorie gedreven. Die theorie berust op de zoogenaamde attraction passionnée. Geen mensch is, volgens fourier, van allen arbeid afkeerig. Slechts late men hem de keuze der bezigheid, vergunne hem die te volvoeren op de wijze en in het gezelschap, welke hem het aangenaamst zijn, en behoede hem door gedurige afwisseling voor de verveling, welke onvermijdelijk op de aanhoudende voortzetting derzelfde werkzaamheid volgt. In dit alles is voorzien. De verschillende verrigtingen, waaraan het Phalansterium behoefte heeft, worden door verschillende groepen volvoerd. Zulke groepen, uit zeven of acht personen van gelijke of onderscheiden kunne bestaande, vormen zich zelve, naarmate liefde, vriendschap, gelijkheid van neigingen of achting voor elkanders bekwaamheid enkele bewoners van het Phalansterium naauwer aaneensluit. Zoovele takken of onderverdeelingen elke soort van industrie, die door dezelfde Phalanx gedreven wordt, omvat, zoo vele groepen. De verschillende groepen, welke, derwijze vereenigd, eenige gegeven industrie in haar geheel uitoefenen, vormen eene serie. Die groepen en seriën echter hebben geenerlei blijvend karakter; elke arbeider wisselt ieder uur des daags van bezigheid en gaat daardoor telkens van de eene groep of serie in de andere over. Zoo wordt de werklust telkens door verandering niet slechts van arbeid, maar ook van omgeving geprikkeld en de ijver voor elke verflaauwing bewaard. Deze omstandigheid met de arbeidsverdeeling, zoo als zij door het aantal der werklieden en hunne splitsing mogelijk wordt, gepaard, verzekert aan den arbeid veel overvloediger vruchten en aan de voortbrengselen zelve veel hooger volkomenheid, dan in de gewone verhoudingen kan bereikt worden. Maar het groote voordeel ontspruit uit de levenswijze van het Phalansterium zelve. Fourier somt de uitzuinigingen en overwinsten, welke van dat gemeenschappelijk leven de vrucht zijn zullen, met verbijsterende naauwkenrigheid op. Dat bij den landbouw, wanneer hij in het groot, en met al die hulpmiddelen welke dan met vrucht kunnen aangewend worden toegerust, gedreven wordt, niet slechts het aantal, maar ook de hoedanigheid der voortbrengselen in | |
[pagina 145]
| |
ongeloofelijke mate kan toenemen, is van algemeene bekendheid. Hetzelfde belangt den verkoop dezer voortbrengselen, wanneer zij, in eene gemeene bergplaats bewaard, vereenigd de laatste toebereidingen ontvangen en gezamenlijk ter markt gebragt worden. Een gelijk geval heeft met de huishoudelijke uitgaven van het Phalansterium plaats: het inslaan der levensmiddelen, het bewaren en toebereiden der spijzen, het wasschen en herstellen der kleederen, alles wordt met eene ongeloofelijke tijden geldbesparing verrigt, zoodra het op gemeenschappelijke zolders en schuren, keukens en waschkamers, geschiedt. De gemeenschappelijke opvoeding der kinderen vooral, die thans zoo dikwerf, waar zij niet te eenenmale verwaarloosd wordt, aan de huismoeders al hunnen tijd rooft, levert voordeelen op, welke door fourier in de kleinste détails worden nagewezen. Zoo zal de vereenigde arbeid der Phalanx niet alleen voldoende zijn om aan elk harer leden een minimum van welvarendheid te verzekeren, dat thans zelfs buiten het bereik van vele gezeten burgers ligt, maar ook op den duur een batig surplus van voortbrengselen opleveren tot uitvoer geschikt. De opbrengst dier voortbrengselen, met welker verkoop weder afzonderlijke groepen belast zijn, wordt onder de leden der phalanx in dier voege verdeeld, dat vijf twaalfden aan het kapitaal, vier aan den arbeid en drie aan het talent toekomen; want noch volstrekte gelijkheid, noch opheffing van den eigendom of zelfs van het erfregt, liggen in de bedoelingen van het Fourieristische stelsel. In het Phalansterium kan ieder zich op dien voet huisvesten, kleeden en voeden, als zijn vermogen of de verdiensten van zijnen arbeid hem vergunnen, en de kapitalisten rekende fourier, die allen schijn zelfs van dwang schuwde, voor zijn stelsel gewonnen, zoodra hun slechts blijken zoude, dat hunne kapitalen nergens gunstiger plaatsing vinden konden, dan in het Phalansterium. Bij de verdeeling echter der vier twaalfden, welke aan den arbeid worden uitgereikt, gaat hij van het stelsel uit, dat de noodzakelijke arbeid het hoogst, daarna de nuttige, en de aangename het minst beloond wordt: eene verdeeling, juist tegenstrijdig aan die, welke thans plaats vindt en waardoor de lagere klassen, die zich het meest met den hardsten en onaangenaamsten maar tevens noodzakelijksten arbeid ophouden, op den weg zouden gebragt worden zich allengs tot kapitalisten te verheffen. Ik heb in enkele regels zaamgeprest wat eigenlijk zooveel bladzijden vorderen zoude en bij fourier zelve boekdeelen be- | |
[pagina 146]
| |
slaat. Met welke naauwkeurigheid deze de wereld zijner schepping tot in de geringste bijzonderheden geregeld, de leefwijze van elk Phalansterium, zoowel als de betrekking der verschillende Phalansteriën tot elkander afgeteekend, alle omstandigheden vooruit berekend en alle zwarigheden vooraf uit den weg geruimd heeft, grenst aan het ongeloofelijke. Aan dat alles sluit zich eene theorie en rangschikking der menschelijke hartstogten en eene cosmogonie aan, volgens welke niet slechts de volmaking der menschelijke natuur, maar ook die van onzen aardbol met de Phalansteriaansche beschaving gelijken tred zoude houden. Vreemde dingen en ongerijmdheden te over! Geen wonder, dat zulke denkbeelden en voorstellen in den aanvang lachlust in stede van belangstelling wekten en het lang duurde eer zich enkelen om den hervormer heenschaarden, die zich door den bonten tooi, waarin hij zijne leer gehuld had, niet lieten afschrikken. En inderdaad heeft zijn stelsel veel boven het Saint-Simonisme vooruit. Zoodra men de gegevens van fourier aannemen en zich op het terrein van zijn Phalansterium verplaatsen wil, vloeit inderdaad het eene met strenge consequentie uit het andere voort en sluit zich alles tot een zoo liefelijk en verrukkend geheel aaneen, dat het den schepper dier tooverwereld te vergeven was, zoo hij meende, dat, gelukte het hem slechts een enkel Phalansterium in werking te brengen, de zegenrijke uitkomsten zijner theorie der geheele wereld in de oogen zouden springen en de enkele drijfveer van het eigenbelang voldoende zou zijn om de geheele maatschappij Fourieristisch te maken. Hoe jammer, dat het geheele Phalansterium op een zandgrond rust, of, wilt ge liever, in de lucht hangt. De grondslag, waarop al de ontwerpen van fourier gebouwd zijn, is eene ontleding en rangschikking der menschelijke hartstogten en neigingen, welke hij in zijne nieuwe wereld, zonder eene enkele uitzondering, bevredigen wil. Wij durven stoutweg, zonder hem in eene enkele van zijne ontwikkelingen te volgen, de mogelijkheid van zulk eene wereld ontkennen. In den strijd tegen, in de zegepraal over onze hartstogten, niet in eene blinde gehoorzaamheid aan hunne eischen ligt onze voortreffelijkheid: in de regeling en bestiering, niet in de involging der menschelijke neigingen ligt het ideaal der menschelijke volkomenheid. De beschaving des menschen, zijne vorming zoude ik liever zeggen, wanneer wij ons gewend hadden aan dat woord de volle beteekenis van het Duit- | |
[pagina 147]
| |
sche Bildung te hechten - wordt niet zonder strijd verkregen. Die strijd moge door ongunstige maatschappelijke verhoudingen verzwaard worden, zijn beginsel ligt in de menschelijke natuur zelve, en is naauw aan onze verhevene bestemming verwant. Wie eene maatschappij zoekt, waarin de mensch zich slechts langs den stroom zijner neigingen behoeft te laten afdrijven om gelukkig en voortreffelijk tevens te zijn, zoekt den steen der wijzen, en zijne gedroomde maatschappij mist den hoeksteen der waarheid. Maar eene tweede dwaling van fourier ligt in zijne meening dat de meetkunstige zekerheid, waarmede men in de stellige wetenschappen op eenmaal verworven praemissen kan voortbouwen, ook bij de ordening der zedelijke wereld mogelijk zijn zoude. Alle menschelijke neigingen en hartstogten zijn door hem onder bepaalde klassen gebragt, en in zijne phalansteriën heeft hij getracht de beurtelingsche bevrediging van elk derzelve te verzekeren, en daardoor een bestendig evenwigt tusschen allen daar te stellen. Wie gevoelt niet hoe deerlijk zijne vooruitzigten bij eene werkelijke proeve teleurgesteld, en zijne berekeningen door de uitkomst zouden gelogenstraft worden. Al ware het dat werkelijk elke menschelijke neiging en begeerte in zijne rangschikking ware opgenomen en de verwezenlijking zijner maatschappij zelve niet aan nieuwe hartstogten geboorte en voedsel zoude geven, welke hij niet voorzien konde, dan is toch in elk geval door hem die rigting onzer natuur voorbijgezien, welke den mensch er zoo dikwerf toe brengt zijn eigen geluk met voeten te treden, en waaraan wij dagelijks zoovelen gehoor zien geven, die liever ongelukkig zijn op hunne eigene wijze, dan gelukkig op de wijze van een ander. De grilligheid onzer natuur, zoo als ik ze haast noemen zoude, zou de streep halen door fourier's uitvoerigste en naauwkeurigste becijferingen. En die opmerking is van te meer gewigt, omdat een enkel weerspanneling voldoende zijn zou om zijn geheele stelsel in duigen te doen spatten. Het Phalansterium kent geenen dwang en laat er geene mogelijkheid toe. Elke neiging is heilig; elke hartstogt moet gevierd worden. Wie zich dus aan den algemeenen arbeid wil onttrekken en zijne dagen in luiheid slijten, of wie, ontevreden met de kalmte, welke hij in de geheele maatschappij ziet heerschen, de zaden van onrust en tweedragt om hem heen wil zaaijen en aan een ingeschapen lust tot strijd en verdeeldheid lucht geven, kan ook in de ontwikkeling dier neigingen niet gestoord worden. En waarlijk, men moet wel in de bestaande wereld vreemd zijn, of zoo verdiept | |
[pagina 148]
| |
zijn in zijne plannen, dat men buiten deze niets ziet, wanneer men gelooven wil dat dergelijke karakters zich nimmer of niet dan hoogst zelden zouden voordoen. Bij al het voortreffelijke en vernuftige dat het stelsel van four er in enkele zijner deelen en toepassingen heeft, wettigt ons het gezegde er het vonnis van hersenschimmigheid over uit te spreken. Miskenning van de natuur en bestemming des menschen tevens is altijd het hoofdgebrek dier stelsels, welke door eene bloote wijziging en hervorming der maatschappelijke toestanden en verhoudingen de menschen zelve wanen te herscheppen. Meer nog echter dan op de leer van fourier past dat verwijt op een gelijksoortig stelsel, door robert owen uitgedacht en naar hem genoemd, dat, schoon oorspronkelijk van eene eenigzins vroegere dagteekening dan de stelsels, welke wij zoo even kenschetsten, haast gelijktijdig met deze zijne aanhangers vond en hier en daar inderdaad werd in werking gebragt. Robert owen stond in den aanvang dezer eeuw aan het hoofd eener uitgebreide industriële onderneming te New-Lanark in Schotland, en had, door de edelste en onbaatzuchtigste menschenliefde gedreven en met ongeloofelijk geduld en ijzeren volharding gewapend, binnen korte jaren onder de arbeiders, welke hem daar omringden, eene volslagen verandering te weeg gebragt. Uit eene woeste, onmatige, onzedelijke en twistzieke bevolking, welke hij bij zijne komst aantrof, had hij eene maatschappij gevorderd, waar orde, eensgezindheid, tucht en regtschapenheid zich aan eenen graad van maatschappelijke en verstandelijke ontwikkeling paarde, gelijk zij zelden of nimmer bij de arbeidende klassen worden aangetroffen. Dat alles had hij te weeg gebragt zonder immer tot straffen of belooningen de toevlugt te nemen, alleen door zijnen persoonlijken invloed, en door de overtuiging welke hij bij zijne onderhoorigen had weten op te wekken en levendig te houden, dat de velerlei inrigtingen, welke hij daarstelde, de velerlei raadgevingen en voorstellingen, welke van hem uitgingen, minder in het belang waren der industriële onderneming, dan in dat der werklieden zelve. De uitkomsten waren verbazend, en van alle zijden, niet slechts uit Engeland maar uit geheel Europa, vloeiden de bezoekers toe om getuigen te wezen van een zedelijken en ligchamelijken welstand, zoo als men ze elders voor de arbeidende klasse onbereikbaar achtte. Owen zelve was zeker niet minder dan de vreemdelingen door den uitslag zijner pogingen getroffen. Verre echter van dien gunstigen uitslag slechts of vooral aan zijne eigene onvermoeide | |
[pagina 149]
| |
werkzaamheid en vruchtbare liefdadigheid toe te schrijven, zag hij daarin slechts de bevestiging van een beginsel, dat sinds lang bij hem was levendig geworden, en aan welks verkondiging hij besloot van nu aan zijn leven te wijden. De velerlei verkeerdheden, welke wij dagelijks door de menschen zien bedrijven, de gedwongen of vrijwillige ellende, waarin wij een aanzienlijk gedeelte gedompeld zien, schreef hij slechts aan den maatschappelijken toestand toe, waarin zij zich van hunne geboorte af geplaatst zagen. De mensch was, volgens owen, uit zich zelven goed noch slecht, maar evenzeer voor deugd als ondeugd vatbaar. De keuze, welke hij tusschen beiden doen zoude, de weg, welken hij zoude bewandelen, hing slechts van de omstandigheden af, waarin hij zich zoude bevinden. De tegenwoordige maatschappij met hare ongelijke verdeeling van de lasten en genietingen des levens, met haar zamenstel van dwangmiddelen en straffen, moest ontevredenheid, oneenigheid, weerzin jegens den opgedwongen arbeid kweeken. Eene maatschappij daarentegen gelijk owen ze verlangde, waar eene volstrekte gelijkheid zou voorzitten, zou met de oorzaak des kwaads ook al de wrange vruchten wegnemen, en dewijl niemand zich de vruchten van den arbeid des anderen zou toeeigenen, zou elk gereedelijk en volgaarne zijne taak vervullen en zich met zijn bescheiden deel in de opbrengst van den gemeenschappelijken arbeid vergenoegen. Evenmin als fourier wenschte owen zijne leer met geweld aan de maatschappij op te dringen. Hij was integendeel overtuigd, dat, zoo het hem slechts gelukte de uitkomsten, welke hij van de toepassing zijner denkbeelden voorzag, op eene kleine schaal te verwezenlijken, niemand zoude aarzelen zijn voorbeeld te volgen en ieder aan de weldaden deel zoude willen hebben, welke zijne leer over hare volgelingen verspreiden zoude. In één opzigt was hij gelukkiger dan fourier: een vermogen van meerdere millioenen, in de onderneming te New-Lanark bijeengegaard, stond hem ten dienste, niet slechts om zijne denkbeelden door kostelooze verspreiding zijner velerlei geschriften in Engeland gemeen te maken, maar ook om eene werkelijke proeve van de deugdelijkheid zijner beginselen te nemen. Toen hij echter in Engeland weinig instemming met zijne zienswijze en daarentegen zoowel bij de hooge geestelijkheid als bij de radicalen heftigen tegenstand ontmoette, begaf hij zich naar Amerika, in het vertrouwen eene jongere maatschappij tot de aanname zijner stellingen eerder gereed te vinden. Inderdaad gelukte het hem zoowel bij de regering als bij de bevolking der Vereenigde Staten althans een gewillig oor te vinden. Een aan- | |
[pagina 150]
| |
zienlijk terrein werd door hem aangekocht, ter verwezenlijking zijner plannen bestemd, en eene algemeene uitnoodiging werd aan allen gerigt, die aan de nieuwe gelijkheidsmaatschappij als burgers deel wilden nemen. Gelijk te verwachten was, vond owen, enkele hartstogtelijke aanhangers zijner leer uitgezonderd, zoowel bij de aristocratie van het geld als bij die van het talent, weinig bereidvaardigheid om zich aan eene maatschappij aan te sluiten, waar geenerlei meerderheid erkend werd en den voortreffelijkste volslagen gelijkstelling met den onbeschaafdste en onkundigste wachtte. Intusschen vloeiden tot de nieuwe inrigting uit alle hoeken van Amerika menschen toe, wien het niet slechts aan alle bezittingen en bekwaamheid, maar ook aan alle zedelijkheid en geschiktheid tot den arbeid faalde, en die, overal elders voor het hoofd gestooten of verjaagd, in de nieuwe maatschappij een zeker onderkomen en levensonderhoud zochten, maar vaak even ongeschikt als onwillig waren om het een en ander door hunnen arbeid te verdienen. Eene proef, met zulk een uitschot der Amerikaansche bevolking genomen, liet reeds weinig kans op eene goede uitkomst open. Toch gelukte het owen door de uitnemendheid van zijn karakter en de vastheid van zijnen wil, niet slechts een tijdlang althans eenige orde te bewaren, maar zelfs de oprigting van verschillende soortgelijke maatschappijen door geheel Noord-Amerika uit te lokken. Allen wachtte echter hetzelfde lot - eene spoedige ontbinding - en dat, schoon men zich wachtte de beginselen van owen in al hare gestrengheid toe te passen en met de meeste omzigtigheid te werk ging. Terwijl toch de gelijkheid alras eene harde onbillijkheid bleek voor diegenen, die door hunne talenten of hunnen ijver de verdienstelijkste lieden der maatschappij waren, werd integendeel de vrijheid, die dwang noch straf toeliet, bitter misbruikt door de overigen, die, schoon zij hun deel in de opbrengst van den algemeenen arbeid vorderden, zich niet lieten bewegen eenig of althans anders dan een zeer gering deel in den arbeid zelve te nemen. Zelfs owen moest na eenigen tijd den kamp opgeven en trok zich op het veld der theorie terug, vanwaar hij eenen zoo al min dadelijken, dan toch meer algemeenen invloed hoopte uit te oefenen, en door de verspreiding zijner denkbeelden het algemeen wenschte voor te bereiden tot eene verwezenlijking, welke hij zelf geloofde misschien wat voorbarig beproefd te hebben. De Saint-Simonistische school, fourier en owen zijn de eenigen, die werkelijk gepoogd hebben eene nieuwe maatschappelijke | |
[pagina 151]
| |
orde daar te stellen, waarin de menschheid aan de bezwaren ontheven zijn zoude, welke zij in de tegenwoordige meenden te ontdekken. Wij hebben daarom meer bepaaldelijk bij hunne stellingen stilgestaan en anderen ter zijde gelaten, wier critiek misschien nog scherper is en althans op een meer wijsgeerigen grondslag berust, maar die zich bij de ontkenning en weerlegging van het bestaande bepaald hebben, zonder zich aan het voorstel eener bepaalde hervorming te wagen. Wij hadden anders de aandacht onzer lezers ook bij de bezielde geschriften van de lamennais of de scherpzinnige en diepgaande beschouwingen van pierre leroux bepaald en vooral getracht hun eenig denkbeeld te geven van den heftigen en scherpen maar, zoo al niet wat den vorm althans wat den inhoud belangt, echt wetenschappelijken aanval door proudhon tegen den persoonlijken eigendom gerigt. Maar bij dezen ontbreekt het juist aan de stellige zijde waarnaar wij thans zochten. Schoon geen hunner openlijk het geweld ter hulpe roept, waarin de eigenlijke communisten het eenige middel zien ter wijziging van onzen maatschappelijken toestand, blijft hun bij de stellige negatie van den persoonlijken eigendom, waartoe zij zich allen lieten verleiden, haast geen andere uitweg over, en juist daarom verspreiden hunne pogingen geenerlei licht over de groote vrage, van welker vreedzame oplossing het lot der toekomst afhangt: hoe zich het behoud van den persoonlijken eigendom - en zonder dezen laat zich op den duur geene maatschappij denken - met de opheffing van het leed der mindere klassen en de vrije ontwikkeling van het beginsel der volstrekte gelijkheid vereenigen laat. Zoowel de stelsels van saint-simon en owen, als vooral dat van fourier, trachten althans die vrage op te lossen. Wij zagen echter dat zij slechts zeer ten halve in die poging slaagden, en óf op eene eenzijdige en onvolledige schatting der menschelijke behoeften rustten, of de zaden van een strijd en tegenspraak in zich bevatten, scherper en verderfelijker nog dan die, welke zij zochten op te heffen. Één gebrek althans hadden zij allen met elkander gemeen: overal werd eene gewelddadige en plotselinge afbreking gevorderd der lijn, tot nog door de historische ontwikkeling der maatschappij gevolgd; nergens was de weg aangewezen, waarlangs men op eene geleidelijke wijze uit den tegenwoordigen toestand tot den verlangden zou kunnen geraken. Ook na hunne pogingen, en zelfs wanneer men hunne oplossingen aanneemt, blijft de vraag: niet zoozeer hoe men zich een staat van zaken denken kan, waarin de welstand en gelijkheid van allen verzekerd zou zijn, maar hoe zulks in onze | |
[pagina 152]
| |
tegenwoordige maatschappij geschieden kan. Door van eene volstrekte omverwerping der tegenwoordige orde van zaken eene onmisbare voorwaarde te maken der verwezenlijking zijner plannen, maakt men die verwezenlijking onmogelijk. Eerst wanneer men zich op het bestaande grondt en vandaar in zijne ontwikkelings- en hervormingsplannen uitgaat, kan men zich met eenigen uitslag vleijen. En hier is het punt, waarop wij van de voorstellen van louis blanc gewagen moeten, wijl het juist hier is, dat hij zich gunstig van zijne voorgangers onderscheidt en tot de practische wereld eene groote schrede genaderd is. In 1836 is blanc het eerst openlijk als schrijver, en wel als dagbladschrijver, opgetreden. Hij was destijds redacteur van den Bon Sens, een dagblad dat zich der eigenlijke volkspartij toewijdde, terwijl de overige bladen der oppositie, zoo zij zich al niet openlijk aan den Julij-troon aansloten, althans alle hoop op eene gewelddadige omverwerping der regering hadden opgegeven, en er op uit waren hunne zaak van die der omwentelingszuchtigen te scheiden. In dat blad werd eene regeling van den arbeid voor het eerst aangewezen als het middel om de strijdende belangen van de verschillende klassen der maatschappij te vereenigen. Het woord maakte opgang. Ieder had aan eene vreedzame beslissing van het geschil, dat armen en rijken verdeelde en waarvan men strijd en jammer te gemoet zag, behoefte, en tegenover de dreigende woelingen der communisten nam men gaarne tot eene leuze de toevlugt, die eene bloote wijziging van het bestaande, geene aanranding van de voorregten der hoogere klassen voorspelde. Intusschen, het bleef bij dat woord. Een dagblad, gewikkeld in den strijd, gewijd aan de belangen des oogenbliks, is de plaats niet, waar men de verkondiging en ontwikkeling van nieuwe maatschappelijke stelsels zoeken moet. De Bon Sens bleef den tegenwoordigen toestand der maatschappij aan eene heftige critiek onderwerpen en op eene regeling van den arbeid aandringen als op het eenige middel om aan al die rampen een einde te maken; maar nergens vond het belangstellend publiek eenige opheldering van wat men eigenlijk door eene regeling van den arbeid te verstaan had, van welk beginsel zij uitgaan, in welken vorm zij zich verwezenlijken moest. Vandaar dat de belangstelling verflaauwde en de Bon Sens in 1838 ophield te verschijnen. Intusschen gelukte het blanc, reeds in den aanvang des volgenden jaars een nieuw tijdschrift, la Revue du Progrès, op te rigten, en zich daarbij door de medewerking van arago en andere mannen van naam en invloed ondersteund te zien. | |
[pagina 153]
| |
De Revue trok zich de zaak der arbeiders openlijk aan en stelde zich de verbetering van hunnen toestand ten doel; maar het haperde weder aan de juiste omschrijving en ontwikkeling der middelen, waardoor die verbetering moest worden te weeg gebragt. Eindelijk verscheen in het Septembernommer der Revue van 1840 een opstel van de hand van louis blanc zelve, waarin het denkbeeld, door hem het eerst voorgestaan en sinds getrouw gehandhaafd, tot een bepaald stelsel ontwikkeld werd. Hetzelfde opstel werd later, onder den titel: Organisation du Travail, afzonderlijk uitgegeven, en in de verschillende uitgaven van dien arbeid, welke elkander in de jaren 1840-1845 opvolgden, werd allengs, schoon de hoofdgedachte dezelfde bleef, de vorm gewijzigd en het plan zelve uitgebreid. Aan de uiteenzetting van het ontwerp van arbeidsregeling zelve laat louis blanc de ontwikkeling der volgende stellingen voorafgaan: De concurrentie is voor het volk een stelsel van verdelging. Zij is voor den middelstand eene oorzaak van ondergang. Zij is door het voorbeeld van Engeland veroordeeld. Zij leidt tot een vernietigingsoorlog tusschen Frankrijk en Engeland. Hetgeen wij in den aanvang dezer artikelen gezegd hebben omtrent de grieven door de socialisten tegen de tegenwoordige regeling der industrie ingebragt, maakt eene poging om de wijze waarop louis blanc zijne stellingen verdedigt te veraanschouwelijken haast overbodig. Eene levendige schildering van den toestand der fabrijkarbeiders, wier loon door de dubbele concurrentie, zoowel der fabrijkanten als der werklieden zelve, tot het strikt onmisbare beperkt wordt, - een loon, dat hun bij lange na niet altijd ten deele valt, en waarvan de minste industriële crisis, de oprigting eener nieuwe fabriek, de uitvinding van een nieuw werktuig, hen vaak ten eenenmale versteekt, levert het bewijs dat de concurrentie hun althans niet ten voordeele is. Maar zoo het kapitaal, dank de onbeteugelde concurrentie, den arbeid de wet stelt en dien in boeijen sluit, gelijke strijd heerscht tusschen de verschillende kapitalen zelve, en hier weder behoort de zege onvermijdelijk aan het grootste kapitaal. De concurrentie loopt dus niet alleen op de verdelging en slavernij der arbeiders uit: zij leidt ook tot den ondergang der kleine kapitalisten, van den eigenlijken middelstand; zij schept een monopolie ten voordeele dier groote kapitalisten, dier hooge baronnen van het industriële en finantiële leenstelsel van onze dagen, bij wie in waarheid de heerschappij der wereld berust. In het voorbeeld van Engeland, waar de vrije concurrentie, vroeger dan elders gehuldigd, al hare gevolgen heeft | |
[pagina 154]
| |
kunnen ontwikkelen, wordt de bevestiging dier stellingen gezocht. De afzigtelijke armoede der arbeiders tegenover de trotsche weelde der grooten, eene koortsige behoefte aan uitbreiding van industriële ondernemingen en handelsbetrekkingen, waaraan de Engelsche politiek gedwongen is zich dienstbaar te stellen, en ter wier gevalle zij niets ontzien en voor onregt noch verraad terugdeinzen mag, en al die pogingen gekroond door het op gezette tijden terugkeeren dier industriële crises, die de arbeidende klasse over het geheele eiland aan den rand des ondergangs, en het eiland zelve aan den rand eener omwenteling brengen: ziedaar de weldaden, welke de concurrentie reeds aan Engeland geschonken heeft, en welke zij aan Frankrijk belooft. En zoodra zij werkelijk Frankrijk tot die industriële hoogte zal opgevoerd hebben, waarop Engeland thans staat, zoodra ook de Fransche politiek eene handelspolitiek zal moeten worden, en geen ander doel zal hebben, dan over de gansche oppervlakte des aardbols zich verbruikers te verwerven en te behouden voor de vruchten eener onbeteugelde en steeds toenemende productie, zoodra het eenmaal zoover zal gekomen zijn, blijft er niets anders over, dan een verdelgingskrijg tusschen de beide mededingers, die slechts met den ondergang van een van beiden eindigen kan. Deze sterk geteekende voorstelling, waarvan niemand, trots de kennelijke overdrijving van enkele punten, den grond van waarheid zal voorbijzien, leidt den schrijver tot de ontwikkeling zijner plannen, die wij in korte trekken wenschen terug geven. Louis blanc ontleent aan de concurrentie zelve de wapenen, waarmede hij haar bestrijden wil. Hij verlangt, dat de Staat zelve in het midden der wedijverende en mededingende ondernemingen trede, hun in het gemeene belang den oorlog aandoe, en de geheele Natie in het bezit stelle der vruchten, welke de zege zal opleveren. Ziehier de wijze, waarop zich dit onderwerp zoude verwezenlijken. De Regering zal eene leening heffen, welker opbrengst tot de oprigting van maatschappelijke werkplaatsen (ateliers sociaux) zal besteed worden. Het aantal en de omvang dier werkplaatsen zal in den aanvang slechts gering kunnen zijn, maar uit den aard hunner inrigting zelve zullen zij later voor eene groote uitbreiding vatbaar zijn. De statuten der maatschappelijke werkplaatsen zullen door de Regering worden opgemaakt en, door de volksvertegenwoordiging goedgekeurd, kracht van wet erlangen. Zoolang het oorspronkelijk bijeengebragte kapitaal tot | |
[pagina 155]
| |
de aanschaffing van nieuwe arbeidsmiddelen toereikende zijn zal, zullen alle werklieden, die de vereischte waarborgen van zedelijkheid opleveren, in de maatschappelijke werkplaatsen worden toegelaten. Bij den aanvang zal de Regering de onderlinge verhouding der werklieden en het daaraan geëvenredigd bedrag hunner werkloonen, of liever van hun aandeel in de winsten van de onderneming regelen. Na het eerste jaar echter zullen de werklieden zelve, die allen bij den bloei der onderneming gelijk belang hebben, hunne hoofden kiezen. Telken jare zal het bedrag der zuivere winst worden opgemaakt, welke in drie deelen gesplitst zal worden: het eerste zal onder de verschillende werklieden, als leden der vereeniging, worden rondgedeeld; het tweede zal zoo tot het onderhoud der ouden, zieken en gebrekkigen, als tot de leniging der rampen, welke andere nijverheidstakken drukken mogten, gebezigd worden; het laatste eindelijk zal strekken tot de aanschaffing van nieuwe arbeidsmiddelen en werktuigen, welke men kosteloos aan diegenen zal uitreiken, die aan de vereeniging mogten wenschen deel te nemen, waardoor deze voor eene onbegrensde uitbreiding zou vatbaar zijn. De verschillende maatschappelijke werkplaatsen zullen tevens de medewerking der kapitalisten niet slechts gedoogen, maar zelfs inroepen. Hun zal echter in geen geval eenig deel in de winsten der onderneming, maar alleen eene vaste, des noods bij de wet vastgestelde, rente ten goede komen. Het laat zich gemakkelijk gissen, voor hoeveel uitbreiding en ontwikkeling het stelsel, eenmaal op zulk eenen grondslag gevestigd, vatbaar is. De solidariteit, in elke werkplaats tusschen de verschillende werklieden bestaande, kan ligtelijk ook tusschen de verschillende werkplaatsen, waar dezelfde nijverheidstak geoefend wordt, in het leven worden geroepen, ja vloeit bijna van zelve voort uit de wijze, waarop de verschillende nieuwe werkplaatsen worden opgerigt, die telkens uit een deel van de overwinst der reeds bestaanden hun kapitaal erlangen. Die solidariteit zal eindelijk, krachtens de bepaling, waardoor elke werkplaats een deel der winsten afzondert, om de rampen te gemoet te komen, welke andere nijverheidstakken drukken mogten, weldra de geheele nationale nijverheid omvatten. Hoe rijk aan vruchten zulk een solidariteit zijn zoude, behoeft niet in bijzonderheden te worden aangewezen. Zij zou vooreerst voor elke bijzondere fabricatie de oprigting van eene centrale werkplaats mogelijk maken, ja medebrengen, waar niet slechts, door de zamenwerking der bekwaam- | |
[pagina 156]
| |
ste arbeiders, de kunst der productie tot eene hoogte zou gebragt worden, welke aan al de overige werkplaatsen ten spoorslag en voorbeeld tevens zijn zoude; waar niet alleen elke nieuwe uitvinding, waardoor de wijze van voortbrenging versneld, verbeterd of vereenvoudigd wordt, die thans slechts tot het voordeel van een enkelen ondernemer en vaak tot den ondergang zijner mededingers leidt, in het algemeen belang beproefd en aanstonds, aan al de inlandsche werkplaatsen medegedeeld zou worden; maar van waar men ook de algemeene belangen van den geheelen nijverheidstak zou kunnen overzien: de gelegenheden, zoowel tot gemakkelijker en min kostbare verkrijging der grondstof, als tot uitbreiding der débouchés, opsporen, het bedrog of de vervalsching der producten voorkomen, en het gevaar eener plotselinge overkropping der markt vooruitzien en lenigen, zoo men het al niet mogt kunnen afwenden. Vormde zich uit de verschillende centrale werkplaatsen een algemeen bewind of committee, en werd daaraan zoo al geene beslissende, althans eene raadgevende stem toegekend bij alle beraadslagingen, die het belang der nijverheid, zoo in de buiten- als binnenlandsche verhoudingen van den staat raken, geen geschikter middel om de belangen der geheele nationale nijverheid van een algemeen en onafhankelijk standpunt te kunnen overzien en behartigen, zou immer kunnen worden uitgedacht. De eenige vraag blijft, of inderdaad de wapenen, waarmede de concurrentie zal moeten overwonnen worden, daartoe vermogend zijn; of werkelijk de maatschappelijke werkplaatsen in den strijd, welken zij in het belang der gemeene zaak den particulieren ondernemers aan zullen doen, de zege zullen wegdragen. Die zege zal eene geheel andere zijn, dan in den tegenwoordigen strijd van allen tegen allen op het veld der industrie behaald wordt. Niet de ondergang der mededingende onderneming, slechts hare aansluiting aan de maatschappelijke werkplaats wordt bedoeld. Van den overwonneling wordt slechts gevergd, dat hij de wapenen overgeve, welke hij tegen de maatschappij bezigde: straks zal hij ze terug erlangen, om ze voortaan in de dienst dier maatschappij te gebruiken. Maar die zege, zal zij inderdaad verkregen worden? Bij louis blanc bestaat op dit punt geenerlei twijfel: de maatschappelijke werkplaats zou volgens hem op elke andere in hare inrigting zelve een onberekenbaar voordeel vooruit hebben. Door die inrigting toch zouden vooreerst alle arbeiders bij den bloei der onderneming een gelijk belang hebben, en dus aan de behartiging van hare belangen een ijver ten koste leggen, | |
[pagina 157]
| |
welken men elders vruchteloos van hen vorderen zoude; maar daarenboven zoude, wanneer er eenmaal zulk eene solidariteit tusschen de verschillende arbeiders bestond, eene eerste vrucht daarvan hunne zamenwoning zijn. Gemeenschap van werkzaamheden zou tot eene gemeenschap van behoeften en genoegens leiden. Dat zulk eene zamenwoning van meerdere huisgezinnen eene aanmerkelijke besparing ten gevolge zou hebben, behoeft geen betoog; ook de berekeningen van fourier gronden zich gedeeltelijk op deze onmiskenbare waarheid. Zoo zouden de arbeiders der maatschappelijke werkplaats voor een schijnbaar gering loon zich inderdaad al die genoegens en de bevrediging van al die behoeften verschaffen kunnen, welke in de tegenwoordige orde van zake aan den enkelen werkman ontzegd en slechts aan den kapitalist vergund zijn. Ik heb in korte trekken den inhoud doen kennen van een werk, dat in Frankrijk eenen grooten invloed geoefend heeft, en met meerdere of mindere wijziging de geloofsbelijdenis geworden is eener partij, magtig, zoo al niet door het aantal, althans door het talent en den ijver harer leden. Om aan de denkbeelden van louis blanc, welke zeker aan velen onzer lezers gewaagd en vreemdsoortig genoeg zullen voorkomen, regt te doen weervaren, was het noodig, ze tegen de stelsels van saint-simon en fourier over te stellen. Veel zeker is aan dezen ontleend: het geheele denkbeeld eener arbeidsregeling is misschien het eerst bij saint-simon opgekomen en door zijne discipelen uitgewerkt; de economische en maatschappelijke voordeelen der zamenwoning zijn vooral door fourier erkend. Het valt echter niet te ontkennen, dat hij de klippen, waarop zoowel het Saint-Simonisme als het Fonrierisme gestrand zijn, met voorzigtigheid heeft weten te ontgaan. Zijne arbeidsregeling komt der bestaande maatschappelijke orde veel nader dan die der vroegere socialistische stelsels, en heeft daardoor praktische voordeelen en eene mogelijkheid van uitvoering, welke hun vreemd waren. De burger wordt niet in den staat opgelost als bij de Saint-Simonisten; eene geheele omkeering van het tegenwoordig maatschappelijk stelsel, zonder welke de grootsche plannen van fourier voor geene verwezenlijking vatbaar zijn, wordt niet gevorderd. In zooverre is zeker door louis blanc eene groote toenaderingsschrede gemaakt, en juist de betrekkelijke geringheid zijner resultaten, in vergelijking met de grootsche uitkomst, door zijne voorgangers toegezegd, is een waarborg voor de meerdere kans op eene gelukkige verwezenlijking, welke zijne ontwerpen wacht. | |
[pagina 158]
| |
Toch mogen wij niet afzijn, de groote leemten op te merken, welke ook in het stelsel van blanc aanwezig zijn, en welke ons tot het gevoelen brengen, dat door hem misschien een groote stap gedaan is op den regten weg, maar zeker het doel niet bereikt is, en de vraag nog altijd verre van opgelost blijft. Onze twijfelingen betreffen vooreerst de wijze van uitvoering zijner plannen, waarover hij zelf met eene wel wat oppervlakkige gerustheid heenstapt. De waarborgen voor de zegepraal der maatschappelijke werkplaatsen op alle overige industriële ondernemingen dunken ons verre van afdoende. Het belang der werklieden is, de ondervinding kan het ons leeren, niet altijd eene genoegzame zekerheid voor hunnen meerderen ijver. Hunne zamenwoning, welke voordeelen zij ook moge aanbieden, kan daarenboven volgens het stelsel van louis blanc zelve, nimmer eene verpligte zijn; maar juist daarom biedt zijn ontwerp ook geenerlei zekerheid aan, dat zij werkelijk zal plaats hebben. Ook in den tegenwoordigen toestand der nijverheid zou zulk eene zamenwoning onmiskenbare voordeelen aanbieden, en toch is zij nergens in zwang. Misschien ligt juist hierin het bewijs, dat hare bezwaren hare voordeelen opwegen, zoo al niet overtreffen; en zoo de moeijelijkheid om zoo vele huisgezinnen in vrede en eensgezindheid met elkander te doen leven, en de behoefte, welke ook de armste mensch aan een eigen haard en aan het regt heeft om binnenshuis zijn eigen meester te zijn, eene oorzaak is, die tot nog eene dergelijke zamenleving verhinderde en belette, dan zien wij niet, hoe eenigerlei arbeidsregeling of de oprigting van maatschappelijke werkplaatsen dien toestand veranderen en die bezwaren opheffen zouden. De stelling, door louis blanc zoo gaaf aangenomen, dat de maatschappelijke werkplaats elke andere onderneming in den grond boren, en op het veld der concurrentie overwinnaar blijven zoude, dunkt ons te minder bewezen, wanneer wij het oog vestigen op de verpligtingen, welke hij zelve dier maatschappelijke werkplaatsen oplegt, die niet slechts aan elken arbeider een ruim en voldoend loon verschaffen, maar ook een aanzienlijk deel harer winsten tot andere doeleinden moeten opofferen. Maar wij gaan verder. In de gedachte, dat elke nijverheidstak voor oneindige uitbreiding vatbaar zijn zoude, en de maatschappelijke werkplaatsen zich zouden kunnen vermeerderen, zoolang zich slechts arbeiders aanbieden en men hun de arbeidsmiddelen kan verschaffen, ligt eene miskenning van het verband, dat tusschen voortbreng en verbruik bestaan moet. De eerste kan | |
[pagina 159]
| |
niet oneindig toenemen, wanneer het tweede binnen bepaalde grenzen besloten is, en dat er zulke grenzen bestaan, zal niemand ontkennen. Die grenzen kunnen zich zeker met der tijd uitbreiden: de vermeerderde welstand der arbeiders zal bij hen tevens nieuwe behoeften verwekken en hun de middelen verschaffen om die te bevredigen; maar niemand vleije zich, dat zulk eene omkeering aanstonds het gevolg eener nieuwe arbeidsregeling zou kunnen zijn. Daar dus, in den gewonen loop der zaken, de productie zich naar de consumtie regelt, en in eenigen gegeven nijverheidstak het aantal der bestaande fabrieken in den regel aan de vraag voldoet, welke er naar hunne voortbrengselen bestaat, zoude een eerste gevolg der oprigting van een aantal maatschappelijke werkplaatsen zijn, dat het evenwigt tusschen productie en consumtie verbroken, en de markt overvoerd werd. Daardoor zou natuurlijk de prijs der voortbrengselen dalen - welligt tot beneden het bedrag der kosten, welke hunne productie, ook onder de gunstigste omstandigheden, veroorzaken zoude. En waarmede zou de maatschappelijke werkplaats in zulk een geval hare verliezen dekken? Bij eene gewone onderneming wordt aan de arbeiders hun loon uitbetaald, om 't even, of er gewonnen dan verloren wordt. De winst of het verlies raakt slechts den ondernemer of zijne geldschieters. Maar zulk een reserve-kapitaal heeft in den aanvang de maatschappelijke werkplaats niet. De Staat heeft zich met den opbouw en de kosten, daaraan verbonden, belast; maar ook louis blanc zal niet vergen, dat de Staat ook de verliezen drage, of het verschil aanvulle, wanneer de winst onvoldoende mogt zijn, om aan de arbeiders een ruim loon te verschaffen. De door alle economisten zoo vaak aangewezen nadeelen, welke elke willekeurige en onnatuurlijke bescherming der industrie met zich brengt, zouden dan zeker hier in al hunne volheid aanwezig zijn, en de gansche instelling der maatschappelijke werkplaatsen zoude in eene bloote armverzorging ontaarden en onder het vonnis vallen dat eene gezonde staathuishoudkunde over alle dergelijke werkinrigtingen uitspreekt, waar slechts ten koste van den vrijen arbeid aan de armen bezigheid en loon verschaft wordt. Er bestaat nog een ander bezwaar. Louis blanc spreekt van eene leening, door den staat te heffen, om de eerste kosten der oprigting van zoodanige maatschappelijke werkplaatsen te bestrijden, maar gewaagt nergens van rentebetaling en aflossing. Zulk een renteloos voorschot kan zeker uit de opbrengst der gewone belastingen niet gevonden worden. De zoogenaamde | |
[pagina 160]
| |
leening zal dus eene gedwongen heffing dienen te zijn, waartoe wel vooral, zoo niet alleen, de meer gegoede burgers zullen moeten bijdragen. Zulk eene heffing echter, welke, wil men eenige vruchten van haar te gemoet zien, een hoogst aanzienlijk bedrag zal moeten beloopen, is niet veel anders dan eene onteigening van een deel der ingezetenen ten behoeve hunner minvermogende medeburgers, en hakt den knoop meer door dan zij dien oplost. Zeker is het onderscheid tusschen haar en eene eigenlijke lex agraria nog groot, maar zij overschrijdt toch de grens reeds, welke bij elke maatschappelijke hervorming moet worden in het oog gehouden, en binnen welke zich ook fourier en de Saint-Simonisten hebben weten te voegen, daar zelfs de laatsten hun stelsel niet op eene onteigening der levenden, maar op een algemeen erfregt van den Staat gevestigd hebben. Wij zouden in onze tegenwerpingen en bezwaren nog veel verder kunnen gaan, maar gelooven reeds genoeg te hebben aangevoerd, om de gebrekkigheid en onuitvoerlijkheid der ontwerpen van louis blanc, zoo als zij daar liggen, aan te toonen. Niet in hunne volledigheid ligt dan ook de oorzaak van den opgang, welken zij gemaakt hebben, noch de grond der belangstelling, welke zij verdienen. Hun belang ligt vooral in de omstandigheden zelve, waardoor zij in het leven zijn geroepen, in den tijdgeest, waarvan zij getuigen. Wij hebben bij den aanvang dezer artikelen den toestand der maatschappij geschetst, zoo als zij ons niet slechts door de socialisten, maar door haast allen die eenen ernstigen blik op haar geworpen hebben, geschilderd wordt. Het gevaar, waaraan ons die toestand vroeg of laat bloot stelt, hare onhoudbaarheid op den langen duur wordt meer of min helder overal gevoeld. Van dat gevoel zijn niet slechts de uitboezemingen van de dichters en redenaars der socialistische school, maar ook de verschillende stelsels, waarvan wij in deze bladzijden gewaagden, de vrucht. Met onwil hebben de mannen van praktischen zin vaak het oor afgewend van die heftige en onbestemde aanvallen op de bestaande maatschappij, die bij hunne bloot ontkennende rigting geen enkelen uitweg aanboden ter genezing der kwaal, welke zij schilderden. Saint-simon, fourier en owen zijn verder gegaan. Niet tevreden de zuilen der maatschappij door hunne heftige aanvallen aan het waggelen gebragt te hebben, hebben zij niet slechts tot een nieuwen bouw steenen aangebragt, maar, naar hunne eigene meening, dien bouw zelfs voltooid. Doch slechts weinigen waagden het, de oude woning, hoe gebrekkig zij zijn mogt, ja, schoon en- | |
[pagina 161]
| |
kelen hare spoedige instorting vreesden, te verlaten voor het sierlijk opgetrokken tooverpaleis, waarvan men voorzag dat het bij de eerste aanraking ineen zou vallen. Geene nieuwe maatschappij kan op de puinhoopen der oude worden opgerigt: elke verbetering moet eene trapsgewijze zijn; in het bestaande zelve moeten de kiemen eener aanstaande hervorming gezocht worden. De socialistische school heeft die waarheid leeren inzien, zij is van de absolute theoriën, door hare stichters ontwikkeld, allengs afgeweken en louis blanc heeft haar laatste woord gezegd. Dat woord houdt inderdaad het beginsel in, dat ten grondslag aan elke volgende hervorming strekken moet: regeling van arbeid, vereeniging der thans strijdende belangen van arbeid en kapitaal. Misschien zelfs ligt de eenige weg, om op eene vreedzame wijze tot de oplossing der gewigtige vraag te geraken, in het middel door louis blanc aangegeven, de vernietiging der concurrentie door de concurrentie zelve. Als voorstander dier beginselen verdient hij inderdaad, hoe hij dan ook in de toepassing op enkele punten gedwaald moge hebben, onze hoogste belangstelling. De tegenwoordige regeringloosheid der industrie leidt van zelve tot eene overheersching, zoowel van den arbeid als van de kleine kapitalisten, door de eigenaars dier reusachtige kapitalen, welke zich slechts in onzen tijd konden vormen en bewaren. Gaat zij haren natuurlijken gang, dan loopt zij op de concentratie van vermogen, invloed en magt in de handen van enkelen, op onderwerping en onderdrukking der overigen uit. Maar naarmate die gevolgen zich meer verwezenlijken, naar die mate neemt het getal dergenen, die bij het behoud eener zoodanige maatschappelijke orde belang hebben, af, en vormt zich in de maatschappij zelve een kern van haat en vijandschap, waardoor het geheele ligchaam bedreigd wordt. De vrees voor eene geheele vernietiging van wat men den gezeten middelstand pleegt te noemen, voor eene splitsing der geheele maatschappij in armen en in rijken, aan den eenen kant; het dreigende gevaar der verbittering, die de harten der verarmde bevolking begint in te nemen, der communistische woelingen, die men overal begint te ontdekken, aan den anderen kant, wekken de behoefte aan een beginsel, dat verzoenend tusschen de beide uitersten trede en aan de regtmatige eischen der mindere klassen regt doe weervaren, zonder de geheele bestaande orde van zaken, zonder de rust der maatschappij te bedreigen, zonder regten te schenden, met welker handhaving op den duur aller belangen gemoeid zijn. | |
[pagina 162]
| |
Wij hebben getracht de behoefte te doen kennen en tevens de wijze, waarop de verschillende socialisten getracht hebben aan haar te voldoen. Wij hebben tevens de werken gekenschetst van dengene, die in dezen het laatste woord gesproken heeft, en als het ware op de grenslijn tusschen economisten en socialisten staat. Verder reikte op dezen oogenblik onze bedoeling niet. De vraag zelve intusschen naar de mogelijkheid van zulk eene arbeidsregeling, de wijze waarop zij zich, althans gedeeltelijk, zou kunnen verwezenlijken, en de grenzen waarbinnen zij zich zou moeten bepalen, is, sints de algemeene aandacht door de schriften van louis blanc en anderen op haar gevestigd is, niet langer het domein eener bepaalde partij gebleven, maar is zoowel in Duitschland en Engeland als in Frankrijk een onderwerp van algemeene belangstelling geworden. Hare ontwikkeling evenwel vordert een betoog van grooteren omvang dan wij aan het einde dezer bladzijden, die oorspronkelijk geen ander doel hadden, dan om de algemeene aandacht in ons vaderland op een der belangrijkste mannen van het tegenwoordig Frankrijk te vestigen, daaraan wijden kunnen. Mogt ons dit slechts eenigermate gelukt zijn, wij achten ons doel bereikt en verschuiven eene opzettelijke behandeling van het groote vraagstuk der arbeidsregeling tot eene latere gelegenheid, liever dan in der haast een voorbarig oordeel te vellen over een onderwerp, dat eerst sints korten tijd de aandacht der bevoegden getrokken heeft en nog in de eerste phase zijner ontwikkeling verkeert. Blanc zelve staat als schrijver nog aan het begin zijner loopbaan, en schoon wij vertrouwen dat hij zijne beginselen niet verloochenen zal, over hare toepassing kunnen zich zijne denkbeelden nog wijzigen. Zulk eene wijziging zal hem welligt verder brengen van het terrein derzulken, die zich telken dagen op eene maatschappelijke hervorming voorbereiden, en in elk teeken aan den horizont der wereldgeschiedenis het signaal erkennen willen der verwezenlijking hunner plannen: zij zal hem daarentegen, vertrouwen wij, steeds nader brengen aan die partij, welke weldra overal onder de mannen van verlichten zin en ernstige wereldbeschouwing de meerderheid zal uitmaken, die in grondige studie der maatschappelijke feiten en gedurige toetsing der verkregene resultaten het middel zoeken, niet om de maatschappij van den eenen dag op den anderen te herscheppen, maar om de behoeften van hunnen tijd te leeren kennen en de rigting op te sporen, waarin zich de beschaving bewegen moet, zoo zij aan die behoeften voldoen wil. DE CLERCQ. |
|