| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Pligt en roeping der Vrouw. Een boek voor Vrouwen en Meisjes, door Mrs. Ellis. Naar de 20ste Engelsche Uitgave door K. Sybrandi. (Tweede Druk.) Amsterdam, J.D. Sybrandi.
Het is eigenlijk eene zeer overtollige en daardoor ondankbare taak, een werk aan te kondigen, dat in de oorspronkelijke taal niet minder dan twintig uitgaven en in de onze reeds de tweede mogt beleven. Het oordeel des publieks is daarover toch zoo gevestigd, is zoo ten gunste daarvan uitgesproken, dat men zich ter naauwernood behoeft voor te stellen, daaraan nog iets te kunnen wijzigen. Desniettegenstaande is het de pligt en roeping van een tijdschrift, dat zich ten doel gesteld heeft, om invloed uit te oefenen op het verstand en hart van zijne tijdgenooten, zulk een verschijnsel niet onopgemerkt te laten voorbijgaan, maar er, hetzij protest tegen aan te teekenen, al zou zijne stem ook zijn als die eens roependen in de woestijne, hetzij zich met de strekking te vereenigen, en de lezing daarvan aan te bevelen. Wij kunnen zoowel het eene als het andere in gemoede doen, zonder daarom het boek als litterarisch product al te hoog op te vijzelen, of de kracht onzer aanmerkingen daardoor te ontzenuwen.
Pligt en roeping der vrouw is zeker een weidsche titel, die veel belooft, ja veel meer dan de schrijfster ons geeft. Men zou, naar aanleiding van hem, het antwoord kunnen wachten op de vraag, waartoe de vrouw door haren natuurlijken aanleg en door haar karakter geroepen is? welke pligten de godsdienst en de maatschappij haar opleggen? en dat antwoord zou dus bijna tot eene anthropologische, philosophische, ethische, sociale verhandeling over de vrouw moeten uitgerekt zijn.
| |
| |
Maar alleen dit laatste vinden wij in het boek van Mrs. ellis, zoo als reeds uit de inhoudsopgave blijkt: het vrouwelijk karakter, de invloed der vrouw, de hedendaagsche opvoeding, kleeding en manieren, gezellig onderhoud, huisselijke pligten, gezellig verkeer (luimigheid, gemaaktheid, behaagzucht), openlijke meening (geldelijke omstandigheden, degelijkheid van karakter), verstandsontwikkeling, gebruik van den tijd, zedelijke moed. - Hoe verward deze inhoudsopgave ook moge zijn, hoezeer daarin noch plan en strekking van het werk, noch orde en regelmaat van de behandeling, noch gelijkmatigheid en volledigheid der deelen te herkennen zijn, zoo kan men er toch reeds zoo veel uit opmaken, dat de pligt en roeping der vrouw slechts in zooverre hier behandeld zijn, als de maatschappij, en nog meer het gezellig leven, haar die opleggen. Daarbij moet nog wel in het oog gehouden worden, dat de schrijfster alleen de vrouwen van de middelklasse als types voor hare schilderij gekozen, en daarbij de bijzonderheden van die uit de hoogste, zoowel als uit de laagste, buiten acht gelaten heeft. ‘Overzien wij,’ zegt zij, ‘onze natie als met éénen blik, en verdeelen wij de maatschappij in drie klassen, wat den rang betreft, dan gevoelen wij gereedelijk, dat de middelklasse zulk een groot deel van het verstand en de zedelijke kracht des lands in het algemeen omvat, dat wij haar gepastelijk de steunpilaar van onze sterkte mogen noemen; de voet, waarop zij rust, is de belangrijke klasse der arbeidzame armoede; haar sierlijk kapiteel is de adel en de groote wereld.’ - Naarmate Mrs. ellis nu hierdoor haar gebied meer beperkt heeft, kon men ook eene volledigere kennis daarvan bij haar onderstellen, en eenen breederen grondslag en naauwkeurigere details van haar verwachten. Daardoor zouden alle voortreffelijkheden en ondeugden van die middelklasse duidelijker voor den
dag gekomen, de teekening van hare hoofdsituatiën meer afgerond geworden en hare pligt en roeping daaruit als van zelf voortgevloeid zijn. Maar daarin is zij zeer te kort geschoten. Het hoofdstuk over het vrouwelijke karakter is zoo onvolledig als oppervlakkig, en bevat hoogstens slechts enkele kenmerken, waaruit men moeijelijk een geheel zou kunnen maken. Dit is te meer jammer, omdat de vele juiste opmerkingen, het heldere oog en de fijne tact, welke in die enkele trekken doorstralen, ons den zekersten waarborg geven, dat de schrijfster met een weinig meer studie en
| |
| |
mindere haastigheid ons een volledig beeld van het vrouwelijk karakter, zoo als men het in die klasse vindt, zou hebben kunnen leveren. Eenige aanhalingen mogen hier tot bevestiging dienen: ‘daar is iets in de liefde eener vrouw, dat het haar onmogelijk maakt, om zich tevreden te stellen, zoo lang zij niet iets gedaan heeft voor het voorwerp harer genegenheid. Ik spreek slechts van de vrouw in haar edelst en verheven karakter. IJdelheid kan zich vergenoegen met bewondering, en baatzucht voedt zich met ontvangene diensten; maar de liefde der vrouw is eene altijd opwellende, onuitputtelijke bron, die onophoudelijk van haar eigen geluk en overvloed moet mededeelen’ (bl. 7). ‘Doch wat de vrouw vooral onderscheidt, is het fijne zedelijke gevoel, dat zelfs hare niets beduidende en gewone handelingen bezielt; en hierin vooral ligt de oorzaak, dat zij zulk eene hooge plaats in het maatschappelijke leven bekleedt. De schijnbare koelheid en mindere voorkomendheid van vele onzer vrouwen moet beschouwd worden als een middel ter bewaring van de zuiverheid harer ziel’ (bl. 22). ‘Men beschuldigt onze vrouwen wel eens van stroefheid en van koelheid; doch onder hare mindere verfijning, onder het verlegene zelfs van hare manieren schuilt meermalen eene kieschheid, die hare handelingen in den gemeenzamen kring door het fijnste en verhevenste gevoel kenmerkt.’ - ‘Er zijn bloemen, die ons als in het oog springen en ons door de pracht harer schoonheid verbazen; wij staren er op, totdat wij er als door verblind zijn, en keeren ons af, terwijl wij ons enkel hare schitterende kleuren herinneren. Er zijn er anderen, die den wandelaar verkwikken door den zoeten geur, dien zij verspreiden; maar hij moet zoeken naar datgene, wat de oorzaak van zijn genot is. Hij vindt haar verscholen tusschen groene bladeren; zij moge minder schoon zijn, dan hij had verwacht, wat gedaante en kleur betreft; maar o hoe welkom is de
herinnering van die bloem, als het avondkoeltje andermaal hare welriekende geuren op zijne wieken draagt.’
Men ziet reeds uit het aangehaalde, dat het voornamelijk eene practisch-maatschappelijke strekking is, die de schrijfster met haar boek beoogt. Zij moest daarom meer hare aandacht vestigen op de standplaats, die de vrouw in de tegenwoordige maatschappij bekleedt, dan wel opden rang, dien zij, op grond van haren aanleg en van haar karakter, in de wereld beklee- | |
| |
den kon. Voor de vrouwen, voor welke zij schreef, is het at home het eigenlijke en engbegrensde gebied, waarop zij hare krachten te ontwikkelen en haren invloed uit te oefenen hebben. De schrijfster had meerdere van die situatiën kunnen aangeven en ze althans breedvoeriger moeten ontwikkelen. Want ofschoon zij de gevolgen van den invloed der vrouwen, op haren huisselijken kring uitgeoefend, tot op de ontwikkeling van het geheele zedelijke volkskarakter wil uitstrekken; ofschoon zij als ter loops herinnert, hoeveel de jeugd van de eerste opvoeding en leiding der vrouw te wachten heeft, en hoe daarvan de latere vorming van den mensch dikwerf grootendeels afhangt, zoo is zij toch in de behandeling van deze zoo rijke stoffe al te karig en oppervlakkig, en vult dan ook haar geheele hoofdstuk over den invloed der vrouw met algemeene aanmerkingen, met eenige al te verhevene declamatiën, en sommige minder goed volgehoudene beelden. Al willen wij den invloed, dien de vrouw op het zedelijk en godsdienstig karakter van den man kan hebben, niet zoo ver ophalen als Madame de Gravin agénor de gasparin, volgens wier werk: het huwelijk beschouwd in het licht des Christendoms, eigenlijk zij de beste en meest vermogende echtgenoote zijn zou, die, om hare huwelijkspligten te betrachten, zich de meeste zelfverloochening had moeten opleggen, hare natuur het meest geweld had moeten aandoen, en die het meest de Christelijke wedergeboorte noodig gehad en verworven had; dan toch ware er, indien men de zaak van een meer practisch standpunt en de vrouw meer als huisvrouw
en medgezellinne van den man beschouwt, meer over te zeggen geweest, dan wij hier vinden. Vooral geldt dit ook van de pligten en roeping der vrouw als moeder, uit welk oogpunt Mevrouw necker de saussure haar voornamelijk geschilderd en haren onberekenbaren invloed en onschatbare verdienste zoo krachtig en waar ontwikkeld heeft. Deze leemte in het werk van Mrs. ellis springt nog te meer in het oog, omdat haar hoofdstuk over de hedendaagsche opvoeding wederom minder de pligten en de roeping der vrouw ten opzigte daarvan behandelt, maar meer algemeene en soms minder practische aanmerkingen over het verkeerde dier opvoeding bevat. Dat zij daarbij niet altijd vrij blijft van overdrijving, en daardoor onregtvaardig wordt, moge de volgende aanhaling bewijzen: ‘hoeveel leeren de jonge meisjes op de school, wat haar later in het leven nimmer
| |
| |
weer te pas komt, of wat haar althans in hare omstandigheden hoogst waarschijnlijk nooit weer te pas zal komen? Dat men de uren, aan de muzijk besteed, door haar, die geen gehoor hebben, aan de teekenkunst, door haar, wie het aan het oog ontbreekt, aan het leeren van talen door haar, die later nooit eenige andere taal spreken of lezen, dan hare moedertaal, dat men al deze uren jaar op jaar bijeen telle, en welk eene som van verspilden tijd zal men verkrijgen, groot genoeg, om hem te bedroeven, die de waarde van dien tijd gevoelt en doordrongen is van het hooge belang, dat een goed gebruik maken van denzelven heeft!’ In de plaats van deze of gene nuttelooze aardigheden te leeren, zoude zij wenschen, dat onze meisjes bekend gemaakt werden met de meest in het oog vallende verschijnselen der meest gewone en dikwijls voorkomende ziekten, waaraan het menschelijke ligchaam blootstaat, en met de beste wijze van behandeling. Er is wezenlijk al genoeg bakers-natuur in onze Hollandsche vrouwen; de huisapotheek telt al genoeg middelen, om nog, even als zij, te wenschen, dat deze kennis tot algemeene (NB.) beginselen gemaakt worde, opdat het een belangrijk en hoogst nuttig vak van de opvoeding zou kunnen worden. Het is waar, dat over het algemeen de meisjes op de tegenwoordige scholen weinig voorbereid worden voor de pligten en werkzaamheden van den huisselijken kring, waarin zij naderhand zich zullen bewegen; het is waar, dat geene opvoeding eene goede en doeltreffende kan genoemd worden, die den mensch niet voorbereidt en geschikt maakt, om zijne bestemde plaats in de maatschappij op de best mogelijke wijze te bekleeden; het is waar, dat aankweeking van belangelooze welwillendheid het hoofddoel voor de opvoeding der meisjes moet wezen; maar het was niet genoeg, deze algemeene waarheden uit te spreken; er had ook tevens aangetoond moeten worden, dat de vrouwen uit den bedoelden stand hare pligt en roeping niet kennen, of althans
daaraan niet beantwoorden, indien zij dit kwaad onverbeterd laten voortduren; indien zij niet krachtdadig de handen aan het werk slaan, om dit gebrek te verhelpen en te wijzigen, of om aan te vullen, wat onze schoolopvoeding verkeerds heeft, of waarin zij niet voorziet. Van de middelen tot herstel, waardoor eigenlijk de pligten der vrouw gekarakteriseerd zouden worden, vindt men hier bijna niets.
Veel vollediger en practischer is het hoofdstuk over kleeding
| |
| |
en manieren. Gepastheid en overeenstemming is de grondregel, die bij de kleeding zoowel als bij de manieren in acht genomen moeten worden. ‘Eene verstandige beschouwing der zaak moet iedere vrouw leeren, waar de grenzen zijn, die zij zich moet stellen, en hoe zij het best zich zou kunnen kleeden, dat hare kleeding geene opmerkzaamheid trekt, en in overeenstemming is met haren stand, met haar voorkomen, met hare beschaving en manieren. Ook dit staat veel meer, dan men gewoonlijk denkt, in verband met de vervulling van hare gezellige, huisselijke en persoonlijke kleine pligten.’ Maar hier zal de schrijfster, vreezen wij, wel vele dames ziende blind, en hoorende doof gevonden hebben. Te midden van die eenvoudig practische opmerkingen en waarschuwingen trof ons die bombasterige overdrevene tirade (bl. 83), zoo als er trouwens in het werk wel meer aangetroffen worden, zeer onaangenaam: ‘Zie ginds op eenen afstand dat prachtige voorwerp, met al de kleuren van den regenboog, met juweelen en schitterende plooijen,
En bloemen, zoo schoon, als ooit vlinder verkoos.
Een gouden diadeem bekroont het geheel, en vederen versierselen doen zwakke zilveren draden glinsteren en golven en trillen bij elke beweging. Zeker bloeit daaronder een gelaat, als van flora, en zephyrus sluit zijne wieken bij hare nadering (foei!). Treed digter naar haar toe. Gij ziet geene gezondheid, geene jeugd, geene schoonheid; maar zwakke hulpelooze, ellendige vervallene grijsheid. Gij staart haar aan, en eene huivering overvalt u, want de dood grijnst achter haar, en gij hoort hem zegevierend uitroepen: zij is de mijne!’
Hoezeer er veel goeds in de twee hoofdstukken over het gezellig onderhoud moge bevat zijn, zoo hadden wij de schrijfster wel wat krasser en uitvoeriger willen zien te velde trekken tegen onze gedwongene theevisites, tegen onze lange diners en soupers, die bijkans alle middelen uitmaken, welke ons het gezellig onderhoud moeten bieden, en die, naarmate zij, zoowel ten opzigte der schotels als der gasten, uit meer heterogene bestanddeelen zijn zamengesteld, naar die mate verderfelijker zijn voor het ligchaam en meer verdoovend voor den geest, en naarmate zij meer het uitvloeisel van lastige convenance en ijdele pligtpleging kunnen geacht worden, naar die mate ook eminentere toonbeelden opleveren van aanstekelijke gezellige ver- | |
| |
veling. Doch welligt zijn deze in Engeland vermakelijker of was de schrijfster zoo wijs en zelfstandig, om er zich aan te onttrekken en zich tot een kleiner getal van vrienden of tot haren huisselijken kring te bepalen. Dáár althans schijnt zij regt tehuis te zijn, en dáár schijnt haar het harte over te vloeijen van warme belangstelling. Dáár maakt zij hare fijnste opmerkingen en dáár geeft zij haren besten raad, en meer dan een derde gedeelte van haar boek wijdt zij aan de beschouwing der pligten, die de vrouw dáár te vervullen heeft. Eerst zijn het eenige onmisbare eigenschappen en deugden, die zij op den voorgrond stelt; daarna ontwikkelt zij de verpligtingen, die zusters tegen elkander en tegen hare broeders te vervullen hebben; vervolgens toont zij den band aan tusschen de dochter en de ouders, en de pligten, die daaruit voortvloeijen, en eindelijk schroeft zij den pligt van welwillendheid, bedachtzaamheid en oplettendheid voor anderen in het huwelijk aan. Liefde voor anderen en zelfverloochening zijn de alpha en het omega van de geheele wetgeving, waaraan de vrouw hier onderworpen is en waardoor zij alleen gelukkig kan
zijn en geluk kan verspreiden. Zekerlijk steekt dit in den tegenwoordigen tijd zeer af van de stoute geloofsbelijdenis, waartoe george sand hare geslachtsgenooten wil overhalen, en waarbij, in plaats van zelfverloochening, vrijheid van allen zedelijken en maatschappelijken dwang gevorderd wordt, ten dienste van de bevrediging der onbeteugelde hartstogten; waarbij, in plaats van onderwerping, gelijke regten als voor den man; in plaats van huisselijkheid en deugd, dezelfde werkzaamheid, waartoe de man verpligt is, dezelfde roem, als waarvoor hij vatbaar is, en dezelfde ondeugden, die aan zijne natuur eigen zijn, geeischt worden. Ofschoon waarschijnlijk eene zoo stoute eeredienst der onnatuur geene openlijke belijdsters in ons vaderland te wachten heeft, zoo heeft toch zeker de lectuur van hare verderfelijke romans het vergif ongemerkt in menig hart uitgestrooid, waar het in stilte zijne wortelen kan geschoten hebben. Wij zouden hiertegen de eenvoudige, duidelijke en gemoedelijke opvatting van de roeping der vrouw, zoo als Mrs. ellis die ons ontwikkelt, willen stellen, en de gifplant zou reeds zeer stevig geworden moeten zijn, indien zij daardoor niet geknakt werd.
Ofschoon in de volgende hoofdstukken juist niet de duidelijkste orde in acht genomen is, zoo bevatten zij toch vele scherpzinnige opmerkingen en gepaste waarschuwingen, vooral tegen
| |
| |
eenige gezellige ondeugden, waaraan zoo vele vrouwen lijden, zoo als luimigheid, waardoor de gril van het oogenblik tot den regel des gedrags wordt gemaakt; gemaaktheid, dat bedrog, die tastbare naäping van datgene, waarvan men den schijn aanneemt om daardoor bewondering of sympathie te verwerven; behaagzucht, die eerste stap tot ontrouw en onzedelijkheid; slaafsche vrees voor de openlijke meening en doodelijke angst om in hetgeen men fatsoen noemt te kort te komen, waardoor de welvaart en het geluk van zoo menig huisgezin vernietigd wordt, enz., enz.
Doch wij eindigen, na al deze grieven tegen het vrouwelijk karakter, met eene wezenlijk zeer menschkundige verdediging van eenige zijner zwakheden: ‘Ja, het is naar het menschelijke oordeel de vergefelijkste, maar het is tevens de meest algemeene zonde der vrouw, dat zij onophoudelijk in aardsche voorwerpen een belang stelt, te groot voor haar geluk en door eene onverzadelijke liefde wordt gedreven. Zij moge, zoo veel zij wil, naar de toejuiching der wereld jagen, deze voldoet niet aan de behoeften van hare ziel. Zij moet iets hebben, waarop zij als te huis komt, een toevlugtsoord, zelfs bij den heldersten zonneschijn; een eigen altaar in den prachtigsten tempel. Zij kan niet eene van de duizenden zijn, die op den stroom des levens voortdrijven, onverschillig voor elkander. Eene eenzame eereplaats begeert zij niet. De wereld heeft geene schatten, die zij alléén zou willen bezitten. Dit is het ware karakter der door het te huis, dat zij zoekt, is in de harten van hen, die door genegenheid aan haar verbonden zijn. Zij weet, dat hare plaats in die harten niet kan behouden worden zonder gedurige moeite, en van daar de zorg, die zij besteedt aan dingen van gering belang; zij weet ook, dat zij in sommige gevallen gevaar loopt van te worden verjaagd door anderen; zij gevoelt misschien, dat zij niet verdient alléén in het bezit van zulk eenen schat te zijn, en van daar hare gedurige onrust en jalouzij. Het is mogelijk, dat zij uit dat hart verbannen wordt; want de menschelijke liefde is somwijlen verraderlijk; en van daar hare prikkelbaarheid en de uitboezemingen van ligt geraakt gevoel, waardoor zij de beschuldiging van bitsheid en wraakzucht op zich laadt.’
Nog vele dergelijke plaatsen zouden wij kunnen aanhalen. Doch genoeg om den wensch toe te lichten, dat dit boek nog in de handen van vele onzer vrouwen en meisjes moge komen
| |
| |
en daar de plaats innemen van zoo menigen flaauwen roman, ja zelfs van zoo menig overdreven godsdienstig geschrift. Het zal wel is waar noch door zijnen inhoud, noch door zijne taal eenen hevigen schok in haar gemoed te weeg brengen, maar het zal haar menige waarheid op nieuws en levendig in haren geest prenten, haar aan menigen pligt herinneren, dien zij tot nog toe verzuimd hadden; haar op menige goede eigenschap en deugd opmerkzaam maken, wier gewigt en invloed op haar eigen geluk en dat van anderen zij nog niet zoo duidelijk besefd hadden. Zij zullen daaruit de overtuiging kunnen verkrijgen, dat zij langs eenen eenvoudigen practischen en daarom zeer natuurlijken weg beter en zekerder aan het doel haars levens kunnen beantwoorden, dan door allerlei overspannene en gedwongene maximes aan te kleven en op te volgen, die aan hare natuur niet eigen zijn, die zij daaraan slechts voor eenigen tijd kunnen opdringen, maar die nimmer haar eigendom zullen worden, en daarom ook niets dan ziekelijke vruchten kunnen voortbrengen.
Wij zouden den uitgever, indien dat gebruikelijk was, dank kunnen zeggen voor de bijdrage, die hij tot bevordering der zedelijkheid van onze vrouwen geleverd heeft, maar vreezen, dat ook minder de zedelijke strekking, waarom het bij de boekannonces aangeprezen werd, dan wel eene meer materiele reden hem tot de uitgave daarvan zal bewogen hebben. Wij meenen die vrees te kunnen regtvaardigen, wanneer wij het lezend publiek herinneren, dat diezelfde uitgever, die Mrs. ellis bij ons geïntroduceerd heeft, om onze vrouwen en meisjes te leeren, hoe zij deugdzaam, lief en huisselijk moeten worden, onze jongelui door ainsworth laat leeren stelen, rooven en moorden en hun in jack sheppart de idealisatie zal geven van galg en rad. Wij willen dus liever den uitgever opmerkzaam maken, dat noch de druk, noch het papier, aan die eischen van sierlijkheid en fijnen smaak voldoen, die in een boek, dat uitsluitend voor vrouwen bestemd is, wel in acht genomen hadden mogen worden.
Ook de vertaling laat nog al iets te wenschen over. Zij is vaak stroef en gedwongen, gerekt en slepend, slordig en ongrammaticaal; zoo als pag. 89: ‘Helaas! helaas! dat onze vrouwen het immer hebben uitgevonden, dat zij zenuwen hadden!’ Pag. 9: ‘Waren dezelfde personen vroeg gewend aan ligchamelijke inspanning, vlug en vrolijk op zich genomen, bij den eersten
| |
| |
wenk, zonder vooraf te vragen, of die inspanning aangenaam zoude zijn, of niet, dan zou zij zelve een genoegen zijn geworden, en de weldadige oogmerken, waaraan zij dienstbaar kon worden gemaakt, bronnen van het hoogste genot.’ Soortgelijke stroefheden en nog ergere onnaauwkeurigheden in taal en stijl vindt men in menigte, zoo als blz. 2, r. 11, enz.; blz. 29, r. 8, enz.; blz. 31 (bijna geheel); blz. 33, r. 23, enz.; blz. 36, r. 5, enz.; blz. 38, r. 19, enz., enz.
Wij willen hopen, dat de heer sybrandi, indien dit werk nog meerdere editiën bij ons mogt beleven, zich wel, uit galanterie voor de Dames en uit liefde voor onze taal, met eene strenge en naauwkeurige revisie zal willen belasten, of, zoo hij zelf daartoe noch opgewektheid, noch kracht mogt gevoelen, ze dan wel aan eenen anderen zal willen opdragen.
|
|