| |
| |
| |
Reizen in Engeland en Wallis. Uit het Hoogduitsch van J.G. Kohl. III Dln. 281, 304 en 268 bll. in 8o. Te Amersfoort, bij W.J. van Bommel van Vloten. 1845 en 1846.
In onze eeuw van snelheid en beweging, van stoombooten en spoorwegen, waarin zich dagelijks de afstanden verkleinen, die landen en natiën voormaals scheidden, en steden en volkeren elkander telkens digter naderen, worden ook meer en meer die scherpafstekende trekken uitgewischt, welke weleer de bevolkingen der verschillende landen haast in zoovele onderscheidene menschensoorten splitsten. De algemeene beschaving, die zich over geheel Europa uitbreidt, slecht allengs de grenzen, weleer tusschen de verschillende nationaliteiten opgetrokken, en effent de velerlei hinderpalen, die vroeger alle toenadering in den weg stonden en belemmerden. Elk verlicht en wélopgevoed bewoner van westelijk Europa is tegenwoordig cosmopoliet in eene mate, waarvan de ouden geen denkbeeld hadden, wanneer zij zich op hun vrijzinnig wereldburgerschap beroemden. Gelijksoortigheid van vormen, van zienswijze, van kennis, wekt sympathie en belangstelling, waar vroeger wantrouwen en weerzin heerschten, en sinds de onbekendheid week, waarin men vroeger omtrent den vreemdeling en het vreemde land verkeerde, verdween ook de afkeer, welken men jegens beide koesterde. Er zijn er die meenen, dat onze tijd dien effeningsarbeid niet zal staken, eer zijn werk volkomen, en alle verschil van zeden, van regeringsvorm, van taal, opgeheven zal zijn; die in alle nationaliteit slechts een voorbijgaand verschijnsel, in dier ontwikkeling slechts eene periode van overgang zien, en in de verschijnselen van onzen tijd de wording willen onderscheiden eener wereldnatie, welker burgers in geene andere dan mathematische grenzen ingedeeld en door geene andere dan materiële afstanden zullen gescheiden zijn. Wij zullen hier de redenen niet ontwikkelen, waarom eene zoo platte gelijkvormigheid, die wij verre van wenschelijk zouden achten, ons, ook zelfs in eene verre toekomst, hoogst onwaarschijnlijk, ja onmogelijk dunkt. Wij zullen den lezer niet op het sterk geteekend
individualisme wijzen, niet slechts aan elken mensch,
| |
| |
maar ook aan elke natie, die werkelijk dien naam verdient, op het voorhoofd gedrukt, noch aan de gebeurtenissen herinneren, die juist te midden van het cosmopolitisme onzer dagen van den krachtigen voortduur, ja van de onverwachte herleving der verschillende nationaliteiten getuigen. Genoeg zij het voor ons tegenwoordig oogmerk, dat, zoo de toekomst ons met eene zoodanige nivellatie bedreigt, die toekomst nog verre verwijderd is, en de verschillende Europesche bevolkingen van onze dagen de kenschetsende trekken hunner individualiteit behouden hebben, schoon de hoekige vormen afgerond zijn, waarmede zich die individualiteit vroeger tegen die van andere natiën aankantte. De eigenaardigheden van het volkskarakter verloochenen zich nog nergens, schoon ze misschien minder op de oppervlakte liggen als vroeger, en wie van eene buitenlandsche reis geen ander resultaat medebrengt dan het tout comme chez nous, heeft stellig niet dieper dan die oppervlakte gezien.
Voor den opmerkzamen echter behoudt het reizen ook in die landen, welke in zeden en gewoonten het naast aan ons verwant en welker beschaving schijnbaar aan de onze gelijkvormig is, zijne belangrijkheid. Ja zelfs is men welligt thans, juist omdat de algemeene gang der zaken in den vreemde minder van dien ten onzent verschilt, en wij ons dus daar genoeg te huis vinden, om de verschillende elementen dier ontwikkeling te onderscheiden, en genoeg sympathie hebben voor den toestand in het algemeen om ons gaarne met de enkelheden bekend te maken, meer dan vroeger in staat die kleine onderscheidende trekken op te merken, waarop de stempel der nationale ontwikkeling gedrukt staat. Het is echter niet te ontkennen, dat het reizen, zoo als het door de ontzaggelijke menigte touristen gedreven wordt, die jaarlijks enkele bevoorregte streken van Europa doorzwermen, zelden dergelijke vruchten zal opleveren. De reisrouten, die ge, zoo ge den stroom volgt, langs trekt, hebben meestal alle karakter verloren. Stoombooten en spoortreinen, hotels en table d'hôte's hebben volkomen hetzelfde voorkomen, in welk land ge ze ontmoet. Voorts ziet ge bergen en rivieren, musaea en kerken in menigte, en zoo ge zin hebt voor natuur- en kunstschoon, kan uwe reis voor de ontwikkeling van uwen geest en de verfijning van uw gevoel zeker rijke vruchten dragen; maar de natie, die ge doortrekt, blijft u volkomen vreemd; de stroom van vreemdelingen vloeit en ebt af en aan, door
| |
| |
eene onoverkomelijke grens van de bevolking, waardoor zij zich beweegt, gescheiden, en zonder zich immer met de inboorlingen te vermengen. Wat leeren wij van de bewoners der Rijn- oevers kennen, hoe vaak we ook die rivier op en neder stoomen? Wat leert de massa Engelschen, die telken dage tegenwoordig, met hunne Murray's en long-views gewapend, te Ostende ontscheept, van België en de Belgen? Wat ziet men van de Zwitsers en de Italianen, dan juist het uitvaagsel van beide natiën, dat op den vreemdeling teert en sinds lang voor het Engelsche goud met zijne onafhankelijkheid ook zijne oorspronkelijkheid heeft verloochend. Ja, wat meer is, de tallooze vreemdelingen, die zich voortdurend in Frankrijks hoofdstad bevinden en daar vaak weken en maanden doorbrengen, zullen u, op hoogst weinige uitzonderingen na, willen ze opregt zijn, moeten bekennen, dat, zoo ze Parijs hebben leeren kennen, de Parijzenaars hun volkomen vreemd zijn gebleven. Het kost moeite buiten den magischen kring te treden, die overal den vreemdeling omgeeft en hem van alle aanraking met de natie, waarin hij verkeert, afsluit. Niet allen verkiezen het, en niet allen, die het gaarne zouden willen, gelukt het. Vandaar, dat niet slechts de verhalen van vele reizigers ons zoo weinig baten, om ons van de streken, welke zij doorgetrokken zijn, een zuiver denkbeeld te vormen, maar dat wij veelal van den toestand der natiën, welke wij zelve bezochten, onkundig blijven en tot de reisbeschrijving van enkele gelukkiger of geoefender touristen moeten omzien, om de beschrijving te vinden van menig nationaal verschijnsel, dat ons ontsnapte, of de verklaring van menig ander, dat ons duister bleef.
Zoo men echter al te vaak bij het bezoeken van vreemde landen omtrent den aard en den toestand der bevolkingen onverschillig is en onkundig blijft, bij eene reize door Engeland is dit zeker veel minder het geval dan elders. Bij een togt langs Rijn, Maas en Donau moge men om het betooverende der vaart de oeverbewoners vergeten; men moge bij het aanstaren der Alpgevaarten de natie voorbijzien, die zich aan den voet der ontzagwekkende gebergten ontwikkelt of hunnen rug bebouwt; men moge in Italië, opgetogen over de gedenkteekenen van het verledene, het tegenwoordige veronachtzamen; men zal het wel eens zijn, dat het belangrijkste, wat den vreemdeling in Engeland verbeidt, de Engelschen zelve zijn. Reizigers zijn daarenboven dáár zeldzamer dan elders, en hun doel is meest iets anders en ernstigers dan het bloote jagen naar afwisseling
| |
| |
en zingenot; vandaar dat men meer behoefte heeft zich aan de inboorlingen aan te sluiten en zich meer moeite geeft om bij hen ingeleid te worden. De scherpgeteekende nationaliteit der Engelschen eindelijk treft den bewoner van het vasteland veel sterker en wijkt veel meer van de zijne af, dan de nationaliteiten van het vasteland onderling verschillen. Vandaar dat in eene reisbeschrijving, die Engeland ten onderwerp heeft, de bewoners eene veel gewigtiger rol spelen dan in elke andere. Maar niettegenstaande dat alles, hoe belangrijke werken er ook over Engeland geschreven zijn, en hoe uitvoerig, van verschillende zijden en uit verschillende standpunten, deszelfs letterkunde, politiek, maatschappelijke instellingen en industriële ontwikkeling behandeld zijn, die geschriften, waarin als in een' breeden spiegel de geheele nationaliteit zich terugkaatst en den lezer ter aanschouwing gegeven wordt, zijn ook onder de vele Engelsche reisbeschrijvingen zeldzaam. En toch, niemand is geschikter zulk een beeld te ontwerpen dan de vreemdeling. De inboorling, hoeveel beter ook omtrent vele omstandigheden ingelicht, staat haast altijd op een veel ongunstiger standpunt.
Het onderscheid zal u aanstonds in het oog vallen, wanneer ge kohl's werken over Engeland en bulwer's England and the English naast elkander legt. Heezeer bulwer er zich op toelegge om het Engelsche karakter te doen uitkomen, hoe hij telkens zijne landgenooten tegen Duitschers en Franschen overstelle, hoe hij hen op elk gebied, op dat van letterkunde en staatkunde, in hunne maatschappelijke instellingen en in het gezellig verkeer volge, een zuiveren indruk van Engelsche nationaliteit zult ge door de lezing niet ontvangen hebben; ge zult omtrent velerlei zaken, Engeland betreffende, nader ingelicht zijn; maar de menschen, waarover sprake was, de karakters, die afgeteekend, de gebreken, die gegispt werden, troft ge ook vaak in uwe eigene omgeving aan; somwijlen was het u, alsof er over u zelven, over uwe eigene instellingen en inrigtingen sprake was. De rede ligt daarin, dat bulwer het nationale element niet van het algemeen menschelijke weet te schiften, en haast niemand kan dat, wanneer hij over zich zelven of zijn eigen volk spreekt. Zoowel ter onderkenning als ter afteekening der echt nationale trekken zijn het oog en de hand eens vreemdelings noodig.
Kohl daarentegen bezit in eene hooge mate zoowel de opmerkingsgave als de voorbereidende kundigheden, tot eene taak
| |
| |
als die, welke hij zich voorstelde, vereischt. Van eigenlijke geleerdheid, van diepte van onderzoek of inzigten, van eene hooge vlugt der verbeelding vinden wij weinig of geene proeven; evenmin is de observatiegeest, waaraan het hem zeker niet faalt, die fijne en microscopische ontleding der uitwendige voorwerpen, die werelden schept in waterdruppels en bronnen van aandoeningen en belangstelling ontdekt in de schijnbaar onbeduidendste en meest dagelijksche omstandigheden. Maar juist de mangel aan die hoedanigheden, welke wij vaak ten overvloede bij andere reisbeschrijvers aantreffen, geeft aan de werken van kohl een bijzonder belang. Hij vergt van uwen geest noch groote inspanning, noch warme sympathiën; hij geeft u avonturen noch mysteriën ten beste; hij stelt zijnen persoon zoo weinig op den voorgrond, dat ge den reiziger zelven, bij het lezen der reis, gedurig vergeet; maar juist door dat alles treden het land, de menschen, de instellingen zelve u te duidelijker in het oog; ge meent werkelijk mede te reizen, omdat juist die omstandigheden en inrigtingen, waarnaar ge zelve zoudt omzien, zoo ge u daar ter plaatse bevondt, u voor oogen gesteld worden; omdat juist die vragen beantwoord worden, welke gij zelve doen zoudt; omdat ge, in één woord, in kohl's werken bijeenvindt al wat een beschaafd, welonderrigt, helderdenkend en opmerkzaam mensch met vrije tijdsbeschikking en goede introductiën op de reize zien zoude. En daarom, zoo wij eene keuze moesten aanraden tusschen de velerlei werken over Engeland geschreven, en zoo het dengene, die onzen raad inriep, niet om eenig bepaald doel, hetzij staatkunde of letterkunde, industrie of natuurkennis te doen was, maar hij het eilandvolk en zijne huishouding in hun geheel wilde leeren kennen, en den algemeenen indruk wenschte te ontvangen, ter welker liefde zoo velen onzer de zee oversteken, wij zouden niet aarzelen de werken van kohl
verre boven alle anderen te stellen, welke ons immer in de handen kwamen.
Die werken zijn nu reeds vrij talrijk, schoon wij nog niet eens aan het einde zijn. Althans in het hierboven aangekondigde werk zegt de schrijver eene afzonderlijke beschrijving van Londen toe, van welker verschijning ons nog niets bekend is. Intusschen bezitten wij reeds, behalve de drie deelen over Engeland en Wallis, waarmede wij ons thans zullen ophouden, twee deelen eener reize in Schotland, twee andere over Ierland, een werk, getiteld: Land und Leute der Britischen Inseln, in
| |
| |
drie dikke octavos, en ter voltooijing der verzameling nog twee deelen: Skizzen aus den Britischen Inseln, waartoe ook de zuster des reizigers, ida kohl, medewerkte. - Vereenigd bevatten zeker die verschillende boekdeelen zoovele belangwekkende mededeelingen over Britsche zeden en toestanden, als men niet ligt elders bijeenvinden zal, en vooral laten zij een helderen indruk van het eigenaardige en exceptionnele der Engelsche nationaliteit achter. Die verdiensten zijn zij echter ook ten deele aan hunne uitvoerigheid verschuldigd, die den schrijver veroorloofde bij allerlei, ook bij de schijnbaar minstbeduidende omstandigheden, stil te staan, en een schat van details te vermelden, uit wier aaneenschakeling en verband het licht opgaat, dat zijne werken over de Engelsche nationaliteit verspreiden. De mededeelingen vooral, die in de twee laatste deelen van zijne Land und Leute voorkomen over het huisselijk leven der Engelschen, over de inrigtingen hunner woningen, hunner ligchaamsoefeningen, hunner clubs, hunner journalen en vele onderwerpen van dien aard meer, munten door eene verbazingwekkende naauwkeurigheid en volledigheid uit. De verdiensten van kohl als opmerker, welke men in zijne gewone reisverhalen, juist om de eenvoudigheid en natuurlijkheid der voordragt, weleens over het hoofd ziet, treden hier in het helderste licht. Het is echter niet wel mogelijk door uittreksels eenig denkbeeld van dien schat van opmerkingen en mededeelingen te geven. Daarenboven is het werk, dat wij destijds met groote belangstelling lazen, ons, terwijl wij deze regelen schrijven, niet ter hand. Wij moeten ons dus bij het hierboven aangekondigde bepalen, en zullen pogen onzen lezers eenig denkbeeld te geven van de gemakkelijkheid, waarmede de Duitsche reiziger hen door de verschillende en meest afwisselende tooneelen heenvoert.
Vooraf ga een woord over de magtige natie, wier beeld kohl heeft trachten te ontwerpen. Engeland en de Engelschen wekken gewoonlijk op het vasteland weinig sympathie. Zoo geïsoleerd als de Engelsche, die zijn tour on the continent maakt, daar staat in de steden en landen die hij doortrekt, en tusschen de reizigers, die met hem denzelfden weg volgen, zoo afgescheiden en op zich zelve staan de Britsche eilanden tegen het overig Europa over. Terwijl Fransche taal en zeden zich overal verspreiden en overal gereeden ingang vinden, blijft de Anglomanie eene zeldzaamheid. Jegens geene natie gevoelen wij ons vreemder dan jegens die fiere
| |
| |
eilanders, die, trotsch op magt en materiëlen invloed, op het Europesche vasteland sympathie noch welwillendheid zoeken. Tegenover den band, die nu reeds de natiën van midden-Europa omsnoert en vaster omsnoeren zal, naarmate de spoorwegen de materiële afstanden verkleinen zullen, staat Engeland, het gescepterde Eiland, zoo als het in shakespeare's Richard heet, als eene wereld op zich zelve.
Maar welk eene wereld! Zoek op de aardglobe het plekje gronds, dat den naam van Brittannië voert; hoe wordt het overschaduwd door vele andere eilanden over onzen aardbol verspreid, maar vooral door de magtige vastelanden, waarvan die eilanden slechts losgerukte onderdeelen schijnen! En toch de schepter, die van dat eiland uitgaat, weegt niet alleen zwaar in de balans van Europa, maar wordt over alle zeeën, in alle deelen der aarde, door alle natiën geëerbiedigd. Wat zijn de reusachtige rijken der Oostersche oudheid; wat de veroveringen van alexander den Groote; wat is de wereldmagt der Romeinen zelve, vergeleken bij dat wijduitgestrekte en alomverspreide gebied, dat het gezag van Koningin victoria huldigt? Indië, het Eldorado van de veroveraars der oudheid, reeds in de vroegste tijden het tooneel der zegetogten van bacchus, door alexander nooit volkomen veroverd, door de Romeinen naauw aangeraakt, buigt zich onder de Engelsche heerschappij. De talrijke vorstenstammen, die weleer onafhankelijk over de uitgestrekte bevolkingen van het magtige schiereiland heerschten, zijn betaalde beambten der Engelsche Oost-Indische Compagnie geworden, en hebben voor een schijngezag en eene ruime bezoldiging alle werkelijke magt en invloed opgegeven. Maar verder breidt zich van daar de steeds aangroeijende magt der Engelschen uit. Reeds beginnen zij zich ten Zuiden in het uitgestrekte eilandgebied der Indische zeeën hier en ginds te vestigen; reeds heeft ten Oosten het Britsche kanon de vastgesloten Chinesche havens opengesperd, terwijl ten noorden de woeste Indiaansche bergstammen telkens hunne onafhankelijkheid bedreigd en zich naar hooger gelegene streken heen zien gedrongen. Haast even merkwaardig daarenboven als dat Aziatische gebied, het moederland zoo veel malen in grootte en bevolking overtreffende, is de wijze, waarop het met dat moederland
verbonden is. Neem de wereldkaart ter hand en sla het oog op die rij van posten, welke, hetzij langs de punt van Afrika om, hetzij over den Isthmus van Suez, - de eenige schakel der keten, die nog aan Engeland ontbreekt
| |
| |
- de Heeren van Indië naar hun rijk overvoeren en daarmede in voortdurende gemeenschap houden: Gibraltar, Malta, Ascension, St. Helena, de kaap, en ge zult moeten erkennen dat geene gelukkiger aaneenschakeling had kunnen gekozen worden, al hadden de Engelschen zich het eerst toegeëigend wat hun in de wereld aanstond en slechts dan het overige aan hunne mededingers overgelaten. - En tevens, terwijl zich de Engelschen langs de Afrikaansche kust eene rij landingsplaatsen op hunne togten naar Azië verzekeren, bereiden zij het reusachtige werelddeel, waarvan als het ware slechts de uiterste grenzen door de Europeërs zijn aangeroerd, tot eene aanstaande kolonisatie voor, waarvan in het Kaapland reeds belangrijke proeven genomen zijn.
Zoo mogelijk is intusschen de ontwikkeling van het Angel-Saksische ras in het tegenoverliggende halfrond nog verbazender. De rijke buit, door Spanjaarden en Portugezen in de 15de en 16de eeuwen gemaakt, ontvalt allengs aan de handen, waarin hij zoo slecht bewaard was. Reeds is menige schakel der eilandketen, die Noord- aan Zuid-Amerika bindt, in handen der Engelschen overgegaan; reeds hebben zij in Yucatan en Guyana voet op het vasteland van Centraal- en Zuid-Amerika gezet, en wappert de Britsche vlag haast gebiedend in de talrijke havens der vroegere Spaansche en Portugesche koloniën, destijds met zoo wantrouwenden naijver voor de vreemde schepen gesloten. En Noord-Amerika! Zijn het de reusachtige ijsvelden, aan het gezag der Hudsons-baai-Compagnie onderworpen en door deze aan hare geweldige ondernemingen dienstbaar gemaakt, of de uitgestrekte en vruchtbare vlakten der beide Canada's, welke slechts op talrijker bevolking en geregelder ontginning wachten om de weelderigste vruchten af te werpen, die het meest onze bewondering verdienen? Maar wij hebben voor beide naauwelijks oog, overschaduwd als zij worden door de nergens of nimmer geëvenaarde ontwikkeling der Vereenigde Staten; en schoon daar thans de bedrijvige Yankees en the browny Mississippi-men met verachting op de old country nederzien, zij blijven daarom niet minder krachtige, schoon afgerukte en overgeplante loten van dien magtigen Angel-Saksischen stam, aan wien zij hunne beste sappen verschuldigd zijn, van wien zij die voortvarendheid en veerkracht ontvingen, die straks het geheele vasteland van Noord-Amerika aan hunnen overwegenden invloed onderwerpt.
Waar camoëns in zijne Lusiade den roem der Portugezen
| |
| |
schildert, magtig als zij waren in vier werelddeelen, voorspelt hij, dat, zoo er een vijfde bestond, het hun ten deele zou vallen. De voorspelling is vervuld, maar niet ter gunste van Portugal, dat thans zelve, door Engelschen invloed beheerscht, door Engelsche kapitalen ontgonnen, haast niets meer is dan eene Engelsche volkplanting, maar ter gunste der tegenwoordige meesters van Portugal. Azië, Afrika en Amerika waren reeds ten deele bezet en bevolkt, toen de drietand voor goed in de handen der Engelschen viel; de ontdekking van Australië is van latere dagteekening. Vandaar ook in Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland - wat treurige herinneringen aan vervlogen grootheid die namen bij ons wekken! - en over de geheele eilandzee, die zich aan beide aansluit, geen andere invloed of gezag als die der Engelschen. Een stroom van volkplanters, ten deele veroordeelde, ten deele vrijwillige, is uit Engeland op die landen gerigt en legt de kiem tot eene geheel nieuwe en vreemdsoortige volkplanting, geëigend aan een werelddeel, dat op zoo vele punten van alle overige verschilt en zoo vreemde natuurverschijnselen in dieren- en plantenwereld aan den beschouwer aanbiedt.
Maar de overblik dier uitgebreide bezittingen in vijf werelddeelen geeft nog slechts een gering en onvolledig denkbeeld van Engelands grootheid en magt. Het is veel minder uit een oogpunt van territoriaal bezit, dat Engeland zijne koloniën met ijverzucht bewaakt en op hunne uitbreiding bedacht is, dan om het belang van den handel, zoo met die koloniën zelve, als met de overige wereld. Men heeft te regt opgemerkt, dat de handel met Noord-Amerika, sinds de vrijwording dier voormalige koloniën, aan Engeland oneindig meer voordeelen heeft opgeleverd dan vroeger. En uit dat oogpunt beschouwd, hoeveel uitgebreider is dan de kring van den Engelschen invloed! Zoo het aantal kusten groot is, waar de Brit als gebieder aanlandt, talloos is de reeks der havens, welke hij als handelaar binnenzeilt. Welk rijk ter wereld, waar Engelsche schepen en Engelsche goederen vreemd zijn, welk strand, dat de Engelsche vlag niet begroet, sinds de muur doorgebroken is, die China van de overige aardbewoners scheidde, een voorbeeld, dat weldra door Japan zal moeten gevolgd worden. Zoo is dat handelsgebied, waarom het der Engelsche natie eigenlijk te doen is, niet alleen tot hare koloniën beperkt, maar over de geheele aarde uitgebreid - eene heerschappij, voordeeliger en duurzamer dan die, welke
| |
| |
door veroveringen verworven wordt; want zij is op de behoefte gegrondvest, welke overal aan Engelsche waren, straks aan Engelsche kapitalen bestaat, en, terwijl zij geenerlei kosten van bestuur vordert, werpt zij slechts te rijker voordeelen en winsten af.
Het mag belangrijk heeten, in de werkplaats, van waar zoo vele der behoeften eener geheele wereld bevredigd worden, te worden toegelaten, de markt te bezoeken, waar al de volkeren der aarde zich ter hunner keuze vaak van de eerste benoodigdheden des levens voorzien; maar vooral is het belangrijk, de kooplieden zelve te leeren kennen, wier handelsgeest en nijverheid eene zoo beslissende zege over al hunne mededingers behaalde, de koningen der wereld in hunne werkzaamheden te bespieden, en zoo mogelijk het geheim te raden, waaraan zij hunne aanhoudende zegepralen op de velden van industrie en handel verschuldigd waren, tot de oorzaken op te klimmen, die zulke verbazende uitwerkselen na zich sleepten.
Eene eerste omstandigheid, die zelfs bij eene oppervlakkige beschouwing der Britsche eilanden onze bevreemding wekt, is het gebrek aan homogeniteit der bevolking. Dat eene natie van 26,000,000 menschen eenen invloed over de geheele wereld uitoefent gelijk door Engeland geoefend wordt, dat zij over talrijke koloniën, het moederland veelmalen in uitgebreidheid en bevolking overtreffende, heerscht, en over de wereldzee zelve gebiedt, is op zich zelve verwonderingwaardig genoeg. Maar men verwacht dan althans bij die natie éénheid van afkomst, van neigingen, van streven, te vinden, waardoor zij tegenover de geheele wereld, vast aaneen gesloten, een nieuw bewijs leveren zou, hoeveel men met vereenigde krachten kan uitwerken. Het tegendeel vindt in de Britsche eilanden plaats: de verschillende stammen, over die eilanden verspreid, hebben van den aanvang der Engelsche geschiedenis af in krijg en onmin geleefd, en zoo allengs een dier stammen een beslissend overwigt heeft verkregen, het is er verre van af dat alle tegenstand voor goed zoude gebroken zijn. Integendeel zijn de onrustigste en gevaarlijkste onderdanen van Koningin victoria niet in de verafgelegene streken waar haar schepter geëerbiedigd wordt, maar veel meer in hare nabijheid te zoeken.
Het is van algemeene bekendheid, van hoeveel verschillende volksstammen, die elkander in den loop der tijden zijn opgevolgd, het tegenwoordige Engelsche volk het nakroost is. De
| |
| |
Celtische stam, welke oorspronkelijk de eilanden bevolkte, werd achtereenvolgens overvallen en vervangen door Romeinen, Angelen en Saksers, Deenen en Normandiërs. Minder algemeen misschien heeft men er echter op gelet, dat aanvankelijk die verschillende elkander opvolgende veroveraars zich weinig verder uitbreidden dan over het eigenlijk gezegde Engeland, en een gedeelte der laaglanden van Schotland. Binnen die grenzen was daarentegen dan ook hun overwigt, vooral dat der Angelen en Saksers, van dien aard, dat de oorspronkelijke bevolking haast geheel voor de aankomelingen plaats maakte of zich onder hen verloor. Zoo vonden de Normandiërs het overschot der gekruiste Romeinen en Celten haast geheel door Angelen en Saksers, die zich sinds op nieuw met de Deenen vermaagschapt hadden, verdrongen, en van dien tijd af kent de geschiedenis, zoo als zij zich vooral sinds walter scott ontwikkeld heeft, geene andere bewoners van het eigenlijk gezegde Engeland meer, dan de Saksers en de Normandiërs, veroverden en veroveraars, die langen tijd in halfgesmoorden, maar ook vaak uitbarstenden wrok naast elkander woonden, maar wier afkomelingen, allengs de oude veete hunner vaderen vergetende, zich met elkander verzwagerden, en uit wier verbroedering de john bull's onzer dagen zijn voortgesproten. Maar terwijl de oorspronkelijke bewoners der Britsche eilanden in Engeland voor vreemdelingen plaats maakten, hielden zij elders stand, en bewaarden, met uitzondering van eenige voorbijgaande betrekkingen met de Deensche en Noorsche zeeroovers, de zuiverheid van hunnen stam. Terwijl Engeland aan de Anglo-Normandiërs verviel, bleven zij in de hooglanden van Schotland, in Ierland en in Wallis gevestigd. Zoo stonden op nieuw, nadat ook de laatste sporen van den inval van willem den Veroveraar in Engeland uitgewischt waren, over
den geheelen omvang der Britsche rijken twee stammen tegen elkander over, tusschen welke in de eng beperkte ruimte, waarbinnen zij begrensd waren, de aanleidingen tot strijd veelvuldig zijn moesten, en weldra, zoo geene spoedige verbroedering volgde, een geweldige volkshaat zich ontwikkelen moest. Dit was dan ook het geval. Eeuwen lang gewagen de geschiedrollen van Engeland en Schotland haast enkel van onderlingen krijg; tusschen de grensprovinciën der beide rijken is haast geen oogenblik van vrede. Zelfs nadat beide natiën eindelijk onder één schepter vereenigd zijn, blijft, bij onverminderden nationalen tegenzin, het zwaard ook niet altijd in de scheede, en zoo de laaglanden zich allengs met Engeland ver- | |
| |
eenzelvigen, de tegenstand in de Highlands duurt tot aan het einde der vorige eeuw voort - een tegenstand, vereeuwigd in de werken des mans, die er de nationaal-dichterlijke zijde zoo gelukkig van wist te vatten. Even bloedige, maar nog treuriger bladzijden levert de geschiedenis van Ierland op: het was hier geen strijd tusschen twee magten, die elkander opwogen; het was hier eene stelselmatige verdrukking, eene gewetenlooze dwingelandij aan de eene zijde, wanhopige en barbaarsche wederstand aan de andere. Aan nationalen afkeer paarde zich weldra godsdiensthaat, de burgeroorlog steeg alras tot de woede van een verdelgingskrijg, en wie durft bepalen, hoe spoedig misschien weêr dergelijke tooneelen ophanden zijn? Althans dat nog na zoo vele eeuwen het veroveringswerk van hengist en horsa in Ierland niet voltooid is, bewijst de wrevel, waarmede men op de talrijke Repeal-meetings den Engelschen nabuur zijne vreemdelingschap blijft verwijten, en hem nooit met een anderen naam dan met dien van den Saxon bestempelt. In Wallis, zoo veel armer aan bevolking, zoo veel naauwer door Engeland ingesloten, kon de
tegenstand der Celten zoo heftig niet zijn. Althans zij sloeg minder dikwerf tot dadelijkheden over, schoon nog in de laatste jaren de strooptogten der Rebeccaïten het bewijs leverden, dat ook hier nog een kern van oorspronkelijken tegenstand aanwezig was. Maar zoo het verschil van nationaliteit tot minder bloedige uitkomsten leidde, het komt er niet te minder sterk om uit. Na zoo vele jaren van eene zoo veel naauwer vereeniging, als aan Ierland of Schotland ten deele viel, heeft Wallis nog zijne eigene taal en zeden en volkskarakter, en biedt nog al de eigenaardigheden eener geheel afgescheidene en oorspronkelijke natie aan.
Heeft echter het Germaansche beginsel nog geene volkomene zege op het Celtische behaald, en zijn er na zoo vele eeuwen nog overblijfsels van de oorspronkelijke bewoners der Britsche eilanden aanwezig, niet alleen in enkele gebruiken en overleveringen, maar in de geheele rigting van den volksgeest: die zege kan op den langen duur, althans op het eiland van Groot-Brittannië zelve, niet uitblijven. In de hoogere standen en vooral in de steden begint de Anglo-Normandische nationaliteit uitsluitend te heerschen, en om de eigenaardigheden van Schotsche en Waalsche dialecten en zeden aan te treffen, moet men zich steeds dieper in het land en bij eenvoudiger menschen begeven. In elk geval, welke sympathie wij voor de dichter- | |
| |
lijke rampen der Highlanders en het bittere lijden der Ieren moge hebben, de Engelsche natie, van wier grootheid en wereldheerschappij ik zoo even eene ruwe schets beproefde, moeten wij onder de afstammelingen der Anglo-Normandiërs, onder de Engelschen pur-sang zoeken. Van daar, dat ook kohl van Ieren, Schotten en Waalschen slechts als uitzonderingen op den Engelschen nationaal-typus gewaagt, aan welks teekening hij zijne veelzijdige gaven gewijd heeft.
Zoo echter de nationale contrasten onder de bevolking der Britsche eilanden, die vroeger aan de ontwikkeling van Engeland's grootheid zeker geene geringe zwarigheden in den weg gelegd hebben, allengs beginnen ineen te smelten, er is eene andere soort van niet minder bevreemdende contrasten op den bodem van het volksleven der magtige natie aanwezig. Wij zijn gewoon, zoowel tusschen de verschillende staatkundige en maatschappelijke instellingen van een volk onderling, als tusschen die instellingen en den stoffelijken en zedelijken bloei van dat volk, eenig bepaald verband te zien; maar welke denkbeelden wij ons omtrent dat verband gevormd hebben, wij zien ze haast allen in het voorbeeld van Engeland tegengesproken en gelogenstraft. Wij ontmoeten daar een' graad van staatkundige ontwikkeling en individuele vrijheid tevens, zoo als wij ze elders in Europa vruchteloos zoeken zouden, te midden eener maatschappij, die in het verledene wortelt, en, met uitzondering van enkele nieuwe wetten, het oorspronkelijke feudale karakter nog in volle zuiverheid behouden heeft, te midden van instellingen, die grootendeels nog van de tijden van alfred, van willem
den Veroveraar of van hendrik de eerste dagteekenen. Wij vinden eene afgodische vereering van het koningschap naast eene strenge beperking van het gezag en den invloed der kroon - eene aristocratie, magtig en gevestigd als geene andere, tegenover eene krachtige ontwikkeling van het democratisch beginsel, - een overwegenden invloed van den grondeigendom naast mobiliaire rijkdommen en kapitalen, gelijk zij nergens elders worden aangetroffen, - eene schaarsch geëvenaarde gelijkheid van regten, tegenover de scherpstafstekende ongelijkheid van rang - de volstrekte suprematie eener nationale kerk naast eene ontwikkeling van godsdienstige secten en gezindheden, wier aantal misschien alleen in Amerika overtroffen wordt. Wij zien eindelijk in een rijk, welks uitgebreidheid, naar de op het vasteland geldende denkbeelden, eene krachtige centralisatie onvermijdelijk moest maken, eene verbrokkeling van de uitvoerende en
| |
| |
regterlijke magt, die overal elders tot verwarring en regeringloosheid lijden zou.
Zonder de oorzaken van die velerlei tegenstrijdigheden in de geschiedenis op te sporen, valt het ieder op, hoe krachtig een bewijs zij zijn voor het levensbeginsel, dat in het Engelsche karakter aanwezig is en door geenerlei schijnbaar nadeelige en verderfelijke omstandigheden kan worden uitgedoofd. Er moet een hooge ingenomenheid met, een diepe eerbied voor individuële vrijheid bij een volk aanwezig zijn, dat die vrijheid bewaren kon, trots den invloed en het gezag van koningschap en aristocratie. Er moet een zeldzame ijver en werkzaamheid gevonden worden bij eene burgerij, die in schaduw eener wetgeving, welke alle grondbezit voor immer in de handen der aristocratie bevestigt, zich zulke aanzienlijke kapitalen en goederen verwerven kon. Er moet een overvloed van godsdienstig leven aanwezig zijn, waar, naast eene heerschende kerk, die elders veelal zelve insluimert en onverschilligheid om zich verspreidt, zoo vele godsdienstige genootschappen ontstaan, zelve vol kracht en leven, en dat leven ook bij de staatskerk aanvurende en wakker houdende. Maar er moeten eindelijk - en hier vooral komt de schoonste zijde van het Engelsche volkskarakter uit - krachtige beginselen van orde en burgerzin verspreid zijn onder een volk, dat vatbaar zal zijn voor zulk een zelfbestuur, als in vele gevallen de Engelsche natie werkelijk oefent. Wij zouden, vooral ten bewijze van dit laatste, belangrijke bijzonderheden kunnen aanhalen, waaruit ten overvloede blijken zou, hoe weinig de tusschenkomst der hooge regering, die zich zelve elders, zelfs ter regeling der geringste locale belangen, zoo onmisbaar acht, dit werkelijk is en hoeveel elementen van organisatie in het volk zelve voorhanden zijn, wanneer men slechts hunne ontwikkeling door geene gedwongen werkeloosheid belemmert en verhindert. Maar wij gevoelen, dat het tijd wordt, het veld der algemeene beschouwingen, waarop wij reeds te lang ronddwaalden, te verlaten en in de weinige bladzijden, die ons nog overig zijn, ons
meer bepaald met het werk bezig te houden, ter welks aankondiging wij de pen opnamen en dat wij bijna uit het oog verloren.
Reeds herinnerden wij den lezer, dat hij, zoo het hem lust den schrijver op zijne reize te volgen, Londen niet aan zal doen. Trouwens, die stad, eene wereld op zich zelve, bij welker beschouwing en beschrijving, zich zoo vele vragen opdoen, verdient eene afzonderlijke behandeling van de uitvoerige pen,
| |
| |
waaraan wij reeds vroeger eene dergelijke monographie over Petersburg, welker vertaling wij ter loops HH. uitgevers kunnen aanbevelen, te danken hadden. Zoo wij echter Londen voorbijgaan, menige andere stad van merry old England ontsluit zich voor onzen blik. Door Birmingham, Stafford, Chester, Liverpool, Carlisle, Newcastle, Durham, York, Wakefield, Oxford, Salisbury, Eton, Wincester en Portsmouth, worden wij beurtelings rondgeleid en bijna het geheele tweede deel is aan de naauwkeurige teekening der reusachtigste van alle fabrieksteden, van Manchester gewijd. Veel zorg heeft de schrijver ten koste gelegd, om eenen zuiveren indruk van het industriële Engeland, zoo als het zich in fabrieksteden en fabriekdistricten vertoont, bij den lezer te wekken. Als in eene welgeordende werkplaats, vindt ge, uit dat oogpunt Engeland overziende, aan elke industrie een bepaald district, eene eigene stad toegewezen, eene afscheiding, die eene geregelde arbeidsverdeeling - dat eenvoudige hulpmiddel dat tot zulke verbazende uitkomsten leidt - in de hand werkt; ja met dezelfde naauwkeurigheid, waarmede in elke fabriek de verschillende bewerkingen, welke de ruwe waar achtereenvolgens ondergaat, eer zij als voltooid product de werkplaats verlaat, aan verschillende werklieden opgedragen, en vaak in verschillende zalen gedreven worden, ziet ge het groote werk der nationale productie onder de verschillende steden en gewesten des rijks gesplitst. Zoo treft ge bijv. in het westelijk gedeelte van York, vooral in de stad en den naasten omtrek van Leeds, de wolspinnerijen en laken weverijen aan; zuid westelijker ligt Manchester, de hoofdstad der reusachtige katoen-fabricatie; Sheffield bewerkt het staal; Wolverhampton smeedt het ijzer; Birmingham vervaardigt in zijne duizenden groote en kleine werkplaatsen die ontelbare soorten van kleine
metalen voorwerpen, welke de Engelsche hand-ware heeten en waarvoor in onze taal de passende benaming ontbreekt. Rondom en in Burslem rooken de tallooze ovens der pottenbakkerijen, terwijl het noordoostelijk gelegen district van Northumberland bijna geheel door de delving, behandeling en verzending bloeit en bestaat dier steenkolenmassa, welker verstoking de duizenden stoomwerktuigen door geheel Engeland in beweging zet, en den rookwolk wekt en voedt, die over geheel het nijvere eiland ligt uitgebreid.
Even scherp zijn fabriek- en handelsteden gescheiden en aan elk van deze is weder bijna uitsluitend de handel met dat land toebetrouwd, waartoe hare ligging haar de meeste geschiktheid geeft.
| |
| |
Denk u die velerlei steden en distrikten, elk opgevuld met tal van werkplaatsen, waarin eene bepaalde soort van voortbrengselen verschillende bewerkingen ondergaat of de verschillende onderdeelen van die soort worden toebereid - aan elkander verbonden door talrijke spoorlijnen, waarvan sommige het eiland in zijne volle breedte doorsnijden, andere in breede vertakkingen tot de afgelegen deelen doordringen; andere weder reeds digt aaneengelegen steden en gehuchten nog nader verbinden en slechts tot vervoer van werklieden en fabriekgoederen van de eene werkplaats naar de andere dienen, en ge zult u een beeld kunnen vormen van de rustelooze en onophoudelijke arbeidskoorts, waarin zich Engeland voortdurend bevindt.
Somwijlen eischte de ligging van eenig gewest gebiedend, dat eene bepaalde tak van nijverheid daar gedreven werd. Zulks was wel voornamelijk het geval met de kolenstad New-Castle, gelegen als zij is op uitgestrekte kolenbeddingen, die zich over aanzienlijke gedeelten der distrikten Northumberland en Durham, tusschen de beddingen der rivieren, welke die gewesten doorstroomen, uitbreiden. De geheele massa der brandstof, welke in die breede schatkamers verzameld is, wordt door den bekenden Engelschen statisticus macculloch, op 900 millioen tonnen geschat, terwijl voor het gebruik van Engeland alleen, buiten wat naar het vasteland verzonden wordt, uit de bergwerken, die de stad omringen, jaarlijks 5 millioen tonnen gedolven worden. Slechts de openingen der mijnen, die men overal tusschen lagchende weilanden of welige akkervelden aantreft, maken den reiziger met den aard der landstreek bekend; want boven op den grond ploegt en spit de landman, terwijl onder den bodem de mijngraver wroet en delft. In de bergwerken zelve, digt aan den mond, worden de kolen reeds geschift, van vreemdsoortige zelfstandigheden gezuiverd en ter verzending gereed gemaakt en van daar, meestal met spoortreinen, naar de oevers der rivier de Tijne vervoerd, welke naar New-Castle heenstroomt en zich daar in zee stort. Eene moeijelijkheid, die te overwinnen bleef, was de steilte, welke den rivieroever tot in de stad zelve eigen is. Men is die zwarigheid te boven gekomen op eene wijze, die van de reusachtige vindingrijkheid en ondernemingszucht der Engelschen eene te eigenaardige proeve levert, om ze hier te verzwijgen. Wij zullen hare beschrijving in de woorden van kohl zelve geven.
‘De spoorweg, langs welken de kolenwagens aankomen, voert
| |
| |
niet slechts tot aan den rand van den hoogen oever, maar loopt op een hechten, stevigen, van balken vervaardigden steiger eenige voeten in de lucht voort, zoodat het uiteinde geheel boven de rivier zweeft en de schepen vlak daaronder ten anker kunnen liggen. Is de wagen op dat punt gekomen, dan wordt het geheele in de lucht zwevende stuk van den spoorweg losgemaakt, en, door middel van lange kettingen en groote ijzeren armen, die in de lucht een boog beschrijven, met wagen, kolen, voerman en al, van den 80 voet hoogen oever in het schip nedergelaten. Zware tegenwigten, die met den last zelve evenwigt maken, regelen de snelheid van den val. Daar de wagens derwijze zijn ingerigt, dat de voerman slechts ééne pen heeft uit te rukken om den bodem te doen loslaten en de geheele vracht in het schip te laten storten, en wijl terstond daarop het stuk van den spoorweg met den ledigen wagen weder even snel naar boven gaat, geschiedt de geheele zaak op eene even vaardige als verrassende wijze, en kan door deze inrigting, welker bestuur slechts den bijstand van twee menschen vereischt, het grootst mogelijke schip in een betrekkelijk korten tijd worden volgeladen.’
Dergelijke scheepsladingen gaan er jaarlijks zes duizend, alléén uit de haven van New-Castle, naar de verschillende havens van Engeland, en ook de bemanning dier schepen, bijna uitsluitend inwoners van Durham en Northumberland, worden onder den algemeenen naam van kolenwerkers (colliers) begrepen, onder welke klasse dus niet slechts haast de geheele bevolking van New-Castle, maar ook een aanzienlijk gedeelte van de bewoners der omstreken, te rangschikken valt.
Gelijk de kolenbedding over het lot van New-Castle beslist heeft, heeft de nabijheid der ijzermijnen reeds van oudsher aan Staffordshire, waarvan Birmingham het voorname middelpunt is, de bewerking van dat metaal aangewezen. Reeds camden, die oudtijds eene Latijnsche beschrijving van Engeland vervaardigde, noemt die stad eene van aanbeelden weêrklinkende (incudibus resonans). Nog dreunt zij als vroeger van den hamerslag; maar die hamers zijn eenerzijds tot zulke onzaggelijke mokers geworden, dat zij slechts door stoomkracht in beweging kunnen worden gezet, en zijn anderdeels in zulke keurige hamertjes en vijltjes, polijst- en slijpsteenen verbrokkeld, dat de aeloude Birminghamsche smeden met moeite in de zamengestelde werktuigen onzer dagen, de hamers en aanbeelden erkennen zouden, welke tot hunnen eenvoudigen arbeid ver- | |
| |
eischt werden. Eene bijzonderheid, waardoor zich de Birminghamsche industrie van die van al de overige Engelsche fabrieksteden onderscheidt, is het ontzettend aantal der fabrieken, waarvan natuurlijk de betrekkelijk geringere omvang der enkele werkplaatsen het gevolg is. De verdeeling van den arbeid, welke elders in hetzelfde gebouw plaats heeft, wordt hier dan ook op eene andere wijze in toepassing gebragt. Elke fabrijkant houdt zich met de bewerking eener bijzondere soort van voortbrengselen of van eenig bepaald gedeelte van eenig voortbrengsel op, en die schifting van soorten en deelen wordt tot eene hoogte gedreven, waarvan men buiten Engeland en ook dáár buiten Birmingham vruchteloos een voorbeeld zoeken zoude. Eene bloote inzage van den Birminghamschen beroeps-almanak leidt in dit opzigt tot verbazende ontdekkingen; kohl geeft verscheidene voorbeelden op; een daarvan, de geweermakerij betreffende, nemen wij van hem over. Men ontmoet in Birmingham afzonderlijke geweerloopmakers, geweerloopribbers,
geweerkolfmakers, geweerschroefmakers, geweergraveurs, geweerpolijsters, geweervijlers en geweerlaadstokmakers, en elk dier fabrijkanten staat aan het hoofd eener werkplaats, waar bij uitsluiting dat onderdeel der geweermakerij gedreven wordt.
Nog luider spreekt eene andere omstandigheid van gelijke beteekenis. Het is in Birmingham niet ongewoon, dat de eigenaar van eenig perceel zijne vertrekken, in stede van met gewoon huisraad, met werktuigen tot verschillende industriëele doeleinden dienstig, meubelt; in zijn huis eene stoommachine oprigt, en door de aanwending van verscheidene hefboomen en raderen middel vindt, de verschillende werktuigen, des noods gelijktijdig, in beweging te brengen. Daarna worden de vertrekken te huur geboden, en eenig werkman of fabrijkant, die zelve geene of eene voor zijne behoeften te bekrompen werkplaats bezit, huurt, wanneer hem bestellingen mogten gedaan zijn, die hem eene maand, eene week, of korter bezig kunnen houden, voor eenen evenredigen tijd een of meer dier vertrekken, met het beding dat eene bepaalde mate van stoomkracht ter zijner beschikking zal gesteld worden. Zoo kan hij, met een gering kapitaal en op eene kleine schaal werkende, dezelfde voordeelen genieten, die men elders slechts in grootsche inrigtingen en met behulp van aanzienlijke kapitalen verwerft. Vandaar dan ook, dat, terwijl de groote stoommachines der Manchestersche spinnerijen dikwerf tot eene kracht van 300 paarden toe bezitten, er in Birmingham meermalen gevonden en gebruikt
| |
| |
worden, die slechts de kracht van een enkel paard, ja somwijlen slechts een gedeelte van die kracht oefenen kunnen.
Even als in de nabijheid van alle groote Engelsche fabrieksteden zich kleinere plaatsen bevinden, waar bepaalde onderdeelen of specialiteiten van denzelfden nijverheidstak gedreven worden, wordt ook de ijzerbewerking rondom de groote hamerstad in velerlei kleinere, schoon altijd, wat het aantal der bevolking belangt, vrij aanzienlijke gehuchten uitgeoefend. Onder dezen wekt vooral Willen-Hall de aandacht, waar de 10,000 inwoners zich, bijna zonder uitzondering, met het slotenmaken bezig houden.
Ons bestek veroorlooft ons niet den schrijver op zijne reize door al de fabriekdistricten te volgen; wij moeten de lakenweverijen van Leeds, de messen-makerijen van Sheffield, de pettenfabrieken van Nottingham, en zelfs de belangwekkende posteries van Staffordshire ter zijde laten liggen. Nog een oogenblik echter voelen wij ons genoopt, met hem te vertoeven in de reusachtige hoofdstad der Engelsche, ja der geheele Europeesche industrie - in Manchester.
Reeds bij het hooren van dien naam denken wij aan den nijverheidstak, waaraan de stad haren bloei verschuldigd is en waarmede die bloei voortdurend ten naauwste zamenhangt - de katoen in zijne verschillende bewerkingen, maar vooral de katoenspinnerij. Zoo op het gansche gebied der nijverheid, met uitzondering misschien alleen van stoom en drukpers, eene enkele uitvinding eene onverwachte en geweldige omkeering heeft te weeg gebragt, het is die van arkwright geweest, die door eene even eenvoudige als vernuftige gedachte de mogelijkheid opende om meer dan ééne draad tevens te spinnen en daardoor de katoenspinnerij onder het bereik eener werktuigelijke behandeling bragt. In de laatste helft der achttiende eeuw werd in geheel Europa naauwelijks een enkel stuk katoen verbruikt, dat niet in Indië vervaardigd was: twintig jaren later, en de oneindig vermeerderde voorraad, in Europa gebezigd, werd bijna zonder uitsluiting in dit werelddeel vervaardigd; ja zelfs werd reeds in 1836 voor eene waarde van meer dan 30 millioenen guldens van Engeland naar Oost-Indië uitgezonden. In het jaar 1761 werden in Engeland nog geene 2,000,000 ponden katoen ingevoerd: dat bedrag was in 1841 tot 400,000,000 gestegen. En zoo zeer hebben zich op dit gebied de uitvindingen voortdurend opgevolgd en verbeterd, dat, schoon de oorspronkelijke vinding van arkwright reeds van het jaar 1769 dagteekent, nog
| |
| |
tusschen de jaren 1814 en 1834 de prijs van het geweven katoen in Engeland tot op een vierde gedaald is.
Manchester, of liever het geheele district van Lancashire, is eene schepping dier industrie. In de eerste jaren hield zij naauwelijks 40,000 arbeiders bezig: thans telt men alleen binnen een kring van twaalf mijlen rondom de beurs van Manchester een aantal steden en dorpen, door een millioen menschen bewoond, die alleen aan de katoen opkomst, bestaan en bloei verschuldigd zijn, en het enkele Manchester telt bijna 400,000 inwoners. En inderdaad, alles schijnt in den omtrek dier stad ter bevordering van dien bloei mede te werken. Een bergketen, die den noorden- en oostenwind afkeert, geeft het aanzijn aan eene rij van rivieren en beken, die, in snelle vaart van de toppen afdalende en hunne beweegkracht door die snelheid vermeerderende, een groot aantal werkplaatsen in beweging brengen. Eene onuitputtelijke en hooggelegene kolenbedding strekt zich over een groot gedeelte van het district uit; in de aangrenzende gewesten wordt ijzer in menigte gevonden en verwerkt; eindelijk is Manchester, dank den spoorwegen, slechts eene dagreize van Londen, en niet veel meer dan een uur van Liverpool verwijderd.
Geheel in tegenoverstelling van wat in Birmingham plaats grijpt, wordt de Manchestersche industrie slechts in reusachtige werkplaatsen en met ontzettende kapitalen gedreven. Veelal wordt in dezelfde fabriek de wol, zoo als zij uit America aankomt, gereinigd, gesponnen, geweven, ja dikwerf nog gedrukt en gebleekt tevens, en dit alles op de uitgebreidste schaal. Zulke werkplaatsen zijn het dan ook, waar elke denkbare wij ziging en verbetering, die de menschelijke vindingrijkheid in den reeds zoo kunstmatigen toestel der fabricatie nog weet aan te wijzen en te ontdekken, aanstonds wordt aangewend en in werking gebragt. Haast alles geschiedt werktuigelijk en van de ontzettende stoomkracht, die de gansche kolossale machinerie in werking brengt, wordt op de meest verschillende wijze en tot de schijnbaar geringste doeleinden gebruik gemaakt. Geen tiental jaren gaat er voorbij, of op een of ander punt van den veelomvattenden nijverheidstak wordt eene nieuwe wijziging aangebragt, die de zaak-ten eenenmale van gedaante doet veranderen. Nu reeds is er haast niets aan den handenarbeid overgelaten, dan het aaneenhechten der draden, die somwijlen door eene te sterke spanning breken. Zelfs de vuurhaard wordt werktuigelijk door een scheprad gevuld, dat een voortdurenden
| |
| |
kolenregen derwijze over den haard uitstrooit, dat de brandstof zich overal gelijkmatig verdeelt. Er zijn in de katoen-industrie bewerkingen, waarbij het menschelijk voortbrengingsvermogen vertweehonderdvoudigd is. Doorgaans echter is die vermeerdering althans eene honderdvoudige, en men maakt zich aan geene overdrijving schuldig door te beweren, dat de 1,000,000 menschen, die zich thans in Engeland met de katoenbewerking bezig houden, jaarlijks eenen voorraad van katoenen stoffen leveren, ter welker vervaardiging vroeger de arbeid van 100,000,000 menschen naauwelijks voldoende geweest ware.
Het behoeft naauw gezegd te worden, dat de eigenlijke katoenhandel dezelfde verhoudingen van snelheid en uitgebreidheid heeft aangenomen. Vroeger waren het vooral de Liverpoolsche kooplieden, die den Manchesterschen fabrijkant met de buitenwereld in aanraking bragten; thans wonen de kooplieden veelal in Manchester zelf en gebruiken die van Liverpool slechts als expediteurs ter verdere verzending. De Manchestersche pakhuizen zijn in hunne soort even eenig als de fabrieken, en verbazen den vreemdeling niet minder. Ook hier wordt tot het ophijschen der groote balen veelal stoomkracht gebezigd, en is de kunst van het inpakken en verzenden der katoenen stoffen bijna tot gelijke hoogte gestegen als elders die der vervaardiging. De naauwkeurigheid, waarmede bij de verzending niet slechts op den aard der luchtstreken, welke de balen zullen moeten doortrekken, en de wijze, waarop zij vervoerd zullen worden, maar zelfs op de geringste eigenheden en voorkeuzen van het land, waarheen zij verzonden worden; wordt acht gegeven, grenst aan het ongeloofelijke. Een van die details, die vaak kenschetsend voor het geheel zijn, zijn de staalboeken, welke door al de Manchestersche kooplieden gehouden worden en waarin met de uiterste getrouwheid de monsters van elke verzending bewaard blijven, om bij eene nieuwe bestelling den handelaar de gelegenheid te geven, zich aanstonds al de vroegere, indien daarnaar mogt verwezen worden, voor oogen te stellen. Veelal zijn zulke staalboeken bij de beslissing van geschillen, zoo als er somwijlen ook bij de geregeldste en meest bevredigende handelsbetrekkingen voorkomen, van het grootste gewigt. Komt, gelijk bij zulke uitgebreide verzendingen, die zich tot in het hart van Azië, Afrika en Amerika uitstrekken, het geval kan zijn, eerst na jaren de klagt op, dat de toegezonden goederen aan bederf of verkleuring geleden hebben, de stalen zijn
| |
| |
niet slechts daar, ten bewijze, welke de toestand der stof na een bepaald tijdsverloop is, maar zij geven zelfs de gelegenheid om zich door scheikundige proefnemingen te verzekeren, welke de oorzaak van het aangewezen bederf geweest is, en daarnaar te beslissen, of de fabrijkant al dan niet tot schadevergoeding gehouden is.
Om de vlugtige schets, welke wij aan kohl's uitvoerige mededeelingen ontleenden, te voltooijen en een denkbeeld te geven van de snelheid, waartoe de productie door de gelijktijdige volmaking van handel, industrie en vervoermiddelen geraken kan, willen wij een voorbeeld geven van den spoed, waarmede in tijden van drukke werkzaamheid eene bestelling volvoerd kan worden. Stel, dat zulk eene bestelling nog in den morgen van Hull naar Manchester wordt opgezonden, en de voorraadschuren van den Manchesterschen fabrijkant op dat oogenblik uitgeput zijn. Met den spoortrein verzonden, heeft de order den fabrijkant nog voor den middag bereikt en deze kan nog in den avond om ruwe boomwol naar Liverpool zenden. Ook de Liverpoolsche handelaar heeft, dank der snelheid, waarmede de aan de spoortreinen toevertrouwde bezendingen worden afgeleverd, den tijd, de verzochte partij reeds dien avond uit zijn pakhuis te ontbieden. Met den vroegen trein van den volgenden dag, die reeds om drie ure des morgens afrijdt, wordt zij naar Manchester gesleurd, daar aanstonds bij hare aankomst aan de machines overgegeven en door deze losgemaakt, ontpluisd, gereinigd en in breede ligte sluijers uitgespreid. Deze worden weder tot smalle strooken gerekt en de strooken tot fijne draden gesponnen. Reeds om 11 ure des morgens kan het garen aan de weefstoelen worden toevertrouwd. Zoo kan denzelfden avond, met den laatsten trein, nog een monster naar Hull worden gezonden en de geheele partij geweven doek den volgenden dag gedroogd, gedrukt, geglansd, opgevouwen en ingepakt volgen.
De reusachtige ontwikkeling der industrie is zeker het belangrijkste feit, dat Engeland aan den beschouwer aanbiedt. Geen wonder dan ook, dat kohl voornamelijk bij de verschijnselen, welke die ontwikkeling aanbiedt, stilstaat, en wij dan ook de gansche beide eerste deelen door ons bijna voortdurend tusschen de rookwolken bevinden, die uit de tallooze schoorsteenen van locomotieven en fabrijken opstijgen. De lezer vreeze echter geene eenzelvigheid. Een uitstapje naar Wallis en Anglesey, eene beschrijving der cathedraalkerk van York, en menig tooneel uit het landleven van Staffordshire en Yorkshire schenken
| |
| |
den lezer op zijne vermoeijende wandeling door fabrijken en fabrijkplaatsen ter gelegener tijd afwisseling en verpoozing. Gaarne namen wij onder anderen, zoo ons bestek het veroorloofde, de uitlokkende beschrijving over van de keurige en rijkelijke huishouding van den farmer in de nabijheid van Stafford, tot wiens pachthoeve de reiziger werd toegelaten. Ook aan den toestand der werklieden zelve is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Wij gaan echter dit gewigtig onderwerp, dat zich trouwens moeijelijk in een paar bladzijden behandelen laat, te eerder voorbij, daar wij op de verouderde economistische solutie, waarmede de schrijver zich van de zaak afmaakt, heel wat zouden aan te merken hebben, en de inlichtingen, die hij omtrent dit punt geeft, in volledigheid en naauwkeurigheid verre bij de uitvoerige mededeelingen achterstaan, welke de lezer in de bekende werken van léon faucher en eugène buret kan aantreffen. Aan het einde van het tweede deel vinden wij eene beschrijving der anti-corn-law-league, die thans, nu cobden aan de tafels der Fransche economisten en zelfs aan den disch van louis philippe van zijne onvermoeide propaganda uitrust, reeds tot de geschiedenis behoort. Kohl werd tot eene vergadering der leagisten toegelaten en door hunne magazijnen en bureaux rondgevoerd. Ook hier echter blijkt het, dat eene heldere opvatting van en levendige sympathie met beginselen het fort van onzen reiziger niet is, terwijl daarentegen menige pikante bijzonderheid door hem werd opgemerkt en opgeteekend, die aan meer wetenschappelijke en ingenomen bezoekers der instelling ontsnapte.
Het derde deel opent in eene geheel andere omgeving: ‘Toen ik op het stationsplein van Manchester was aangekomen,’ schrijft kohl op de eerste bladzijde, ‘ontstond er in mij een reikhalzend verlangen om, kon het zijn, op eens uit het dampige, rookerige, drokke, nering- en geraasrijke Manchester in het oude, Gothische, wetenschap kweekende, heldere, sierlijke, kloosterlijke, neringlooze Oxford, ja, met éénen slag, uit dit fabricerend noordwesten van Engeland in het wetenschappelijke zuiden van het land verplaatst te worden. Ik voelde dit verlangen, en hulde mij, zoo al niet in oberon's wenschmantel, die tegenwoordig, in den tijd van verwezenlijlijking der wonderen, alle bekoorlijkheid en tooverkracht verloren heeft, dan toch in den rookwolk eener locomotief en in het mollige bekleedsel van den gemakkelijken grootvaderlijken armstoel eens Engelschen spoorwagens, en ziet, nadat ik
| |
| |
eene poos gehuld geweest was, bevond ik mij werkelijk in Oxford.’
Oxford, Eton en Winchester - de academie- en schoolsteden - staan dan ook in het derde deel op den voorgrond, gelijk Birmingham en Manchester in de beide eersten. Wij hebben daardoor eene geheel nieuwe wereld, eene geheel andere zijde van het Engelsche karakter voor ons; niet alleen omdat de kalmte der wetenschappelijke afzondering tegen de woeligheid en bedrijvigheid van handel en fabricatie afsteekt, maar omdat wij uit eene maatschappij, die als het ware uit den grond is opgerezen, eene schepping van den dag, die zich telken oogenblikke wijzigt en hervormt, in eene wereld worden overgebragt, welks versteende vormen bij elke schrede het verledene voor den geest roepen, waar de adem der hervorming niet doordringt en waar letteren en wetenschappen sinds eeuwen met dezelfde kalmte en statigheid onderwezen en beoefend worden, als ware in dien tijd de gedaante van geheel Engeland onveranderd gebleven, als wachtte den leerling bij zijne intrede in de wereld nog dezelfde feodale maatschappij, in wier schaduw die instellingen werden opgerigt. Zoo de gehechtheid aan oude gewoonten en vormen, welke zich in Engeland bewaart, in de universiteiten meer dan elders wordt waargenomen, even scherp komt een andere karaktertrek uit, welke aan alle oude Engelsche instellingen, ja aan de geheel constitutie en wetgeving des rijks eigen is, de onregelmatigheid namelijk, welke in de verschillende deelen heerscht - een natuurlijk gevolg van de onafhankelijkheid, waarmede elk derzelve zich ontwikkeld heeft - waardoor het geheel vaak de ongelijkvormigste en willekeurigste gedaante aanneemt, in lijnregten strijd met de regelmaat, welke wij in onze inrigtingen op het vaste land, waar het gezag van een bepaald punt uitgaat en gelijkmatig naar alle zijden werkt, gewoon zijn te vorderen en te ontmoeten. De Engelsche universiteiten en de vele stichtingen, welke er aan verbonden zijn, zijn dan ook geenszins het voorbedachte werk van
opvolgende regeringen; zij zijn letterlijk bijna van zelve ontstaan, uit giften en erfmakingen van privaat-burgers of van andere instellingen, die weder op gelijke wijze een onafhankelijk aanwezen verkregen hadden.
Aanvankelijk schijnt de Oxfordsche universiteit, schoon zich de dagteekening van haren oorsprong in den nacht der tijden verliest, eene toevallige en vrijwillige vereeniging geweest te zijn van enkele leeraren in verschillende vakken, welke hun onder- | |
| |
wijs in hetzelfde locaal en in een zekeren zamenhang aan desbegeerigen mededeelden. Eene zekere eenheid, die de toevallige vereeniging tot eene blijvende instelling verhief, werd verkregen, toen de Oxfordsche leeraars zich het regt toekenden om aan hunne leerlingen, na voorafgaand onderzoek, een wetenschappelijken graad en de bevoegdheid om zelve te onderwijzen, te verleenen. Allengs schaarden zich de zonen van Albion, uit begeerte naar de wetenschap of naar den titel, om de leerstoelen, en van nu aan was de toekomst van Oxford verzekerd. Van die oorspronkelijke orde van zaken zijn echter reeds lang de sporen uitgewischt en hare tegenwoordige inrigting heeft Oxford geheel aan de vrijgevigheid van Engelsche vorsten en burgers te danken. Zoo zijn bij voorbeeld al de Hoogleeraarsplaatsen de vruchten van bijzondere stichtingen, waarbij bepaalde fondsen aan de universiteit werden toegewezen, met de voorwaarde, dat de inkomsten tot bezoldiging zouden strekken van een hoogleeraar in eenig bepaald vak, terwijl door den schenker of erflater in de meeste gevallen tevens de wijze werd voorgeschreven, waarop zulk een hoogleeraar telkens gekozen moet worden. Vooraan staan de vijf Regius Professors in de godgeleerdheid, het burgerlijk regt, de geneeskunde, het Hebreeuwsch en het Grieksch, door hendrik VIII ingesteld. Ook de overige hoogleeraars dragen, in tegenstelling der Regii, den naam van hunnen stichter. Zoo is er een Laudian-professor in het Arabisch, wiens leerstoel destijds door william laud, aartsbisschop van Canterbury, werd opgerigt; zoo heeten de hoogleeraars in botanie en geologie naar de stichters der beide
professoraten, william sherard en Sir henry savile, the Sherardian en the Savilian Professor.
Maar eene nog veel eigenaardiger soort van stichtingen zijn de colleges, die, wat het doel hunner instelling betreft, met de universiteit zamenhangen, schoon ze overigens eene geheel onafhankelijke inrigting hebben. Het zijn afzonderlijke gebouwen, oorspronkelijk daargesteld om aan minvermogende studenten, of aan geleerden, van geene bepaalde standplaats voorzien, vrije kost en inwoning te verschaffen. Natuurlijk zijn zij ook weder de vrucht der vrijgevigheid van bijzondere personen en instellingen; maar aan die vrijgevigheid hebben zij niet alleen hunne oprigting, maar ook later hunne uitbreiding te danken, eene uitbreiding, welke bij enkelen dien omvang bereikt heeft, dat de colleges allengs tot prachtige gebouwen, met weidsche eet- en gehoorzalen, kerken, tuinen,
| |
| |
bibliotheken en museën voorzien, zijn aangegroeid, terwijl het getal der fellows, die uit de inkomsten der stichting een ruim en vaak weelderig onderhoud trekken, niet zelden de 100 overtreft. Niet alleen de fellows echter verkeeren in die veelvuldige Oxfordsche colleges; haast alle studenten zoeken daar huisvesting en onderhoud, maar erlangen die, zoo ze niet tot de stichting behooren, slechts tegen bovenmatig hooge prijzen, hetgeen niet weinig tot het aristocratisch aanzien der Oxfordsche universiteit bijbrengt. Deze, de members not on the foundation, worden daarenboven nog in drie klassen gesplitst. De eerste bevat de noblemen, in welke klasse alleen de erfgenamen der Engelsche hertogen, markiezen en graven opgenomen worden, de tweede de gentlemen commoners, waaronder de zoons der baronets en gentry begrepen worden, terwijl onder de laatste klasse, die der commoners, zonder onderscheid al de overige studenten worden opgenomen; zoodra deze echter gegradueerd zijn, zien zij zich aanstonds tot de klasse der gentlemen commoners verheven. De scheiding dier klassen wordt zoo streng in het oog gehouden, dat zij niet eens aan dezelfde tafel spijzen. Eene high table wordt in elke eetzaal, meestal op eene kleine verhevenheid, aangerigt voor de masters, fellows en gentlemen commoners; lager staat de tafel der commoners, en vaak nog lager eene derde en vierde voor de stipendiaries en servitors, die in enkele colleges aanwezig zijn. Ook in hunne kleeding zijn de commoners, gentlemen-commoners en noblemen onderscheiden, daar het alleen aan de hoogere klassen vergund is de universiteits-uniform - eene ruime effen zwarte toga en een pet met vierkanten bodem, waarvan een lange kwast neerhangt - met garneersels te versieren, terwijl de noblemen zelfs het voorregt hebben, hun pet met gouden lussen en koorden
te tooijen. Maar gij hebt u van den Oxfordschen chaos nog geen zuiver denkbeeld gevormd, wanneer ge u niet herinnert, dat aan al de 20 colleges weêr even vreemde stichtingen en donatiën verbonden zijn als aan de universiteit zelve, en er geene enkele verandering of hervorming mogelijk is, zonder aan de vreemdsoortige en uiteenloopende bevelen en voorwaarden der verschillende donateurs en erflaters te kort te doen en aldus het fonds der inrigting, welke men wijzigen wilde, te verbeuren.
Toch maakt de universiteit een zeker geheel uit, welks leden in twee vergaderingen, the house of congregation en the house of convocation, gesplitst worden. Een kanselier en vice- | |
| |
kanselier staan aan het hoofd der geheele inrigting. De eerste, tegenwoordig de hertog van wellington, oefent weinig dadelijken invloed uit; aan den tweeden daarentegen is het beheer niet alleen der universiteit, maar zelfs der geheele stad Oxford opgedragen. Jaarlijks legt de burgemeester in zijne handen den eed af, terwijl het hem bovendien vrijstaat, elken burger, wiens tegenwoordigheid hem voor de universiteit gevaarlijk of nadeelig dunkt, sans forme de procès uit de stad te verbannen. Den vice-kanselier staan twee zoogenaamde proctors ter zijde, die, als de volkstribuinen te Rome, slechts een negatieven invloed oefenen, en alleen door hun veto gebieden. Wij herinneren ons, dat van dat regt onlangs bij eene gelegenheid gebruik werd gemaakt, te eigenaardig om ze hier niet nog ten slotte mede te deelen, schoon kohl waarschijnlijk Oxford reeds verlaten had eer ze plaats vond, en wij dus voor de details naar elders moesten omzien.
Wie aan de Oxfordsche universiteit eenigen graad, in welk vak ook, verkrijgt, moet de zoogenaamde Caroline Statutes, waarin de hoofdleerstukken der Engelsche kerk vervat zijn, onderteekenen. Blijvende gehechtheid aan die kerk maakt dus eenigermate eene voorwaarde van het lidmaatschap der universiteit uit. Intusschen hadden in den laatsten tijd enkele Oxfordsche doctoren zoo openlijk vreemde leerstellingen, vooral die der Roomsch-Katholieke kerk, verkondigd, dat men de noodzakelijkheid gevoelde, de bedreigde Oxfordsche orthodoxie door een' stouten stap te redden. Een zekere Dr. ward, die meer dan anderen de algemeene aandacht tot zich had getrokken, werd tot offer gekozen, en de talrijke fellows der universiteit, uitmakende the house of convocation, werden door den vicekanselier bijeengeroepen om: vooreerst de leerstellingen van Dr. ward voor heterodox en kettersch te verklaren, vervolgens Dr. ward zelve van zijnen academischen graad te ontzetten, en eindelijk den zin te bepalen, waarin voortaan de Caroline statutes zouden moeten verstaan en onderteekend worden.
Het prachtige theatrum, met grootsche rostra en galerijen voorzien, waarin de middeleeuwsche plegtigheid zou plaats hebben, was geheel gevuld. Ten getale van meer dan vijftien honderd waren de geloofsregters opgekomen. Na een korte wisseling van Latijnsche redenen voor en tegen den beschuldigde ging men tot de stemming over. Met groote meerderheid werd ward voor ketter verklaard, en met eene geringere van zijnen academischen graad ontzet. Maar toen men tot de beraadslagin- | |
| |
gen over het derde punt wilde overgaan, stonden de beide proctors op en uitten, te midden der algemeene verwarring, welke hunne daad verwekte, de sacramentale woorden: nobis procuratoribus non placet, waarop, zonder dat de vergadering gesloten of één woord meer gesproken werd, de vice-kanselier de slippen van zijn toga opnam, en de trappen, die zijnen verhevenen zetel van de zitplaatsen van het auditorium scheidden, af, en van daar het theatrum uitstoof, gevolgd door alle aanwezige doctors en bachelors, zoodat in vijf minuten de geheele zaal ledig was.
Dezelfde inrigting, welke men te Oxford aantreft, vindt men, met enkele uitzonderingen en op een kleiner schaal, ook op de antieke Engelsche gymnasiën terug. De wijze, waarop de stichting van het voornaamste dier gymnasiën - de school van Eton - onder hendrik VI plaats vond, is weder karakteristiek. Er werd namelijk besloten tot de oprigting van een gebouw, waarin 25 poor grammar scholars en 25 afgeleefde grijsaards om niet zouden worden gehuisvest, ‘om voor den koning te bidden.’ De 25 afgeleefde grijsaards zijn allengs uitgestorven en ten laatste niet weêr aangevuld; de grammar scholars zijn van 25 tot boven de 600 aangegroeid, maar in stede van arme knapen, die uit liefdadigheid werden opgenomen, bestaan zij thans grootendeels uit de zonen der aanzienlijkste Engelsche geslachten. Wat echter nog bijna onveranderd is gebleven, is de wijze, waarop die grammar onderwezen wordt. Kohl kreeg een Eton Latin Grammar in handen, nog in 1842 naar den onveranderden Common Eton text, in het Latijn en Engelsch tevens, zonder scheiteekens gedrukt, waarin de regels op de geslachten en de uitzonderingen, de onregelmatige werkwoorden en wat dies meer zij, nog op de ouderwetsche wijze in rijmpjes geleerd worden.
Eene soortgelijke school als die te Eton, is in Winchester aanwezig, door den beroemden prelaat wijkeham gesticht, naar wien de 70 arme scholieren, die in die inrigting kosteloos verpleegd en onderwezen worden, nog den naam van Wijkehamisten dragen. Ook hier is de moderne geest met kracht geweerd, en is alles in echt middeleeuwsche. Latijnsche vormen gehuld. Tot proeve strekken de Latijnsche opschriften, die in alle vertrekken worden aangetroffen en waarvan kohl eenige voorbeelden opgeeft, waarvan wij er weder enkele willen overnemen. In templo: Deus colitor, preces cum pio animi affectu peraguntor. Oculi ne vagantor. Silentium esto. Nihil profanum legitor. In schola: Diligentia quisque utitor. Submisse loquitor secum. Clare ad
| |
| |
praeceptorem. Nemini molestus esto. Orthographice scribito. Arma scholastica semper in promptu habeto. In atrio: Ne quis saxis fenestras pilisve petito. Aedificium neve inscribendo neve insculpando deformato. Neve operto capite, neve sine socio coram magistris incedito.
Nu wij ons eens aan eene Latijnsche citatie schuldig gemaakt hebben, gevoelen wij grooten lust er eene tweede te begaan en naast het Latijn der Winchestersche provosts en deans, ook dat der Wijkehamisten zelve te geven. Wij bedoelen een lied, dat, bij eene even geringe aesthetische waarde, in Engeland dezelfde populariteit heeft als het Iö Vivat bij ons en door het geheele land even algemeen als het God save the King of het Rule Brittannia bekend is. In de Winchestersche school echter staat het in bijzondere achting, en de discipelen breken tegen de vacantie niet huiswaarts op, dan na alvorens bij eene plegtigheid, waaraan de geheele geestelijkheid der stad en de gentry der omstreken deelnemen, het dulce domum statig gezongen te hebben.
De hymne, zou, volgens de overlevering welke kohl ter oore kwam, van een Wijkehamist afkomstig zijn, die gedurende den vacantie-tijd tot straf in zijne kamer opgesloten bleef. Reikhalzende naar huis, vervaardigde hij het lied en maakte er de wijs op. Om zijn leed te verligten, zong hij het van den morgen tot den avond, tot hij onder het zingen wegkwijnde en eindelijk op een morgen, van verlangen uitgeteerd, dood te bed werd gevonden.
Wij halen slechts een paar coupletten aan:
Concinnamus, o sodales! Eja quid silemus.
Nobile canticum, Dulce melos domum!
Chorus Domum, Domum, Dulce Domum!
Domum, Domum, Dulce domum!
Dulce, Dulce, dulce domum.
Musa, libros mitte fessa, Mitte pensa dura,
Mitte negotium, Jam datur otium,
Me mea mittito cura. Domum, domum etc.
Heus Rogere, fer caballos: Eja nunc eamus,
Limen amabile, Matris et oscula
Suaviter et repetamus. Domum, domum etc.
Voormaals waren de mailcoaches tegen vacantietijden, vooral bij het naderen van den grootsten der Engelsche feestdagen, den Christmas, tot op den top met scholieren vervuld, die onder het zingen van dit lied en het zwaaijen van vlaggen, waar- | |
| |
op de woorden: dulce domum prijkten, van de verschillende gymnasiën huiswaarts togen. Tot dergelijke vertooningen schikken zich echter de spoortreinen niet, en zoo is reeds ééne der Engelsche school-traditiën althans voor den invloed van den industriëlen geest onzer dagen bezweken.
Wij hebben bij den voorraad, waaruit ons het werk van kohl de keuze liet, bij voorkeur onze lezers bij de ontwikkeling der Engelsche industrie en bij het Engelsche universiteitsleven bepaald. Wij deden het niet alleen om het belang der beide onderwerpen, maar vooral om het contrast, dat zij aanbieden, een contrast, dat zich ook bij eene naauwlettender beschouwing van Engelsche zeden en toestanden telkens aan ons opdoet: rustelooze bedrijvigheid naast onbewegelijken stilstand; menschen, volkomen van hunnen tijd, te midden der instellingen van een overoud verleden; gretige vatbaarheid voor het nieuwe, bij standvastige gehechtheid aan het oude. Om die schijnbare tegenstrijdigheid op te lossen en te verklaren, behoort meer ruimte dan in een tijdschriftsartikel voorhanden is: men dient in den geest der Engelsche natie en instellingen beide te zijn ingedrongen, om de redenen te kunnen ontwikkelen, waardoor het Engelsche volksleven zich in een atmospheer ontwikkelen en bloeijen kan, die schijnbaar voor elk ander doodend en uitdoovend zijn zou. De eerste grond echter dier verschijning moeten wij zeker in den individu zelven en diens ontwikkeling zoeken. De opvoeding in dien ruimen zin, die ontwikkeling van ligchaam, verstand en hart omvat, is nergens zoo volkomen als in Engeland, en het goede zaad valt misschien nergens in zoo goeden grond: waar toch zullen wij in Europa of elders een ras vinden als het Engelsche, dat op den weg der beschaving geene hinderpalen ontziet, en van alle instellingen, ten goede, ten voordeele van vrijheid en verlichting, weet gebruik te maken? Ter studie van dat Engelsch karakter, zoo als het zich in den waren gentleman openbaart, bevelen wij nog eens de lezing van kohl's Land und Leute der Britischen Inseln aan, een werk, dat op dit punt de belangrijkste donnees geeft, en zoo het juist om zijne volledigheid en naauwkeurigheid, misschien, eene minder uitgebreide klasse van lezers trekken zal,
twijfelen wij niet, of de meeste dergenen, die de aangekondigde drie deelen gelezen hebben, zullen met verlangen naar de drie anderen uitzien, want zoo het kohl weleens aan diepte, zoo van opvatting als van gevoel, faalt; in de gave om toestanden te veraanschouwelijken, en den lezer op het terrein zijner
| |
| |
observatiën te plaatsen, vindt hij zijns gelijken zoo ligt niet, en juist zijne groote eenvoudigheid, schoon zij somwijlen een zeker waas van alledaagschheid over zijne voorstellingen werpt, drukt er tevens het zegel van waarheid en getrouwheid op af.
Reeds hebben zich de grenzen onzer aankondiging veel verder uitgebreid, dan wij bij het opvatten der pen bedoelden. De veelzijdige belangrijkheid van het oorspronkelijke werk is er schuld aan, dat ons slechts een oogenblik overschiet om over de vertaling te spreken. Zij heeft in ons oog evenmin aanspraak op lof, als zij stellige berisping verdient. Hier en daar trof ons eene uitdrukking, welke, schoon wij het oorspronkelijke niet naast ons hadden, ons kennelijk verkeerd begrepen bleek; hier en daar stuitte ons een germanisme: over het geheel echter is het werk van kohl met veel getrouwheid en in tamelijk vloeijend Hollandsch overgegoten. Maar verder is de vertaler ook niet gegaan: van eene poging, om den gemakkelijken en levendigen toon, die in het oorspronkelijke heerscht, in de vertaling te behouden, is geen spoor. En toch, wie een werk als het onderhavige, in een lossen verhaaltrant geschreven, goed vertalen wil, mag niet angstvallig bij elk woord naar de Hollandsche gelijkwaardige zoeken: hij moet zich somwijlen eens verstouten een eigen wiek te kleppen, en aan den zin en bedoeling van den schrijver de letterlijke overbrenging, waar het noodig is, weten op te offeren. Wij moeten veronderstellen, dat de schitterende vertolking van the song of the shirt, door kohl, Deel III, blz. 188, medegedeeld, die in onze taal bestaat, den vertaler onbekend bleef. Wij zouden anders geen naam weten voor den voorkeur, welken hij aan zijne eigene proza-overzetting gaf.
Het papier onderscheidt zich door dikte en hardheid; wij weten niet of die eigenschappen waarlijk van de duurzaamheid van het papier onafscheidelijk zijn. Maar zelfs in dat geval hebben wij er nog weinig vrede meê, vooral, wanneer het de vertaling geldt eener reisbeschrijving, die toch niet voor het nageslacht geschreven is, en het ook op dunner en glanziger papier onzen tijd wel uit zal houden. Zoo er echter nog eenige verdediging denkbaar is voor het papier, voor den omslag zal er toch wel geene zijn: hoe het mogelijk is, dat een uitgever, die toch dagelijks - ik spreek hier niet van de weelde der Engelsche publicatiën - maar althans zoo vele Fransche en Belgische werken in handen krijgt, aan den alleronbevalligsten verouderden rood gespikkelden omslag met het wit papieren opschrift de voorkeur blijft geven, verklaren wij niet in te zien.
|
|