De Gids. Jaargang 10
(1846)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 479]
| |
Album.Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.Latijnsche Spraakkunst voor eerstbeginnenden, door Dr. H.M. Moll, Rector te Zierikzee. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1845.Het moet erkend worden, dat de Grammatica der oude talen in den algemeenen vooruitgang der wetenschappen gedeeld heeft. Niet alleen is in de laatste tijden de stof door grootere volledigheid van voorbeelden aanmerkelijk uitgebreid, maar vooral ook in de methode is vooruitgang zigtbaar, in zooverre deze zich thans niet meer vergenoegt met het enkel opteekenen der verschijnselen, maar er met onvermoeiden ijver naar streeft, om de grammaticale begrippen scherper af te bakenen en de bijzondere regels onder algemeene gezigtspunten te brengen. Voorzeker moet het verwondering wekken, dat deze vooruitgang in wetenschap eerder schadelijk, dan voordeelig gewerkt heeft op die schoolboeken, welke de elementen van het nieuwe leven in zich hebben trachten op te nemen. Uit den aard der zake zou men immers de niet ongegronde gevolgtrekking kunnen maken, dat, naarmate eenige wetenschap zich meer ontwikkeld heeft, ook haar beeld, schoon in korte trekken geteekend, zich in een duidelijker licht aan de jeugd moest vertoonen. De oorzaak van dezen achteruitgang, die zich hoofdzakelijk in den vorm openbaart, meenen wij op Duitschen bodem te moeten zoeken. Vooreerst moet men in het oog houden, dat bepaaldelijk de | |
[pagina 480]
| |
Grammatica der Latijnsche taal, met hoeveel ijver ook door de Duitschers in hare bijzonderheden onderzocht, nog niet tot vaste beginselen gebragt is. De regels van ramshorn waren te wijdloopig en te inconsequent, de invallen van reisig te spitsvondig, en de methode van weiszenborn te veel zwevende in etymologieën, om vasten grond te geven in eene wetenschap, welke dezen nog zoo zeer behoefde. Eene betere methode werd voorbereid door zumpt, maar eerst regt begrepen door den scherpzienden Deen madvig. Deze geleerde, niet tevreden met de resultaten der Duitsche philologen, heeft niet alleen door zijnen scherpen en bondigen stijl boven hen vooruit, maar hij heeft ook door eene meer juiste bepaling van grammatische begrippen en door grootere eenheid van beginselen de Grammatica eene groote schrede vooruit doen gaan. Daar nu onze vroegere schoolboeken voor Grammatica, voor zooverre zij niet hardnekkig bij het oude bleven stilstaan, weinig meer dan loten van den Duitschen stam zijn, moest eene zwevende onzekerheid en gebrek aan scherpe afronding noodzakelijk daarin overgaan; en deze moesten des te nadeeliger werken, naarmate eene korte en zekere opgave der regels meer en meer als hoofdvereischte eener schoolgrammatica wordt aangemerkt. Eene tweede, niet minder gewigtige oorzaak ligt in de wijze, waarop onderzoek en resultaat dooreengemengd zijn. De Duitscher, van nature wijsgeerig, is door overdrijving van het goede dikwerf in uitersten vervallen, en heeft inzonderheid op het gebied der School-literatuur eene wijsgeerige tint gelegd, welke niet geschikt is voor Duitsche, en nog minder voor Hollandsche Latinisten. Een schoolboek der Grammatica moet alleen de resultaten der wetenschap in korte en bondige regels bevatten en zich van alle redenering daarover onthouden. Wordt dit niet in het oog gehouden, dan zal het boek voor den philoloog aangenamer te lezen, maar voor den docent een onbruikbaar materiaal zijn. De genoemde onpraktische rigting is in meerdere of mindere mate in onze schoolboeken overgegaan, naar gelang zij de latere resultaten meer in zich opgenomen hebben. Ook de Rudimenta van Mr. a.j.j. bake, welke vele bewijzen van grondige en zelfstandige taalstudie opleveren, waren in een' redenerenden trant geschreven; en toen het gunstig onthaal, deze Grammatica te beurt gevallen, een' tweeden druk noodzakelijk maakte, heeft grootere uitgebreidheid en nog meer ontwik- | |
[pagina 481]
| |
kelde zucht tot redeneren het boek voor philologen in waarde doen stijgen, maar voor pasbeginnenden onbruikbaar gemaakt. Dr. moll heeft met mij en andere collega's het minder doeltreffende eener redenerende Grammatica gevoeld, en heeft handen aan het werk geslagen, om een boek te leveren, dat meer voldeed aan de behoeften van eerstbeginnenden. Het moet erkend worden, dat de schrijver ons eene schrede nader bij ons ideaal gebragt heeft. Althans vinden wij hier grootere kortheid, geene wijdloopige redeneringen en in het algemeen toenadering tot de methode van madvig, welke wij reeds in onze inleiding als den beteren weg poogden voor te stellen. Wij keuren dan ook het doel, dat de schrijver zich blijkens zijne voorrede voor oogen gesteld heeft, goed, en willen, om onze belangstelling in zijnen arbeid te toonen, eenige leemten aanwijzen, welke ons zijn voorgekomen de bereiking van zijn ideaal te hebben verhinderd. Eerst spreken wij over de methode, welke door den schrijver in het zamenstellen zijner Grammatica gevolgd is, dan over den vorm, welken hij haar gegeven heeft. Bij de indeeling der Grammatica hadden wij het beter gevonden, zoo madvig op den voet gevolgd ware. De bepaling der Etymologie had onzes inziens geheel voorop moeten staan, omdat de letters, als uitmakende het eerste onderdeel der Etymologie, niet als meteören in de lucht kunnen zweven. Daarenboven hadden wij ook eene plaats verlangd voor het derde onderdeel der Etymologie, de woordafleiding. Niet dat wij dezelve zoo uitvoerig en wetenschappelijk wenschten behandeld te zien, als in de Rudimenta van bake, maar eene korte opgave der meest in het oog loopende analogieën houden wij daarom voor wenschelijk, omdat het afleiden van woorden en het opmerken van dezelfde beteekenis in gelijke uitgangen den geest der jongelieden prikkelt en belangstelling inboezemt. In de bepalingen is de schrijver over het geheel kort en bevattelijk. Daarom heeft ons te meer de bepaling der conjunctio bevreemd, waarin over het verbinden van afzonderlijke begrippen en uitgedrukte gedachten gesproken wordt; woorden, welke schipbreuk lijden op de bevatting des leerlings, omdat zij de zaak te veel in abstracto voorstellen. Somtijds is de omschrijving der te bepalen zaak onjuist en zwevend. De ablativus dient, volgens den schrijver, om de verschillende betrekkingen van substantiva uit te drukken. Vooreerst is deze be- | |
[pagina 482]
| |
paling onduidelijk, omdat zij niet aangeeft, of deze betrekkingen tusschen de substantiva onderling bestaan, zoo als in den genitivus, dan of zij plaats vinden tusschen het subject en een substantivum, dat tot aanvulling van het praedicaat dient. De onjuistheid der bepaling loopt in het oog, wanneer men opmerkt, dat het woord verschillende alle eenheid van begrip uitsluit, dat eene dusdanige bepaling even goed op den genitivus en dativus zou kunnen toegepast worden, en dat eindelijk het opgeven der voorzetsels, waardoor de ablativus in onze taal kan uitgedrukt worden, niet tot de bepaling, maar tot hare aanwending in de verschillende gevallen betrekking heeft. Wij gelooven, dat de schrijver beter gedaan had, met zich in de bepaling en verdere behandeling van den ablativus nader aan madvig aan te sluiten. Hierdoor zoude het begrip van ablativus, schoon ook door dezen scherpzinnigen geleerde meer negatief dan positief omschreven, nogtans zeer gewonnen hebben, en dan zouden inzonderheid de verschillende gevallen, waarin de ablativus gebruikt wordt, met meerdere helderheid van voorstelling en grootere éénheid van beginsel gerangschikt en behandeld zijn geworden. Wij willen onze meening nog met een enkel voorbeeld trachten te staven. In § 230 wordt ons als eerste regel opgegeven, dat de ablativus bij verba passiva gevoegd wordt, om de zaak, die iets bewerkt, uit te drukken: sole mundus illustratur. Eerst in § 233 heet het, dat de ablativus ook het middel of werktuig uitdrukt, waardoor iets geschiedt. Hoe veel duidelijker en juister zou de voorstelling der zaak geworden zijn, indien als regel vooraan geplaatst was: De ablativus duidt het werktuig aan, waardoor iets geschiedt. § 230 ware dan de zuivere toepassing van den in § 233 vervatten regel geworden, terwijl zij nu, als een verschillend geval behelzende, vooraan wordt gesteld. Dat nu beide § § de toepassing zijn van éénen regel, zal genoegzaam blijken uit de vergelijking der twee gevallen: manu gladium tenere en veneno exstingui, waarin de ablativus evenzeer ablativus instrumenti is. Aan den ablativus instrumenti had zich zeer gevoegelijk de ablativus caussae moventis kunnen aansluiten, die thans de twee gevallen van den ablativus instrumenti op eene hinderlijke wijze van elkander scheidt. Wanneer ik mij het doel van den schrijver voor oogen stel, om namelijk alleen voor eerstbeginnenden zijne Grammatica in te rigten, dan komt het mij voor, dat de aanmerkingen nog | |
[pagina 483]
| |
te veel in bijzonderheden treden. In een boek voor pasbeginnenden moet men zooveel mogelijk het licht op de hoofdregels en de algemeene resultaten vereenigen. Worden de nevenbeelden met te veel zorg bewerkt, dan zal het hoofdbeeld minder in het oog springen, en de ongeoefende aanschouwer loopt gevaar, om, terwijl hij zich in détails verliest, de groote zaken te vergeten. In hoeverre deze aanmerking van toepassing zij, beoordeele men aan § 232, A. 1, 3, § 234, A., § 239 en andere plaatsen. Met een enkel woord over den stijl willen wij besluiten. Over het geheel hadden wij denzelven meer aphoristisch gewenscht, daar deze wijze van zich uit te drukken het meest geschikt is, om de regels vast in het geheugen te prenten. De regels eener Grammatica moeten zoovele wetten zijn, waardoor de leerling zijn eigene zaak verdedigt of die zijner tegenpartij aanvalt. Zij moeten zóó afgerond en zóó bondig zijn, dat men er niets bij of afdoen kan. Daarom hadden wij den stijl des schrijvers op vele plaatsen nog korter en scherper verlangd, en vooral vrij van onnaauwkeurigheden, die hier en daar ingeslopn zijn. Het zoude te veel van den lezer gevergd zijn, dit in voorbeelden met mij te willen nagaan; alleen doen wij hem opmerken, hoeveel korter de bepaling der interjectio had kunnen gegeven worden, en hoe § 292 door haren langen volzin ten eenemale ongeschikt is om in het geheugen te worden geprent. Hiermede besluiten wij onze recensie. Wij hopen ten slotte, dat deze Grammatica, welke bovendien door netheid van druk en uitvoering uitmunt, een ruim debiet moge vinden, omdat zij het eerst getracht heeft, de laatste resultaten in het oude goed passende kleed van vossius te steken. p. halbertsma. | |
Izabella. Een geschiedkundige Roman, door H.W. Herbert. Uit het Engelsch. Twee deelen. Te Groningen, bij W. van Boekeren, 1845.Madame amable tastu zegt in de inleiding voor hare belangrijke scènes de la Fronde: ‘In de geschiedenis van Frankrijk zijn zeker weinig tijdvakken, die onvruchtbaarder zijn in uitkomsten, dan dat van den volksopstand, die in onze dagen den | |
[pagina 484]
| |
naam van de FrondeGa naar voetnoot1 heeft ontvangen. Maar zoo het daar al arm in wezen moge, des te rijker is het aan pikante trekken. De feiten ontbreken - niet de groote mannen, en welligt verdienen die belangrijke karakters, te midden der onbeduidende voorvallen van dat tijdperk geworpen, van den dichter de opmerkzaamheid, die de geschiedvorscher er aan weigert. Ongetwijfeld is de Fronde aan de weinige verhouding, die men tusschen de personen en de handeling, tusschen het einde en de middelen opmerkt, dat theatrale voorkomen verschuldigd, hetwelk zelfs de oogen niet is ontsnapt van de vertooners der komedie zelve: comoedia in comoedia, zoo als de kardinaal de retz haar ergens genoemd heeft.’ De verdienstelijke romanschrijver herbert, die reeds van eene gunstige zijde bij ons bekend was, schijnt ook geheel doordrongen van de waarheid dezer uitspraak. Immers reeds in zijn Alice Selby koos hij dit tijdperk der Fransche geschiedenis, om er zijne helden in te laten handelen - en ook het tooneel van den roman, dien wij thans willen aankondigen, is genomen uit die woelige dagen, welke de roemrijke regering van lodewijk XIV voorafgingen. Even als Alice Selby achten wij Izabella welgeslaagd. Izabella de coucy is een voor wees gehouden meisje van hooge geboorte, die door hare tot de Frondeurs behoorende bloedverwanten ten felste vervolgd wordt, opdat deze zich zouden kunnen meester maken van haar vermogen (hetwelk, volgens eene familiebepaling - eene akte zoo oud, dat de Salische wet haar niet treffen kan - in de vrouwelijke lijn overgaat), nadat zij eerst hare moeder door schandelijken laster hebben vermoord, en haren vader het land doen ruimen of door gehuurd staal omkomen. Zij wordt aan hunne geweldenarijen ontrukt door harry mornington, een' Engelsch edelman, in dienst van den kardinaal de mazarin, die haar toevallig ontmoet, en door beradenheid en geestkracht haar aan de magt harer bloedverwanten en aan groote gevaren ontrukt. Zijn huwelijk met haar - dank hebbe een perkament van den kardinaal, dat hij bij zich heeft - kort na die ontmoeting gevolgd, moge wat plotseling op het tapijt komen, de situatie is misschien | |
[pagina 485]
| |
bijzonder genoeg om dit te regtvaardigen. Maar uit deze redding en verbindtenis ontstaat eene nieuwe reeks van rampen, waarmede de echtgenooten te worstelen hebben. Reeds terstond na hunne vereeniging worden zij gescheiden. Mornington begeeft zich waar zijn pligt als krijgsman hem roept - en izabella wordt door haren laaghartigen neef de chateaufort uit het klooster gesleept, waarin zij was achtergebleven, en dat door haar eene veilige schuilplaats geacht werd, om het met een' kerker te verwisselen. Nogtans voert de chateaufort haar overal mede, waar de dienst der Frondeurs zijn' arm eischt, en weet haar aan de zorgvuldige nasporingen van mornington te onttrekken, wiens leven hij heeft gezworen te sparen, mits izabella den eed aflegt, haren echtgenoot gedurig schriftelijk aan te manen, geene pogingen in het werk te stellen om haar verblijf uit te vorschen, en nog minder om haar te bevrijden - een eed, dien zij naauwgezet naleeft, schoon hij den zijnen gedurig uit het oog verliest. Evenwel door een' zamenloop van voorvallen ontdekt mornington - die intusschen door zijne uitstekende dapperheid en krijgsmanstalenten het koninklijk leger gered en de legerafdeeling onder turenne voor de hofpartij gewonnen heeft - het oord, waar zijne gemalin als eene gevangene behandeld wordt, en ontrukt haar ten tweeden male aan de magt van haren geldgierigen neef. Deze, die in een gevecht gevangen is genomen, beschuldigt nu mornington bij d'harcourt, den generalissimus der koningsgezinden, die onzen held geen goed hart toedraagt, van moord en verleiding, waarom de vlekkelooze krijgsman naar Parijs wordt opgezonden en in de Bastille geplaatst. Voor de regtbank weet hij gelukkig die valsche beschuldigingen te ontzenuwen, terwijl het blijkt, dat de priester, die het huwelijk heeft gesloten, de toestemming van izabella's vader bezat. Hij wordt dus niet alleen in zijne eer hersteld, maar zelfs ter belooning zijner gewigtige diensten tot Maarschalk van Frankrijk verheven, en bevestigd in het bezit van de Lady of his heart. Onder de handen van een gewoon talent zou deze eenigzins arme conceptie bezwaarlijk tot een belanginboezemend verhaal hebben kunnen leiden; maar herbert verstaat zoo zeer de kunst om de verwikkelingen natuurlijk aan te wenden, de feiten elkander ongezocht te doen opvolgen en verrassende uitkomsten te doen ontstaan; hij is zulk een meester in het schilderen van karakters, dat men bijna vergeet een verdichtsel te | |
[pagina 486]
| |
lezen. Daarenboven weeft hij met kwistige hand de levendigste scènes in zijn werk in, en wekt hij beurtelings vrees en hoop zoo zeer in het hart zijner lezers op, dat deze onwillekeurig worden voortgedreven om de lezing van het boek ten einde te brengen, al zien zij zich herhaalde malen opgehouden door verheven gedachten en schoonheden de détail, die zij meer dan eens zouden willen genieten. Dat herbert een grondig kenner is van het menschelijk hart, - een eerste vereischte voor een' romanschrijver, - dit bewijst u bijna ieder hoofdstuk; maar vooral ontwaart gij dit in haar, van wie deze roman zijn' titel ontleent, en die de auteur ons heeft geschetst als eene meer dan gewoonlijk moedige, maar tevens edelaardige en fijngevoelende vrouw. Mornington is de type van een' krijger zonder vrees of blaam en van de edelste grondbeginsels - een man, die, opgewassen in de school des tegenspoeds, zijne ziel rein heeft gehouden, te midden der afdwalingen van die bloedige dagen, en die uit innige overtuiging de zaak van het hof was toegedaan, in tegenstelling van zoo velen, die uit volslagen beginselloosheid en ligtzinnigheid zich aan het volk hadden aangesloten, hetwelk zij morgen weder verzaakten, om er zich eene week later andermaal mede te verbroederen. En niets is natuurlijker, - de krijgsman, die zijn' geboortegrond verlaten had, omdat hij zijn' arm niet wijden wilde aan den magtigsten der overweldigers en den schrandersten der veroveraars, die zijn' koning het schavot had doen bestijgen, kon geen man van het volk zijn, en allerminst een van hen, wier opstand niet, zoo als hume zegt, door de vrijheid was geadeld. Wij zien in hem een getrouw aanhanger van zijnen vorst, schoon hij de schandelijke gedragingen van een' karel II verfoeit. Wij betreuren het slechts, dat de schrijver aan mornington zelven het verhaal zijner geschiedenis heeft in den mond gelegd. Want, terwijl hij hem tot het toonbeeld maakt van alle ridderlijke deugden, verliest hij in het oog der lezers, door het verkondigen van eigen lof, de beminnelijkste van alle, de nederigheid. In de chateaufort heeft de schrijver ons den lagen hebzuchtige geteekend, wien logen noch verraad, kuiperij noch sluipmoord, verkrachting van de stem des bloeds noch vrouwenmarteling, te veel zijn om tot zijn doel te geraken. De gehechtheid van den bediende aan zijn' meester is schoon kontrasteerend geschetst in lydfort en in den handlanger van de chateaufort. De geslepen Italiaan mazarin, | |
[pagina 487]
| |
de onverschrokken condé, de achtingswaardige en alleen consequente voorzitter van het parlement, molé, de jonge lodewijk XIV, anna van oostenrijk, groepeeren zich met turenne en andere bevelhebbers der beide partijen rondom de hoofdpersonen, en zijn meerendeels met de naauwgezetheid van een' geschiedvorscher geschetst. Alleen merken wij op, dat de schaduwzijde van condé's karakter ontbreekt, maar wij moeten er bijvoegen, dat ook de geschiedenis ze ons vooral eerst in het latere gedeelte van den oorlog der Fronde vertoont. De gebeurtenissen, die met de eerste bevrediging der partijen eindigen zijn ordelijk voorgesteld, en de zeden van het hof naar waarheid geschilderd. Een paar proeven, die van de geoefende pen en het warme dichterlijke hart van herbert getuigen, mogen hier een plaatsjen vinden. De eerste is uit het einde van het IVde hoofdstuk genomen, waar mornington zijne hand aan izabella aanbiedt: ‘Toen ik geheel geëindigd had’ (zegt mornington) ‘hief zij haar helderblaauw oog vol vertrouwen op, om mijnen blik te ontmoeten, en daarbij was geene siddering, geene gejaagdheid, geen aangenomen schijn van smart of gevoeligheid; alles was zuiverheid en argelooze onschuld.’ ‘“Gij weet niet, wat gij vraagt,” zeide zij, diep bewogen, maar hare aandoening volkomen overmeesterende, “gij weet niet, wat gij vraagt, noch aan wie. Edel, grootmoedig man, meent gij, dat ik zou kunnen dulden, dat ik mij zou kunnen verlagen, zelfs tot mijn eigen voordeel, om eene toewijding en overgave, als de uwe, te misbruiken en te misleiden? Nimmer, nimmer! Er is een geheim, een diep en vreesselijk geheim, dat mij omgeeft. En meent gij, dat ik zelfs voor een oogenblik eene schaduw zou willen werpen op den naam, het toekomstige lot van mijnen redder? Er rust eene wolk van ellende en schuld en waanzin op ons gedoemd geslacht, en ik, het ongelukkige, onschuldige offer, zal ik een' tweede als slagtoffer slepen in den afgrond, waaruit hij mij zoo gaarne zou willen redden? Laat mij u slechts volgen - als uwe slavin, als uwe zuster, - hoe gij wilt, laat mij u slechts volgen, tot dat ik een rustig graf kan vinden, om mijn vermoeid hoofd in neder te leggen. Ik kan en mag u niet alles verhalen, maar wees daarvan verzekerd, voor dat gij de plaats uwer bestemming zoudt kunnen bereiken, zouden zij mij uit deze muren slepen, gelijk zij mij uit meer dan ééne veilige schuilplaats gesleept hebben.”’ | |
[pagina 488]
| |
Onze tweede proeve zij de beschrijving van een slagveld, uit het tweede deel genomen: ‘Een slagveld kort na het gevecht, het is een treurig, ja, een beschamend en vernederend gezigt. De koude en gevoellooze lijken, het paard en hij, die het beteugelde, zijn daar uitgestrekt in den langen slaap, die op aarde geen ontwaken kent! De ellendige gewonden, steunende en worstelende in hunnen akeligen doodstrijd! De muzijkinstrumenten zelve en de standaarden, die hunne jammerlijke hulp boden, om aan deze vernieling eene fraaije vertooning bij te zetten, verbrijzeld en stom, verscheurd en bloedig! De wapenen zelve, de bewustelooze oorzaken van al dezen moord, nog rookende van het roode bloed, schoon niet langer gezwaaid door de sterke hand naar den wil van het moedige hart! Indien een man onbewogen zulk een schouwspel kan aanstaren, bij de bewustheid, dat hij zelf mede het zwaard des doods heeft gewet, dat zijn verstand is verkeerd, zijn hand afgewend van de pligtmatige oogmerken en daden van welwillendheid en onderlinge weldadigheid, om het tijdelijke en misschien het eeuwige verderf in zijne medezondaren te bewerken, indien hij zulk een schouwspel kan aanstaren, met dat denkbeeld zich kan vereenigen en daarbij niets gevoelen of zich trotsch gevoelen, dan is hij geen man. O, overwinnaars, overwinnaars, men heeft u de geessels der godheid genoemd, maar gij waart het door de inblazing van eenen duivel!’ Doch met al den lof, dien wij niet schromen aan den roman van herbert toe te kennen, mogen wij eene bedenking niet terughouden. Hoe men ook moge denken over de onbeduidendheid der Fronde in hare gevolgen; aan een' dieperen blik in hare geschiedenis kan de waarheid der opmerking van haren geschiedschrijver, den graaf de st. aulaire, niet ontgaan: ‘Qu'à aucune époque de l'histoire française la question n'a été plus nettement posée entre le pouvoir et la liberté, et que jamais pour rétablir l'équilibre entre ces deux grands intérêts de toute société civile, il n'avait été proposé des réformes plus rationnelles et mieux adaptées à l'état de la civilisation.’ Inderdaad verdient de partij der parlementen, waaraan een mathieu molé en omer talon hunne krachten wijdden, al onze achting, al onze sympathie, en slechts de opgedrongen vereeniging met eene adelijke partij, die alleen de handhaving van eigene voorregten bedoelde, en zich om het algemeen welzijn | |
[pagina 489]
| |
in het minst niet bekommerde, stelde den doortrapten mazarin in staat, de zaak der vrijheid te onderdrukken, en hare zegepraal schier anderhalve eeuw te verdagen. Doch deze partij, welker edel doch vruchteloos streven ons alleen voor de Fronde belang kan inboezemen, treedt in herbert's verhaal geheel op den achtergrond, en hare hooge beteekenis, door straks genoemden geschiedschrijver uit authentieke stukken en gelijktijdige pamfletten aan het licht gebragt, schijnt hij zelfs naauwelijks te hebben bevroed. Wij beslissen hier de vraag niet, in hoeverre de historische roman zich aan de geschiedenis behoort aan te sluiten, en behulpzaam zijn kan of moet, om hare feiten door indringen in den geest van tijden en karakters in het ware licht te stellen. Wij bedoelen geene beschuldiging van herbert, maar alleen eene waarschuwing van den lezer, als wij beweren, dat ons in izabella een belangwekkend verhaal is geleverd, maar dat bij alle getrouwheid in het schilderen van historische personen, het ware karakter en de gewigtige beteekenis van het tijdperk der Fronde er slechts voor een gering gedeelte uit kunnen gekend worden. De vertaling verdient hoogen lof, schoon ze even als alle menschelijke arbeid hare gebreken heeft; nu en dan toch stieten wij op minder gelukkige zinnen en uitdrukkingen, als op bl. 59 van Deel I: ‘Dit alles zou bij eenen man van des kardinaals stugge en stroeve strengheid eene groote misdaad zijn, die misschien eenen gang naar de Place de Grêve zoude gerekend worden te verdienen.’ Op bl. 82: ‘Ik vond haar op de knieën nedergebogen met opgehevene handen en overstroomende oogen.’ Op bl. 87: ‘Opregter en liefhebbender,’ terwijl het stootende dezelve en hetzelve, met de verbuigingen daarvan - die wij nog slechts in pacht meenden bij de verhandelaars en verhandelaartjens - gedurig den anders goeden stijl ontsiert. Het verwonderde ons te meer, die wanklinkende woorden te ontmoeten bij iemand, die de motto's en de in het werk gelaschte dichtregels zoo fraai heeft overgebragt. Waarom de titel alleen izabella, en de rugtitel izabella de coucy te lezen geeft, begrijpen wij niet, maar nog minder, hoe een dappere als mornington en eene jonkvrouw als izabella, door den teekenaar tot zulk een paar hideuze figuren zijn vernederd, als het foeileelijke vignet te aanschouwen geeft. De druk is daarentegen den roman waardig. Onder het drietal novellen van denzelfden schrijver, achter dezen roman ge- | |
[pagina 490]
| |
voegd - om er toch vooral twee deelen van te fabrieken? - verdient inzonderheid de St. Bartholomeusnacht opmerkzaamheid. Mijne Heeren Uitgevers! wat wij u bidden mogen, laat toch ook deze aanprijzing u later niet als gieren doen aanvallen op al wat herbert publiceeren zal; spiegelt u aan james en anderen; leest eerst wat gij den hongerigen overzetmachines ter bewerking voorhoudt; want waarlijk, gij toch behoeft u de onlangs geuite klagt niet aan te trekken, dat men geen' eerbied meer voor namen heeft; - u is de naam dikwijls meer dan het boek. - gh. | |
Celestina, of de Blinde van Paturages. Een verhaal uit België. Met een Voorberigt over de Protestantsche School te Gent, en ten voordeele dezer School uitgegeven door P. Hofstede de Groot, Hoogl. te Groningen. Groningen, M. Smit. 1845. X en 77 bl. kl. 8o.Onder de godsdienstige traktaatjes van den dag mag het aangekondigde een' hoogen rang innemen. Celestina is een dier sterke karakters, die slechts door een in aanhoudende tegenspoeden geoefend geloof gevormd worden. Blind sedert haar negende jaar, van hare vroegste kindschheid af deelende in de verachting en verdrukking van godsdiensthaat, arm en vergeten door de wereld, lijdende aan de onverschilligheid en ongodsdienstigheid eener zuster, zelve aangetast en na een bitter lijden van één jaar lang ten grave gesleept door den kanker, - levert zij, zoo geen ideaal, dan toch eene type eener lijderes, waardig de aandacht van elken Christen tot zich te trekken. Doch ook behalve deze hoofdzaak, - het eenvoudig levensverhaal eener lijdende Christin uit geringen stand, door eene met haar bekende Belgische Protestantsche dame beschreven, - is het boeksken den Nederlandschen Protestant aan te bevelen. Het leert hem de moeijelijkheden kennen, waarmede de bijbellezers en Evangelische Christenen vóór eenige jaren in België te worstelen hadden, maar ook tevens de vermeerdering der verdraagzaamheid en de uitbreiding van het Protestantismus in | |
[pagina 491]
| |
een land, dat tot hiertoe nog altijd onder de meest Ultramontaansche geteld wordt. Het verlevendigt onze hoop op de (schijnbaar onmogelijke) religieuse nadering der beide Nederlandsche volken. De politieke nadering en het ton geworden Vlaamsche provincialismus, of patriotismus, mogen daartoe de behulpzame hand bieden; een der eerste pligten van elk, die tot dit groote doel het zijne wil bijdragen, is de ondersteuning der Protestantsche school te Gent. De Hollandsche geest behaagt den Vlamingen van alle on-roomsche elementen het best. Een kundig, de roeping van zijn' tijd kennend onderwijzer, die zich als fatsoenlijk man in voorkomen en daad weet te gedragen, die het proselyten-maken verfoeit, maar de jeugd der Gentsche Protestanten tegen het bijgeloof der Roomsche kerk en het ongeloof der liberalen weet te verdedigen, en, in één woord, aan het Protestantismus in Gent eene waardige (en, men begrijpe dit regt, eene Hollandsche) houding weet te geven, - zulk een onderwijzer is gewis daartoe een persoon van groot nut. Dat men dan zijn penningsken niet onthoude. Het werkje kost slechts ƒ 0, 40, en het Voorberigt van Prof. de groot alleen is den prijs waardig. De geest, welke den toon van dit verhaal bezielt, moge voor velen al te zeer het Methodismus ademen, hij is nogtans een reine, echt Christelijke geest. Men mag het veilig in ieders handen geven, en niet het minst aan lijders en lijderessen, die in de godsdienstbegrippen der vorige eeuw zijn opgevoed. Zij zullen er opbeurende, aangename oogenblikken door hebben, en er door kunnen naderen tot eene mildere, zachtere opvatting van het Christendom. Het Protestantismus in België en misschien in Frankrijk en Engeland verkeert nog te zeer in een' toestand, gelijkvormig aan dien van voor drie eeuwen: het lijdt, waakt en strijdt. Vandaar, dat het speculatief lijdzame en lijdelijke, maar het praktisch ijverige, volhardende en geestkrachtige Methodismus doorgaans de vorm is, waarin zich het echte Christelijke levensbeginsel ontwikkelt. Zoo kan misschien de geest der Société Evangelique Belge uit het aangekondigde werkje best worden gekend en geschetst. Het is immers een traktaatje, uit een der Tijdschriften dier veelzins loffelijke Société overgenomen. Een streven tot bevordering van hoogen ernst, van gemoedelijke godsvrucht, van innige vroomheid, van stipte naauwgezet- | |
[pagina 492]
| |
heid des gewetens, en van een leven naar de woorden van Bijbel en Evangelie, zal niemand bij de pogingen, die zij - naar wij hopen, gezegend - aanwendt, in haar miskennen. Mag zulk een geest door velen beschouwd worden als der Protestantsche vrijheid van denken onwaardig, nog veel meer is de religieuse libertinage, welke velen voorstaan, het Protestantismus onwaardig. Op het terrein des gemoedelijken levens ontmoeten oud en nieuw, calvijn en schleiermacher, oud-Genève en Groningen elkander; en dit is het, waarop eenmaal alle strijdende partijen in de Kerk zullen moeten zamenkomen, om vrede te maken: vrede in het bloed des kruises. k. |
|