De Gids. Jaargang 9
(1845)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
Mengelingen.Mohammed en de Koran.(Vervolg van blz. 421.)VI. Geschiedenis van den Koran.Eene der mildstvloeijende bronnen van misverstand en verkeerde voorstellingen van mohammed's leeringen en bedoelingen is ontstaan uit de verwarring van de later door de Islam aangenomene vormen met de oorspronkelijke leer van den Profeet. Geene Mohammedaansche belijdenisschriften of godsdienstige handboekjes, geene werken hunner wetenschappelijke Godgeleerden zelfs, waarin de ware lichtkern van den Islam in den digten nevel van overlevering en eigendunkelijke verklaring is gehuld, maar alleen en uitsluitend het boek van mohammed's openbaringen kunnen ons de leer en denkwijze van den Profeet, en hare wijziging en ontwikkeling onder de lotgevallen van zijn veelbewogen leven, met de vereischte zuiverheid doen kennen. Doch zelfs uit den Koran valt het niet zoo gemakkelijk, aanstonds tot juiste en duidelijke voorstellingen te geraken. Reeds in onze meermalen aangehaalde redevoering, klaagden wij over het verwarde zamenweefsel van onzamenhangende brokken, over den chaos van door elkander geworpene uitspraken van vroegeren en lateren tijd, die ons de Koran in zijne tegenwoordige gedaante aanbiedt. In de inleiding tot deze artikelen hebben wij de uitstekende verdiensten van weil, ook omtrent de kritische behandeling van den Koran, doen kennen; en schoon ons bestek ons niet zal toelaten de gedaante, die, volgens weil's onderzoekingen, dit boek bezitten zou, indien mohammed's uitspraken daarin naar tijdsorde waren gerangschikt, in alle bijzonderheden te beschrij- | |
[pagina 462]
| |
ven, achten wij echter een kort overzigt over de lotgevallen van dit merkwaardig geschrift noodzakelijk, om onze lezers te overtuigen, dat wij niet op lossen grond beweren, dat zelfs uit deze gewigtigste kenbron van het leven des Arabischen Profeets slechts met de hoogste omzigtigheid kan geput worden, en dat voorstellingen aangaande mohammed, die van de gewone aanmerkelijk afwijken (hoedanige ook ons opstel bevat), zeer wel op goeden grond kunnen rusten, al schijnen zij door eene oppervlakkige beschouwing van den Koran niet te worden geregtvaardigd. Mohammed ontving zijne zoogenaamde openbaringen niet als een gesloten geheel, als een zamenstel van godsdienstige leerstellingen, door de invlechting van leerzame geschiedenissen opgehelderd en aangeprezen; het waren telkens bijzondere aan. leidingen die de stem van zijne roeping, of van zijne hartstogten, die hij beide, helaas! evenzeer als de stem van God deed voorkomen, tot spreken bragten; de meeste zijner uitspraken kunnen slechts verstaan worden door de kennis der gebeurtenissen, waarop zij betrekking hebben, en de tegenstrijdigheden, die tusschen die uitspraken worden waargenomen, vallen gedeeltelijk weg bij eene naauwkeurige bekendheid met de omstandigheden, waardoor zij werden uitgelokt, en lossen zich gedeeltelijk op door het verschil, dat tusschen mohammed's vroeger en later leven, zoo al niet in zijne bedoelingen, althans in de middelen, wordt waargenomen, die hij tot bereiking zijner bedoelingen geoorloofd achtte. Men begrijpt ligt, hoe betreurenswaardig, in dezen stand van zaken, de gesteldheid is, waarin de Koran tot ons is gekomen. Mohammed zelf heeft er waarschijnlijk nimmer aan gedacht, om eene, hetzij systematisch, hetzij chronologisch gerangschikte, verzameling zijner profetische uitspraken aan zijne volgelingen in handen te geven. Wij grondvesten dit vermoeden niet slechts daarop, dat eene systematische orde hem tot uitdrukkelijke terugroeping van tegenstrijdige uitspraken zou hebben genoodzaakt, dat eene chronologische rangschikking de verandering in zijne denkwijze duidelijk voor aller oogen zou hebben blootgelegd Het is waar, dat eene door mohammed's eigen bestel gemaakte, en door zijn eigen gezag bekrachtigde, verzameling zijner openbaringen, reeds bij zijn leven, ook voor minder scherpzienden, den bovendien reeds doorschijnenden sluijer zou hebben opgeheven, dien de moeijelijkheid, zoo niet onmogelijkheid, om zich volledige kennis van al zijne openbaringen te | |
[pagina 463]
| |
verwerven, en de twijfel aan de echtheid, die zich ligtelijk hechten kon aan uitspraken, die aan gewigtige bedenking onderhevig waren, nog over de gebreken en zwakheden zijner profetische loopbaan gespreid hielden. Wij kunnen ons dus voorstellen, dat mohammed, zoo zich ooit de gedachte aan hem heeft opgedrongen, dat hij verpligt was het woord zijner openbaringen, dat hij zoo dikwijls aan zijne volgelingen als het licht en den gids op hun pad, ook voor alle volgende tijden, had voorgesteld, in een volledig zamenstel te geven, hij met een' heimelijken schroom voor die gedachte zal zijn teruggeschrikt. Maar ware hij een man geweest van koel en voorzigtig overleg, hij zou berekend hebben, dat eene verzameling zijner uitspraken na zijnen dood behoefte zou worden voor de geloovigen, en dat dan die gebreken en zwakheden onvermijdelijk aan het licht moesten komen voor hen, die scherpzigtig genoeg waren, om door de aureole heen te zien, waarmede hem de waardigheid van eenen Gezant des Allerhoogsten omgaf; hij zou beseft hebben, dat vele moeijellijkheden, die eene volledige uitgave zijner openbaringen belemmerden, nog het best door hem zelven konden worden uit den weg geruimd, en dat deze arbeid, gelijk de uitkomst zoo duidelijk geleerd heeft, niet zonder groot gevaar aan zijne opvolgers kon worden toevertrouwd, voor wie, zoo zij waarlijk geloovig waren, elke uitspraak van hunnen Profeet hetzelfde goddelijke gezag bezat, en die niet, gelijk hij zelf, het vermogen hadden, om door eene als authentiek geldende verklaring de tegenstrijdigheden te nivelleren; eindelijk zou hij welligt, ook daar waar hij zich zelven niet geheel voldoen kon, op het blind vertrouwen van de mssaa zijner volgers en de staatkunde hunner hoofden, die er geen belang bij hadden om eenig voorwendsel te baat te nemen, ten einde het door den Profeet opgetrokkene gebouw weder omver te werpen, hebben mogen staat maken; - ten minste zou ook daar de uitkomst die verwachting niet hebben gelogenstraft, al blijft het ons, meer nuchteren Westerlingen, een onoplosbaar raadsel, hoe de tastbare onvolkomenheden van den Koran zoo weinig nadeel aan zijn gezag hebben toegebragt, dat de orthodoxe leer dien zelfs als het eeuwige ongeschapene woord van God leert beschouwen. Maar mohammed, schoon niet van zekere, hem zelven misschien slechts ten halve bewuste, sluwheid ontbloot, was minder een man van overwegingen, dan van daden, en gelijk zijne godsdienstige overtuiging meer uit den indruk van het goddelijke, | |
[pagina 464]
| |
dan uit vorschend nadenken geboren was, zoo regelde hij ook zijn leven naar den indruk der omstandigheden, en niet naar de overleggingen van het studeervertrek. Maar al te ras en onbedacht sprak hij vaak het woord, dat de drang der omstandigheden hem ontperste; en zoo niet de strijd met vroegere uitspraken oogenblikkelijken twijfel of weêrspraak wekte, schijnt hij er zich weinig om bekommerd te hebben, of alles wat van zijne lippen vloeide, in volkomene onderlinge harmonie was. Wij weten niet, dat hem immer in zijn leven iets is voorgekomen, waardoor hij genoodzaakt werd op dien weg stil te staan, en over het verkeerde zijner handelwijze na te denken. Mogten zijne tegenstrijdigeleeringen en geboden soms al eenige bedenking wekken, altijd vond hij in zijn' overwegenden invloed op de massa, en in de tooverkracht van zijn woord, het middel om die tot zwijgen te brengen, en wij zien, dat hij tot aan het einde zijns levens, waarvan hij het juiste tijdstip toch niet met zekerheid voorzien kon, steeds voortging nieuwe bevelen te geven en vroegere uitspraken te wijzigen, eene vrijheid, die wij ons wel kunnen begrijpen, dat hij niet dan met zijn leven wilde opgeven, waarin het ons dus niet verwondert, dat hij zich door geene vrijwillige beperking wilde laten bindenGa naar voetnoot(1). Het is waar, dat de zorgeloosheid van mohammed omtrent de volledige bewaring zijner openbaringen, ons die niet slechts in eene verwarde massa heeft doen ontvangen, maar ons tevens den waarborg ontneemt, dat er geene voor ons zijn verloren geraakt, die hij zelf zou hebben gewenscht te behouden, en dat geene onechte uitspraken met die van mohammed | |
[pagina 465]
| |
vermengd zijn. Wel beweren de Muzelmannen, dat al de openbaringen van mohammed onmiddellijk door zijne volgers van buiten geleerd, en zonder eenig bijvoegsel in den Koran bewaard zijn; doch er zijn ons zelfs feiten bekend, die hunne bewering hoogsttwijfelachtig maken. Als bij de algemeene verslagenheid. welke mohammed's dood onder de geloovigen te weeg bragt, die misschien hunnen Profeet voor onsterfelijk hadden gehouden, aboe bekr het volgende KoranversGa naar voetnoot(1) opzeide: ‘Mohammed is slechts een gezant; ook de gezanten die hem voorgingen zijn gestorven; zoudt gij dan, indien hij stierf of vermoord werd, u omwenden op uwe hielen? Wie dat doet, kan God geene schade doen, maar God beloont de dankbaren,’ scheen het allen, volgens eene overlevering van aboe horeira, dat zij nimmer van zulk een vers iets gehoord hadden. Werpt deze omstandigheid gegronden twijfel op de echtheid van het aangehaalde vers, en doet zij aan eene list van aboe bekr denken, dan moet zich die twijfel ook over eenige andere uitspraken des Korans uitstrekken, waar insgelijks mohammed's sterfelijkheid uitdrukkelijk geleerd wordtGa naar voetnoot(2). Van den anderen kant geeft ons de volgende, niet bestredene, overlevering een merkwaardig voorbeeld van eene uitlating: ‘Omar ibn al-chattab zeide eens op den kansel: Indien ik niet vreesde, dat de menschen zeggen zouden, omar heeft bijvoegselen op den Koran gemaakt, zoo zoude ik er de volgende verzen hebben bijgeschreven, want, bij God! ik heb ze bij het leven van den Profeet gelezen: “Keert u niet af van uwe vaderen, want dat is ondankbaarheid. Een man of eene vrouw, welke echtbreuk plegen, moeten gesteenigd worden; dat is de straf, die God over hen bestemd heeft; God is de verhevene en alwijze.”’ Eindelijk moeten wij nog vermelden, dat de Schïïten eene geheele Sura bezitten, van welker opzettelijke onderdrukking, ten nadeele van ali, zij den Sonniten schuld geven; want schoon de echtheid dezer Sura ook ons aan de gegrondste bedenking onderhevig schijnt, leert ons echter de daarop betrekkelijke beschuldiging, die zich tevens tot andere, volgens der Schïïten eigene getuigenis, geheel verlorene plaatsen ter gunste van ali uitstrekt, dat bij de Muzelmannen zelven de integriteit van den Koran niet boven allen twijfel verheven is, en dat er maar al te veel | |
[pagina 466]
| |
grond bestaat om te gelooven, dat mohammed's opvolgers geene zwarigheid vonden, om hun gezag des noods door uitlatingen of toevoegselen tot den Koran te bevestigenGa naar voetnoot(1). Met dit al is het er verre van af, dat mohammed volstrekt geene zorg voor de opteekening zijner openbaringen zou gedragen, en hare bewaring geheel aan het geheugen zijner medgezellen zou toevertrouwd hebben. Mohammed zelf was zeker niet vlug met de pen, in eenen tijd, waarin schrijven een zeld zaam talent was, schoon verschillende overleveringen ons beletten aan te nemen, dat hij der schrijfkunst, tot aan zijnen dood toe, geheel onkundig zou geweest zijnGa naar voetnoot(2). Maar menigvuldige malen vinden wij van mohammed's secretarissen gewag gemaakt, en het lijdt geen' twijfel, of het was eene hunner belangrijkste diensten, de openbaringen van den Profeet voor de vergetelheid te bewaren. Wij leeren het duidelijk uit de volgende overlevering, die tezelfder tijd ook merkwaardig is, als bewijs, hoe mohammed de vrijheid, die het gemis van een afgesloten boek zijner openbaringen hem verschafte, tot, door de omstandigheden gebodene, wijzigingen wist aan te wenden. Als het vers geopenbaard werd: ‘De geloovigen, die te huis zitten, en zij, die voor het geloof kampen, zullen (in Gods oog) niet met elkander gelijkstaan.’ vroegen abdallah ibn djahsch en abdallah ibn omm maktoem: ‘Wij zijn blind; is er voor ons geene uitzondering?’ Dadelijk daarop ontving mohammed, onder hevige convulsies, den last van Godswege, om de woorden er bij te voegen: ‘met uitzondering dergenen, die aan ligchaamsgebreken lijden,’ en de secretaris zeid ibn thabit kreeg bevel, om het schouderblad te nemen, waarop dit vers reeds was geschreven, en de later geopenbaarde woorden in te lasschenGa naar voetnoot(3). Een ander bewijs, dat de Koran ten minste bij gedeelten geschreven was, levert ons het blad, dat omar bij zijne zuster fatima vond, en dat de oorzaak zijner bekeering tot den Islam werdGa naar voetnoot(4); een derde vinden wij in hetgeen ons van abd- | |
[pagina 467]
| |
allah ibn sa'd, een' voormaligen secretaris van mohammed, verhaald wordt, dien hij bij de verovering van Mekka liet ter dood brengen, wijl hij Koranverzen vervalscht had, die hem door mohammed waren voorgezegdGa naar voetnoot(1). Maar nog een meer algemeen bewijs hebben wij in de namen, die mohammed zelf aan zijne openbaringen gaf. Zij dragen toch in het boek, waarin zijne uitspraken staan opgeteekend, niet alleen den naam van Koran, d.i. lezing, doch die zich des noods nog van uit het geheugen opzeggen liet verstaanGa naar voetnoot(2), maar ook dien van Kitab, of Schrift, die onmogelijk anders dan van iets geschrevens, al ware het ook slechts in fragmenten en op losse bladen, kan verstaan wordenGa naar voetnoot(3). Aan den anderen kant mogen wij echter veilig aannemen, dat de afschrijften van den Koran hoogstzeldzaam zullen geweest zijn; dat niemand hoogstwaarschijnlijk in het bezit was van een volledig exemplaar, en dat, zoo al mohammed al zijne openbaringen mogt hebben laten opteekenen, hij echter geen' prijs zal gesteld hebben op aller bewaring, daar zoo vele slechts tijdelijke waardij hadden, en slechts voor eene bepaalde gelegenheid golden, ja, hij de vernietiging van sommige uitspraken, die door latere weêrsproken werden, wenschen moest, en waarschijnlijk zoo veel mogelijk zal bevorderd hebben. Wij kunnen dus gerustelijk zeggen, dat zij niet in den geest, veelmin naar het uitrukkelijk bevel, van mohammed gehandeld hebben, die, misschien met enkele door de Staatkunde gebodene uitzonderingen, even zooveel zorg hebben gedragen, om ook het onbeduidendste woord, dat hij voor openbaring had uitgegeven, zonder eenige verandering of wijziging, voor de nakomelingschap te bewaren, als zij de inachtneming van alle orde, hetzij die van tijd, of van zaken, op de schromelijkste wijze hebben verwaarloosd.Alles wat van mohammed's openbaringen op perkement, leder, palmbladen, beenderen, steenen en dergelijk ruw schrijftuig geschreven, onder de Muzelmannen verstrooid was, werd zonder eenige schifting bijeengezameld; bij de verdeeling in hoofdstukken werd waarschijnlijk het bijeengeschrevene | |
[pagina 468]
| |
gewoonlijk ook bijeengehouden; meermalen echter werden ook verschillende brokken zaamgevoegd, waarbij het bij de Arabieren ook in hoogeren prozastijl telkens wederkeerende rijmwoord eenigermate tot leidraad (schoon ook een' zeer bedriegelijken) schijnt gestrekt te hebben; eindelijk worden de aldus ontstane hoofdstukken, Sura's genoemd, en 114 in getal, naar geen hooger beginsel geordend, dan dat hunner respectieve lengte, zoodat, met uitzondering der eerste Sura, die een kort gebed ter inleiding bevat, de langste hoofdstukken voorop zijn geplaatst, en zij naar het einde trapswijze in omvang afnemenGa naar voetnoot(1). Welke schuld wij dus aan mohammed, hetzij in het valschelijk als Gods woord verkonden van wat de stem zijner eigene begeerten en hartstogten was, hetzij in het verzuim van een duidelijk en zamenhangend overzigt zijner leer te geven, dat ten gids voor volgende tijden kon strekken, - geneigd mogen zijn toe te kennen, aan de, voor eene verzameling van uit den hemel geopenbaarde uitspraken zoo weinig voegende, gestalte, waarin de Koran tot ons is gekomen, is hij ten eenemale onschuldig. De dood van vele der beste kenners des Korans, in wier geheugen hij een' tijdlang wel genoeg bewaard mogt geacht worden, ten gevolge van den krijg met den valschen Profeet moseilama, en de vrees, door omar geopperd, dat zoo na korten tijd de geheele Koran zou verloren gaan, schijnen het eerst aboe bekr op het denkbeeld te hebben gebragt, om eene verzameling van mohammeds openbaringen te beproeven, en tegen de bedenkingen van zeid ibn thabit door te zetten, die den hem daartoe opgedragen' last, op grond, dat de Profeet van zoo iets nimmer gewaagd had, aanvankelijk van zich wilde wijzen. Later bragt hij dien echter met behulp van eenige andere kenners des Korans ten uitvoer, al gelooven wij, wegens gemakkelijk uit het voorafgaande op te maken redenen, niet aan de overlevering, dat hij daarbij de orde zou gevolgd zijn, waarin hij de verschillende hoofdstukken aan mohammed plagt voor te lezen. Het is voor het overige hoogsttwijfelachtig, of aboe bekr's verordening nog wel verder, dan tot eene verzameling der bouwstoffen leidde, en of niet aan othman de dubbelzinnige verdienste toekomt, | |
[pagina 469]
| |
van die het eerst, doch altijd door de hand van zeid ibn thabit, in de tegenwoordige orde gebragt, en volledige afschriften van het geheel verspreid te hebben. Sommige berigten toch doen othman's uitgave als de eerste volledige verzameling der verspreide deelen des Korans voorkomenGa naar voetnoot(1), ofschoon zijn arbeid gemeenlijk als eene nieuwe redactie wordt voorgesteld, waarbij hij wel geene zorg droeg voor de verbetering der orde, maar ten minste de éénheid te herstellen trachtte, die door de talrijke, deels in aboe bekr's uitgave opgeteekende, deels langzamerhand vermenigvuldigde, varianten en afwijkingen, grootelijks schijnt te hebben geleden. Hierin ging trouwens othman op echt Vandaalsche wijze te werk, daar hij niet slechts aan ééne variant telkens boven alle andere uitsluitend de voorkeur gaf, maar tevens door den last, om alle vroegere afschriften te verbranden, de overige geheel en al vernietigde, en dus der kritiek van den Koran voor alle volgende eeuwen den pas afsneed, om in het streven naar een' zuiveren tekst uit de toen nog voorhanden lezingen haar voordeel te doen. Het is waar, dat de Muzelmannen beweren, dat de varianten, door othman ter zijde geschoven, slechts provincialismen of dialectsverscheidenheden betroffen, - daar mohammed, volgens eene overlevering, den Koran tegelijk in zeven Arabische dialekten geopenbaard had, - en dat de door zeid op zijn bevel omhelsde lezing altijd die was, welke het meest met het Koreischitische dialekt overeenkwam. Doch, om niet te zeggen, dat die overlevering eene tastbare ongerijmdheid bevat, schijnt de volgende aan te toonen, dat de varianten veeleer den inhoud dan de uitdrukking betreffen, en welligt niet onbelangrijke bijdragen tot de kennis van mohammed's leer en leven bevatteden. ‘Telken jare in de maand Ramadhan,’ dus luidt de hier bedoelde overlevering, ‘herhaalde mohammed, ten aanhooren van den Engel gabriël, wat hem tot dusverre van den Koran geopenbaard was, en men zegt zelfs, dat hij in zijn laatste levensjaar, dien tweemaal herhaald heeft; zoo dikwijls hij eene nieuwe lezing gaf, of iets achterwege liet, waaruit de eerste zeven uitgaven ontstonden, prentten zijne medgezellen deze varianten dadelijk in hun geheugen, en handelden overeenkomstig deze bijvoegselen of veranderingen.’ Wij achten het dus niet onwaarschijnlijk, dat othman, door de algeheele vernietiging van verschillende lezingen, die tot twist en tweedragt aanleiding konden geven, | |
[pagina 470]
| |
een' Koran heeft willen leveren, die aan allen zoodanigen strijd voor altijd een einde zou maken. Ja, het schijnt zelfs, dat hij zich aan de correctheid ten aanzien van spelling en taalregelen zeer weinig heeft laten gelegen zijn, daar eene overlevering hem bij het opmerken van spelfouten doet zeggen: ‘laat ze rusten! de Arabieren zullen ze wel uitspreken naar de regelen hunner taal,’ en, volgens eene andere, aiescha, op de vraag van hescham ibn orwa, hoe zoo vele fouten tegen de woordvoeging in den Koran gekomen waren, ten antwoord gaf: ‘door vergissing der afschrijvers’Ga naar voetnoot(1). Hetzij nu inderdaad aboe bekr's verzameling van bouwstoffen nog niet tot het vervaardigen van afschriften des Korans was aangewend, hetzij, - wat in het tegenovergestelde geval, bij de zeldzaamheid van schrijfmateriaal, en van dezulken, die de schrijfkunst magtig waren, niet minder waarschijnlijk is, - die afschriften in zeer geringe hoeveelheid voorhanden waren, het schijnt othman volkomen gelukt te zijn, alle voorhandene exemplaren te vernietigen, en de door hem zelven vervaardigde en naar de hoofdsteden des rijks gezondene kopijen aan den geheelen Islam op te dringen. Wij laten het aan zijnc plaats, of werkelijk sommige van othman's eigenhandige afschriften zoo lang den tand des tijds hebben verduurd, en dus als standaarden bij de vaststelling van den tekst konden dienen, als vele Muzelmannen bewerenGa naar voetnoot(2); maar meenen het althans als ontwijfelbaar te kunnen vaststellen, dat othman's redactie, die van nu af aan uitsluitend in de afschriften gevolgd werd, de grondslag bleef voor alle volgende uitgaven des Korans, en geene veranderingen van eenig gewigt meer te lijden had. Evenwel zijn ook na hem weder eene menigte varianten ontstaan, die echter niet meer het eenmaal vastgestelde betreffen, maar deels in de letters van dezelfde gedaante, die eerst na othman's tijd door diakritische punten onderscheiden werden, deels in de vroeger in het geheel niet bekende vokaalstreepjes, worden waargenomen. Deze punten en steepjes zijn eerst in de tweede eeuw der Hedjra uitgevonden, toen de uitspraak van vele woorden, die op den zin vaak vrij wat invloed uitoefenen kan, reeds twijfelachtig was geworden door verschil in de overlevering, tot dusver in alles wat het oude schrijfstelsel niet kon aanwijzen het eenige rigtsnoer. En daar nimmer een tweede othman is opgestaan, | |
[pagina 471]
| |
om ook hier de verbrokene overeenstemming door eene daad van geweld te herstellen, zijn deze varianten tot op den huidigen dag een twistappel voor de Theologen der Moslemen en een wetsteen voor het vernuft der Europesche geleerden gebleven. Na deze beschouwing van de lotgevallen des Korans, zullen onze lezers, vertrouwen wij, het even weinig als weil den Heer von hammerGa naar voetnoot(1) willen nazeggen: ‘dat de Koran (natuurlijk in de gedaante, waarin hij tot ons is gekomen) even zeker het woord van mohammed is, als hij den Moslemen voor het woord van God geldt,’ maar tevens aan den anderen kant gaarne erkennen, dat hij over het algemeen slechts werkelijke uitspraken van mohammed bevat. Met hoeveel, schier zouden wij zeggen, kleingeestige trouw de verzamelaars van den Koran zich hebben gehecht aan ieder woord, dat hun als openbaring aan hunnen Profeet geschied was overgeleverd, blijkt niet slechts uit de vrij talrijke tegenstrijdige verordeningen, die de Koran bevat, maar vooral ook daaruit, dat ieder voorschrift, ieder leerstuk, ieder verhaal uit de Profetensage, al was het ook bij verschillende gelegenheden meermalen, hetzij met dezelfde, hetzij met andere woorden herhaald, even dikwijls in den Koran werd opgenomen, als het door zeid in zijne verzameling van mohammed's openbaringen gevonden werd. In plaats van zich tot de beste en uitvoerigste der voorhandene voorstellingen te bepalen, en die des noods uit de overige aan te vullen, geeft hij telkens de woorden letterlijk, zoo als hij die vindt. Vanhier komt het, dat de geschiedenis der oude Profeten van abraham tot christus, nu eens met meer, dan eens met minder Rabbijnsche fabelen opgesmukt, in schier elke grootere Sura terugkeert; dat de zegeningen van het paradijs aan de vromen beloofd, en de straffen der hel aan de goddeloozen bedreigd, die vaak met de grootste uitvoerigheid en weelderigheid van verbeelding beschreven worden, misschien weinig minder dan een zesde van den Koran bevatten; dat in de latere, te Medina geopenbaarde, Sura's de oproeping tot den heiligen krijg bijna op iedere bladzijde voorkomt; en dat, b.v., het verbod om met de ongeloovigen een verbond te sluiten, en vriendschappelijk met hen om te gaan, niet minder dan achtmaal in den Koran herhaald wordtGa naar voetnoot(2). Wij behoeven het naauwelijks te zeggen, dat deze eindelooze herhalingen, gevoegd bij het volslagen gebrek aan orde en za- | |
[pagina 472]
| |
menhang, den Koran voor allen, die hem niet met het oog des geloofs, of met de belangstelling van den geschiedvorscher lezen, tot een der onuitstaanbaarste boeken maken, die immer werden geschreven. Wij zijn bijna geneigd, bij het doorstaan der moeite en verveling, waarop de lectuur van zulk een boek ons te staan komt, othman de dwaasheid ten kwade te duiden, dat hij gelooven kon, dat al deze dingen even dikwijls van den hemel geopenbaard waren, als zij door mohammed bij verschillende gelegenheden waren voorgedragen, en voelen ons genoopt tot klagen, dat hij, die in andere opzigten stout en willekeurig genoeg in de redactie van den Koran durfde ingrijpen, niet heeft zorg gedragen voor zulk eene klassificatie der voorschriften en sagen van den Islam, als ons b.v. in lane's Selections wordt aangeboden. Doch de navorscher der Arabische oudheid, en elk, die eene naauwkeurige kennis van het karakter en de drijfveren van den Profeet van Mekka op prijs stelt, moet dien wrevel onderdrukken en die klagt versmoren, bij de gedachte, dat de Koran met al zijne leemten, tegenstrigheden en herhalingen, ons, als ware het door de reten van zijn gebrekkig zamenstel, de ware geschiedenis van de opkomst en ontwikkeling des Islams doet zien, die een met kunst en zorg wel zaamgevoegd geheel, waarin slechts zoo veel was opgenomen, als wij ons voorstellen, dat mohammed zelf in eene verzameling zijner openbaringen zou geplaatst hebben, voor altijd aan onze blikken zou hebben onttrokken. | |
VII. Chronologische rangschikking van den Koran.De behoefte aan eene chronologische rangschikking der openbaringen, in den Koran bevat, beperkt zich niet tot den kritischen onderzoeker van het leven en karakter van mohammed, zij vertoont zich evenzeer bij den geloovigen volger zijner leer en voorschriften. Terwijl bij den eerste deze behoefte ontstaat uit de zucht, om in den Koran den sleutel te vinden tot het verstand van een der merkwaardigste verschijnselen, die de geschiedenis der menschheid oplevert, wordt zij voor den laatste vooral geboren uit de noodzakelijkheid, om te we- | |
[pagina 473]
| |
ten, welke voorschriften van den Profeet door latere vervan gen en afgeschaft zijn. ‘Wij wederroepen geen vers,’ dus wordt God in den Koran sprekende ingevoerd, ‘of brengen het in vergetelheid, dat wij niet vervangen door een beter of dergelijk; weet gij niet, dat God tot alles magtig is?’Ga naar voetnoot(1) en elders: ‘Wanneer wij een vers in de plaats stellen van een ander - en God weet het best, wat hij doet nederdalen - dan zeggen zij (de ongeloovigen): voorwaar, gij verzint het; doch de meeste hunner zijn onwetenden. Zeg hun: de Heilige Geest doet hem (den Koran) nederdalen van uwen Heer in waarheid, om te bevestigen degenen, die gelooven, en als eene leiding en blijde boodschap voor de Muzelmannen.’Ga naar voetnoot(2) De leer van de herroepene of afgeschafte verzen is dus in uitdrukkelijke uitspraken van den Koran gegrond, en in hoe snijdende tegenspraak zij ook moge staan met uitspraken, als die in het volgende vers: ‘Denken zij dan niet na over den Koran? Immers, ware hij niet van God, dan zou men er vele tegenstrijdigheden in vinden,’Ga naar voetnoot(3) zij heeft zelfs in de orthodoxe Theologie der Moslemen hare plaats gevonden, en een bijzondere tak der Koranswetenschap houdt zich met het onderzoek der opgehevene uitspraken bezig. Schoon de geloovige Exegeten van den Islam, om de bestaande tegenstrijdigheden uit den weg te ruimen, aan de woorden des Korans dikwijls vrij wat geweld aandoen, blijven echter, volgens hunne eigene erkentenis, een aantal van niet minder dan twee honderd vijf en twintig verzen over, welke leerstellingen of voorschriften behelzen, die door andere, later geopenbaarde, zijn opgeheven. De kennis van de werkelijke orde, waarin de verzen des Korans oorspronkelijk aan mohammed zijn medegedeeld, is daarom voor den Muzelman in vele gevallen, voor de regte kennis zijner godsdienstpligten, eene zaak van gebiedende noodzakelijkheid. Een der geleerdste Arabische schriftverklaarders, aboe'l-kasim al-hasan ibn mohammedGa naar voetnoot(4), drukt zich daarover op de volgende wijze uit: ‘Wie over het boek Gods wil medespreken, moet weten, hoe de verschillende Sura's, zoowel die in | |
[pagina 474]
| |
Mekka, als die in Medina geopenbaard zijn, op elkander volgen, en moet ook die Sura's kennen, over welker tijdsbepaling onder de geleerden verschil heerscht; hij moet weten wat tweemaal geopenbaard werd, wat in Medina verscheen, maar op de bewoners van Mekka betrekking heeft, en wat in Mekka verscheen, en toch in de Medinensische Sura's behoort; verder wat in Djohfa, Jeruzalem, Taïf en Hodeibia is geopenbaard geworden. Hij moet de Mekkaansche verzen in de Medinensische Sura's, en de in Medina geopenbaarde verzen te midden der Mekkaansche Sura's kunnen aanwijzen; hij moet ook die kennen, welke van Mekka naar Medina, en van Medina naar Mekka of naar Abyssinië werden gebragt; eindelijk moet hij we ten, welke verzen andere opheffen, welke door andere zijn opgeheven.’ Wij willen deze woorden door eenige weinige opmerkingen trachten toe te lichten, die ons tevens nog wat nadere kennis van de ware gesteldheid des Korans zullen verschaffen. Gelijk het leven van mohammed door de vlugt naar Medina in twee voorname tijdperken gedeeld wordt, in welke zijn uiterlijk aanzien en zijne zedelijke waarde tot elkander in omgekeerde verhouding staan, zoo worden ook zijne openbaringen in twee voorname klassen gerangschikt, - de verzen en hoofd stukken, welke hem te Mekka, in het tijdvak van waarachtige geestdrift en ongehuichelde vatbaarheid voor den indruk van het goddelijke, en die, welke hem te Medina, in het tijdperk van sluwe staatszucht en zegepralende wraak, zijn geopenbaard. Het karakter der in deze beide perioden den geloovigen ter leering geschonkene gedeelten des Korans is even verschillend als de rol, die mohammed in beide vervulde, en de gezindheden, die hem tot handelen aandreven. Dit verschil van karakter is in de meeste gevallen een voldoend criterium, om althans eene globale schifting der hoofdbestanddeelen des Korans mogelijk te maken. Schoon het waarschijnlijk is, dat van de vroegere uitspraken meer dan van de latere zal zijn verloren geraakt, is echter het aantal Mekkaansche Sura's veel grooter dan dat der Medinensische. Volgens de gewone uitgaven van den het geheel slechts een twintigtal Sura's als onbetwistbaar te Medina geopenbaard aan te merken, die echter, als meerendeels tot de grootste behoorende, een zeer aanzienlijk deel van het geheel uitmaken. Volgens eene overlevering van al-hosein ibn wakid, door weil medegedeeldGa naar voetnoot(1), klimt dit getal tot acht en twintig; | |
[pagina 475]
| |
doch het is blijkbaar, dat het met geene naauwkeurigheid kan bepaald worden, daar, volgens de eigene bekentenis der Moslemen, in vele der grootere en sommige kleinere Sura's Mekkaansche en Medinensische brokken zijn dooreengemengd. Wanneer wij de orde volgen der punten, welker kennis aboe'l-kasim verder vordert in hem, die over den Koran wil medespreken, stuiten wij eerst op de vermelding van het tweemaal geopenbaarde, dat alleen de eerste Sura betreft; dan op die van verzen, welke te Medina verschenen zijn, maar op de bewoners van Mekka betrekking hebben, hoedanige er natuurlijk in de Medinensische Sura's in menigte voorkomen, doch die hier door ons stilzwijgend kunnen worden voorbijgegaan; vervolgens op die van hetgeen in Mekka verscheen, en toch in de Medinensische Sura's behoort, waartoe die uitspraken gebragt worden, welke wel te Mekka, maar eerst na de vlugt, en dus bij mohammed's bedevaarten derwaarts, of na de verovering dier stad zijn verschenen. Te Djohfa werden aan mohammed eenige woorden van troost geopenbaard, ten tijde der vlugt naar Medina. Te Jeruzalem, of, met andere woorden, in den nacht, waarin hij, volgens de overlevering, derwaarts werd overgebragt, en vervolgens door alle hemelen tot in de nabijheid Gods gevoerd, plaatsen de Moslemen het volgende vers; ‘Vraag onzen gezangten, die wij vóór u gezonden hebben, of wij hun veroorloofd hebben, behalve den Barmhartige, andere goden te aanbidden’Ga naar voetnoot(2). Zij meenen namelijk, dat mohammed, in den nacht der hemelvaart, zich in den tempel te Jeruzalem, te midden aller vroegere Profeten, verplaatst vond, en maken, door eene veel te letterlijke opvatting van het woord: ‘vraag,’ het genomede vers daarop betrekkelijk, waarin echter zeker slechts een raadplegen hunner overgeleverde woorden of geschriften bedoeld is. Voorts worden nog enkele verzen opgegeven als geopenbaard te Taïf, waar mohammed eenmaal, nog vóór de vlugt, eene schuilplaats zocht, maar nog minder gehoor vond dan te Mekka, - en te Hodeibia, bij de vredesonderhandelingen, op mohammed's eerste doch mislukte bedevaartsreis naar Mekka gevoerd. Van oneindig meer belang is de kennis der Medinensische verzen in Mekkaansche Sura's, en der Mekkaansche verzen in Medinensi- | |
[pagina 476]
| |
sche Sura's. De 73ste Sura wordt als gemengd aangemerkt; bij sommige andere is het evenzeer moeijelijk te beslissen, of men ze eerder Mekkaansch, dan Medinensisch noemen mag, en hieraan is vooral het verschil over het aantal van Medinensische Sura's toe te schrijven. Het aantal der Medinensische verzen in de Mekkaansche Sura's is zeer menigvuldig; daarentegen komen slechts enkele Mekkaansche verzen te midden der Medinensische Sura's voor. Welke verzen mohammed uit Mekka naar Medina zond, is moeijelijk te bepalen, want daar hij nog twee jaren in Mekka bleef, nadat hij reeds door een deel der Medinensers gehuldigd was, is het waarschijnlijk dat hij deze door zijne zendelingen met het voornaamste zal hebben bekend gemaakt, wat toen reeds van den Koran geopenbaard was. Deze vraag is ons echter hier van weinig belang, en ook de enkele verzen, die uit Medina opzettelijk tot de geloovigen gebragt werden, die nog na de vlugt te Mekka waren overgebleven, en die, welke de bekeering van den vorst van Abyssinië ten doel hadden, en hem daarom door mohammed werden toegezonden, behoeven hier niet nader vermeld te worden. De lijst der zwarigheden, die de ordelooze gestalte van den Koran oplevert, wordt besloten door de vermelding der opheffende en opgehevene verzen, van welke laatste de Muzelmansche godgeleerden drie soorten onderscheiden. Tot de eerste soort behooren de zoodanige, die in den Koran zijn bewaard gebleven, schoon later geopenbaarde verzen hunne geldigheid voor volgende tijden hebben doen ophouden, zoodat zij geene wettelijke, maar louter historische waarde bezitten. De tweede soort bevat die uitspraken, welke werden teruggenomen, en die toch kracht van wet bleven behouden. Van dezen aard is de strafbepaling op de echtbreuk, in ons vorig artikel, op gezag van omar, vermeld. De uitdrukking, dat deze verzen werden teruggenomen, moet, op het standpunt van geloovige Moslemen, als meer dan een euphemismus voor verloren gegaan worden opgevat, al meenen wij, dat de laatste uitdrukking meer beantwoorden zou aan hetgeen werkelijk heeft plaats gehad. De derde soort bevat die verzen, welke, nog bij het leven van mohammed, zoowel naar de letter als naar den inhoud werden teruggenomen, van welke eenige weinige vermeld worden, maar waarschijnlijk een veel grooter aantal geen spoor van zich heeft nagelatenGa naar voetnoot(1). Van hoeveel gewigt ons ook de | |
[pagina 477]
| |
uitdrukkelijke vermelding der beide laatste soorten, door den mond van geloovige Muzelmannen, in ons oordeel over de integriteit van den Koran moet wezen, hier, waar wij naar de chronologische orde van het nog werkelijk in den Koran vervatte vragen, hebben wij de vraag over hetgeen daarin gemist wordt natuurlijk niet nader te behandelen. Wij zouden ons dus tot de beschouwing der eerste soort moeten bepalen, maar deze voert ons hoofdzakelijk slechts terug, tot het punt waar wij vroeger bij stilstonden: de noodzakelijkheid ook voor den Muzelman, om de tijdsorde der openbaringen van zijnen Profeet te kennen, die uit de aanwezigheid in den Koran van later opgehevenen verzen voortvloeit. De reeds vermelde overlevering van al-hosein ibn wakid beperkt zich daarom niet tot eene globale schifting van het Mekkaansche en Medinensische deel, zij bepaalt ook de chronologische rangschikking van alle afzonderlijke hoofdstukken. Intusschen is deze overlevering noch overal zoo onbetwist en met het gevoelen van andere geleerde Muzelmannen eenstemmig, noch berust zij op zoo onwrikbare grondslagen, dat een nader onderzoek overbodig zou moeten geacht worden. Inzonderheid moet nog worden in aanmerking genomen, dat zij zich bij de tijdsorde der Sura's in haar geheel of van haren voornamen inhoud bepaalt, zonder zich om die kleinere fragmenten te bekommeren, die hunne plaats in een hoofdstuk gevonden hebben, waarin zij oorspronkelijk niet te huis behoorden. Wij moeten dus erkennen, dat hier voor den meer kritischen geest der Europeesche geleerden nog een uitgestrekt veld ter bearbeiding overschiet, en dat weil onzen lof en onzen dank verdient, die in dezen nog niet ontgonnen bodem de eerste voren geploegd heeft. Wij willen thans de beweegredenen en grondregelen, die weil bij zijn onderzoek naar de chronologische orde van den Koran geleid hebben, met zijne eigene woorden opgeven, en daar dat onderzoek zelf te uitgebreid en omvattend, en tevens voor het meerendeel der lezers van ons mengelwerk te dor en afschrikkend is, om hier in bijzonderheden gevolgd te worden, tevens met die opgave ons tegenwoordig artikel besluiten. Wij hadden toch reeds hier en daar gelegenheid, van de resultaten van weil's onderzoek ook te dezen aanzien een proefje te geven, waaruit onze lezers zien zullen, dat het niet voor ons verloren ging, al wordt het hier slechts in weinige woorden herdacht. ‘Wij hebben ons in ons leven van mohammed,’ dus zegt weil, | |
[pagina 478]
| |
in zijne inleidingGa naar voetnoot(1), ‘daartoe bepaald, om, als algemeenen leidraad voor den lezer des Korans, de orde der Sura's volgens eenen Arabischen schrijver te vermelden. In eene inleiding in den Koran kan men echter met regt van ons vorderen, dat wij ook onze meening daarover mededeelen, en meer in bijzonderheden treden zullen. Wij hebben daarom dit gewigtig vraagstuk aan een vernieuwd onderzoek onderworpen, en zijn niet zelden tot een verschillend resultaat geraakt. Ook hebben wij niet slechts den tijd van de openbaring van geheele Sura's, maar ook, met name bij de wetgevende Sura's van Medina, dien der openbaring van de bijzondere deelen van elke Sura nader te bepalen getracht. Bij de laatste was het ons ook mogelijk eene naauwkeurige tijdsopvolging voor de bijzondere hoofdstukken op te geven, terwijl wij de Mekkaansche, wegens hunne algemeene strekking en onderlinge gelijkheid, slechts in drie perioden konden indeelen. Ten leidraad bij onze chronologische bepalingen strekten ons: vooreerst duidelijk uitgedrukte betrekking op historische gebeurtenissen, welker tijd ons uit andere bronnen van het leven des Profeten bekend is; ten tweede het karakter der openbaring, hetwelk na de vlugt uit Mekka geheel van aard verandert, daar mohammed niet meer alleen als hervormer, maar als de stichter eener nieuwe godsdienst en als zelfstandig wetgever optreedt; en ten derde de uitwendige vorm, dewijl mohammed, in de vroegere periode, zijne leer, ofschoon niet streng naar de regelen der prosodie, toch, als de oude waarzeggers van Arabië, in dichterlijke en rhythmische taal voordroeg, terwijl hij later, - deels met opzet, om niet voor dichter of waarzegger gehouden te worden, deels, wijl hij zich reeds had uitgeput, maar inzonderheid ook, wijl het hem op lateren leeftijd, en in zijne rol van Godsdienststichter, Heerscher en Wetgever, aan ware diepgevoelde geestdrift ontbrak, - zelfs daar geheel prozaïsche vormen bezigde, waar hij dezelfde onderwerpen behandelde, die vroeger zijne geheele ziel doorgloeiden.’ (Vervolg en Slot in het volgend Nommer). |
|