De Gids. Jaargang 9
(1845)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelingen.De Maria der kerk en de Maria der kunst.Lezers! is het u ooit overgekomen, dat gij in een gezelschap van smaakvolle vrienden, bij 't behandelen der piquante vraag over de betrekking van het catholicisme tot de schoone kunsten en wetenschappen, der schilderkunst, door allen uit éénen mond de blaam hoordet aanwrijven (door protestanten natuurlijk), van medepligtig te zijn geweest aan de apotheose van de koningin des hemels en der kerk; - dat ge uw hart voeldet kloppen en u met warmte steldet tegen die beschuldiging, valsch die zij is, hoe banaal ze dan ook moge wezen, en hoe weinigen 't darren mogen de banieren van chateaubriand onder de oogen te zien? Maar overkomen tevens, dat gij, hoe gaarne ook uwe improvisatie tot eene bondige (en, in den stijl van den goeden ouden tijd, schriftelijke) repliek willende bearbeiden, toch geenen vriendschappelijken kring in eene wetenschappelijke vergadering, met voorlezing en bijdrage, met nut en nanut, wildet veranderen? Welnu, dat overkwam mij, en hieraan hebt gij het te wijten, dat gij, als bevoegde en erkende regters, voor een uur ter stoel wordt geroepen, en er een beroep gedaan wordt op uw gevoel voor waarheid en regt, ter zuivering van eene onschuldig beklaagde van de haar aangetijgde misdaad. | |
[pagina 2]
| |
Is het, dat ge mij daarbij soms meer subjectief en vooringenomen hoort spreken, dan ge gewoon zijt den theoloog toe te laten; is het, dat ge mijne belangeloosheid somwijlen verdenkt, en onder den tabbaard den protestant, zoowel als den hartstogtelijken vereerder der edele kunst herkent, zoo herinnert u, dat het eene verdediging is, die ik op mij genomen heb; herinnert u, dat nimmer een pleitbezorger warmer spreekt, dan wanneer, bij het bewustzijn van voor waarheid en regt, ook dat van: pro aris et focis te strijden, zijne welsprekendheid begloeit. Inderdaad zondt ge het niet vreemd en onnatuurlijk vinden, zoudt ge niet de zaak reeds ter helfte verloren achten, wanneer gij den bijgeroepene met den regtspreker van toon en vorm hoordet wisselen; van dezen de warme en vrije der voor-, van genen de koele en gebondene der uitspraak? Aan mij derhalve de warme, vrije taak der vóór-, u de koele, verstandelijke, ofschoon daarom niet minder achtbare der uitspraak. Laat mij beginnen met u, zoowel aangaande de geschiedenis en den aard dier Maria-vergoding, als aangaande hare plastische vormen, het weinige te herinneren, dat ik tot mijn oogmerk en tot uwe voorlichting noodig acht. Ofschoon hare eerste oorzaak eigenlijk ligt in de 5de eeuw, in het Oosten, alwaar zij, na den twist met nestorius, het eerst als moeder Gods is begonnen aangeroepen te worden, zoo dagteekent toch hare eigenlijke apotheose, hare verheffing ten hemeltroon, zeker niet vóór de 10de eeuw, en wel in het Westen. Het was in deze eeuw, dat de overlevering van hare ligehamelijke opneming ten hemel (waarvan bij joannes damascenus het eerste mij bekende spoor voorkomt) kerkelijk gestempeld en tevens gepopulariseerd werd door de algemeene invoering van het feest van hare hemelvaart, op den 15den Augustus, een dag, die vroeger slechts aan de gedachtenis van haar zalig afsterven gewijd was, en vandaar in de Grieksche kerk steeds den naam van ϰοίμησις (dorimitio, festum dormitionis хατ᾽ ἐξοχὴν) bleef dragen. Deze legende bepaalde van toen af de kerkelijke voorstelling van de H. Maagd (zoo als haar gewone titel in het Westen was) en, in overeenstemming met de toenmalige, misschien aan de Hierarchia Coelestis van dionysius den Areopagiet ontleende denkbeelden omtrent den hemel en zijne bewoners, was hare plaats aldaar niet slechts aan de regterhand haars zoons, gelijk de oosterling zich reeds vroeger haar mag voorgesteld hebben, maar bepaaldelijk aan het hoofd der engelen, super choros angelorum exaltata. | |
[pagina 3]
| |
Van toen af tot aan de 13de eeuw toe wordt dit eigenlijk meer populaire, dan wel streng en orthodox kerkelijke leerstuk aangaande de koningin des hemels, de moeder der genade, verder ontwikkeld, en wel dikwijls en doorgaans met behulpvan legenden, allegoriën en dergelijke aanschouwelijke vormen. Op het einde van de 13de eeuw heeft het zijne volle hoogte bereikt, en men kan het als volkomen gesloten en afgewerkt beschouwen, nadat bonaventura en damianus aan den arbeid van bernardus, albertus magnus en anderen de laatste hand hadden gelegd. Het middelpunt van dit allezins veelzijdige, in zijnen geheelen zamenhang weinig gekende leerstuk blijft echter altijd maria's hemelvaart, krooning en verheffing boven al de engelen. - Zijne plastische symbolen zijn daarmede geheel overeenkomstig, en stellen haar voor, hetzij door engelen vergezeld ten hemel varende, hetzij getooid met kroon en scepter, somwijlen ook met eenen sterrenkrans, zinspelende op Openb. XII, vs. 1, en haren titel van Stella Maris, hetzij staande op eenen regenboog, op wolken, enz. Mystieke maria's is de kunstterm, waarmede de schilders gewoon zijn zoodanige afbeeldingen te benoemenGa naar voetnoot(1); | |
[pagina 4]
| |
zij onderscheiden die van de historische, welke geene andere-vormen, attributen, noch onmiddellijkGa naar voetnoot(1) met haar in betrekking geplaatste personen toelaten, dan die, welke in de evangeliën geschiedkundigen grond vinden... En - is het onderscheid breed, dat de kunst tusschen historisch en mystisch maakt, veel wijder gaapt de klove, ik behoef het niemand uwer te zeggen, tusschen die moeder des Heeren, die ons in de evangelische geschiedenis geteekend wordt, en die negen eeuwen later geborene persoon, welke aan de legenden en het volksgeloof der middeleeuwen haar aanzijn te danken gehad heeft. En nu, vergunt mij, na deze korte inleiding, mijn pleit ten behoeve der schilderkunst aan te vangen. Toegeven wil ik gaarne, dat de H. Maagd, in eiken vorm, hetzij de evangelische, hetzij de middeleeuwsche, het middelpunt en de knoop is van den band, die de kerk en de kunst zamenverbindt. Toestemmen wil ik zelfs de geheele beschuldiging, wanneer men die alleen dien naauw zigtbaren sporen van kunst te laste laat, die er misschien in de ijzeren eeuw mogen bestaan hebben (want de mensch is immers geboren schilder, zoowel als hij geboren dichter is). Toestemmen ook, wanneer men van medehulp, mits alleenlijk bij de verspreiding en popularisatie der middeleeuwsche misdaad, incrimineert die. tijdens de kruistogten, uit het Oosten overgebragte kunst, welke bijna uitsluitend in de kloosterbroeders, later misschien ook in de broeders der bouwgenootschappen, hare beoefenaars vond. Inderdaad, het is, zoo al niet te bewijzen, althans te vermoeden, dat een leerstuk, hetwelk zoo geheel en al op fantastische en aanschouwelijke voorstellingen berustte, in de beeldende kunst een magtig hulpmiddel tot zijne verzinnelijking en verbreiding onder den volke moet gezocht, en, voor zooverre er destijds kunst bestond, moet gevonden hebben. Dit zij dan toegestemd; maar tegenspreken moet ik het, wanneer men, hetzij den oorsprong, hetzij de ontwikkeling, hetzij de prediking der apotheose van maria, mede te laste wil leggen aan die kunst, welke, na de antieken, alleen den naam van levende, eigene kracht bezittende, zelfstandige kunst verdient, de kunst der Cinque-centisti, en van wie er zich na hen in hunne school hebben gevormd. Het chronologisch bewijs, dat hier wel de kracht van een alibi | |
[pagina 5]
| |
hebben mag, is, wat de beide eerste en zwaarste deelen der beschuldiging aangaat, volkomen voldingend. Immers, hoezeer cimabué en giottoGa naar voetnoot(1), bij wie de invloed der middeleeuwsche Mariologie nog zoo duidelijk kenbaar is, voorlooper der nieuwere kunst waren, en met haar in naauwe betrekking stonden, zoo dagteekent toch de geboorte, het eigen onafhankelijk leven dier kunst, van het laatst der 15de eeuw, gelijktijdig met de herleving der oude letteren, gelijktijdig bijna met het herleven der platonische wijsbegeerte van het ϰαλοϰἀγαθόν; van af den grooten leonardo da vinciGa naar voetnoot(2), den gunsteling van het Medicésche hof, den stichter dier Florentijnsche school, die na hem de moeder werd der beroemde vier scholen, welke in de 16de en 17de eeuw in Italië haren bloeitijd hebben gehad. Van hem af beginnende, durf ik gerustelijk beweren, dat de kunst, welverre van de middeleeuwsche denkbeelden bevorderd te hebben, juist het tegendeel gedaan heeft; beweren, dat zij aan het bijgeloof het voedsel zoo karig heeft toegereikt, als het haar veroorloofd was; dat zij, zoo veel in haar vermogen was, het oorspronkelijk schoon der Evangelische maria heeft hersteld, en dat zij, ware zij aan zich zelve overgelaten en van de stoffelijke en zedelijke overmagt der kerk bevrijd geweest, misschien geheel daartoe zou teruggekeerd zijn. Want over het algemeen hebben de schilders de type van maria niet gaarne opgevat in den zin der kerk. Klein is het aantal der echt katholijke Maria-beelden, der reginae coelorum, van engelen verzeld, ten hemel varende, gekroond en gescepterd, - in vergelijking met dat der Madonna's met het kindje, der heilige familiën, der aanbiddingen van de herders en de wijzen, der vlugten naar Egypte, of der matres dalorosaeGa naar voetnoot(3). En welk is nu het karakter, dat zij in hunne Madonna's heb- | |
[pagina 6]
| |
ben uitgedrukt? Het goddelijke? Het voorgevoel van hare magt, van hare krooning, van hare heerschappij als vorstinne-moeder in het rijk van den Messias?Ga naar voetnoot(1) Neen, maar het rein en heilig menschelijke, in zijne ideale volkomenheid, zoo als de beeldende kunst de natuur opvat: Maria, zoo als iedere jonkvrouw haar gelijk, iedere moeder haar nabijkomen kan; het: hoe kan dat wezen? van het maagdelijke gevoel, met het: ziet de dienstmaagd des Heeren, der vrome onderwerping, en het: mijne ziele maakt groot den Heer, der heiligste moedervreugde te zamengesmolten! Wáár vindt men de maria's met kroon en rijksstaf en tabbaarden stijf van goude? Op de heilige prentjes met goud en vermiljoen, gelijk op de miniaturen der monniken. Maar de heilige jonkvrouwen, de moedermaagden? - Op de onsterfelijke meesterstukken der raphaël's, der guido reni's. - Zelfs het onderscheid van beteekenis, dat er in de niet Italiaansche talen ontstaan is, tusschen de anders gelijkluidende woorden Madonna (Madame) en O.L. Vrouw (Notre Dame, Nostra Senhora) teekent dat onderscheid af tusschen het begrip der kerk en dat der kunst. Heilige Maagden, Madonna's, vierges (à la chaise, à la hupe, Maries Jardinières enz.) zoo heeten deze, - O.L. Vrouw (U.L. Frau, Notre Dame) is de naam der leelijke poppen, die met hyperdilua worden vereerd. Voorwaar, eene ongezochte zegepraal der waarheid. Maar - bestaat er dan ook beeldende kunst, zonder eigen, subjectief gevoel voor het ware en schoone? Geene kunst zonder originaliteit; - en juist dit regt, dat de kerk den theoloog ontzegt, | |
[pagina 7]
| |
heeft zij den schilder niet kunnen benemen, zonder zijn leven uit te blusschen. Dat juk torschte willig de Byzantijnsche school, het treurig overschot der kunst in het vaderland van zeuxis en apelles, de school van het Nederrijk. Zij was de slavin, of van de stijve orthodoxie der Grieksche kerk, of van het nog stijvere keizershof van Byzantium, dat aan smaak te kort kwam, wat het aan pracht te over had; in zich zelve dood, ontleende deze school het weinige, dat zij nog aan smaak en sierlijkheid bezat, aan het Oosten; en de grillige, fantastische sieraden, waaraan zij haar kloostergeduld verspilde, verraden in hunnen naam: arabesken, hare oostersche afkomst. Het was deze, sedert eeuwen aan innerlijk verval van krachten laborerende, school, die zich geheel aan de middeleeuwsch kerkelijke Maria-dienst aansloot; zij kon dat, dewijl zij geen eigen innerlijk leven meer bezat, geen schildersgevoel, geen' waarheidszin, omdat zij geheel van de traditie leefde. Pracht had ze, sierlijkheid, smaak ook zoo gij wilt, maar geen leven, geene waarheid. Maar zoodra in het Westen, bij de ontwaakte zucht voor al wat goed en schoon is, ook eene eigene schilderkunst geboren werd, nam zij van lieverlede eene andere rigting, die vooral op den kerkelijken stijl invloed had; wat de Grieken in Italië overbragten, was slechts het materiële der kunstGa naar voetnoot(1), slechts de kunstvaardigheid, slechts de klei; de ware p r o m e t h e u s, die ze met den hemelschen levensadem bezielde, was het ontwaakte leven in het Westen, het gevoel voor het ware en schoone, het bewustzijn van eigene, innerlijke kracht. Hoe ze te meer die eigene kracht gevoelde; hoe ze te meer zich loswrong uit de boeijen der traditie; hoe ze te meer de antieken bestudeerde, en het eigen leven, dat deze bezielde, in hare christelijke vormen overbragt; hoe ze te meer zich waardig gevoelde, om bij het beschouwen dier onvergankelijke meesterstukken der aloude beeldhouwkunst, met correggio te zeggen: Anch io son' pittore, zooveel te meer week zij af van de vormen der middeleeuwen, om te naderen tot dat Evangelisch-historische, 't geen het levensbeginsel der reformatie was. In geen een kerkelijk onderwerp kon zich deze verandering van rigting zoo duidelijk teekenen, als in de voorstellingen van maria. | |
[pagina 8]
| |
Het is waar, de H. Maagd bleef steeds het geliefkoosde onderwerp der schilders, vooral van raphaël, den Madonnaschilder bij uitnemendheid. Tegen éénen Ecce Homo van guido reni of correggioGa naar voetnoot(1), ééne graflegging of verheerlijking van raphaël, staat een dubbel, misschien tiental Madonna's; zelfs is het aantal der mystieke nog groot genoeg. Maar om billijk in zijn oordeel te zijn, moet men twee dingen in het oog houden. Vooreerst, dat van de vier aesthetische gezusters: welsprekendheid, dichtkunst, toonkunst en beeldende kunst, de laatste de minst vrije is. De stukken werden den schilders doorgaans opgegeven, de onderwerpen aanbesteed; zij werkten veel voor kei-ken en kloosters. En de onafhankelijke Rubbensen waren zoo zeldzaam, zoo zeldzaam de kunstminnaren, die ƒ 15,000 voor ééne schilderij durfden uitloven! Van de schatten, waarmede de nakomelingschap hunne werken betaalt, hadden zoo weinige hunner genot. Correggio ontving voor zijnen Nacht 208 Lire, geen ƒ 100 N.C.! voor zijnen Christus in Gethsemane, dien philippus IV zich gelukkig achtte voor 650 dubloenen te bezitten: vier scudi! - En ten andere dat de groote meesters van dien tijd alle Roomsch-Katholijken en Italianen waren; van hen moet men niet nog meer vorderen dan van de Trentsche vadersGa naar voetnoot(2). Het is niet de vraag: hoevele Maria's zij geschilderd hebben, maar welke hunne meesterstukken waren, die zij vrij en met hunne geheele ziel hebben bewerkt; -het is de vraag of zij gedaan hebben, wat ildefons, wat bernard, wat bonaventura deden. Wanneer gij ze vergelijken wilt, zij, die hunne pen en hun penseel der H. Maagd geleend hebben, breng dan mede in aanmerking al die omstandigheden, en er zijn er vele, die bij de eenen tot verzwaring, bij de anderen tot verligting van schuld dienen. En wilt ge eene parallel, lees dan bij eene van raphaël's Madonna's die beruchte preek: Domina mea, Dominatrix mea, Domwans mihiGa naar voetnoot(3), van den zeer geleer- | |
[pagina 9]
| |
den, zeer welsprekenden, zeer regtzinnigen ildefons, en beoordeel dan wie van beiden edeler dacht, hooger doel beoogde, zich om de nagedachtenis van de gezegende onder de vrouwen verdienstelijker maakte; wie er in het uitoefenen van zijne kunst (beide kunst? - neen - ditmaal de gewijde redenaar alleen) beter mensch en beter Christen was. Ook raphaël leverde, behalve de krooning zijner jeugd, maria's meer of minder mystiek: maar hoe lager zij daarin staan, hoe hooger in kunstwaarde, in gevoel, in waarheid. In hoeverre hij vrij was in de keus van hare ordonnantie, zal thans moeijelijk uit te maken zijn. Maar ééne Madonna della Sedia is genoeg,Ga naar voetnoot(1) om in des kunstenaars ziel te lezen. - Indien ook dáár een model vóór hem gezeten heeft, is het een bewijs, dat raphaël, wanneer hij zag, met de oogen des geestes zag; dat het model hem slechts diende tot vehikel van hetgeen zijne ziel aanschouwde. - Dat waas van heilige onschuld, over het gelaat en de geheele houding verspreid, bewijst dat hij het diep gevoelde, dat: virum non cognosco. - En nu die moeder daar, met dat kind, zoo heilig en zoo zalig: Ecce enim ex hoe beatam me dicent omnes generationes! - Beata quae credidisti, zweeft er op de lippen van elizabeth's zoon. - Dat voorhoofd zoo kalm, spiegel van de effenbaarheid der ziel, de kalmte der godsvrucht;-dat oog vol stille vreugd, vol heilig gevoel der genade aan haar bewezen: Magnificat anima mea Dominum, quia raspexit humilitatem ancillae suae. - En toch - om dien mond - het is geen glimlach, die er zich om plooit. - Maria! wat voer er op dat oogenblik door uwe ziel? wat wolk gleed er over de zon, die zoo helder het rijke verschiet uwer toekomst belicht? Was het de schaduw van het zwaard, het geprofeteerde zwaard? - Gij, wie het zoo aan te zien is, dat gij | |
[pagina 10]
| |
al deze dingen in uw hart bewaard hebt? Sluit ge daarom dien arm zoo vast om uw kind, in welks oog, op welks gelaat, gij, moeder! reeds gelezen hebt.... alsof gij vreesdet, dat... alsof gij een voorgevoel hadt, dat de scheiding een maal zoover-scheurend zijn zal - dat gij staan zult, en hem niet zult kunnen bereiken, ook zelfs niet om hem de brandende tong te verkoelen met eenen dronk ediks? En echter - het is geen krampachtige trek van dien arm, van dien schoot. - Het geheel is - wat den sterveling van alle zaligheden de zaligste is; stille berusting, eenswillendheid, gebed - dat gebed, hetgeen dat kind daar, dat ernstige kind, waaraan het reeds te zien is, dat het vroeg met genade vervuld was; dat reeds eene hoogere betrekking schijnt te gevoelen, dan tot het hart, waaraan het rust; een gebed, zeg ik, hetgeen dat kind wel reeds vroeg moet hebben leeren bidden: niet mijn wil, maar uw wil geschiede; - en gij, dochter davids, Messias moeder! - gij zijt nog: Eece ancilla Domini, fiat mihi secundum verbum tuum! Raphaël heeft wel aan de onzondigheid van maria geloofd, die zijne kerk hein leerde. Maar - kleeft dan - ook daar de vlek van eva der vrouw nog aan, waar zij, na den zwaren tol der zonde betaald te hebben, zich moeder, zalige moeder gevoelt? Is ook die liefde nog met zondige eigenliefde besmet? - Wie het gelooven kan, ik kan het niet. Een bewijs, hoe raphaël zelfs somwijlen opzettelijk de mystieke Madonna's vermeed levert zijne Madonna del Pesce. Hem was namelijk eene Madonna besteld door iemand, die den aartsengel raphaël tot patroon had; en, gelijk meermalen plagt te geschieden, dezen zijnen schutsengel op het tafereel begeerde voorgesteld te zien (ik vermoed, dat het ferdinand zelf geweest is; althans de schilderij is reeds zeer vroeg in de koninklijke Spaansche galerij geweest, en Spanje staat, gelijk bekend is, onder de bijzondere bescherming van dien aarts-engel). Het eerste en natuurlijkste denkbeeld, dat hier bij eenen katholijken schilder moest opkomen, kon niet anders dan eene geheel mystieke maria zijn, eene koningin der hemelen, van aartsengelen en serafs omringd, op zijn minst eene hemelvarende, door engelen gedragen. Op geene andere wijze was de aartsengel in betrekking met maria te brengen; de legende was hier de eenige toevlugt des schilders, waar de historie te kort schoot. - Te veel waarheids - te veel waarachtig schil- | |
[pagina 11]
| |
dersgevoel had de groote meester, - en - liever dan dat op te offeren, nam hij den schijn aan eener bizarrerie, boven welke hij zoo hoog verheven was. - Maria voert ditmaal zelfs geene glorie (zoo als op de Sedia) - hare eenige glorie is het kind, dat op haren schoot dartelt. Wat den aartsengel aangaat, in den linkerbovenhoek ziet men een tweetal figuren, die met de hoofdgroep in geene de minste betrekking staan, en zoo flaauw gepenseeld zijn, dat zij niet in het oog vallen, voordat het zich verzadigd heeft in het bewonderen der gelukkige - en toch nog altijd Raphaëlische, maagdelijke niet enkel, maar diep nadenkende, de profetie van simeon nog niet vergetende en - hier misschien ook, zich dochter van david gevoelende moeder des Heeren! Zoo begreep derhalve hij, wien de kerk van alle schilders het hoogst schatte; wien ze vereerde, zoo als ze er vóór noch na hem geenen ooit heeft vereerd, hare koningin in eenen zin tegenovergesteld aan dien, waarin zij haar opvatte; misschien, ware hij geheel vrij geweest, bijna zoo als haar de Evangelist begrepen heeft, die het weinige van haar te boek stelde, dat wij van haar weten en weten moeten. - Zoo bezat derhalve hij, en in hem de kunst, het regt om vrijer en vorstelijker te zijn, en het der wereld en der kerk onbeschroomd en ongestraft te toonen, wat hij met zijn gevoel geloofde, meer dan de vorsten der kerk, die hare driedubbele kroon droegen! Lezer! vraagt gij nog, waarom raphaël de groote, de onnavolgbare, de eenige Madonnaschilder geweest is? Laat mij eindigen met eene parallel, gewaagd misschien, maar die, indien ze niet geheel van waarheid is ontbloot, raphaël als christelijk schilder in zijn ware daglicht zal stellen; hem, in wien men der kunst, als in haren oppervorst, ten opzigte der Mariolatrie het meest onregt gedaan heeft. Onregt!! herhaal ik. Het is gemakkelijk hem dat: Madonna-schilder! voor de voeten te werpen; het is gemakkelijk zich met echt puriteinsch antiromanisme te beroemen, nimmer zijn penseel geleend te hebben aan de gezegende onder de vrouwen; gemakkelijk hem de lange lijst der bedrevene zonden voor te houden. Maar hebben de rondkoppen, die dat deden, ook getracht in zijne ziel te lezen, in die ziel, zoo als zij zich achtereenvolgend ontwikkelde; de geschiedenis ook geraadpleegd van dat innerlijk leven der schilders, zoo als het zich opvolgend op doek en kalk uitgoot? | |
[pagina 12]
| |
Ik gevoel, dat de vorm van parallel, die ik tot scherper uitdrukking mijner gedachte verkoos, mij misschien een onregt zal doen begaan jegens den groei ten Modenees, den liefelijken, den onbereikbaren allegri, - ten behoeve van hem, die mijne ziel geboeid heeft. Ik wil het niet ontkennen, het contrast tusschen beider laatste werken heeft mij diep getroffen. Bovendien, raphaël, een dergenen, die op het papier het minst verliezen, omdat hij de begoocheling van het koloriet niet behoefde, is mij uit plaatwerken meer dan eenig ander schilder bekend. - Slechts ééne enkele maal was ik zoo gelukkig, om een stuk door of in de manier van correggio te zien.- Ik onderwerp dan ook gaarne, en met erkenning, dat het terrein, waarop ik mij thans waag, het mijne niet is, mijne gedachte aan het oordeel van de mannen der kunst. Het is eene parallel tusschen de beide vorsten op het gebied der kunst, uit dat bepaalde oogpunt, 'tgeen mijn onderwerp mij aanwijst. Eerst over beide het oordeel van eenen man, voor correggio ingenomen, maar eenen man, die, zoo iemand, bevoegd was om te oordeelen, en wiens gezag ik wel door geene andere citaat zal behoeven te ondersteunen. -Het is de ridder raphaël mengs. Hij zegtGa naar voetnoot(1): ‘Doch hoe hoog ik ook correggio schatten mag, zoo houde ik hem evenwel niet voor zóó groot als raphaël; schoon zijne schilderijen het gevoel’ (in welken zin, dat des innerlijken gemoeds, of het kunstgevoel? het laatste denk ik) ‘treffen en smaakvoller zijn, zoo heeft toch raphaël, in de uitdrukking der gemoedsbewegingen, meer voorrang, en hierin bestaat datgene, wat der kunst den hoogsten adel bijzet, en dezelve, ten aanzien der werking op de gemoederen der menschen, met de poëzij en redekunst in vergelijking brengt. Raphaël schilderde derhalve meer de werkingen der ziel, correggio die des ligchaams. Als men een stuk van rafaël beschouwt, gevoelt men meer dan men ziet, maar op de stukken van correggio zien de oogen meer dan het verstand begrijpt; de zinnen worden verschalkt en het hart betooverd. Inderdaad, correggio was de schilder der gratiën.’ Dusverre mengs. Een van correggio's uitstekendste, in zijne soort het uitste- | |
[pagina 13]
| |
kendste zijner kunststukken, is de hemelvaart van maria aan den koepel der domkerk te Parma, ‘de schoonste van alle koepels. die voor of na dezen zijn geschilderd geworden.’ Het was de laatste arbeid des onovertroffenen meesters, ‘de laatste gedachte die aan de punt van zijn penseel opkwam’Ga naar voetnoot(1). - En zoo andere zijner werken beroemder zijn geworden, ze zijn er bezwaarlijk mede te vergelijken, deels wegens de ongelijksoortigheid, anderzins wegens den treurigen toestand, waarin zich sedert lang het frescostuk bevindt. Behalve dit, heeft hij nog verscheidene Mariaverheerlijkingen geschilderd, zie de Nos. 3, 37, 39 en 40 van den catalogus, die van der eynde heeft opgemaaktGa naar voetnoot(2). En nu raphaël. - Ook hij schilderde, éénmaal, eene krooning van maria, naar de teekening van peruginoGa naar voetnoot(3). Het was vóór zijn 18de jaar, toen hij zóó slaafsch aan de manier van zijnen meester gehecht was, dat er tusschen de werken van beide naauwelijks onderscheid te zien was. - Maar weldra veranderde hij van stijl, nadat hij op eene ondernomene kunstreis, vooral in Florence, ook andere meesters had leeren kennen. Doch da vinci, masaccio, Fra bartolomeo, michel angelo werden hem geene nieuwe perugini. Ze wijdden hem slechts tot hoogeren graad, in de hoogere geheimen der kunst, ze leerden hem slechts het stoffelijke geheel en al aan zijne ziel en wat in haar oprees, te onderwerpen. - C h r i s t u s biddende in Gethsemané, en de graflegging behooren tot het tijd vak zijner voortgaande zelfstandigwording; uit lateren tijd nog is zijne kruisdraging (lo Spasimo di Sicilia). Zou hij toen de hoogste roeping des christenschilders begrepen hebben? Zou toen reeds in zijne ziel waarheid geworden zijn. wat lavater ergens van de uitdrukking in de Christushoofden zegt? Van lieverlede namen ook zijne Madonna's een ander karakter oan. Die della Sedia is uit zijn laatste tijdperk, misschien zijne laatsteGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 14]
| |
En nu zijn meesterstuk? De Heilige Familie? De Cartons? Eene der Madonna's? Neen, maar dat heerlijke, nimmer voltooide Christushoofd ‘het volmaaktste meesterstuk, dat de nieuwere christelijke kunst heeft voortgebragt.’Ga naar voetnoot(1) Het was de Jaatste gedachte, die hem diep uit de ziel opwelde, de gedachte, waarmede hij, op Goeden Vrijdag van het jaar onzes Heeren 1520, de eeuwigheid intrad. Raphaël sanzio d'urbino! Prins der schilders noemen u uwe kunstgenooten! - hoogeren titel hebt ge bij mij, gij, die de goddelijke gave, in u gelegd, tot hooger doel besteed det, dan de toejuiching en de bewondering der menschen. - Zacht ruste uwe assche, ad MartyresGa naar voetnoot(2), bij het gebeente der martelaren, die hun bloed der kerke en haren Heer geofferd hebben; - zij ruste - tot aan den dag der verheerlijking.
Slechts 37 jaren duurde een leven, dat zich in beelden had uitgegoten. Weinigeschilders hebben zóó veel geleverd; - raphaël arbeidde niet. Hij werd geboren en stierf op Goeden Vrijdag 1483 en 1520. Ééne vlek bezoedelt het karakter des edelen, beminnelijken, gevoeligen mans, in wiens leven en omgang | |
[pagina 15]
| |
met de menschen zich afspiegelde, wat hij als schilder was; eene vlek echter in eenen Italiaan, in eenen schilder, aan het hof van leo X niet geheel onverschoonlijk. - Toch teekent zich in zijne Fornarina geen wellust, zoo als van onzen landgenoot Ridder anthony van dyk. - De laster omtrent de oorzaak van zijnen dood is sinds lang wederlegd. Dat het Opperhoofd der kerk, omstuwd van zijne kardinalen, het lijk des meesters zijne hulde bragt, is aan iedereen bekend, al ware het alleen door de fraaije plaat, daarvan naar de schilderij van bergeret uitgegeven. Leo zelf zong hem de requiem aeternam. Raphaël chapelle ardente was zijn atelier; zijn aangezigt lag gekeerd naar den Verheerlijkte, aan wiens verheerlijking nimmer de laatste hand zou gelegd worden. - Koud en kunstig is het veelgeprezene grafschrift, dat kardinaal bembo hem vervaardigde: Ille hic est raphaël, timuit quo sospite vinci Beter had de schilder zich zelven begrepen; een Madonnabeeld siert, naar zijne eigene begeerte, zijne laatste rustplaats! Mijne taak is geëindigd; aan u zij het vonnis overgelaten. J.A.M. MENSINGA. | |
Naschrift.Bij het toezenden der drukproeven, maakt een kunstlievend vriend mij de opmerking, dat het hoofd der Spaansche school, (ik ken haar te weinig, om te weten, of zij haren meester in dit opzigt gevolgd heeft), dat de beroemde esteban murillos, in de menigte van altaar- en andere kerkelijke stukken, waarmede hij de Spaansche kerken en kloosters verrijkte, niet alleen gaarne hemelkoninginnen tot zijn onderwerp koos, maar dat ze tevens tot zijne beste stukken behooren, en hij er al de kracht zijner idéalisering aan besteedde. - Bij toeval zeker niet, want er is niets zonder oorzaak. Hij vraagt mij, of dit verschijnsel ook in eenig verband staat met het karakter der Maria-dienst in Spanje? | |
[pagina 16]
| |
Ik twijfel er aan. Wel is in Spanje van oudsher de Nostra Senhora (en vaak N.S. de Merced, de Mater gratiae) de volksafgod, even zoo goed als in Italië de Madonna; - wel stond ildefonsus in de 7de eeuw reeds over de grenzen der Hyperdulie en aan het hoofd van al de Westersche Maria-vereerders: - wel telde die kerk later in haren dominigo guzman en inigo loyola Maria-dienaars, zoo ijverig en ridderlijk, als Italië ze ooit gekend heeft; - wel bezit zij, boven de andere Europesche katholijke kerken, de feesten der desponsatie en der expeclatie van maria te meerder; - maar toch had zij nimmer eenen bernardus (Bourgondiër), albertus (Beijer), bonavontura of damianus (Italianen), geenen alanus ad insulis (Belg), in latere eeuwen geenen alphonso liguoriGa naar voetnoot(1). Indien er iets de Mariadulie in Spanje karakteriseren moet, zoo is het, dal zij in het Vaderland van den Cid, het land der Moresk-ridderlijke galanterie, der vrouwendienst bij uitnemendheid (want vergelijk het in dit opzigt met Italië, vooral met Engeland), nog dien eigenaardigen trek behouden heeft, die reeds bij ildefonsus de karakteristieke is. Daar staat, veel meer dan ergens elders, maria's reinheid, - Iigehamelijke wel, maar vooral zedelijke, de virgo immaculata, - geheel op den voorgrond; dáár staat het gansche land onder de bescherming harer zondenvrije ontvangenis, welker feest door philips V even zoo duur betaald als met de kinderachtige, aan zijn karakter eigene, blijdschap ontvangen werd; daar is groet en wedergroet: Ave Maria purissima - sin peccato concebida. Hier in tegendeel de koningin des hemels, moeder der genade (van Italiaansche afkomst), welker Paean, het bekende salve regina, mater misericordiae, het aloude lied der Italiaansche schepelingen in den storm, door bernardus in de 11de, bonaventura in de 13de, in het laatst der voorgaande, nog door liguoriGa naar voetnoot(2) gecommentarieerd werd. | |
[pagina 17]
| |
Ik twijfel er alzoo aan, of de vermelde eigenaardige trek des Spaauschen meesters in verband sta met eenig, Spanje bijzonder onderscheidend, karakter der Mariolatrie. Moet er eene oorzaak voor bestaan, ik zou die veeleer in den schilder zelven, en vooral in zijne opleiding zoeken. Kloosterlijk, monnikachtig was zijne vroegste vorming, die ‘odor quo semel imbuta recens testa;’ en nimmer bestudeerde hij in lateren leeftijd de antieken, nimmer bereisde hij het vaderland der kunst; - wat hij van titiaan en paul veronese, van dijk en rubbens leerde, was min geest dan kunst, - was meer palet- en penseelgeheim. dan ordonnantie en vinding. Kerk- en kloosterwerk bleef zijn meeste arbeid. En bezat hij wel, in het in zijne orthodoxie,' als in zijn hofceremoniëel even zoo stijve Spanje, in het knechtelijke tijdvak van philips IV en karel II, in het bigotte Sevilië, waar hem de schim van ildefons nog omzweefde, onder het oog der HermandadGa naar voetnoot(1), die vrijheid, welke titiaan te Venetie, waar, zoo ergens, het geloof inquisitievrij was, welke vooral raphaël genoot, in het van vrijheidszin en levenslust en kunstzin glanzende tijdvak der medici, onder het oog van leo X; van wiens katholijke orthodoxie, si Deo placet, ik niemand behoef te verhalen, die zijnen kunstsmaak alles, tot de helft der kerk toe, ten offer bragt, in het tijdperk der toen in Italië zoo levendige zucht naar vrijheid voor het gevoel voor het ware en schoone; en wat was de Hervorming anders? En wat nu de kunstverdiensten van murillos aangaat, voor zooverre ik die, relata referendo, beoordeelen mag (want als ooggetuige heb ik thans slechts zijnen Jongen Bedelaar voor mij, die in plaatdruk zekerlijk slechts een klein gedeelte van des grooten meesters kunst bloot geeft, - zou raphaël er wel zulk DENen hebben kunnen, hebben willen schilderen?) de parallel tegenover de | |
[pagina 18]
| |
groote Italianen, vooral tegenover den Urbinaat, is, wal hoogeren kunstzin aangaat, nog veel ongunstiger clan die van correggio. Hij was, zoo lees ik, origineel, natuurlijk, naauwkeurig van behandeling, een verwonderlijk getrouw, soms slaafsch volger en wedergever der natuur; hij bezat grondige kennis van anatomie, perspectief en anderen mechanischen apparaat; hij moet een meester in de compositie, een toovenaar als titiaan en van dijk, door koloriet, als rembrandt door zijn chiarosouro, geweest zijn; maar - hem ontbrak in hooge mate die hoogste adel der kunst, grootheid van stijl; - kleingeestig, soms onedel, soms triviaal, faalde hem de verhevenheid, de hooge deftigheid, het psychisch waarheids- en schoonheidsgevoel, dat zoo veler Italianen, dat der caracci', maar dat vooral sanzio's kunstadel is. - Juist daar, waar raphaël zwak, correggio, wien hij voor het overige in bevalligheid niet evenaarde, sterkst was, in het koloriet, school ook de kracht van murillos - maar kleinst was de Spanjaard, waar hij grootst bleek, hij met wiens naam ik weder eindig - de grootste, de Christelijkste, de meest Evangelische aller Madonnaschiders, raphaël sanzio d'urbino. Ziedaar, waarde - - - (lezer! wees zoo onbescheiden niet, om zijnen naam op de blaauwe deur te zoeken) uwe vraag naar mijn vermogen en inzigt beantwoord; heb ik gefeild; is mijne oplossing niet rigtig, mijn oordeel onvoorzigtig en oppervlakkig: si quid novisti rectius istis J.A.M.M. |
|