De Gids. Jaargang 8(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Stem van boven. Dierbre! staak, dat bange klagen; Stelp de tranen, die gij schreit; Houd het oog omhoog geslagen, Waar uw lieve doode beidt. o Benij mij niet het leven Bij den Cherubijnenstoet; Wat toch kon mij de aarde geven Bij der heemlen eindloos zoet? Zuchten, lijden, duizend nooden, Zware krankte, diepe smart, Ben ik die dan niet ontvloden, Al ontvlood ik ook uw hart? Heb ik niet zoo veel geleden, Dat ik niets op aard' meer zocht? Hebtge dan niet vaak gebeden, Dat mijn lijden enden mocht? [pagina 60] [p. 60] Heb ik niet zoo vaak mijne oogen, Werd ik met herstel gevleid, Heengeslagen naar den hoogen, En: ‘hiernamaals slechts!’ gezeid? En hoe kon ik, vriend mijnts harten! U het leven zaalgen? - ik, Die slechts scheen gehuwd aan smarten, Sinds ons huwlijksoogenblik? Moest ik niet den lievling derven, Dien ik u geschonken had? Zag ik niet met hem versterven, Wat het leven zoetst bezat? Trad toen niet in onze woning Talloos lijden, schaarsch geneucht'? Al was onze korf vol honing, En uw liefde er al mijn vreuged? Ach! ik kwijnde langzaam henen, De oogen hemelwaarts gericht: 'k Wist: daar eindigde mijn weenen, Daar hervond ik vrede en licht! Daarom kon ik kalm verdragen Al wat de aard' mij lijden liet; 'k Wist het van mijn kindsche dagen: ‘Die gelooven, haasten niet.’ [pagina 61] [p. 61] Daarom kon ik vaak u troosten, Als het harte u was bezwaard; 'k Wist: 'k zou hier de vruchten oosten Van het tranenzaad der aard'. o Benij dus niet mijn leven Bij den Cherubijnenstoet; Allen zie ik mij hergeven, Eens mij dierbaar aan 't gemoed. 'k Zie mijn' braven vader weder, Die mij reeds zoo vroeg verliet, En wiens oog van hier nog teeder Op mijn lieve moeder ziet. 'k Zie mijn zuster spelevaren, Stemmen in den heilgen toon Van de blijde Serafscharen, Die er juichen rond Gods throon. 'k Zie ons kind bij de Englenchoren, 't Dierbaar pandtjen onzer min! Dat het: ‘Welkom!’ mij deed hooren, En mij droeg ten hemel in. 'k Bid hier, dierbre! voor uw leven, Voor uw zegen daarbeneên, Dat ik eens u in dees dreven Juublend ook moog' tegentreên. [pagina 62] [p. 62] 'k Bid hier voor mijn lieve magen, Wie nog 't aardsche leven bindt, Dat ik hen in later dagen Allen zalig hier hervind. En wanneer een lisplend luchtjen U moog' streelen, daarbeneên, Weet - dan zweef ik, in dat zuchtjen, Als een Engel om u heen. En behoed u in uw dreven, En ik leid uw' aardschen voet ..... o Benij dus niet mijn leven Bij den Cherubijnenstoet! 1842. S.J. van den BERGH. Vorige Volgende