De Gids. Jaargang 7
(1843)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 615]
| |
De droom van den slaaf.(Vrij gevolg naar den Amerikaanschen Dichter H.W. Longfellow).Het gloeijend zwerk verkondde
Der zonne zengenskracht;
De drijver had zijn ronde,
De zweep haar taak volbragt:
In spijt van wee en wonde,
Sliep een der slaven zacht.
Op 't rijstveld neêrgezegen,
De sikkel in de hand,
Was hij zijn boei ontstegen,
Al groef zijn hoofd in 't zand;
Hem blonk de weelde tegen
Van zijn geboorteland.
Hij hoorde in blijde droomen
Des Nigers golven slaan; -
Een groep van hooge boomen
Bood palmenschaduw aan; -
Geklingel werd vernomen
Daar wolkte een karavaan.
Hoe kromden haar kameelen
Op 's meesters wenk de kniên,
Om wat het oog mogt streelen,
Hem, Vorst des Lands, te biên!
Koralen en juweelen,
Zijn gade zou ze zien.
Hij zag alleen zijn vrouwe,
Te midden van haar kroost; -
Hij werd door liefde en trouwe
Begroet - omarmd - gekoosd -
Wat brengt in bittre rouwe
De slaap soms zoeten troost!
| |
[pagina 616]
| |
En toen, te rap voor beugels,
Gewipt op 't lievlingspaard,
Greep hij de gouden teugels
Ter weêrlichtsnelle vaart;
De fiere hengst kreeg vleugels
Door 't benglen van zijn zwaard.
Een vlugt flamingos zwierde
Op vlakten zonder spoor,
Die tamarinde sierde,
Des daags zijn' lustren voor,
Tot ze over kralen gierdeGa naar voetnoot(1)
En zich in zee verloor.
Geen angst, die hem vervaarde,
Schoon in den nacht hij reed,
Waar leeuwgebrul zich paarde
Aan der hyënen kreet,
En langs de dondrende aarde
't Rivierpaard stroomwaart schreed.
De duizenden van tongen
Der wouden galmden vrij;
De wilde winden zongen
Dien kreet der woestenij;
In 't sluimren opgesprongen,
Was hij te moede als zij.
Des drijvers zweep mogt keeren,
De zon nog loodregt staan,
Geen gloed zou meer hem deren,
Geen hand hem langer slaan:
Hoe lacht als boô des Heeren
De dood den slaven aan!
E.J. POTGIETER.
|
|