De Gids. Jaargang 7
(1843)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 587]
| |
Denkbeelden omtrent den zeeslag op Doggersbank.
| |
[pagina 588]
| |
schepen, afkeer van overtollige seinen en manoeuvres; hij was vijand van schutgevaarten op groote afstanden, en beschouwde het gevecht niet geëngageerd, voor en aleer de schepen op behoorlijken afstand tot elkander genaderd waren, dewijl men anders de ammunitie nutteloos verspilt, de manschap onnoodig vermoeit, en nadeelig werkt op het moreel. Was dit het begrip van zoutman, hetzelfde begrip deelden vele van de beste Engelsche Admiraals; hetzelfde begrip deelde ook nelson, die eenen tijd lang de oorlogsgod van Groot-Britannië is geweest. En dit handelen van zoutman op Doggersbank, het overlegd enkoen besparen van kruid en kogels en van de kracht zijner manschap aan de batterijen, tot op het oogenblik, dat dit alles met het meeste succes kon worden aangewend, totdat de vloot op een geweerschot afstands was bijgedraaid, deze edele krijshaftige handelwijze vind ik op bl. 608 van het vijfde Deel der Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, door Mr. j.c. de jonge, tot mijne groote verwondering beoordeeld als een' misslag . . . . . . . . . . . . . . . Maar kan het de bedoeling van den Geschiedschrijver zijn geweest, om den roem van zoutman in de schaduw te plaatsen? Neen, gewis niet! Het Werk van den Heer Mr. j.c. de jonge is zoo ver boven mijnen lof verheven, dat het vermetel zoude zijn, indien ik eenige beoordeeling durfde in het midden brengen. Immers ontmoet men op elke bladzijde de kenteekenen van onpartijdige en heldere beschouwing, onvermoeid onderzoek, duidelijke behandeling, sierlijken stijl, opregte gehechtheid aan het regerend stamhuis en warme vaderlandsliefde. Echter erkent de Schrijver met die bescheidenheid, welke aan ware verdiensten en talenten eigen is, in de noot, die men onder aan bl. 597 van hetzelfde Deel geplaatst vindt, het moeijelijke, om krijgskundige handelingen ter zee wel te beoordeelen. En waarlijk is deze beoordeeling uiterst moeijelijk, want alhoewel het Werk van den Heer de jonge den roem van zoutman hoog waardeert, en de deugden van dien uitmuntenden Zeeman met warmte daarin worden bekend gemaakt, vermeent evenwel de geachte Schrijver, ten gevolge van ingewonnen berigten en nasporingen, om der onpartijdigheidswille, zijns ondanks, tot deze harde oordeelvelling omtrent het latere vuur geven van onze zijde te moeten overgaan. En niettemin beschouw ik deze oordeelvelling als onjuist, | |
[pagina 589]
| |
en gevoel mij door innige overtuiging gedrongen dezelve openlijk te wederspreken. In den tijd, dat het gevecht op Doggersbank voorviel, heerschten zeer uiteenloopende beschouwingen nopens de Zeetaktiek, en verscheidene van onze toenmalige Officieren begonnen te hechten aan die wijze van handelen, welke door de Franschen soms met eenig, hoezeer gering, voordeel werd gebezigd, en hoofdzakelijk daarin bestond, dat zij de linie onder de lij formeerden, met het afkomen van de moedige Britten, reeds in de verte uit al hunne magt begonnen te vuren, en tegen dat de vijand nabij zoude komen, om het eigenlijke gevecht te beginnen, afhielden, en met hunne meer bezeilde schepen alwederom eene linie onder de lij vormden, ten einde, bij het op nieuw afkomen van de Engelsche schepen andermaal dezelfde manoeuvre te maken. Hierdoor bragten de Franschen eenige schade toe aan de schepen van hunne vijanden; doch zij ontweken steeds het gevecht, en het is, zoo ik vermeen, nog niet berekend, of de aangerigte schade opwoog tegen de hoeveelheid nutteloos weggeworpene ammunitie. Ook werden de seinboeken gestadig verbeterd en uitgebreid, en het denkbeeld, om net vloten in tijd van gevecht evolutiën te maken naar geregelde bepalingen en orders, won al meer en meer veld. Nadere ondervindingen hebben evenwel ten duidelijkste aangetoond het ondoelmatige van vele dezer beschouwingen, en de herinneringen aan Kamperduin, Aboukir en Trafalgar leveren de bewijzen op, dat men in het zeegevecht met vloten niet kan handelen, zoo als met bataljons aan wal. Den Admiraal kan meermalen de gelegenheid ontbreken, om zijne bevelen gedurende de actie aan de Kapiteinen mede te deelen, even als de Admiraal niet immer in staat is, de bijzondere gedeelten van het gevecht naauwkeurig gade te slaan, en wel te beoordeelen. Ik wijs in dezen nogmaals op Kamperduin, Aboukir en Trafalgar. Tevens hebben de meeste Engelsche Vlootvoogden, hoezeer met het afkomen hunne schepen eenigermate door het vuur van de hen afwachtende Fransche linie werden beschadigd, immer de vreesachtige taktiek van de laatsten versmaad, en steeds hebben zij getracht het moreel overwigt van koene trotsche aanvallers te behouden, en de vijandelijke schepen in een gevecht van nabij te brengen. En nadat deze stoute wijze van aanvallen door eenigen werd afgekeurd, en inderdaad sommige Engelsche theoretische Of- | |
[pagina 590]
| |
ficieren de Fransche taktiek begonnen aan te kleven, verheft nelson zich op nieuw boven deze overwegingen, en valt nieuw van boven den wind aan, en bespot op nieuw het vuren van de vijandelijke linie. Zijn meesterlijk overlegd plan van aanval is voorloopig aan de Kapiteinen der schepen medegedeeld, en nadat hij de bevelen in dezen naauwkeurig heeft doen opvolgen, bepalen zich de regelen van zijne zeetaktiek tot de volgende punten: Elk schip is op zijn' post, wanneer hetzelve op een pistoolschot afstands met eenen vijand van gelijke of meerdere grootte staat. ‘Elk schip, aan hetwelk deze positie ontbreekt, wordt beschouwd niet op zijnen post te zijn.’ En vol vertrouwen op den moed, de bekwaamheid en vaderlandsliefde van de Kapiteinen, op de gloriezucht van de Officieren en op den uitmuntenden geest der schepelingen, geeft hij het sein tot den aanval bij Trafalgar. En welk sein was dit? Men zoekt hetzelve te vergeefs, in de kunstigst bewerkte seinboeken. Men vindt hetzelve niet in de meest geleerde Werken over de Zeetaktiek. Het zijn de woorden: ‘Engeland verwacht, dat een ieder dezen dag zijnen pligt zal betrachten. Een ieder, elk Kapitein, elk Officier, elk matroos, elke jongen; een ieder moet bijbrengen tot de overwinning.’ En dit is het ware begrip van eenen zeeslagGa naar voetnoot(1), en dit is de goede geest eener Marine; een geest, die meerder waarde heeft dan de meestmogelijke geleerdheid. En zoodanig was ook het begrip van zoutman, en zoodanig was ook de geest op zijne vloot. Trachten wij, om zulks aan te toonen, dien Admiraal in zijne handelingen op Doggersbank te volgen. Met een nederig, bescheiden en braaf karakter vereenigt zoutman bekwaamheid en kracht van geest. Hij heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen, om vooreerst het eskader van Kapitein van kinsbergen bij de vloot te houden, en deze Kapitein is een te bekwaam en edel Officier, om zoutman niet met al zijn vermogen bij te staan. Zoo als zoutman weet te gebieden, weet van kinsbergen te gehoorzamenGa naar voetnoot(2); en hoezeer de | |
[pagina 591]
| |
laatste slechts tijdelijk bij de vloot is, staat hij voor het oogenblik echter onder de onmiddellijke bevelen van den Schout-bij-Nacht. Dit neemt niet weg, dat zoutman, als een verstandig Chef, in de dagelijksche handelingen eenige meerdere onderscheiding betoont aan van kinsbergen, en diens denkwijze, als die van den Kommandant van een afzonderlijk eskader, eenigermate ontziet en op waarde stelt. Voor het overige zijn de Kapiteins uistekende mannen, die het volle vertrouwen van den Schout-bij-Nacht bezitten en verdienen. Al deze schepen, goed gekommandeerd, munten uit in orde, krijgstucht en goeden geest. De morgen van den 5den Augustus breekt aan, en vertoont de vijandelijke vloten aan elkanders gezigt. De wind is noordoost. De Engelsche scheepsmagt is regt te loefwaart. Onze schepen liggen over bakboord om de noordwest, en het smaldeel van den Kapitein van kinsbergen bevindt zich een weinig boven den wind, van het eskader van den Schout-bij-Nacht zoutman. De eskaders vereenigen zich, en de Schout-bij-Nacht doet het sein, om, volgens bepaalde rangschikking, de linie van bataille te formeren over bakboord, dat is over denzelfden boeg als de schepen reeds lagen. Intusschen komt de Engelsche vloot af; dezelve nadert, en waarschijnlijk op dien afstand, dat men zulks goed kan onderscheiden, toonen de vijandelijke schepen hunne vlaggen. Dit was te 7 ure des morgens. Nagenoeg op hetzelfde oogenblik oordeelt de Schout-bij-Nacht slag te moeten leveren, over stuurboordsboeg. Of dit was ter betere dekking van het konvooi, of om welke reden, is mij onbewust; genoeg dat de Vlootvoogd zulks noodig acht. En hoedanig moet die manoeuvre op de meest spoedige en prompte wijze worden uitgevoerd? Door met | |
[pagina 592]
| |
den contramarsch te wenden? Waarlijk niet! Want zulks neemt veel tijd weg, en werkt in ontmoeting met de vijandelijke vloot; maar de Schout-bij-Nacht doet het sein: Wenden over stuurboord, de achterste en lijwaartsche schepen het eerst! Hierdoor komen voor het oogenblik de schepen ruitsgewijze te liggen over stuurboord, en het spreekt wel van zelf, dat men onmiddellijk daarna de linie van bataille over dien boeg zal formeren. Zulks is nu zeer gemakkelijk, want de achterste schepen, de loefwaartste wendende, kunnen deze, door een weinig af te houden, in de lijn komen, en de minste Adelborst begrijpt deze manoeuvreGa naar voetnoot(1). Kapitein braak, die het achterste was in de linie over bakboord, is het eerst gewend, en wordt nu het voorste schip over stuurboord, en Kapitein van kinsbergen de tweede zijnde, die gewend is, behoeft maar zeer weinig af te sturen, om in het kielwater van Kapitein braak te komen, en de achterlijker schepen moeten eenen weinig grooteren boog maken; doch alle bereiken op de gemakkelijkste wijze hunnen post in de linie van bataille. Deze manoeuvre is zoo eenvoudig, en de tweede beweging, om linie te formeren, volgt zoo onmiddellijk op de eerste ruitsgewijze wending, dat het onnoodig bleek te zijn hiertoe sein te doen; want van kinsbergen, de tweede zijnde, welke moest wenden, formeerde zich met die voortvarendheid, aan een ambitieus karakter eigen, dadelijk op Kapitein braak, en zoo de derde Kapitein op van kinsbergen, enz. en de Schout-bij-Nacht- zoutman, het vifjde schip zijnde, dat over stuurboord in de lijn kwam, zoude wel eenen bijzonderen geest van seinen gehad moeten hebben, indien hij dit bevel had doen waaijen. Uit hetzelfde beginsel, om niet meerder seinen te doen dan hoognoodzakelijk was, schijnt ook de Schout-bij-Nacht geene bijzondere bevelen gegeven te hebben, om zich gereed te maken tot het gevecht. Elk bevelhebber van een Rijksschip begrijpt toch, dat wanneer men moet vechten, men zich daartoe gereed make. En inderdaad, zoo als wij zien, dat zoutman zeer goed wist te bevelen, wanneer zulks noodig was, schijnt hij een vijand te zijn geweest van overbodige seinen, en zulks bewijst voor | |
[pagina 593]
| |
zijne menschkunde, daar het toch voor de bekwame Kapiteins, onder zijne bevelen, en bovenal voor Kapitein van kinsbergen, die over een afzonderlijk smaldeel gebood, niet aangenaam zoude geweest zijn, indien zij voor alle ondergeschikte zaken, die door een' ieder worden begrepen, het sein van den Admiraal hadden moeten ontvangen. De Nederlandsche vloot, die ten zeven ure gewend was, en korten tijd daarna over stuurboord in linie van bataille gerangschikt lag, wachtte, volgens alle berigten en beschrijvingen, in de uiterste orde den vijand af. Deze hield regt op onze schepen aan, en draaide ten acht ure op een geweerschot afstands bij, beginnende de Engelsche Admiraal en onze Schout-bij-Nacht bijna gelijktijdig het gevecht, door elkander de volle laag te geven. Waarschijnlijk zijn, gedurende den slag, de schepen nader bij elkander gekomen, en het hardnekkige gevecht duurde tot des voormiddags te half twaalf ure, alswanneer de Britsche vloot het strijdperk verliet, en om de oost-zuidoost doorlag, terwijl onze schepen nog eenen tijdlang op dezelfde plaats verbleven, in afwachting van eenen tweeden aanval. Uit een krijgskundig oogpunt beschouwd, waren de Nederlanders overwinnaars, want de Engelschen hadden het gevecht opgegeven, zeggende: ‘De trompen en de ruiters leven nog!’ Zij leefden ook nog, en bovenal leefden zij in de ziel van zoutman! Onze tegenpartij had ondervonden met Nederlanders te doen te hebben. Zoo als zij gewend waren de Franschen, na eenig bombardement, in de verte voor hen te zien vlieden, zoo zagen zij thans de Nederlanders hen trotsch afwachten. Zoo als zij tegenover de Franschen het moreel overwigt van eenen koenen aanval hadden, zoo werd hier dit moreel overwigt door den moed en de bedaardheid van de Nederlanders onzijdig gemaakt. En wie kan den indruk beschrijven, dien het gezigt van de Nederlandsche schepen op de Engelsche zeelieden heeft gemaakt, toen zij, gedurende hun afkomen, de vloot ‘zoo net geschikt zagen, alsof dezelve in eene haven ter bezigtiging lag, en de mariniers het geweer zoo naauwkeurig geschouderd hielden, alsof zij voor eene wapenschouwing bestemd warenGa naar voetnoot(1)?’ Op de Engelsche zeelieden, die gewoon waren, bij de Fransche vloten, reeds op het eerste naderen, het vuur op hen te zien openen; die gewoon waren spottend naar boven te zien, als | |
[pagina 594]
| |
een of andere Fransche kogel den nok van eenen lijzeilsspier of den part van eenen grooten bras aan stukken schoot; die gewoon waren hierdoor hunnen moed te zien aangewakkerd, met de gedachte, om, nabijkomende, hun alles dubbel en dubbel te zullen teruggeven. Wie kan den indruk bij hen beschrijven, toen zij nu geen enkel schot zagen vallen; want het waren immers Nederlanders en geene Franschen, die zij gingen bevechten? Wie kan den indruk berekenen, toen de eerste Nederlandsche lagen dood en verwoesting tusschen hen verspreidden? Wie kan beoordeelen, hoeveel dit alles tot de overwinning heeft beijgedragen?..... Maar men vindt geene berekening van het moreel in de geleerde Boekdeelen over de Krijgskunde, en de gevolgen van zoodanig overlegd en ridderlijk gedrag zijn alleenlijk binnen de grenzen van ht begrip des waren krijgsmans. Eer aan zoutman! Honderdvoudige eer aan dezen braven Admiraal, die voor de laatste maal den Nederlandschen naam op zee zoo veel welverdiende luister heeft bijgezet! Eer aan den man, die nederig en bescheiden, door geenen woordenpraal aan wal, een hoog denkbeeld van zich geeft: Maar die door daden toont, wanneer de noodstorm brult,
Dat hij zijn pligten kent, dat hij zijn' pligt vervult.
Ziedaar mijne nederige beoordeeling wegens het gedrag van den Schout-bij-Nacht zoutman op Doggersbank, en dezelfde innige overtuiging, die deze denkbeelden bij mij heeft beves tigd, verzekert mij ook, dat er vele Nederlandsche en vreemde Zeeöfficieren zijn, die geheel daarmede instemmen. Maar er zijn ook andersdenkenden, zoo als men kan opmerken uit sommige zinsneden in de Geschiedenis van het Nederlandsch Zeewezen. En alle achting betuigende voor eene opinie, welke met de onze in strijd is, vermag men evenwel op goede gronden aan die opinie het regt te betwisten, om de handelingen, die daarmede niet overeenstemmen, misslagen te noemen. Zoo derhalve de noodzakelijkheid daar was, om het denkbeeld van hen, die de Fransche zeetaktiek van dien tijd voorstaan, en zoutman durven veroordeelen, op den voorgrond te stellen, dan had, mijns bedunkens, de hooggeachte Schrijver van de Geschiedenis van het Nederlandsch Zeewezen kunnen zeggen: ‘Volgens het oordeel van sommige kundige mannen, zoude de Opperbevelhebber van het Nederlandsch es- | |
[pagina 595]
| |
kader niet vrijgesproken kunnen worden, eenen misslag begaan te hebben. Hij had, naar hun denkbeeld, het voorbeeld der Franschen behooren te volgen, enz.’ Want dan is het slechts een denkbeeld, waartegenover niet minder krachtige denkbeelden geplaatst zijn; ja, ik zoude bijna durven beweren, dat, niettegenstaande de meerdere bezeildheid van de Fransche schepen, die voor het oogenblik eenig materiëel voordeel aan deze vreesachtig vlugten de taktiek gaf, echter die taktiek door jean bart versmaad zoude zijn geworden, zoo als al de goede Britsche Admiraals die ondoelmatige schutgevaarten op zee op verre afstandenGa naar voetnoot(1) hebben verworpen. Zoo meldt de Admiraal rodney, nopens de ontmoeting met de Fransche vloot bij Martinique, in Mei, 1780: ‘Geene andere schepen dan die der voorhoede konden eenig deel in het gevecht bekomen, zonder het kruid en lood van Zijne Majesteit nutteloos te verspillen, zoo als de vijand met een gedeelte van het zijne deed, vurende op eenen afstand, dat hetzelve geene de minste uitwerking konde hebben.’ Zoo schrijft de Admiraal hood, nopens het gevecht met de Fransche vloot bij Fort Royal, in Mei, 1781: ‘Het gevecht werd welhaast algemeen, edoch op te grooten afstand; want ik geloof, dat er nimmer op eenen dag zoo veel kruid en kogels zijn vermorst. Echter hing het van Monsieur de grasse af, om den afstand te bepalen. Ik kon onmogelijk naderbij komen.’ Sir howard douglas zegt, nopens het jagen van het Amerikaansch eskader op het Engelsche fregat Belvidèra: ‘Maar toen de President op de Belvedèra winnende, haar de volle laag gaf, hetwelk meermalen herhaald werd, veroorzaakte hij geen ander nadeel, dan een' of twee brassen en eenig rondhout af te schieten.’ En slaat den doldapperen collingwood gade bij Trafalgar: Alleen zeilt hij de Britsche vloot vooruit; alleen loopt hij tegen het vuur der Fransche en Spaansche linie in, en hij doet geen schot voordat zijne volle laag, op vijftig passen afstands, in minder dan dertig seconden tijds misschien, over het lot van den Spaanschen Admiraal beslist. | |
[pagina 596]
| |
Zoutman deelde meer in de Engelsche denkwijze, nopens het zeegevecht, dan in de Fransche van dien tijd. Hij hechtte meer aan den roem, dan aan eenige sparren en touwwerk; en met den dag reeds de vijandelijke vloot regt in den wind van zich ziende, konde hij met zijn talrijk konvooi niet meer manoeuvreren, om het voordeel van den wind te bekomen. Hij moest dus het gevecht afwachten, maar ik herhaal het: Om het moreel overwigt van de aanvallers te vernietigen, toonde ook hij het gevecht van nabij te verkiezen, en in het midden van den zomer, met het vooruitzigt op een' langdurigen hardnekkigen strijd, bespaarde hij de kracht zijner manschap aan de batterijen, totdat er met vrucht kon worden geageerd, en hierdoor voegde hij een' nieuwen tak aan de lauwerkroon van de Nederlandsche Marine. Dat men hierop nadenke! Wat zoude het oordeel van de Natie destijds zijn geweest, indien zoutman de Fransche manier had gevolgd, zoo als sommigen beweren, dat hij het had behooren te doen? Hoedanig zoude hij ontvangen zijn geworden, indien hij op dergelijke schichtige en ontwijkende wijze had gehandeld? Immers had de Prins van Oranje, bij het uitloopen van de vloot, aan den Vice-admiraal hartsinick schriftelijk te kennen gegeven: ‘Want ik vertrouw, dat de Nederlandsche heldenmoed nog niet is uitgebluscht, en dat, zoo men den vijand met egale of niet al te superieure magt ontmoet, aan hem getoond zal worden, dat men hem niet vreest, en tegenstand durft bieden. God geve, dat deze expeditie met het gewenschte succes moge worden bekroond!’ En getuigt, Landgenooten! kon zoutman meer volledig aan den uitgedrukten hartelijken wensch van den Vorst beantwoorden, dan door de Britten te doen uitroepen: ‘De trompen en de ruiters leven nog?’ En door eenen Engelschen Schrijver, nadat hij de Nederlandsche braafheid in dezen hoog heeft opgeroemd, te doen verklaren: ‘Alhoewel deze bataille eene meerdere gelijkenis heeft met de Oud-Nederlandsche wijze, dan wel met de tegenwoordige manier, waarop de Franschen handelen, kunnen wij echter niet nalaten ons voor den geest te halen die vermaarde en hardnekkige gevechten van vroegere dagen, welke beide Natiën zoo veel eer aandoenGa naar voetnoot(1)?’ |
|