| |
| |
| |
De Prinses Orsini.
(Vervolg van blz. 393.)
In Spanje.
‘Moge daarvan zijn, wat gij wilt,’ hernam Mevrouw orsini verdrietelijk; ‘maar te eerder welligt zult gij, als ik, het raadzaam oordeelen, herinneringen weg te dringen, die niet kunnen zijn dan pijnlijk voor beide.’
‘En weet ik dat dan niet?’ viel hij in; maar de toon; waarop hij dat zeide, had, bij zoo veel berusting, zoo veel smartelijken nadruk, dat de Prinses onwillekeurig het hoofd ophief, om hem aan te zien.
Hij zat bewegingloos, schijnbaar rustig; maar het was de rust der zamengedrukte lippen en der gevouwene handen, de rust der uitputting en der wanhoop met één woord, en de pijnlijke kalmte, sinds lang reeds de kenmerkende karaktertrek van zijn gelaat, was nu nog verzwaard met iets mats en straks, dat tot ieder menschelijk medelijden moest spreken; en zeker, toen Mevrouw orsini den blik op hem wierp, en nu eerst met meer naauwgezette aandacht de verwoesting gadesloeg van dat gelaat, dat zij zoo goed gekend had in den vollen bloei van schoonheid en jonkheid; eene verwoesting, waarvan het geweten haar zeggen kon, dat zij er meer schuld aan had, dan de jaren, moest zij geene vrouw zijn geweest, geen mensch zelf, om nu ten minste niet hare treurige verwondering, haar medegevoel te toonen.
‘D'aubigny! gij zijt zeer veranderd,’ zeide zij, met hare zachtste stem; ‘gij hebt u zelven zwaarder lijden opgelegd, dan het noodwendige gevolg behoefde te zijn van het gebeurde.’
De Sieur françois zag op, zag zijne echtgenoote scherp in de oogen; die deelneming, welke hij bij haar vond, scheen hem als op te wekken, en hij hernam met eenige levendigheid: ‘Neen, Mevrouw! ik heb slechts gestreden, om boven het lijden te zijn, en ofschoon ik heb overwonnen, vertoont mijn gelaat u een slagveld - maar zoo dit u beweegt, hoe zoudt gij getroffen zijn, zoo gij de innerlijke veranderingen kondt gewaar worden, waarvan dit slechts de afspiegeling is; en toch, mij dunkt, gij moest er reeds iets van begrepen hebben uit de overmagt, die ik had op mij zelven tot hier toe.’
| |
| |
‘In waarheid,’ hernam zij ernstig, ‘ik heb u om minder gewigtige redenen met meer hartstogt zien opstuiven, en toen mij uw naam zoo straks in de ooren werd gefluisterd, had ik mij op heftiger ontmoeting voorbereid.’
‘En u daarom met driedubbel ijs omschorst!’ sprak hij, opstaande en een weinig naderende; ‘wees gerust, gij hebt niet noodig zoo veel voorzigtigheid te gebruiken; gij hebt niets te vreezen, noch van mijnen toorn, noch van mijnen trots, noch van wat gij noemt mijnen eigenzin en mijne aanmatiging, noch van mijne billijke aanspraken, als ik ze heet, niets van mijne liefde, niets ook van mijnen haat; wij zullen nooit met meer voldaanheid gescheiden zijn van elkander, zoo gij weet toe te geven op één punt; en dat gij hier toegeven moet, zult gij begrijpen, als ik u gezegd heb, dat, zoo ik geworden ben gelijk gij mij nu ziet, ik dat alleen geworden ben ter liefde van diana; zoo ik goede eigenschappen heb aangeworven, was het voor haar; zoo ik gebreken heb afgelegd, het was voor haar; en daar dit ééne punt haar geldt, zal ik al wat in mij is, deugden en ondeugden beide, krachten en zwakheden, tegelijk weten op te roepen en aan te wenden, waar haar belang dat kan noodig maken.’
‘Ik wensch even ernstig als gij dat te behartigen,’ hernam de Prinses ongemaakt; ‘en daar gij nu terugkomt op dit onderwerp, moet ik u zeggen, dat gij meer haastig dan regtvaardig waart in het veroordeelen van mijne keus. Ik heb u de gelegenheid gelaten, zoo veel gij goedvondt, op te geven van de beweegredenen, die u den Graaf sainbertôt wenschelijk maken; gij verwerpt mijne keuze, zonder eens mijne gronde daarvoor te willen hooren, en gij verzet u daartegen vooruit met eene hevigheid, die bijna wederlegt, wat gij van uwe zelfbeheersching hebt geroemd, en die inderdaad niet veel belooft voor kalme overweging en onpartijdig oordeel; wil voor het minst nu even luisteren. Er is een tijd geweest..... vóór den dood der jonge Koningin, dat ik der jonge diana eene zeer schitterende lotsbestemming had voorbereid; doch de vreemde opvoeding, die het u behaagd heeft haar te geven; de ziekte, die, volgens uw zeggen, hare schoonheid heeft verwoest, en...... vergeef mij het woord, uwe misleiding omtrent den indruk van haar voorkomen, dwongen mij om mijn eerst geliefd ontwerp op te geven, en mij rest niets dan het andere. - De reden, waarom ik den Graaf de châlais diana's hand toedenk, is ligt te ver- | |
| |
klaren. Hij is de oudste neef van mijn eersten echtgenoot, den Prins de châlais, en mijn natuurlijke erfgenaam, met lanty, mijn zusterskind, daar toch diana nooit als het mijne kan erkend worden. Lanty, die eens Hertog de belmonte zal zijn, zou ik misschien het eerst gekozen hebben; maar deze jongeling voedt een' anderen ongelukkigen hartstogt, die deze verbindtenis gansch onpassend maakt.’ De Camerera-Major zeide dit laatste met nedergeslagene oogen en dat halve veelbeduidende glimlachje, 't welk voor d'aubigny geene vertolking behoefde.
‘Daarbij is châlais Fransch Edelman, en dit zal mij menige moeijelijkheid wegruimen omtrent zijn intreden in mijne bezittingen in Frankrijk......’
‘Uwe bezittingen in Frankrijk! het kasteel Chante-Loup, anders.......’
‘Het Prinsdom Touraine, waarvan Amboise de hoofdplaats zal worden, en Chante-Loup het vorstelijk woonslot!’
‘Die hersenschim hebt gij dus nog niet opgegeven! Zelfs niet sedert den vrede van Utrecht en het in rook verdwijnen van het toegezegde vorstendom La Roche?’
‘Ondanks den vrede van Utrecht! Meent gij, dat ik een plan zou opgeven, met zoo veel vuur opgevat, met zoo veel zorg doorgezet, met zoo veel hartstogt gevoed, omdat ik het eene wijle heb moeten ter zijde stellen! Ondanks alle traktaten der achttiende eeuw, die, belagchelijk genoeg, evenveel papier verbruikt aan diplomatische stukken, als geld verkwist in zotte oorlogen en in dwaze vorstenverspillingen, en ondanks alle mogendheden van Europa - zal het vorstendom La Roche het mijne worden, en in ruiling worden aangenomen door Frankrijk voor een Prinsdom in Touraine - en zoo gij dit eene hersenschim noemt, weet dan, dat ik altijd door getracht heb, die hersenschim vorm en leven te geven door onderhandelingen, en dat eene bijeenkomst van dezen ochtend mij regt geeft te zeggen, dat het geene hersenschim meer is, maar eene wezenlijkheid, even waar, en niet slechter gevestigd, als de regten van den Keurvorst zelven op de Spaansche Nederlanden...’
‘Die noch filips V, noch gij zelve in uw hart ooit hebben erkend.’
‘En toch moesten toegeven; desgelijks ook lodewijk XIV. Ik heb hem verschalkt.’
‘Zoo beef! hij zal zich wreken over de list door openbaar geweld!’
| |
| |
‘Tegen mij?’ zij glimlachte onbekommerd.
‘Zelfs tegen u! Moge ik geene profetie spreken! Maar heb ik niet zelf de eerste onderhandelingen gedreven over uwe aanspraken op het Luxemburgsche vorstendom; ben ik niet geweest in het geheim van al den onwil, welken zij opwekten, van al den toorn, dien zij ontstaken, toen men die aanspraken leerde kennen als de wezenlijke oorzaak van den tegenzin van uwen monarch, om een' vrede te onderteekenen, die hem, die allen, zoo zeer behoefte was? En ik heb van dat alles genoeg gezien en genoeg onthouden, om te weten, dat gij een roekeloos en gewaagd spel speelt, met die luim door te drijven.’
‘Ik speel gaarne om hoogen inzet, en het lot van het spel is met den stouten.’
‘Het zij zoo, Mevrouw! speel en verspeel alles, waarop gij uw geluk bouwt: uwe grootheid, uw rijk in Spanje - uwen schepter, die reikt tot in Frankrijk. Zet dat alles op één' enkelen worp, en verlies, het is mij om het even; uit uw verlies zelf zou voor mij nog slechts winst kunnen geboren worden. Maar neem niet tot inzet - of liever, bouw niet op zoo onzekere kans - het geluk van mijn kind; offer dat niet bij voorraad op aan de luim van een vorstendom in de toekomst; - en als dit de eenige aanspraak is van den Graaf de châlais......’
‘Rekent gij het dan waarlijk voor niets, dat ik mijn kind zonder opzien of aanstoot kan laten treden in hare regten, en in de erfenis harer moeder? Een beter plan, om het onheil eener geheimzinnige geboorte te verzachten, is er welligt nooit uitgedacht, en het middel is zeker niet afschrikwekkend. Châlais is een beminnelijk Edelman, bevallig, goedhartig, man van eer en van karakter; zijne beginselen - zijn die.... van onzen tijd.... hij is te beleefd jegens alle vrouwen, om niet hoffelijk te zullen zijn voor de zijne; daarbij is hij van mij afhankelijk, en de kleine wenken, die ik hem reeds gegeven heb op dit punt, zijn door hem begrepen op eene wijze, die mij van zijne gehoorzaamheid verzekert.’
‘Diana aannemen uit gehoorzaamheid en om eene erfenis!’ riep d'aubigny met een' donkeren blos. ‘Neen, Mevrouw! gij hebt niets gezegd, dat mij gunstig zou kunnen stemmen voor de châlais, zelfs al ware ik niet hier, om te spreken ter gunste van sainbertôt. En deze, Mevrouw! waarom zoudt gij op dezen niet kunnen overbrengen de bezittingen, die gij een' an- | |
| |
der' toedenkt ter wille van uw kind? Geene wet dwingt u een' neef in dezen graad tot erfgenaam te kiezen.’
‘Daarin hebt gij gelijk: de tremouilles, die mijne bloedverwanten zijn, zouden nadere aanspraken hebben; maar ik heb genegenheid voor den Graaf, en.....’
‘Welnu, wat hindert u hem die te bewijzen, door hem zoo rijk en zoo magtig te maken, als uw erfgenaam het worden kan? voor diana is reeds meer fortuin weggelegd, dan zij behoeft, zelfs al ontneemt gij haar Chante-Loup; - sainbertôt zal daarop niet zien; een jong man, die alle andere eerzucht heeft vaarwel gezegd, behalve die, haar gade te zijn; die geene andere plannen heeft voor zijne toekomst, dan dit ééne: haar gelukkig te maken; die geene andere bezigheid wil voor zijn leven, dan haar te beminnen; die mij gevolgd is tot in Spanje, zonder in mij iets anders te zien, dan den Sieur françois, een geheimzinnig wezen, dat voor hem' bijna een verdacht wezen schijnen moet; die, als Edelman, het regt had gehad zich te vertoonen aan dit Hof van Madrid; zich voor het minst aan te sluiten aan zijns gelijken, en die zich vergenoegt mijne eenzelvige verborgenheid te deelen - zonder dat hij eigenlijk regt weet, waarom en waartoe - alleen in dit alles geleid door eene onzekere hoop, de zwakke hoop, die ik heb kunnen geven.’
‘Een merkwaardig voorbeeld van romaneske liefde; een herlevende paladijn uit den riddertijd,’ hernam de Prinses, eenigzins spotachtig lagchende; maar tegelijk stond zij op, zij had een' blik op eene pendule geworpen, en riep met eenigen schrik:
‘Waarlijk meer dan tijd voor de late mis, Mijnheer d'aubigny! het spreekt van zelf, dat wij niet hebben afgedaan, maar wij moeten hier afbreken. Ik kan den Koning niet alleen naar zijne huiskapel laten gaan, zonder te vreezen, dat eenig vreemde zich indringt tusschen hem en mij.’
‘En voor zulk een zorgvol slavenleven offert gij al de vreugde op, die de zoetste banden eener vrouw kunnen schenken?’
‘Gij vergeet den wellust, die er in ligt, zich benijd te weten door duizenden, gevreesd door millioenen, gevleid te zijn door Vorsten en gehoorzaamd door een' Monarch!’
‘Terwijl toch somwijlen eene stem in uw binnenste u zeggen moet, dat uw lot de benijding niet waardig is, en dat de vrees, de vleijerij, en het triomferen over den vorstelijken wil niets aanbrengt dan eene ledige voldoening der ijdelheid..... Zeg ymij, hebt gij nog altijd het onbeduidende voorregt
| |
| |
behouden, dien kinderachtigen Vorst zijnen slaaprok over te geven?’
‘Noem dat geen onbeduidend voorregt; het geeft de gelegenheid een' Vorst te doen inslapen met uw laatste woord, met de gedachte, die gij in hem hebt willen opwekken. Maar zoo iemand anders dan de kleine aalmoezenier heden de mis las, zou ik eene fout hebben begaan met hem te doen wachten - over een uur hoop ik dit onderhoud te vervolgen; intusschen wees meester in geheel mijn appartement; neem dezen sleutel en sluit dit kabinet van binnen, als ik mij verwijderd heb, zoo gij ongestoord wilt zijn. Van hier uit hebt gij toegang tot dezen geheelen vleugel; bewonder intusschen de vertrekken, die ik heb laten meubelen, om te dienen tot petits appartemens voor de nieuwe Koningin.....’ En zonder antwoord af te wachten, verwijderde zij zich, na eenen ligten groet met de hand.
Het spreekt van zelf, dat de Sieur françois niet in de stemming was, om de kamers te bewonderen, die eene koninklijke bruid wachtten, maar toch was hem die korte opschorsing van dit gesprek niet onwelkom. Hij zag wel, dat het niet werd afgebroken op een oogenblik, waarin het voor hem eene gunstige wending zou genomen hebben. De Camerera-Major had geglimlacht bij iets ernstigs, dat hij ten voordeele van sainbertôt had willen zeggen, en hij voelde, dat deze zamenspraak aldus uren lang had kunnen gerekt worden, zonder tot eenige beslissing te komen, hoezeer het anders orsini's gewoonte was, de zaken, waarbij zij belang had, met snelheid, kortheid en duidelijkheid af te doen. Willekeurig vertragen, afleiden en ontduiken van een bepaald antwoord zou zeker het gevolg zijn van dit begin, en het verheugde hem, nu de gelegenheid te hebben na te denken, hoe het verschil op eene andere wijze op te vatten, of een middel uit te vinden, dat de Prinses tot eene rasse inschikkelijkheid konde brengen. Niet lang echter was hij daarop peinzende geweest - of wel schijnt één uur, in ernstig nadenken doorgebragt, zeer kort - en zeker was hij nog niet tot een gelukkig besluit gekomen, toen er met eenige haast aan de deur werd getikt, en de stem der Prinses met een zacht: ‘Ik ben het,’ tot openen drong. François haastte zich haar binnen te laten; maar toen zij intrad, scheen zij hem naauwelijks op te merken; ten minste zij liet zich, zonder een woord te spreken, neêrvallen op de sofa, en begon een brief te lezen, dien zij opengevouwen in de hand hield. Zij scheen
| |
| |
daarbij in eene merkbare gemoedsbeweging; er lag verdrietelijke ontstemming op geheel haar gelaat; zij scheen het niet noodig te vinden, zich ditmaal voor françois te verbergen. Nadat zij geëindigd had, liet zij de handen in den schoot zinken, en zeide toen, hem aanziende: ‘Vergeef mij! een brief van de Maarschalkin de noailles, mijne schrandere en opregte vriendin! Een brief, die voor mij iets zeer onaangenaams inhoudt. Ik kan het u mededeelen. Men heeft zich vergist - of wel het kan opzettelijke misleiding zijn - zeker is het ten minste, dat de berigten valsch waren, die mij getuigenis bragten van het karakter en het humeur van die elisabeth farnese, welke ik Koningin van Spanje heb willen maken, een mishandeld stiefkind van den dubbelhartigen Hertog van Savoije, dat ik een' troon tot bruidsgift toedacht. Zij moet noch den zachten, noch den buigzamen, noch den vromen gemoedsaard bezitten, die mijne keus op haar vestigde; men zegt, dat zij in de verdrukking is verhard geworden en verstaald, in plaats van neêrgebogen; dat ik zal te worstelen hebben met een trotsch en weêrbarstig vorstinnenkarakter, in plaats van een gedwee en volgzaam kind bij de hand te leiden. Wat kan dat zijn? Heeft de zestienjarige zoo weten te veinzen, toen mijne gezanten, mijne getrouwen, haar gadesloegen - of was er omkooping mogelijk tot onder hen, die ik voedde als uit de hand? Voedde met goud en met eere tot oververzadiging toe? Of is dit geschrift een onwillekeurig bedrog, of het bezwaar eener al te zorgvuldige vriendschap? Ik wil het weten, ik moet het weten, ik wil helder zien in deze zaak! Zoo ik nu slechts iemand had, die niet mistrouwd kon worden en die zeker was.....’ Eene wijle bleef zij zitten, de hand aan het voorhoofd, als bezon zij zich op iets; toen stond zij op, en ging naar den Sieur toe; het meeste, wat zij gesproken had, was meer geweest voor zich zelve, een
luchtgeven van eene al te vervulde ziel, dan bepaald als inlichting gerigt tegen hem; nu sprak zij hem aan; na die korte ontboezeming scheen zij zich reeds weder genoeg gevat te hebben, om zich zelve te zijn. Nu wendle zij zich regtstreeks tot hem, met een vast besluit in den blik.
‘Die man, van wien gij straks spraakt, die sainbertôt.... Ik heb gemeend te begrijpen, dat hij iets zou kunnen ondernemen ter wille van zijnen hartstogt?’
‘Alles, Mevrouw! wat niet strijdt met een strikt eergevoel en een teeder geweten, zoo ik hem wel heb doorgrond.’
‘Zie nu, gij beschuldigt mij welligt van onbestendigheid, van
| |
| |
wisselzin, maar ik begin te zijner gunst te neigen; ik zeg niet, dat ik châlais opgeef.... maar ik wil uwen Graaf zien, ik wil onderzoeken, of hij de man is, dien ik mij voorstel - ik wil weten, waartoe een aanstaande schoonzoon mij nuttig zou kunnen zijn. Ziet gij, ik ben rond; ik ontveins niet, dat ik eene dienst van hem wacht, en dat die dienst beloond zou kunnen worden met het toegeven aan uw en zijn verlangen.’
‘Wat dus mijn wensch voor diana's geluk niet vermogt, werkt uw persoonlijk belang?’
‘Dat zal mij kunnen overhalen, om een voornemen op te geven; maar gij moet niet vergeten, dat ik diana's toekomst ten minste even goed zoude toevertrouwen aan mijnen neef, als aan uwen beschermeling - weet gij eens met zekerheid, of het meisje hem bemint?’
François kleurde sterk. ‘Ik kan geene logen spreken; ik weet dat niet met zekerheid; ik was niet onvoorzigtig genoeg haar te ondervragen, maar ik heb reden het te gelooven.’
‘De Graaf zelf zal mij dat kunnen zeggen - en nu, ik heb haast hem te zien. Waar hebt gij met hem uwen intrek genomen?
Casa Nova bij de Puorto del Sol.’
‘Goed. In den namiddag zal ik alberoni zenden, die hem tot mij zal brengen langs den geheimen achtertrap van de vertrekken der Koningin. Hoe minder hij in het eerst opgemerkt wordt, hoe beter. Ik beveel u nog altijd dezelfde geheimhouding aan tegenover hem. Het zou misschien het beste zijn, zoo gij niet tot hem wederkeerdet; hij kon u met nieuwsgierige vragen lastig vallen..... Wilt gij een appartement op het paleis?.... of beter nog, vertrek naar Aranjuez....’
‘Ik verkies noch het een, noch het ander, Mevrouw! Sainbertôt zal mij niet lastig zijn met nieuwsgierige vragen, en ik zal niet de trouw breken, die ik u verschuldigd ben, ten minste niet, zoolang ik deze vereenigen kan met gewenschte uitzigten voor mijn kind. Maar ik wil den Graaf opzoeken; ik wil hem voorbereiden op zijne zamenkomst met u; hij weet niet, dat ik hem naar Spanje heb geleid, met geen ander oogmerk, dan om de Prinses orsini te spreken; ik moet iets doen, om zijne verrassing te matigen, als hij plotseling opgeroepen wordt voor de vrouw, die het lot zijner liefde in handen heeft, en vooral daar die vrouw de Camerera-Major is, en Prinses orsini heet. Zoo gij mij hierin verhinderen wilt, zal ik u moeten wantrouwen.’
| |
| |
‘Noch van dit, noch van eenig ander voornemen zal ik u terughouden; dit zij u het teeken mijner opregtheid.’
‘Het is mijne schuld niet, zoo ik zulk een bewijs van u eischen moet, Mevrouw!’
‘Het is waar, Mijnheer d'aubigny! ik misleidde u soms in ondernemingen, die eene gansch andere uitkomst hadden, dan wij ons voorstelden. Dat kwam, omdat mijne goede ster altijd zegevierde boven de vijandelijke constellatiën mijner tegenpartij.’
‘Stel, bij uw gelukkig gesternte, iets op rekening van uwe groote behendigheid, anna! Het is geene gelukkige herinnering voor mij; bij iedere zegepraal heb ik moeten terugtreden....’
‘Moeten? neen, francesco! neen!’ hervatte zij met vuur; dat ‘was uwe luim, uw eigenzin; gij weet, dat ik u telkens een meer schitterend lot had aan te bieden, en dat gij niet hebt gewild. Zelfs nu nog zou ik aanbiedingen als de vroegere kunnen herhalen, met meer zekerheid dan ooit, zoo ik wist....’
‘Ik zal nooit aannemen, maar iets toch.....’
Een bescheiden tikken aan de deur, en de stem van cynthia, die te kennen gaf, dat de Koning vroeg naar de Camerera-Major, brak nu voor goed dit onderhoud af, daar de Prinses met zekere bevreemding die oproeping scheen te hooren als op een' ongewonen tijd, en met veel haast den man zijn afscheid gaf, wien zij voor hare hofbelangen misschien reeds te veel tijd had toegestaan, schoon hij meende aanspraak te hebben op geheel haar leven.
Niemand had tot hier toe nog eenig voordeel kunnen doen met de komst van den Sieur françois aan het Spaansche Hof, dan de kleine slimme Abt alberoni, die daarvan zoo goed had weten partij te trekken. Na de dienst, die hij haar bewezen had, moest de Camerera-Major tusschen twee maatregelen kiezen: dien behendigen man meer vertrouwen te schenken en door goedheid aan zich te verbinden, of in nog grootere verwijdering houden, en hem op zulk eenen afstand brengen, dat hij onschadelijk werd; dit laatste was niet doenlijk bij de belangstelling van den Koning in hem, bij het gegeven woord aan den Franschen Gezant, en bij de sterke aanbevelingen van het Hof van Versailles, die hij medebragt van zijnen laatsten togt naar Parijs. Zij koos dus het eerste, en zij bragt hem met den Koning zamen na de mis. De dankbaarheid van den Abt
| |
| |
en de kinderachtige blijdschap van filips V voor deze verrassing maakten van deze welwillendheid eene zoo groote gunst, dat de Prinses met eenigen argwaan dat eerste onderhoud gadesloeg; doch het was van de zijde des Konings niets dan eene reeks van flaauwe en onbeduidende vragen eener kleingeestige nieuwsgierigheid naar zijne bruid, en van de zijde des Abts vlugge en duidelijke antwoorden, die geenerlei dubbelzinnige beduidenis mogelijk maakten, noch eenigen argwaan konden wekken, gekruid met die clownachtige scherts, en die kleine Italiaansche vleijerijen, die dezen man tot eenen uitnemenden gezelschapshouder konden maken voor een' Monarch, welken zij met iederen dag meer in eenzame afzondering beperkte, en wien zij zelve toch niet altijd onmiddellijk nabij kon zijn, noch veroordeelen kon volstrekt alleen te blijven met zwijgende Grooten, die hem verveelden. Niets dan eene dergelijke taak scheen de eerzucht van den Abt nu te beoogen, en de Camerera-Major scheen hem die voor het oogenblik toe te vertrouwen, of wel zijne trouw te willen beproeven; of wel vergat zij eene wijle hare gewone waakzaamheid, om eene zaak, die haar afleidde en hare geheele belangstelling vorderde: den brief der Maarschalkin van Noailles, dien men haar bragt in het vertrek des Konings; ten minste, zij liet alberoni met filips V zamen, toen zij zich verwijderde, om onbespied over die gewigtige mededeeling na te denken. Het is niemand gegeven te aller ure wijs te zijn; het is den slimmen, den schranderen, den listigen, niet toegezegd, dat zij geheel hun leven door geene fout zullen begaan, waarvan een nog slimmer, nog meer schrandere, nog meer listige, gebruik zal weten te maken. De Fransche Italiaan alberoni verschalkte de Italiaansh-Fransche orsini, als bij toeval, door hare eigene onoplettendheid. Het leven van eenen man, die later de mazarin van Spanje werd, is bekend; wij willen hier alleen
even herinneren zijne geringe afkomst, die hem tot eene onbekendheid scheen te veroordeelen, waaruit hij zich het eerst verhief door natuurlijken aanleg en grondige studie, en door zijne bekendheid met de klassieke Letterkunde, die hem de achting en genegenheid won van roncoveri, een' gunsteling van den Hertog van Parma. Hoe die eerste beschermer hem tot geleider maakte van een' geliefden neef, welken men reizen deed, en hem later de ladder zette tot het beklimmen van de diplomatische koord; toen hij hem in zijne plaats wist te schuiven bij zekere onderhandelingen van zijnen meester met den zonderlingen Hertog ven- | |
| |
dôme, wiens ruwe manieren en dwaze aanmatiging zijne bischoppelijke waardigheid kwetsten. Hoe hij den Sybaritischen Franschen Hertog won door zijne Italiaansche Macaroni en zijne Italiaansche lazzi, en hoe hij zich onontbeerlijk maakte, terwijl hij nieuwe sausen uitvond voor de gulzigheid van zijnen meester, nieuwe grappen voor zijnen schertslust, en onderwijl zijne traagheid van geest het nadenken over staatszaken verligtte, en hoe vendôme zich niet weder van hem wilde scheiden, en hem met zich voerde naar het Spaansche Hof, waar de slimme fortuinzoeker een waardig tooneel meende gevonden te hebben voor - ja, wij hebben het beeld toch reeds gebruikt - voor zijn' diplomatischen koordedans. Hoe hij meende zich te mengen in de Spaansche staatszaken, met den Spanjaard macanaz een plan ontwierp voor het financiewezen, dat zeker een van de meest lijdende takken des bestuurs was in het Koningrijk; maar het plan was óf zoo goed, dat het onuitvoerlijk zou zijn, omdat het drukken zou op hen, die het moesten uitvoeren, óf zoo slecht, dat het kon uitgevoerd worden, en dus alleen den druk vermeerderen van wat reeds bezweek - het volk; - zeker is het, dat de Prinses orsini en hare Ministers den indringer op de vingers tikten, en
voor eene wijle weerden, terwijl kort daarop de dood van vendôme hem gelegenheid gaf, zich, als de vertrouwde van al diens geheimen, met geluk aan het Fransche Hof voor te stellen, waar men besloot partij te trekken van zijne slimheid en bruikbaarheid. Van daar af zien wij hem in onzen roman, want hij werd toen naar Spanje teruggezonden met sterke aanbeveling aan de Camerera-Major, die daarop geen acht sloeg, of wel zoo veel acht sloeg, dat zij juist om die dringende aanbeveling den beschermeling ter zijde schoof; toch gebruikte zij hem bij de onderhandelingen, die zij had aangevangen met het Savooische Hof, om den Koning van Spanje uit te huwen aan elisabeth farnese; doch, hetzij zij hem bij die gelegenheid verdacht van partijdigheid voor den Hertog van Parma, hetzij hij hare bedoeling niet goed had begrepen, of willens met al te veel snelheid doorgezet, het is zeker, dat het al te spoedig slagen van die onderhandeling hem zoo veel kwaad deed in haar gevoelen, dat zij hem ter zijde schoof op eene wijze, die de klagten van amelot regtvaardigde, totdat zijne hulpvaardigheid te goeder ure, of liever het behendig afloeren van eene goede kans, hem weder op de hoogte bragt, die hem ter taak gesteld was te bereiken. Want het was niet anders; het Fransche Hof had eindelijk geleerd orsini te wan- | |
| |
trouwen; sedert hare wederoprigting in 1705, had het menige en menige grieve van haar met geduld verkropt; maar in den laatsten tijd, vooral sedert den dood der jonge Koningin, waren de kleine steenen des aanstoots tot scherpe rotsen der ergernis vergroot geworden. De hardnekkige onwil, dien zij filips V inblies tegen verschillende vredeverbonden, en vooral de wijze, waarop zij hem volharden deed in de weigering van het onderteekenen van den Utrechtschen vrede, had reeds sterk tegen haar verbitterd, en te sterker nog, daar de grond van dit alles haar eigenbelang was, haar
onvoorzigtig doordrijven van eene gril, hare aanspraken op een vorstendom; daarna, in het weduwnaarschap van zijnen kleinzoon, martelde zij lodewijk XIV door het openlijk vertoon van hare onberperkte heerschappij op dien Vorst, en liet hem in duizend angstige gissingen, hoever zij hare eischen zoude drijven, en hij zijne zwakke volgzaamheid; maar - schoon hem rust gewerd van een zijner bangste vermoedens, de vrees voor de bespottelijkste mésalliance, die de Koninklijke geslachtlijsten zouden hebben aan te wijzen, - het andere huwelijk, dat zij uitdacht, en onderhandelde voor filips V, zonder medeweten of toestemming van diens grootvader, was de hardste grieve, die deze nog van de heerschzucht der Hofdame had moeten verduren. Hij, zoo kleingeestig gezet op dit punt van zijn gezag, dat hij zelfs de hand wilde hebben in de huwelijken zijner Pairs, hij moest een' zijner kleinzonen, een' zulken, dien hij op eenen troon had geplaatst, in den echt zien verbinden, zonder dat men hem eens in dit voornemen had gekend. Van toen af was hem de vrouw, die hem dat had durven doen, een voorwerp van argwaan, van vreeze, van haat. Sinds dien tijd moest hij zich van een middel verzekeren, om des noodig met zijn' kleinzoon te kunnen onderhandelen buiten haar - dit middel moest alberoni zijn. Een minder rad, een minder slim, een minder behendig persoon, een, die minder vlug eene fout konde goedmaken door eene grap, en een' val vergêlijken door een' sprong, ware een halve maatregel geweest in zulk eene teêre zaak; juist hij was er een die doel trof. De Abt dan was zamen met den Koning van Spanje, maar toch niet alleen; zoo ver was de zorgeloosheid der Camerera-Major niet gegaan. Twee Granden van Spanje deelden deze eere met hem; edellieden, die het regt hadden aan de speeltafel des Konings plaats te nemen, en genoeg middelmatige schaakspelers waren, om aan filips een spel te
verliezen - nog meer middelmatige verstanden zeker, daar alle Spanjaarden van bui- | |
| |
tengewone talenten in verwijdering werden gehouden. Die twee granden, âmes vendues van orsini, stonden, in zwijgende deftigheid, den wenk des Koninklijken welbehagens af te wachten, die hen uitnoodde tot een spel - terwijl de kleine Abt, zoo nabij den leunstoel des Konings gedrongen, als de etiquette het slechts gedoogde, met de rapste tong, die zich ooit tot Fransche klanken leende, en den zoetsten toonval, dien een Italiaan weet magtig te worden, hunnen meester bleef onderhouden met zoo veel gemak en zoo veel onverflaauwde levendigheid, alsof zijne stof onuitputtelijk was. Zij was zoo onschuldig tevens, dat orsini achter hem had mogen staan, zonder dat zij gehoord zoude hebben, wat haar ergernis gaf, of hem schaamte.
De jonge Koning had hem ondervraagd naar het voorkomen zijner aanstaande gemalin, die alberoni gezien had, en wiens bevallig portret hij wantrouwde, en de Abt had hem reeds voor de derde maal dezelfde, maar telkens eenigzins anders gekleurde, beschrijving gedaan van het uiterlijke zijner vorstin. Nu het laatst had hij gesproken van haren zwanenhals, hare raafzwarte lokken, haren valkenblik, haren arendsneus, en was er dus in geslaagd de jonge Prinses te versieren met zoo vele schoonheden uit het gevederd dierenrijk, als welke haar, in één denkbeeld zamengevoegd, tot een monster zoude gemaakt hebben, waarvan men in de herscheppingen der fabelleer nog geen voorbeeld kende. Het is toch zóó, dat wij onze schoonen prijzen, zelfs in romans, vooral in dezen tijd! Hoe het zij, de jonge Koning was met de beschrijving tevreden, en scheen volkomen overtuigd van hare waarheid, en de Abt was nu genaderd tot eene herhaalde optelling harer deugden, harer gewoonten, harer lievelingsbezigheden; maar daar deze geheele apologie voor hem slechts middel was en geenszins doel, en daar hij begreep, dat Mevrouw orsini hem- niet vele zulke weinig bespiede oogenblikken met den monarch zoude gunnen, zeide hij opeens in zulk sissend en rad Fransch, dat alleen een Franschman, als filips was, hem verstaan konde: ‘Sire! ik zoude Uwer Majesteit nog heel veel meer hebben mede te deelen; op een' anderen tijd; nu wenschte ik haar eene kleine proeve van necromancie te geven, een middel tegen verveling in ledige en eenzame oogenblikken, als il mio Re er vele hebben zal.’
‘O! hoe te velen!’ zuchtte filips.
‘Een kunstje om verlangen en ongeduld te stillen, en de vervulling van zoete wenschen naderbij te brengen,’ vervolgde
| |
| |
alberoni, terwijl hij de houding aannam van een' goochelaar, die de aandacht van zijn publiek zoekt op te wekken; ‘maar daartoe zou ik noodig hebben, dat die twee Spaansche statuëtten mij niet altijd op de handen blijven zien, alsof ik Uwe Majesteit de Vliesorde van de borst zoude rukken.’
‘Ik kan hen niet verwijderen; zij zijn hier in hun ambt!’
‘Zoo Uwe Majesteit zich dan de moeite wilde geven van haren armstoel op te staan, en even hier bij dat venster te komen.’
‘Dan hebben zij het regt mij den arm te bieden; dat is hen herwaarts lokken.’
‘Ahi Dolore!’ riep de Abt, terwijl hij zijne oogen zoo kluchtig verdraaide, dat de Spaansche Heeren bijna glimlachten.
‘Sire!’ riep hij toen met een plotselijk besluit, ‘is het dezen Signori vergund, Uwer Majesteit den rug toe te keeren voor drie seconden?’
De Spanjaarden zetten groote oogen op; filips glimlachte vrolijk.
‘Indien ik het hun verzoek, en zoo het was om ons te vermaken, waarom niet?’ antwoordde hij.
‘Welnu, il mio Re! verzoek, beveel het hun dan, en gij, Signori! ik bidde u, verhoor il povero Abbate! het is te doen om eene grap, om onzen Koning te vervrolijken.’
De Granden zagen elkander aan, en daarop zeide een hunner langzaam en ernstig: ‘Men zou de Camerera-Major moeten raadplegen.’ Alberoni verbleekte een weinig.
En filips riep verdrietelijk: ‘Ik wenschte, dat Hare Excellentie hier ware, om deze groote zwarigheid op te lossen.’
En naauwelijks had hij deze woorden geuit, of een der Senors verwijderde zich met eene diepe buiging; hij hield dit voor een bevel, om de Prinses te laten roepen.
De Abt verloor toch niet zijne tegenwoordigheid van geest; hij wierp snel eenige voorwerpen van de tafel neder, als bij toeval met de mouw zijner soutane, en toen de Grande zich moeite gaf, hem te helpen die op te rapen, hief hij zich snel op, onder schijn van filips een papier aan te geven, en drukte hem, in plaats van dat, een' brief in de hand. De Koning verschrikte en scheen willens te weigeren, dien aan te nemen; maar alberoni's blik en gebaar bad hem zoo zeker, dat hij dien nam, en opdat hij tijd zoude hebben te lezen, wipte de vlugge Abt den nedergebogen' Grande op zijde, drukte hem met de beide handen neder, en sprong, met den uitroep Benissimo! over hem henen,
| |
| |
terwijl hij hem het opzien belette. De Spanjaard hief zich verward en geërgerd op; maar de Koning lachte, en de Abt wierp zich zoo kluchtig en met zulke satyrisch demoedige gebaren aan zijne voeten, beschuldigende zijne Italiaansche levendigheid, dat de Edelman eindigen moest met te glimlagchen.
Filips was bij het inzien van den brief zeer bleek geworden; zijne flaauwe oogen begonnen grooter en meer donker te worden van gemoedsbeweging, en nu bragt hij schielijk de hand naar zijnen vestzak, als zocht hij zijnen tandenstoker, om het geschrift te verbergen; en het was tijd - de Edelman kwam terug en schielijk daarop trad de Camerera-Major binnen. Maar de Abt had nog kunnen zeggen: ‘Zoo er antwoord op volgt, aan niemand dan aan mij, Sire!’
Maar er scheen geen antwoord noodig, en zijne vraag bewees, dat zelfs alberoni onkundig werd gehouden van de intrigue, waartoe hij gebruikt werd.
Toen men der Prinses het onbeduidende verschil had voorgelegd, tot welks beslissing men haar had ingeroepen, verhelderde zich haar blik; een onbestemd voorgevoel had haar iets gewigtigs, iets onaangenaams voorspeld, en zij was te zeer gewoon, om ter wille van de kleingeestigste vraagpunten der etiquette in de ernstigste bezigheid te worden gestoord, om zich veel te verwonderen, of zeer te ergeren bij dit afbreken van haar onderhoud met een' man, tegen wiens invloed zij toch gevoelde, dat zij altijd op hare hoede moest zijn.
De Camerera-Major besliste het belangrijke vraagstuk ten gevalle zoo zij meende van filips, op grond, dat de voorschriften der Spaansche hofetiquette op dit punt zwegen, en het voorbeeld van lodewijk XIV, die bij onderscheidene spelen dergelijke vrijheden toestond, tot hetzelfde geregtigde Maar tegelijk rigtte zij een' scherpen blik op alberoni, terwijl zij vroeg, met welke aardigheid de Abt den Koning had willen vermaken, die voor Spaansche Granden zulk eene overschrijding van het gebruik noodig maakte.
‘Excellenza zal mij de eer doen van mijn klein tooverspel mede aanschouwster te zijn?’ vroeg alberoni met eene soort van verrukking, die misschien de overspanning der onrust was, want hij wist zeker nog niet regt, wat hij zoude aanvangen.
‘Wij wenschen daarvan nu verschoond te blijven,’ sprak de Koning; wij zijn niet meer in de stemming om te lagchen. ‘Men zal mij het meeste verpligten met mij rust te geven.’ Hetzij dit voorgeven waarheid was, hetzij filips wer- | |
| |
kelijk de gevatheid had zijnen geheimen berigtbrenger te willen redden, deze wijze van het te doen was niet de gelukkigste, want zij had van orsini's zijde natuurlijk de vraag ten gevolge:
‘Wat Zijne Majesteit dus ontstemd had in zoo korte oogen blikken?’
Filips scheen in het eerst verlegen met het antwoord; maar na eenige aarzeling sprak hij met de karakterlooze zwakheid, die een' vriend opofferde, om zich uit eene kleine zwarigheid te redden: ‘Mijnheer alberoni heeft mij berigten medegedeeld uit Parijs, die.... dat....’
De Prinses luisterde met gespannen aandacht; de Abt, die begreep, dat eene verklaring nog het minst gevaarlijk zoude zijn in zijn bijzijn, dan in zijn afwezen, of die zich sterk gevoelde tot iedere uitredding, zeide stoutmoedig:
‘Ik bid u, Sire! deel Harer Excellentie alles mede zonder terughouding, wat ik u heb toevertrouwd tot dit einde; maar verwijder onnoodige getuigen,’ sprak hij zacht tot de Priness, die daarop de Spaansche Heeren herinnerde, dat bij hare tegenwoordigheid hunne dienst onnoodig werd.
De Koning vervolgde toen, niet zonder eenen blik van verwondering op den Abt: ‘Mijne trouwe vriendin! men gelooft te Versailles, dat men de onderhandeling van het huwelijk met opzet rekt!’
‘Praatjes van het volk, dat niets begrijpt van diplomatische langzaamheid,’ zeide orsini.
‘Neen, Signora Principessa!’ sprak de Abt ernstig, ‘een gerucht van de Fransche ambassade.’
‘Tegenwoordig komen van daar altijd de berigten, die mij onaangenaam moeten zijn.’
‘En mij dan!’ sprak de Koning verdrietig, ‘want juist het geen Mijnheer de Abt mij heeft medegedeeld van mijne bruid, doet mij sterker dan ooit naar deze verlangen. De grâce, douce amie! doe het uwe, om aan die verdrietelijkheden een einde te maken; bespoedig het huwelijk, en.... zoudt gij nog niet eens aan de Prinses elisabeth schrijven?’
‘Waarom, Sire?’ sprak de Prinses, bevreemd opziende, dat hij aan haar raad gaf. ‘Mijn laatste is door Hare Hoogheid, nog niet eenmaal beantwoord geworden.’
‘Dat spijt mij, dat spijt mij zeer,’ herhaalde de Koning, ik had ‘zoo vast gehoopt, dat gij groote vriendinnen zoudt worden.’
‘Daar is niet ééne reden, om het tegendeel te gelooven.’ sprak
| |
| |
orsini, ligt den mond zamentrekkende. ‘De Prinses van Parma heeft er ten minste duizend, om de mijne te zijn.’
‘Ahi! het huis Parma is niet sterk op het punt der dankbaarheid,’ merkte alberoni aan.
Dit woord van hem scheen der Camerera te bevallen. Filips, die van dit alles niets meer begon te begrijpen, wien men geschreven had - lodewijk XIV zelf - dat de Abt het vertrouwen genoot van het Fransche hof, terwijl hij hem handelen zag, alsof hij het zonder geweten zou verraden, en die te zwak van hersens was, om zoo vele denkbeelden tegelijk te verbinden, als er noodig waren, om den fijnen Italiaan te begrijpen, deed het beste, wat hij doen kon; hij sloot de oogen halverwege, als wilde hij sluimeren, liet zich in zijne kussens terugzinken, en zeide: ‘Ik geloof, Mevrouw! dat Mijnheer de Abt u te allen tijde beteren raad zal kunnen verleenen, dan ik, die reeds eenmaal heb te kennen gegeven, dat ik rust verlang.’
‘Wij zullen Uwe Majesteit alleen laten,’ zeide orsini snel; ‘het is daarbij welhaast het uur van haar middagmaal; tot zoo lang zal ik strenge bevelen geven, dat niemand Uwe Koninklijke rust store.’
En van alberoni gevolgd, verliet zij het vertrek, met de gebruikelijke pligtplegingen.
‘Het is vreemd, dat Monsignor amelot u dat dezen ochtend niet mededeelde,’ sprak, zoodra hij zich met orsini alleen bevond, alberoni, die begon te herleven, nu hij begreep, dat filips nog eenige voorzigtigheid wist te gebruiken.
‘Nog vreemder, dat men er den Koning mede komt verontrusten,’ hernam de Camerera-Major streng.
‘Mag ik la Signora Principessa onder de aandacht brengen, dat zij mij nog geene seconde onbespied gehoor heeft kunnen geven, sinds ik de eer heb in hare dienst te zijn,’ zeide alberoni met beduiding, ‘en dat ik zeker kon zijn, dat de Koning u mededeeling zoude doen van al mijne woorden; mijne Signora Principessa vertrouwt mij toch wel zoo veel overleg toe, om onzen gezegenden monarch niet tot het werktuig te kiezen van eenig verraad tegen zijne vriendin! zoo ik dat bedoelde....’ Die overweging stelde orsini in waarheid gerust.
‘Ik heb nog den Koning moeten zeggen, dat die aarzeling van het Spaansche hof de ministers en het Fransche kabinet ontrust; maar hetgeen ik Zijner Majesteit niet moest zeggen - en dat u te weten noodig is.... een vroegere argwaan is bij Koning lodewijk weder opgeschoten....’
| |
| |
‘Maar, Hemel! welke dan?’ vroeg orsini ongeduldig.
‘Uwe Excellenza vergeve mij, het klinkt vermetel, maar zij is zelve het voorwerp van dien argwaan. Men vreest, dat vernuft en schoonheid, zeldzame gaven en zeldzame deugden, u brengen zullen op een' troon, dien gij reeds zoo na staat...’
‘Foei, foei, l'Abbé!’ zeide zij met het welgevallige glimlachje, waarmede zij zwak genoeg was iedere vleijerij te beloonen - ‘op mijne jaren.... de Koning....’
‘Alle Dames klagen over haren ouderdom, juist als zij nog niet oud zijn,’ zeide alberoni; - ‘maar in ernst, Principessa! de zaak is waarschijnlijk genoeg, om tegenspraak noodig te hebben. Wat de Koning u ried, kwam van mij: schrijf der Prinses van Parma, dat zal velen geruststellen.’
‘Men zal het vooreerst buiten die geruststelling moeten doen,’ hernam orsini, ‘al wantrouwde men mijne eerzucht, men moest mijn verstand niet verdenken!’
‘Mijne gebiedster heeft gelijk, zoo als altoos, maar, hetzij zij mijnen raad volgt of verwerpt, - de Fransche Gezant heeft niet noodig te weten, dat ik dien gaf; - gij moet weten, serenissima padrona! ik ben hier aan dit Hof gekomen, om eene dubbele rol te spelen. Ik ben gesteld onder de orders van den Franschen Gezant, maar ik ben reeds genoeg Franschman, om een klein weinigje zaken te doen op mijne eigene hand, en ik zie niet, wie ik daartoe beter zou kunnen dienen, dan Uwe Excellentie, die hier alles in de hand houdt....’
‘Gij schijnt mij de man toe, om eene driedubbele rol op n te durven nemen,’ sprak orsini na eenig beraad.
‘Eh giusto! signora principessa! en welke dan?’
‘Die van twee meesters te verraden aan een' derden!’
Toen sprak de Abt, zich opheffende, met al de eerlijke opregtheid, die een volmaakt reine van bedrog had kunnen aannemen:
‘Neen, Signora! Ik verraad niet wien ik aangenomen heb opregt te dienen.’
‘Om mij te overtuigen, dat ik die bevoorregte ben, eisch ik, dat gij alle betrekkingen met het Fransche Gezantschap afbreekt.’
‘o! Hoe volgaarne! slechts was het een goed middel, om te weten, wat men daar spreekt.’
‘Daarvoor heb ik andere hulp dan de uwe, zoodra ik er belang in stel. Daarbij wil ik u op het paleis Medina houden; ik heb reden te gelooven, dat er zich onder de Spaansche Ho- | |
| |
velingen eene partij vormt voor de aanstaande Koningin; ik wil weten, wat zij drijft.’
Alberoni sloot de kleine ligte oogen nog meer toe, dan gewoonlijk, maar zijne ooren waren wijd geopend.
‘Si prevalga di me! dat kan mia Signora mij overlaten; die kabaal zal vervolgd worden tot in hare fijnste kronkelingen. Ik wensch onzen Koning eene schoone Koningin; maar de oude regering moet hare kracht houden. Si Deo voluntas!’
‘Alberoni! zijt gij opregt?’
‘Opregt, Mevrouw! ik heb hiervoor maar één woord!’
‘Het is mijn ongeluk, dat ik niet meer weet te geloven.’
‘Geloof dan niet, maar berpoef.’
‘Welnu, ik zal dat doen. Ik moet toch iemand vertrouwen. Luister, ik heb eene bezigheid voor u:
De man, die zich noemt de Sieur françois, woont bij de Puorto del sol, Casa Nova; - gij zult naar hem toegaan, en hij zal u aan een' jongen Edelman voorstellen, wien gij uit mijnen naam, hoort gij, uit mijnen naam, zult uitnoodigen, u te volgen. Gij zult hem den geheimen trap langs voeren, door de vertrekken van de Koningin henen naar het kabinet van dezen ochtend; - gij zult dien jongeling geene vragen doen, noch de zijne beantwoorden, en opdat niemand in Madrid u beide zamen zal opmerken, zult gij hem afhalen in een gewoon huurrijtuig, waarvan gij de gordijnen zult laten vallen.’
‘Op welken tijd zal ik gaan?’
‘Tegen het uur van de Siësta.’
‘De bevelen van Uwe Excellentie zijn zoo duidelijk, dat het mijne schuld zal zijn, zoo zij niet tot haar meeste welgevallen worden uitgevoerd.’
En zeker, de Abt had geen ander plan, dan de Camerera-Major hierin goed te dienen; hij had geen' anderen last dan des Konings huwelijk met elisabeth van Parma te bespoedigen, door alle middelen, die in zijne magt waren, en den jongen Koning eenen weg te verschaffen, om met zijnen grootvader van Frankrijk geheime briefwisseling te hebben, zonder weten der Prinses orsini. Schoon het volvoeren dezer laatste zending zeker eene ontrouw was tegen dezen, was de Abt evenwel noch belast, noch werkzaam met eenigen aanslag tegen haren invloed of haar gezag, en meende hij inderdaad zich voort te helpen, door haar te dienen, tegelijk met zijne meesters in Frankrijk.
En het is reeds eene Bijbelsche uitspraak, dat men geene twee Heeren kan dienen, zonder een' van beide te vertoornen en te verraden.
| |
| |
De Graaf emmanuel sainbertôt volgde den Abt alberoni in den somberen wagen met het neêrgeslagen zeildoek, een van die rijtuigen, welke nog sinds den tijd van karel II op dezelfde hoogte gebleven waren, schoon de ambassadeurs, de voorname vreemdelingen, en vooral het hof en de aanzienlijke Franschen, reeds de weelde der koetsen in Madrid hadden ingevoerd; hij liet zich voeren langs de straten der hoofdstad, sneller dan ooit op het heetste uur van den dag, het uur der siësta; betrad het binnenplein van het paleis Medina, en liet zich den achtertrap opvoeren, zonder bij dat alles eene vraag te doen, of een ander dan een onverschillig woord te spreken. Maar in welke stemming hij dit alles deed, is ligt te begrijpen, als men zich herinnert, met hoe vurig eene liefde, met hoe vurig een verlangen, en met hoe zoet eene hoop hij met den Sieur françois de reis naar Spanje ondernomen had; als men bedenkt, dat in dat lange tijdsverloop die liefde gerijpt was, dat verlangen gerekt en gespannen, die hoop alle trappen van menschelijke verwachtingen had doorgeleefd, en door het uitstel en door de menigvuldige aarzelingen van zijnen reisgenoot bijna wanhoop was geworden, toen deze, na een' ganschen morgen van afwezigheid, eindelijk tot hem kwam en zeide, dat hij de vrouw zoude spreken, die op de beslissing van zijn lot den meesten invloed konde hebben, hem, als die vrouw, de Prinses orsini werd genoemd, en toen hij uit haren naam werd genoodigd een' onbekenden geestelijke te volgen. Had niet het geheele gedrag van den Sieur françois, hoe geheimzinnig ook, meer zijne belangstelling gewekt en zijne hoogachting, dan zijn wantrouwen, hij zoude op dat oogenblik, in plaats van blijde hoop, door vertwijfeling en argwaan zijn aangegrepen geworden. Hij zou de gansche reis voor eenen arglistigen valstrik, en dit geheimzinnig vervoeren voor de uitkomst van eenigen somberen
aanslag hebben gehouden; - want die vrouw, Prinses orsini, aan wie men hem nu zoo met ziel en ligchaam had overgegeven, was - en hij had reden te vreezen, dat de Sieur françois het wist - was zijne vijandin geworden, zonder dat hij ooit regtstreeks met haar of het hare in aanraking was geweest; hij had zich ten aanhooren van zijnen geheimzinnigen reisgenoot eenmaal uitgelaten over die vrouw op eene wijze, die genoeg was, om eene achterdochtige en onvrijzinnige heerscheres tot eene willekeurige daad van wraakneming of van politieke voorzorg uit te lokken - en die man had hem nu heengebragt naar het Land, waar zulk eene daad het best uitvoerlijk was, in de stad, waar die
| |
| |
vrouw onbepaald heerschte, en hij had hem nu als overgeleverd in hare handen. Daar was niet veel verbeelding noodig, om geheel dat somber verraad voor zich te zien, en niet veel verstand, om te weten, dat hij er zich volstrekt niet tegen konde verweren. Want hoe die hand te ontkomen, die hem met zoo veel list had gezocht, nu, daar zij geweld, des noods openbaar geweld, paren kon aan de list? Het beste en zekerste middel, om ten minste aan de onzekerheid te ontkomen, was, zich moedig aan het gevaar bloot te stellen, zich niet te verzetten, dan na volkomene zekerheid van het gevaar, en met moed af te wachten, wat er gebeuren ging - doch zoo de verbeelding van sainbertôt een oogenblik dat sombere denkbeeld kon doen opvatten, vasthouden kon hij het niet; zijn hart verbood het hem; de hartelijke handdruk, waarmede françois van hem scheidde, wischte het weg, en de ernstige waarschuwingen, de verstandige raad, dien hij hem gegeven had, hoe zich te gedragen in het mondgesprek met die vrouw; de voorzigtigheid, die hij hem predikte, om zich niet door haar te laten verschalken; de wenken, die hij hem gaf, om haar te vatten of te ontsnappen, naar den eisch van het oogenblik; zijne ernstige bede, hem geheel het gesprek over te brengen, en in niets, wat diana betrof, een bepaald besluit te nemen, zonder hem te raadplegen; zich tot geene handeling te leenen, die niet open en duidelijk werd voorgesteld, waren als zoo vele getuigen van belangstelling in zijne welvaart, van een, als het ware, gemeene zaak maken met de zijne, dat hij zich beschuldigde, wanneer eene gedachte van wantrouw hem inviel. Zoo trad hij dus niet zonder heftige gemoedsbeweging, niet zonder vele gemengde gewaarwordingen, maar toch onbeschroomd en met vastheid, de vertrekken en zalen door, waar alberoni hem voorging, en die cynthia hem ontsloot, totdat zij eindelijk het kabinet bereikten, waar zijne beide geleiders hem verlieten, en
waar hij zich bevond in de tegenwoordigheid der Prinses orsini.
Zij ook had de algemeene rust waargenomen tot eene korte sluimering, kort zeker in vergelijking van al de werkzaamheid, waarvan deze de verpoozing moest zijn, kort zelfs in aanmerking van de weinige oogenblikken, die de Vorstin er nog slechts aan had kunnen geven, toen reeds de komst van den geroepene haar stoorde. Zij zat half liggende op hare sofa, met den ronden blanken arm het hoofd steunende; door eenen korten slaap waren hare wangen meer natuurlijk rood gekleurd; maar hare oogen hadden door die zelfde oorzaak iets dofs, dat hunne gewone
| |
| |
felheid temperde; toch sloeg zij ze wijd en eenigzins streng optoen zij zich met eenige haast ophief, om den eerbiedigen groet van sainbertôt te beantwoorden. Daarna ontving zij hem met die goedwillige hoogheid, welke zoo geheel de hare was, als zij wilde, en die den Graaf ernstig ontzag afdwong, terwijl hij eigenlijk wel geneigd was, en zich had voorgenomen, om haar door strakke koelheid te toonen, hoe er meer afkeer dan hoogachting in zijne ziel heerschte voor haar, schoon hij françois had beloofd iedere uitbarsting daarvan te bedwingen.
‘De Graaf emmanuel sainbertôt,’ zeide zij, door eene waardige beweging met de regterhand een einde makende aan de buigingen, die hij, volgens de toenmalige Fransche school, meer dan eens moest herhalen, en waartoe hij, zoowel als een ander, lessen genomen had bij vestris.
‘Op het bevel van Mevrouw de Prinses!’
‘De Sieur françois heeft u zeker eenigzins ingelicht omtrent deze zamenkomst, Mijnheer!’
‘De Sieur françois heeft mij gezegd, dat ik zou worden toegelaten bij eene Dame, die een' grooten invloed kon hebben op de vervulling van mijn' vurigsten wensch - en dat die Dame de Prinses orsini was. De Sieur françois heeft mij gewend aan het ongewone, het geheimzinnige; anders zou mijne bevreemding zeker groot zijn, dat ik, ondanks mijnen rang, door zulk een' bemiddelaar en langs dezen weg bij de Camerera-Major van het paleis Medina word ten gehoore geroepen.’
‘Gij zijt fier, Mijnheer de Graaf! maar ik mag dat in een' jongen Edelman! De fierheid behoedt voor menige ondeugd; dan zeker heeft mijn vertrouwde, die u hierheen geleidde, u verdere ophelderingen gegeven?’
‘Die geestelijke zou uw vertrouwde niet zijn, Mevrouw de Prinses! zoo hij zich aan zulk een pligtverzuim kon schuldig maken, zelfs al had ik de zwakheid gehad hem te ondervragen.’
‘Gij hebt hem dus zijne trouw niet moeijelijk gemaakt,’ hernam orsini met een' glimlach en met een verhelderd gelaat. ‘Maar gij vergeeft mij mijne vragen op dit punt; ik wenschte boven alles te weten, of ik in u een schrander en voorzigtig jongman te zien heb. Neem een' stoel: ons onderhoud kan niet kort zijn; wij hebben veel af te spreken, en wij moeten elkander leeren kennen; dat doet zich niet in oogenblikken.’
Toen de Graaf gehoorzaamd had, begon zij met eene soort van gulle gemeenzaamheid:
| |
| |
‘Het is zonderling, dat ik, die u eene vreemde ben, tweemaal word geroepen ter beslissing in de zaken van uw hart.... dat ik voor de tweede maal invloed zal oefenen op uwe liefde; den eersten keer zeker niet te uwen voordeele, ditmaal, zoo ik hope, met meerder goede uitkomst. Den eersten keer ook....’ Doch sainbertôt viel ras met eene mengeling van verlegenheid en bitterheid in:
‘o! Ik smeek u, Mevrouw! u dit nu niet te herinneren, en ik.... Ik heb noodig te vergeten....’
‘Toch is die herinnering noodig, schoon misschien niet voor u, als gij in de vrouw, die over de hand van een jong meisje beschikken zal, de strenge beoordeelaarster eener avontuurlijke liefde vreest - misschien niet voor u, als uw hart noodig heeft te vergeten, om der nieuwe liefde geen onregt te doen....’
‘Neen, Mevrouw! neen,’ riep sainbertôt levendig; ‘wat zou mijne liefde voor diana zijn, zoo die bezwijken kon op zoo ligte proef?’
‘Die is dan wel ernstig, wel diep!’
‘Zoo ernstig, zoo waar als mijn geloof aan God!’ hernam de jongeling plegtig, en toen zij hem met twee verwonderde oogen aanzag, vervolgde hij: ‘Ja, Mevrouw! dit is een woord, dat niet meer in den mond der jonge lieden van mijnen tijd wordt gehoord, vooral niet luid uitgesproken, en toch, ik durf het zeggen bij u, en ik zou het luid herhalen, overal, waar het kon noodig zijn.....’
‘Met zulke gevoelens is het vreemd, dat gij geene fortuin hebt gemaakt aan het tegenwoordige Fransche Hof. Maar wij spraken van uwen minnehandel met de Prinses farnese,’ vervolgde zij met eenen ligten sarcastischen glimlach, ‘en hoezeer het u pijnlijk schijnt, ik moet daarop terugkomen, omdat het eene van de redenen is, waarom ik u spreken moest.’
‘Als het zijn moet, Mevrouw de Prinses!’ hernam de Graaf, met eene poging op zich zelven, om bedaard te blijven; ‘maar ik had in dit onderhoud aan niets willen denken dan aan de groote en belangwekkende vrouw, die Spanje bestuurt, en die mijne beschermster moest worden; niet aan de verschrikkelijke Camerera-Major, die een' schoonen droom verstoorde.’
‘Een' romanesken, Mijnheer! zoo als er sedert de dagen van tasso nog niet weder was gedroomd.’
‘En die, gestoord, de teedere jeugd vergalde van eene arme jonkvrouw, die geen minder medelijden verdiende, omdat zij Vorstin was.’
| |
| |
‘En wie men daarvoor nu de werkelijkheid aanbiedt van een' troon.’
‘Mevrouw de Prinses! men vergoedt niet het geluk der liefde met een' troon.’
‘Jonge man! er is een leeftijd, waarop men het geluk der liefde koopt tot elken prijs; er is een andere, waarin men begrijpt, dat het te duur was. Geloof mijne levenservaring: als de oogen eens regt goed geopend zijn, is men dankbaar voor het opwekken uit zulke droomerijen.’
‘Ik kan zelfs reeds die les trekken uit de mijne,’ hernam sainbertôt; ‘ik ben nooit een dweeper geweest, en ik ben nu zes en twintig jaar. Maar de Prinses elisabeth had de verzachting der liefde noodig, om haar hard lot dragelijk te maken; ik wist dat, en daarom had ik voor haar verschooning gewenscht, want waarlijk, hetgeen mij het eerst tot haar trok, was medelijden!’
‘Dat zeide lauzun in den tijd van Mademoiselle; dat zeggen meer cavaliers..... Doch neen,’ hernam orsini ernstig, ‘ik geloof, dat gij geen fat zijt, Graaf! ik geloof, en juist daarom is het, dat ik u niet verschoonen kan van op een onderwerp terug te komen, dat u smartelijk schijnt aan te doen. Het spreekt van zelf, dat ik niet indringen wil in de geheimen eener liefde, die u heilig moet zijn, zelfs al hebt gij die overwonnen of niet gedeeld met geheel uw hart - en waarvan mij buitendien de bijzonderheden bekend zijn....’
‘U bekend, Mevrouw?’
‘Ja zeker, gij vergeet dan, dat de overledene Koningin van Spanje eene Hertogin van Savoije was, en dat deze nooit een' brief heeft ontvangen, dien ik niet heb gelezen, noch er een' geschreven, dien ik niet in de pen gaf!’
‘En de arme elisabeth was dus verraden, terwijl zij zich mededeelde aan eene vriendin, aan eene verwante?’
‘Verraden! ja, als ik de vrouw ware, om de geschiedenis van het hart eener jeugdige Prinses te gebruiken als een wapen tegen de jonge vrouw; ik had haar niet tot Koningin van Spanje gekozen, zoo ik op dit voornemen dacht; maar mijn belang is het, de Koningin van Spanje wèl te kennen, in al de schakeringen van hare luim, in al de bijzonderheden van haar karakter, in al de zwakheid of de sterkte van haren geest. Afgaande op hare brieven, op de omstandigheden, waarin zij geplaatst was, en op de mededeelingen van berigtgevers, wel vertrouwd, zoo ik meende, zag ik in haar eene
| |
| |
jonge Vorstin, geschikt voor den troon van Spanje, geschikt tot de gemalin van onzen goeden, zachtaardigen Koning - het verbond, dat haar tot beide maakt, is op het punt van te worden gesloten - daar verwittigt mij eene persone, die mij niet zoude willen misleiden, dat men zich vergist heeft in elisabeth farnese; dat zij al de ondeugden en al de hartstogten van het Huis parma in zich besluit, en zal ontwikkelen, zoodra zij in vrijheid is - dat..... met één woord, dat zij het tegendeel is van hetgeen wij hier wachten en wenschen. Van u wil ik hierin de waarheid weten; gij zijt het, die haar kent; bij de liefde dus, die gij der jonge diana toedraagt, bij de vervulling van uwen wensch, om haar echtgenoot te worden, zeg mij hierin de geheele, de volmaakte waarheid; gij begrijpt, dat ik u die afvraag om geen klein belang.’
‘Al had ik er minder belang bij, om u te verpligten, ik zou u die waarheid kunnen zeggen zonder schroom of terughouding. Ik heb Prinses elisabeth gekend als een vijftienjarig kind, dat, verdrukt en gekweld, zich met onstuimigen hartstogt vastklemde aan den arm, die haar een' steun beloofde, hoe zwak een' steun dan ook; als de verstootene, die, hijgende naar liefde, en omringd van kouden argwaan en lastigen dwang, met innige dankbaarheid het oog ontmoette, dat met liefde op haar zag, waarop zij het hare met vertrouwen kon vestigen. Ik heb haar gezien, nedergebogen onder de hand van eenen oom, die haar stiefvader was geworden, en voor wien zij zoo sidderde, dat hij haar met één' blik het gebruik harer spraak kon ontnemen. Altijd in doodsangst voor bespieding harer daden, verkeerde uitlegging harer woorden, sloot zij hare gewaarwordingen in zich zelve op, en ik twijfel zeer, of iemand buiten mij genoeg in haar vertrouwen heeft gedeeld, om met zekerheid haar karakter te kunnen bepalen. Zij was beschroomd, tot zelfs met mij, die uit pligt en uit liefde zijne plaats nam aan hare voeten, en hare beschroomdheid vooral is de oorzaak, dat zij altijd is miskend geworden. Hare groote bedeesdheid en de strengheid, waarmede men haar bejegende, maakten haar stroef, en men noemde haar stuursch en norsch; hare vrees om te mishagen gaf haar eene bitsheid, die men toeschreef aan gebrek van toon; zij bewoog zich nooit in het openbaar zonder eenige onrust, die haar eene stijfheid gaf, die voor gebrek aan manieren moest gehouden worden. Een aangeboren wantrouwen in zich zelve, door onophoudelijke achteruitzetting, tot zelfmiskenning verergerd, maakte
| |
| |
haar belagchelijk, uit groote vrees van bespot te worden, zoo vaak zij zich slechts in den gewonen hofcirkel vertoonen moest. Hare deugden waren niet verder ontwikkeld, dan zij het onder den druk van dezen toestand konden worden; maar zij bezat, of scheen althans te bezitten, alle goede hoedanigheden eener lijdende. Geduld, demoed, eene zekere vastheid in het lijden, voorzigtigheid, de kracht om hare klagten te smoren, stilzwijgendheid, en de vroomheid, dien grootsten steun der zwakken. Of zij de deugd der opregtheid onder de hare telde, heb ik reden te betwijfelen, daar noch hare opvoeding, noch het voorbeeld van haar geslacht, haar die heeft kunnen prediken. Ziedaar, Mevrouw de Prinses! elisabeth farnese, zoo als zij zich aan mij vertoonde, voorgesteld naar mijn beste geweten en met de meeste openhartigheid. Wat de tijd in eene opgroeijende jonkvrouw mag vervormd hebben, en hoe die ziel onder de krenkingen zich heeft ontwikkeld; - of het karakter zich ontaard heeft, en het hart zich verbitterd onder de verdrukking, dan of de hoop op de nabijheid eener betere toekomst weldadig heeft gewerkt, en het ijs als ontdooid moge hebben, of wel, verkropte wrok en stille trots slechts het oogenblik hebben afgewacht, om zich te wreken en schadeloos te stellen, dat alles weet ik niet, kan niemand weten, en zullen alleen de tijd en de gebeurtenissen van den tijd moeten leeren.’
De Camerera-Major had met ingespannen aandacht toegeluisterd, en men kon het haar gelaat aanzien, dat zij tegelijk al de kansen berekende, die zulk een wezen haar overliet, om te beheerschen, of zich bedacht op de wijze, hoe zij daartegenover zou te handelen hebben. Op het laatste echter trok zij de wenkbraauwen zamen, en scheen door eene plotselijke somberheid overvallen te worden, die zij echter afweerde, door tot sainbertôt te zeggen:
‘Gij geeft mij daar eene karakterschets, op de wijze, alsof ik Mijnheer de st. simon hoorde, Graaf! en ik ben u zeer dankbaar voor die uitvoerigheid;’ toen bedacht zij zich eene wijle, en vervolgde daarop: ‘Denkt gij, dat Prinses elisabeth zal kunnen weten, dat ik het was, die uwe terugroeping bewerkte?’
Sainbertôt zag haar aan; een donkere blos vloog hem over het gelaat; hij was als verbijsterd door de vermetelheid zelve van die herinnering dezer vrouw; maar de kalme losheid, waarmede zij de vraag deed, als betrof het noch eene daad van haar, noch eene diepe krenking voor hem, dwong
| |
| |
hem ook, de bitterheid, die in hem oprees, te vermommen; zoo antwoordde hij met een' zweem van trotsche verdrietelijkheid:
‘Men heeft zich immers zoo veel moeite gegeven, om dit te verbergen; men heeft haar immers tot de overtuiging gebragt, dat mijne afreize willekeurig was, dat...... Mevrouw! Mevrouw! gij zijt groot en scharander, ik wacht eene weldaad van uwe hand.... maar of gij wijs doet, dezen verstompten angel op nieuw aan te scherpen, kan mijn opgeruide geest nu niet vatten.’
‘Ik ben eene stoute heelmeesteres, mijn beste Graaf! ik wil den angel uitrukken, opdat hij niet wegschuile in het vleesch, en zich niet ter eenige tijd zou laten terugvinden. Dit alles moet tusschen ons erkend en vergeven zijn, eer wij verder gaan. Met opregter harte vergeven, Graaf!’ zeide zij met die vleijende stem en oogen, die zelden waren wederstaan geworden door hen, voor wie de betoovering nieuw was, en zij stak hem hare hand toe; hij stond op, om haar de zijne te reiken, want het zou hem niet mogelijk zijn geweest het tegendeel te doen. Aldus hand in hand, zag zij hem lang en met kennelijk welgevallen in de oogen; hij wist niet regt, waarom hij de zijne nedersloeg; het was geen eerbied voor de hooge Vorstin, want zij scheen dat niet op dit oogenblik; het was niet geheel hoogachting voor de groote vrouw, want deze had hij kunnen haten, en er was veeleer iets ootmoedigs in haren blik, dat hem deze vergeten deed; het was..... eene onverklaarbare betoovering, waarin zij hem minuten lang als geboeid hield, en het was nog iets; - zonder te begrijpen, waarin het liggen kon, zonder een' trek, of eene tint, of de kleur van oogen of haar te kunnen vergelijken, was er iets in dat gelaat, dat hem diana herinnerde; diana, die in zijne ziel zoo eenvoudig, zoo ongekunsteld dáár stond, en die hij terugvond met de hoogste verrassing, in de meest kunstmatige vrouw, op het oogenblik, dat zij zeker tooneelspeelster was. Toen de Prinses ten laatste de hand van den jongen Graaf losliet, bleef zij hem bij haren leunstoel terughouden, en hield hem als het ware onder de bekoring van haren blik, terwijl zij hervatte: ‘Doch laat ons toch eindelijk over uwe zaken spreken. Gij bemint de schoone dochter van Mijnheer françois dan wel met hartstogt - dat zij u eene jonge Prinses (en die men bekoorlijk noemt) doet vergeten?’
‘Mejuffer diana is niet schoon, Mevrouw! maar zij bezit die
| |
| |
onbeschrijfbare bevalligheid, die de schoonheid vergoedt, waar zij niet is, en die de schoonheid versiert, waar zij is, en die de vrouw op geenen leeftijd verliest. - Mevrouw de Prinses! zoo ik zulk eene vergelijking mag wagen, ontneem u zelve die schitterende oogen; denk u dat prachtige haar weg; ontsier uwe tint door de voren eener hatelijke ziekte, en glimlach dan, als gij het deedt op dezen oogenblik, en spreek, zoo als gij het somwijlen wilt, met uwe ziel, dan hebt gij de bekoorlijkheden, die mij in diana hebben getroffen - maar hoe zal ik u een denkbeeld geven van de geheel eigenaardige aantrekkelijkheid harer wijze van zijn, de oorspronkelijke wendingen van haren geest? De.... maar ik ga u vervelen...’ sprak hij, ziende dat de glimlach en de gemakkelijke losheid, die bij zijne eerste woorden het gelaat zijner hoorster verhelderden, nu hadden plaats gemaakt voor iets straks en koels, dat hij voor onverschilligheid hield, doch dat inderdaad verlegenheid was bij zijne al te fijne opmerking. Toch was zij de vrouw niet, om zich door zulk eene gewaarwording langer dan een' oogwenk te laten beheerschen, of wel, er leefde een zachter vrouwelijker gevoel voor eene wijle in haar op, en zij sprak met zachten ernst:
‘Neen, ga voort! ik stel genoeg belang in Mijnheer françois, om van zijne dochter te hooren spreken, met genoegen ten minste door den Graaf sainbertôt!’
‘Mag ik u dan nog zeggen, hoe zij eene volmaakte zuiverheid van hart bezit, bij eene fijne beschaving van verstand, en een zeldzaam juist oordeel, dat zich vrij heeft ontwikkeld; hoe men in haar de onschuld van een kind vereenigd ziet met deszelfs vrijmoedigheid; hoe men haar opregtheid tot een' pligt heeft gemaakt, dien zij oefent als eene gewoonte, zoo als andere menschen de veinzerij. Hoe zij het demoedig overgeven van den wil der zachte vrouw weet overeen te brengen met de wijsgeerige berusting in het onvermijdelijke van den verstandigen man. Ziedaar, Mevrouw de Prinses! een weinig van hare goede hoedanigheden in de haast opgeteld; ziedaar wat maakt, dat men om haar bekoorlijke vorstinnen vergeten zou, zelfs al had men die met hartstogt bemind; ziedaar ook, waarom diana mij geen' hartstogt heeft ingeboezemd, in de gewone beteekenis van dit woord, maar eene oneindige liefde, die zich grondt op meer dan achting, en die meer onvergankelijk is dan deze.’
De Prinses orsini was in eene sterke gemoedsbeweging. - ‘Dat
| |
| |
meisje moet een onwaardeerbare schat zijn voor een' echtgenoot - voor een'..... vader,’ zeide zij. - ‘Zulk een wezen, met zulke oorspronkelijke deugden en zeldzame gaven tot behagen, moet een' treffenden indruk te weeg brengen in eenen hofcirkel; zou ongehoorde overwinningen maken aan een Hof, bij voorbeeld te Versailles.....’
‘Neen, Mevrouw! neen! voor haar is niets zoo zeer noodzakelijk, niets zoo raadzaam, dan volstrekte afzondering van alles, wat de hooge zamenleving uitmaakt!’ riep sainbertôt met eenigen schrik. ‘Zeker, zij zoude er worden opgemerkt, maar te veel, maar tot hare schande, maar tot haar ongeluk, maar tot de beschaming van wie er haar plaatste. Mijnheer françois is een man van zonderlinge denkbeelden; hij heeft zijner dochter volmaakt de opvoeding gegeven, om in een' kleinen kring en een eigen huis, enkel onder vrienden en welwillenden, gelukkig te zijn en gelukkigen te maken; - doch hij heeft vergeten haar te vormen voor de maatschappij, voor de eischen der zamenleving; hij heeft alle deugden in haar weten aan te kweeken, maar vergeten, haar de kleine ondeugden te leeren oefenen, die het menschen in de hoogere kringen mogelijk maakt, met elkander zamen te zijn. Zij zou de prooi zijn van vijanden en den speelbal van vrienden.’
‘Ja..., ja!’ hernam de Prinses; ‘Mijnheer françois is een man van hersenschimmen; het is gelukkig, dat ik in zijne plaats aan de werkelijkheid denk.’
‘Deze ook viel toch genoeg onder de berekening van Mijnheer françois, om hem gunstig te neigen tot mijn aanzoek om de hand zijner dochter, juist op den grond, dien ik Uwer Excellentie voordroeg. Ik heb mij teruggetrokken op mijn landgoed, en wensch dáár mijne toekomstige gade te omringen met al, wat haar het leven lief en gelukkig kan maken, en tegelijk van haar te weren alles, wat haar zou kunnen schadelijk zijn, hare zachte ziel krenken en misvormen, of haar blootgeven aan onrust en smarte. En het is daarom, Mevrouw de Prinses! dat ik mij met eenige vrijmoedigheid, en welligt met eenig regt, durf aanbieden als haren gemaal, ook aan u, aan wie Mijnheer françois een deel van zijn vaderlijk regt schijnt te hebben afgestaan.’
‘En dat verwondert u zoozeer?’
‘Ik heb het regt niet, om te oordeelen over uwe aanspraken daarop; slechts is het niet vreemd, dat de vrouw, die zoo vele
| |
| |
hoogere belangen beslecht in Europa en in Spanje, ook geraadpleegd en gehoorzaamd wordt in het kleinere door de bijzondere personen, die de eere hebben met haar in verbindtenis te zijn.’
‘Uwe gissing is niet ver van de waarheid. Mijnheer françois is mijn intendant op Chante-Loup en over al mijne bezittingen in Frankrijk; een geheim, dat ik u mededeelde, waarover ik van uwe eer het stilzwijgen vorder. Maar hij is ook mijn vertrouwde vriend, en ik ben naauw genoeg met zijne echtgenoote verwant, om het regt te vorderen over de hand harer dochter te beschikken, gelijk ik het ben, die voor hare toekomst zal zorgen. Voor het oogenblik zal ik u verzoeken geene nadere ophelderingen te vragen omtrent zekere betreurenswaardige omstandigheden in hare familie, die Mijnheer françois noodzaken, over zich en de zijnen dat geheimzinnige te laten rusten, dat ligt een' edelman.....’
‘o Mevrouw! ik heb over dit punt heengezien,’ viel sainbertôt in met haast.
‘Gij hebt wel gedaan, Mijnheer! om u te bewijzen, dat gij het doen kunt met rust, wil ik u zeggen, wien gij tot medeminnaar hebt.’
Sainbertôt verbleekte, terwijl hij zich boog, om tot voortgaan uit te noodigen.
‘Mijnheer den Graaf châlais, mijn' neef, die haar niet kent, maar dien ik had gekozen, voordat ik van uwe wenschen was ingelicht. Gij zoudt diana huwen uit liefde - maar toch zal het u niet onverschillig zijn te weten, dat Mijnheer françois zeer rijk is, en dat ik bij mijn afsterven haar een deel zal geven van mijne bezittingen in Frankrijk, en zoo veel van mijn vermogen, als ik kan afstaan, zonder mijnen neven onregt te doen. Wat mijn invloed zoude kunnen uitwerken voor haren echtgenoot, zoo die, hetzij hier, of in Frankrijk, of elders aanspraak maakte op rang of werkzaamheid, zal ik u niet opnoemen, daar ik in u weinig eerzucht onderstellen moet; of zou ik mij bedrogen hebben?’
‘Mevrouw de Prinses heeft gelijk! doch mag ik hopen, dat die optelling van de voordeelen dezer verbindtenis leiden zal tot eene toestemming....?’
‘Zij diene-om u, zoo het zijn kan, nog meerder lust te geven, die te verkrijgen; zij dient, om u zoo veel mogelijk te doen inzien, dat gij niets zoudt opofferen, opdat gij des te meer bereid zoudt zijn eenig offer te brengen.....
| |
| |
Welk offer is er noodig, Mevrouw?’
‘Dat van uwe onafhankelijkheid voor eenen korten tijd; gij moet u in mijne dienst begeven.’
‘Mevrouw.....’
‘Ja, Graaf! om opregt te zijn, ik had mijn' neef châlais de hand van het meisje geschonken om niet - u wil ik die laten verdienen; gij staat mij niet zoo na als hij; gij verdringt in mijn gevoelen een' bloedverwant, wien ik eene goede partij had toegedacht; gij begrijpt.....’
‘Dat ik uwe genegenheid winnen moet, dat is niet meer dan billijk, en wie ware ik, zoo ik niet daartoe bereid was, schoon ik erkennen moet, dat ik niet zonder zwakheid ben op het punt mijner vrijheid, en niet zonder vooroordeelen ben op dat van vorstendienst, vooral sinds mijne zending aan het Savooische Hof,’ sprak hij met eene beteekenis, die orsini had moeten doen kleuren, zoo zij niet de vrouw ware, die haar gelaat meester kon zijn, als zij het noodig vond.
‘Ik hoop toch niet, dat uwe vooroordeelen sterker zullen zijn, dan uwe liefde,’ zeide zij met die stem, welke hij vroeger geprezen had.
‘Ik zal voor de laatste alles ter zijde zetten, wat ik mag,’ antwoordde hij met meer zachtheid, dan hij zelf had gewenscht.
‘Dan zijn wij het eens,’ hernam zij, ‘te meer, daar het geene vorstendienst is, waartoe ik u oproep, maar slechts eene dienst, die ik u verzoeken wilde mij te bewijzen.’
En haar vleijende blik scheen hem te willen doen vergeten, dat juist zij het was, welker onmeêdoogende kuiperij hem van vorstendienst had afkeerig gemaakt.
En het was, of hij het zelf vergat, toen hij antwoordde:
‘Spreek slechts, Mevrouw! heb ik niet toegestemd?’
‘Gij ziet mij aarzelen,’ hernam zij, terwijl zij de oogen nedersloeg, en door de donkere pinkers henen de uitwerking bespiedde van hare woorden op hem; ‘want de dienst, die ik van u vragen moet, brengt u juist terug aan het Hof van Turin, en onder de oogen zelve, die gij het meest wenschen moet te vermijden.’
‘Vergiffenis, Mevrouw! schoon het Hof van Hertog victor amadeus de laatste plaats der wereld is, werwaarts ik mij begeven zou uit vrijen wil, ben ik er mij geene daad bewust, die mij verpligten zou iemands blik te ontwijken, en allerminst die van de Prinses elisabeth.’
Dit antwoord moest der Camerera-Major voldoen, die had op- | |
| |
gemerkt, dat de Graaf zich eerder liet prikkelen door tegenspraak, dan wegslepen door vleijerij; ook hernam zij:
‘Maar de jonge Vorstin kan wrok bewaard hebben in hare ziel over wat zij houden moest voor wispelturigheid van uwe zijde.’
‘Meent dan Mevrouw de Prinses, dat een enkel woord van opheldering niet genoeg zoude zijn, om mijne vergiffenis te koopen?’
‘Maar ik zoude worden opgeofferd bij die ophelderingen,’ hernam orsini lagchende.
‘Mevrouw! en ik zou dáár zijn in uwe dienst?’
‘Neen, ik weet, dat ik gerust kan wezen; maar zou diana winnen bij dezen vrede?’
‘Zeker niets verliezen! Prinses! ik zal weten mijn' pligt te doen, zonder zwakheid. Omdat ik de jonge elisabeth van Parma heb aangebeden, terwijl ik haar troostte, zal ik eenen last kunnen op mij nemen aan de toekomstige Koningin van Spanje.’
‘De Hertog zal zich verwonderen en ergeren, dat ik juist u heb gekozen; maar hij zal noch den moed hebben, noch de opregtheid, om het u te toonen. Daarbij bestaat uwe geheele zending voor het oogenblik slechts in het overhandigen van eenen brief aan elisabeth. Mijn laatste aan de Prinses werd niet beantwoord; ik verdenk hierbij minder hare stemming tegen mij, dan kabalen van de haar omringende personen, of wel de ontrouw van mijne lasthebbers. Uwe eer en het belang, dat gij hebben zult bij de uitkomst, waarborgen mij de uwe; uwe schranderheid en hare goede gezindheid zullen u magt geven over de eerste, en wat ik van geen' ander' zou kunnen vragen, gij zult mij den indruk mededeelen, dien mijn schrijven heeft gemaakt; de gevoelens toetsen, die zij hebben kan voor mij, en haar antwoord overzenden, hetzij ze dat schriftelijk geeft, hetzij gij het uit haren mond moet ontvangen. Is deze dienst te zwaar en te groot voor de belooning, die u wacht, en die van de juiste uitvoering mijner bevelen afhankelijk is?’
‘o Er zijn meer zwarigheden in de uitvoering van deze zaak, dan uwe verbeelding zich op dit oogenblik voorstelt, Mevrouw! maar ik zou grootere trotseren, ter liefde van het loon, dat gij er op zet. Alleen twee vragen. Zal de Graaf de châlais de gelukkige zijn, zoo ik niet slaag?’
De Camerera-Major bedacht zich eene wijle.
‘Ik heb u gesproken van eene belooning, die verdiend moest worden, Mijnheer de Graaf!’
| |
| |
‘Ik versta u, Mevrouw de Prinses! en nu weet ik, dat ik slagen moet of sterven,’ hernam hij met vastheid. ‘Er is nog eene vraag, op welker beantwoording ik aandringen moet. Wat zal er gebeuren, zoo uwe voorkomendheid niet naar uwen wensch beantwoord werd?’
‘Wat er gebeuren zal, Mijnheer de Graaf! geef mij de magt, de toekomstige gebeurtenissen één' dag vooruit te zien, en ik beheersch de wereld. Of bedoelt gij, wat ik zal doen? weet ik het zelve? mijn voornemen kan natuurlijk geen ander zijn, dan het kwade te voorkomen; maar hoe.... daartoe wacht ik eene ingeving van het oogenblik.’
‘Gij, Mevrouw?’ sprak hij ongeloovig, ‘o Ik smeek u, wees nog weder zoo goed en zoo opregt, als gij het geweest zijn in geheel dit onderhoud, en zeg mij, wordt elisabeth Koningin van Spanje, zelfs als het blijken mogt, dat zij u niet genegen is?’
‘Kan ik het nog verhinderen, zelfs al wilde ik den haat van drie mogendheden daarvoor trotseren? En meent gij dan waarlijk, dat ik den haat van een jong onervaren kind zoude vreezen voor mijnen invloed, als het de vraag wordt van eene worsteling? - maar juist die wilde ik niet. Juist daarom zend ik u, om die te voorkomen. Win de jonge Vorstin voor mij, zoo zij mij nog niet toebehoort; wie kan dat beter, dan gij, die de wegen kent tot haar hart? Ik leefde met de vorige Koningin in de eenstemmigheid der vriendschap, die ik wil terugvinden in de jeugdige, die mij door dankbaarheid kon verknocht zijn. Begrijpt gij, Mijnheer de Graaf! en begrijpt gij nu ook, dat ik met u meer opregt ben, dan ik het tegen anderen de gewoonte heb, omdat ik ook in u den moed der opregtheid heb gevonden en der tegenspraak, en omdat gij volbrengen zult, wat gij hebt aangenomen? Uwe goede diensten bij de Savooische bruid kunt gij mij dus toezeggen?’
‘Met geheel mijn hart, Mevrouw de Prinses! en wie zegt ons zelfs, dat zij noodig zullen zijn?’
‘Opdat wij het spoedig weten, bid ik u, uw vertrek te verhaasten, zoo veel het mogelijk is; - wanneer zoudt gij kunnen gaan?’
‘De Sieur françois zal mij zeker nu ontslaan. Ik ben reeds reizende; ik kan vertrekken, al ware het op dit oogenblik.’
‘Dus nog dezen nacht.’
‘Tot uwe bevelen, Mevrouw!’
‘De Abt alberoni, dien gij reeds kent, zal u een' brief brengen
| |
| |
met alles, wat u de reis kan bespoedigen en de verschijning aan het hof gemakkelijk zal maken. Alle posterijen tot aan de grenzen zullen u ter dienste staan. Nog iets; het kon noodig zijn, dat ik u met eene depêche voor den Hertog zelven belast, die gij echter niet zult overhandigen, dan na een nader bevel.’
‘Het is wel, Mevrouw! Heb ik intusschen het regt aan diana te schrijven?’
‘Het is aan Mijnheer françois, en niet aan mij te beslissen, wat hij hierin raadzaam acht voor zijn kind.’
‘Ik hoop dat van hem te verkrijgen.’
‘Ik wil trachten zijne strengheid te verbidden; - herinner hem in mijnen naam, dat wij nog zaken hebben af te doen, en dat ik dezen avond een uur van vrijheid hoop te hebben, na het ter ruste gaan des Konings. En nu, Mijnheer de Graaf! wij scheiden, hoop ik, voldaan over elkander?’
‘Ik erken, Mevrouw! dat ik dezen ochtend niet had gewacht met de merkwaardigste vrouw van Europa een mondgesprek te hebben; ik erken tegelijk, dat ik zulk eene eere naauwelijks had gewenscht, en er vooruit tegen gehuiverd heb; maar ik erken ook, dat zelfs, zoo ik vurig naar die gunst had verlangd, hare uitkomst naauwelijks meer bevredigend kon geweest zijn voor mij, dan zij nu is, en dat het mij gelukkig zou maken te weten, dat zij mij niet alle achting ontzegt, zelfs dan niet, als ik nu moet bekennen, dat ik eenen tegenzin heb moeten afleggen in dit uur!’
‘Goede sainbertôt!’ zeide zij met eene houding, eene stem en een' blik, die volmaakt berekend waren, om eenen diepen en zachten indruk te geven. ‘Dat zal u leeren, beter uwe eigene ondervinding te vertrouwen, dan hofcancans en volkspraatjes!’
En toen zij hem vertrekken liet, nadat hij haar de hand had gekust, was hij in eene soort van bedwelming, die het hem niet mogelijk maakte, zich juist, zich met kalm oordeel te herinneren alles, wat er tot hem gezegd was, en wat hij had geantwoord; - slechts wist hij, dat hij verrukt was van de Prinses orsini, en dat deze hem vertrouwde en met hem was ingenomen.
(Het Vervolg in het volgende Nommer.)
|
|