| |
| |
| |
Mengelingen.
De Prinses Orsini.
(Vervolg van blz. 261.)
II. In Spanje.
Filips V, Koning van Spanje, bewoonde, sinds zijne terugkomst uit Italië, in het einde van den successie-oorlog, het Paleis van Medina, in plaats van het Koninklijk Paleis, dat hij, bij zijne komst tot de regering, in een' armelijken en ver waarloosden toestand had gevonden, en dat nu, bij deze eerste verademing van zorgen, tot betere orde werd gebragt- en met nieuwen, meer Koninklijken luister gesierd.
Intusschen was dit kleine Paleis tot eene regt vorstelijke woning geworden, gemeubeld met al de weelde, die eenen Franschen Prins, kleinzoon van lodewijk XIV, tot behoefte was, en waar hij nu rust en schadeloosstelling vond voor de tallooze ontberingen, die hij had moeten dragen bij den aanvang van zijn droevig Koningschap. Eene der bovenzalen van dit verblijf, tot eene raadzaal ingerigt, werd ontsloten door eenen deurwachter, in het deftig gewaad van zijn ambt, voor eenige Heeren, die met veel ceremonieel binnentraden. Het waren de Graaf orry, Minister van Oorlog, van Financiën, van Koophandel, de Kardinaal del giudice, de Biscaysche Edelman grimaldo en de Markies d'aquilar, personen, nog meer onbeduidend, zoo het mogelijk was, dan de beteekenis, waartoe men hunne verschillende ambten had gebragt, en eindelijk Monseigneur amelot, Fransch Ambassadeur aan het Spaansche Hof. Met uitzon- | |
| |
dering van den Kardinaal, die de roode soutane, den korten mantel en den purperen hoed niet mogt verzaken, droegen allen eene staatsiekleeding, die meer Fransch dan Spaansch was, waren gedekt met groote allongeparuiken, en hadden prachtde' gens op zijde, hangende in kostbare sjerpen; toch hadden de Spaansche Heeren den sombrero behouden, en den mantel, waarop het kruis van Calatrava geborduurd was. Orry droeg de Fransche ridderorde van den Heiligen Geest.
Rondom eene langwerpig vierkante tafel, overdekt met een groen fluweel en kleed, dat laag nederhing, en welks slippen de vereenigde wapens van Spanje en Bourbon droegen in zwaar goudborduursel, stonden tabouretten gereed, en een armstoel naast den koninklijken zetel, waarvan geen hunner evenwel gebruik maakte, daar zij, na hun deftig binnentreden, met meerdere losheid bij elkander bleven staan praten, als in gemeenzaam gesprek. Naauwelijks waren zij eenige minuten bijeen, of eene kleine zijdeur op den achtergrond opende zich even, en men zag twee zwarte oogen door die reet gluren, en eene wijle daarna zag men eene jonge vrouw, schichtig en vlug, op de punt der voeten het vertrek binnenkomen, regt op den eersten Minister toegaan, en tot hem zeggen, na eene bevallige, maar eenigzins schalke nijging:
‘Mijnheer de Graaf! laat u nog niet aandienen, en verzoek deze Heeren heel veel geduld te nemen; de Koning zal nog niet werken.’
‘Is Zijne Majesteit dan ongesteld?’ vroegen orry en amelot tegelijk.
‘Neen, dat geloof ik niet; het moet iets anders zijn. De Camerera-Major is zelve bij den Koning. Hare Excellentie zal den Graaf de cualais zenden, als Zijne Majesteit is voorbereid.’
‘Dan moeten wij geduld oefenen, Mijneheeren!’ sprak orry, zijne ambtgenooten aanziende.
‘En heel veel geduld,’ hervatte het meisje, met eenen blik op den Ambassadeur. ‘Het ziet er daarbinnen uit, zoo duister, of het van daag geen dag zal worden.’
Amelot schudde bijna onmerkbaar het hoofd, en zich op de lippen, bijtende, ging hij naar een der vensters van het tegenovergestelde einde der zaal, waar hij peinzend met de vïngers tegen de vensterruiten speelde.
‘En nu, engellief!’ sprak orry, terwijl hij het meisje met eene soort van gemeenzame hoffelijkheid de beide handen vatte,
| |
| |
‘vertel mij eens wat nieuws; een kusje voor iedere goede tijding, en dit hier bij wijze van voorschot.’
‘Mijnheer de Graaf! laat mij los! zóó zeg ik u niets!’ sprak zij, half pruilende, half lagchende, ‘anders....’
‘Is er dan wat?’ vroeg hij.
‘o Allergrappigst, gisteren avond....’ en zij begon hem iets in te fluisteren, zoodat hij zich naar haar toe moest buigen om te kunnen verstaan, terwijl hij met den vinger den Markies d'aquilar wenkte, die zich bij hen voegde. Beide borsten toen in een luid geschater uit.
Ondertusschen was er door den deurwachter nog een persoon binnengelaten, in eenvoudig geestelijk gewaad, die bij iedere schrede eene buiging maakte, schoon niemand der aanwezigen acht op hem sloeg, dan de Kardinaal del giudice, die hem groette met een' hoofdknik; daarna begon hij rond te loopen met stille en haastige treden, terwijl zijn klein scherp valkenoog zich van het eene groepje naar het andere wendde - want ook de Kardinaal del giudice en grimaldo waren het venster genaderd en spraken met den Ambassadeur.
‘Waarom zou de Koning niet willen werken?’ vroeg de eerste; ‘Mevrouw de Prinses orsini had het u toch beloofd!’
‘Dat is juist, waarin gij u bedriegt,’ hernam amelot; ‘ik heb Mevrouw de Prinses moeten verzoeken, dezen dag te bepalen voor het afdoen der bewuste zaak - en .... zeker heeft Hare Excellentie dat toegestemd met eene verpligtende hoffelijkheid, die .... die mij hopen doet, dat ik ditmaal niet te vergeefs wachten zal - want ik zal wachten,’ voegde hij er met vastheid bij. ‘Maar er is meer, Mijnheer de Kardinal! Gisterenavond is er iemand geweest, die in den Koning den lust heeft opgewekt, om hem weêr te zien,’ en amelot wees, met de oogen op den geestelijke, die toen in de nabijheid van orry stond te leunen tegen de fluweelen gordijn van den achtergrond, met de onverschillige houding van iemand, die zich verveelt.
‘Welnu, dan kan Zijne Majesteit voldaan zijn met hierheen te komen.’
‘Volmaakt - maar de Camerera-Major zal dat niet willen.’
‘Waarom niet? hij is immers reeds gebruikt bij de huwelijks-derhandeling?’
‘Ja, maar sinds dien tijd schijnt men geen goed oog op hem te hebben; denk slechts. Het is de derde maal, dat ik hem hier
| |
| |
terugbreng, en men heeft hem nog niet eenmaal opgemerkt. Hij zal het niet kunnen houden. En ik heb order van Versailles om hem voort te helpen! Het is allerverdrietigst!’
‘Als wij den Koning konden doen weten, dat hij hier was,’ sprak grimaldo, na eene wijle nadenken. ‘Dat zou tegelijk het middel zijn, om Zijne Majesteit tot deze bijeenkomst uit te lokken.’
Amelot haalde de schouders op.
‘Daar is geen middel op,’ hernam del giudice. ‘Wie zal de boodschap overbrengen; niemand van ons kan de kamer verlaten, zonder argwaan te geven, en daarbij, al gebruikten wij den onnoozelsten page of het behendigste kamermeisje, zij zouden altijd op de Camerera stuiten, in plaats van tot filips V te komen.’
‘Ja, waarachtig! de Koning is volstrekt ontoegankelijk, en ingesloten als bij een schaakmat!’ riep amelot, met ongeduld zijnen degen teregtschikkende.
Terwijl dit bij het venster voorviel, was de groep rondom de zwartoogige Jonkvrouw steeds levendiger geworden, en men hoorde orry zeggen: ‘En wat zegt de Prinses daarvan?’
‘o Zij is het oproer reeds weder meester; gave de Hemel, dat zij even goed het onweêr konde afleiden, dat van beneden opkomt!’ hernam het meisje.
‘Wat meent gij?’ vroeg deze.
‘Dat er iemand is teruggekomen.’
‘Wie dan?’
‘Is dat eene vraag van een' Diplomaat?’ merkte zij aan, met een opgetrokken neusje.
‘Nu, nu, cynthia! geen man heeft uwe slimheid, zoomin als eenige vrouw uwe schoonheid.’
‘Behalve de Prinses,’ hernam zij, met een ondeugend lachje.
‘Natuurlijk, uitgenomen de Prinses,’ herhaalde hij spottende; ‘maar zeg nu, wie toch gekomen is.’
‘Wel! de man, voor wien gij allen op de knieën moet, wien wij de regterhand geven; de vijfde, in naam, van wie hier regeren, maar gij weet, hoe zeer de eerste inderdaad!’
‘Verwenscht!’ riep orry verbleekende, en zich niet meester wordende, ‘dat is ergerlijk, d'aubigny!’
‘Juist, de Sieur françois d'aubigny in eigen' persoon.’
‘Maar waar komt die man dan van daan?’
‘Dat zal ik u zeggen, als gij mij zegt, waar hij vroeger is heengegaan.’
| |
| |
‘Maar is hij dan in Spanje, in Madrid?’
‘Erger nog - hier - hierbinnen.’
‘Bij de Prinses? Mon Dieu!’
‘Neen, zoo ver is het nog niet; in de anti-chambre - beneden. En nu moeten wij zorgen, dat hij niet verder komel; wat dunkt u, lieve Graaft!’ sprak cynthia, hem schalk aanziende, en beider stem daalde weder tot een onzeker gefluister.
‘Ja, schoone engel! als daar een middel op was!’
‘Dat zou u iets waard zijn?’ sprak zij vragenderwijs.
Veel, veel - deze ring tot zekerheid eener goede belooning, en hij schoof haar eenen zijner diamanten aan den vinger.
‘Dat geloof ik, gij hebt er ook het meest van te vreezen.’
‘Maar is er dan niets tegen te doen?’ sprak orry ontmoedigd.
‘Niet veel; - maar ik wil beproeven - luister, hij is hier reeds voor de tweede maal; den eersten keer was men te St. Ildefonso.’
‘Dat heet ik ongelukkig zijn,’ sprak orry, zich de handen wrijvende.
‘En nu is hij tegen lanty aangeloopen, wien hij naïfweg verzocht, hem aan te dienen, niet anders dan of hij een gewoon bezoeker was, en of dat maar zoo zelf gaan zou. En lanty blift den ganschen dag op het Paleis; met heel veel voorzigtigheid, en een weinig behendigheid, kunnen wij hem dus van daag het geduld doen verliezen - en dan is het wel te denken, dat hij den verkeerde zal beschuldigen, en dan - en dan - o! maar Mijnheer de Graaf! als hij weêr eens uit het Paleis Medina is - dan redt zich het overige van zelf!’ -
‘Ja! al moest het dan gaan zoo als met renaud! niet waar, d'aquilar?’
Deze knikte toestemmend. - ‘Voor mijne rekening! Hierin zal ten minste de Hertog van Orleans zich niet moeijen.’
‘Nu dan, allerliefste! ga uwe maatregelen nemen,’ herman orry, en drukte haar de hand; ‘als gij mij hier uitredt, zult gij geen ondankbare verpligt hebben.’
De geestelijke, van wiens houding en blik wij reeds hebben gesproken, had onder dat voorkomen van verveling, en ten halve verborgen, zoo als hij het was voor orry, door de breede plooijen der zware gordijn zijne oogen en ooren zóó wel gebruikt gedurende dit toonnel dat hij nu in zich zelven zeide:
| |
| |
‘d'Aubigny! als dat de man is, dien ik meene, dan ben ik geholpen,’ - en toen orry zich van cynthia had afgekeerd, ging hij zachtkens met katteschreden op haar toe, en fluisterde haar in, terwijl hij eene bijna knielende buiging maakte: ‘Lief kind! verkoop mij ook wat nieuws, tot den prijs, dien gij zelve bepalen zult!’
‘Hm!’ sprak zij, en zag hem spotachtig aan. Toch scheen zijn voorkomen haar te bevallen, en inderdaad, zoo iets sprekends, iets geestigs, iets levendigs in de uitdrukking van het gelaat, ooit een' man eenige aanspraak kunnen geven op de belangstellende aandacht eener vrouw, dan had deze kleine, scherpe, fijne persoon darop volle regt.
‘Allereerst koopt gij een' ootmoedigen dienaar,’ ging hij voort, met vleijende stem.
‘Ook een' dienaar voor Mevrouw de Prinses orsini?’
‘Een' zulken, die als een slaaf zal liggen aan hare voeten, en als een minnaar aan de uwe.’
‘Nu, wij zullen zien; gij zijt snel, Mijnheer de Abt! Wat wilt gij dan weten?’
‘Of die d'aubigny daarbeneden niet dezelfde is, die - om welken de Abt d'estrées zijn afscheid...’
‘Chut, chut! geluisterd, Heer Abt! dat is onaardig,’ hernam zij verlegen.
‘Is het dezelfde?’ vroeg hij dringend.
‘En wat zou dat dan?’
‘Ik zou kunnen helpen hem uit den weg te schuiven.’
‘Waarom zoudt gij dat doen?’
‘Ma foi! - Ziet gij mijn kleed dan niet? uit esprit de corps....’
‘Overmorgen zult gij het weten, Mijnheer de Abt!’ riep het schalke meisje, en sprong van hem weg, de kleine zijdeur in.
‘Ziedaar onzen Abt, die cynthia het hof maakt!’ sprak de Kardinaal del giudice, die nu zeer vertrouwelijk stond te spreken met orry.
‘Alberoni! waarom voegt gij u niet bij uwe vrienden?’ sprak de Ambassadeur streng, terwijl hij zijnen beschermeling tot zich wenkte.
‘Per Dio! Monsignore! zijne vrienden kan men aan hen zelve overlaten - maar zijnen vijanden is het, dat men nabij moet zijn, om wel te varen,’ voegde hij er fluisterend achter, met eenen halven blik op orry.
Die korte poos, die wij vertoefd hebben in deze zaal van het
| |
| |
Paleis Medina, heeft ons eene schets gegeven van de Spaansche hofzeden ten tijde van filips V en onder de regering van de Prinses orsini. Naauwelijks had men zes menschen bijeen, of men kon zeker zijn, dat er zich drieërlei kabalen vormden, die zich onderling kruisten, verdrongen en ter zijde duwden, terwijl zij, die ze vormden, met lagchende aangezigten elkander de hand reikten, als bevriende ambtgenooten elkander toespraken, en eigenlijk daar geroepen waren, om eenstemmig en met vereende krachten werkzaam te zijn voor de belangen van den Staat, terwijl geen hunner aan iets anders dacht, dan aan zijn eigen belang, en aan het verschalken van de an deren. Diplomatie was toenmaals niets anders, en kon wel niets anders zijn, dáár, waar een zwak en kinderachtig kleingeestig monarch den schepter had afgelegd in de handen eener Hofdame! Den schepter afgelegd, dat is toch waarlijk te veel gezegd van filips V, want de onbeduidende Vorst had dien nooit gevoerd. Van het oogenblik af, dat lodewijk XIV zijn' kleinzoon, den Hertog van Anjou, bij de hand nam, en hem als Koning van Spanje heenleidde door de zalen van Versailles, had zijn Gouverneur louville reeds de andere gevat, en wees hem, hoe hij de hulde moest beantwoorden der Spaansche Afgezanten en der Fransche Grooten. Van het oogenblik af, dat men hem eene kroon had opgezet, die tot niets diende, dan om de ijdelheid te vleijen van een' trotschen grootvader, en om zijn hoofd te doen duizelen, had hij het voelen neêrdrukken onder laffe, loodzware hofvormen, en was het hem niet meer vrij geweest eene enkele gedachte te hebben, die hem niet door anderen was ingefluisterd. Het is zoo, hij was de laatste Vorstenzoon der wereld, die het vermogen had, zelf te denken, en de behoefte, zelfstandig te handelen; maar ook indien hij het gewild had, men zoude er hem die vrijheid niet toe gelaten hebben, of
men had hem niet gekozen; want een Vorst, van wien men vermoeden kon, dat hij onafhankelijk zoude regeren, ware onbruikbaar geweest voor het doel, waarmede lodewijk XIV en zijne raadslieden de Spaansche Monarchie door de banden des bloeds vasthechtten aan de hunne. Nooit zeker heeft eene enkele daad van een schrander Vorst zoo veel opzien gemaakt in de Geschiedenis, en zulk een' belangrijken invloed gehad op de gebeurtenissen in Europa, dan eene enkele daad van den onbeduidenden karel II: het veranderen van zijn testament, zoo men al zijne daad mag noemen die uitkomst van dat slingeren en sleuren, volgens de rigting, die de sterkste arm
| |
| |
hem wist te geven, of de behendigste geest hem wist aan te wijzen, totdat hij eindelijk, als bij verrassing, teekende, wat de list hem voorlegde, terwijl het geweld hem de pen in de hand dwong. Maar het is ons plan niet, dien droeven en langwijligen oorlog voor te stellen, die gansch Europa in vlam zette en in oproer bragt; de verwarring, die dertien jaren lang, bij den aanvang der achttiende eeuw, de rust der volkeren zoo bloedig stoorde, de gedaante der rijken veranderde, en groote monarchieën schokken toebragt - waaraan zij de grootste helft dier eeuw hebben gestuiptrekt, of in uitterende zwakte zijn weggekwijnd. Om nog op nieuw door ons te worden geschets, heeft de successie-oorlog te veel bezig gehouden de hoofden der diplomaten en de pennen der geschiedschrijvers. Wij wilden alleen zeggen, hoe de arme filips V, door dat testament tot een' troon geroepen, waarvoor hij niet was geboren, welken de stem van het volk hem weigerde, en waarvan die der mogendheden hem uitsloot, van af dat hij, tegen zoo vele belangen en zoo vele wenschen aan, binnentrad in het berooide Paleis van Madrid - tot op het oogenblik, waarin wij hem zien zullen, versuft en willoos in het Paleis van Medina, geen enkel oogenblik had gehad van vrijen wil of van eigen doorzigt; zijne Fransche min en zijn Spaansche biechtvader betwistten elkander den invloed op zijn' persoon; zijn begeleider, de Fransche Markies de louville, sleurde hem ter eene - de Kardinaal porto-carrero en de Spaansche partij ter andere zijde. Lodewijk XIV zond hem bevelen als zijn Vorst - Mevrouw de maintenon bekeef hem als zijne grootmoeder - de Fransche Ministers bedilden hem als gezaghebbende raadgevers. Terwijl de Fransche natie in hem den jongeling verwenschte, om wien zoo veel bloed werd gespild en zoo veel geld opgebragt door haar zweet, verachtten en haatten de Spanjaarden in hem den opgedrongen' Koning. Gedrukt door
een zwak ligchaam en door een melancholisch gestel; gedrukt door dompige en pijnlijke godsdienstbegrippen; gedrukt door wie hem dienden en liefhadden, zoowel als door wie hem haatten en tegenstonden; gedrukt door kleingeestige étiquette ter eene zijde, en door Koninklijke zorgen ter andere; gedrukt ten laatste door geldelijk onvermogen en vijandelijke overmagt - vond hij noch in de omstandigheden, noch in zijne zwakke ziel, noch in een onbeneveld verstand, eenen enkelen steun om zich op te rigten of staande te houden. Was het wonder, dat hij neêrzonk, het arme slagtoffer van eene kroon? was het wonder, dat
| |
| |
hij neêrzonk, de zachte jongeling, gewend aan alle zoetheden des levens, zonder iets van deszelfs lasten te kennen, en die vermoeid werd met de zwaarte van eenen schepter, en gebukt ging onder diens lasten, op een oogenblik, dat hij nog knapen van zijne jaren zag spelen? Was hij niet de bloemknop, dien men gewelddadig opscheurde, in plaats van hem zachtkens te laten uitbotten; en was het wonder, dat die bloem verwelkte en den kelk slap hangen liet, en voortaan den steel buigen zou naar den wil van iederen vinger, die zich vermat er mede te spelen? Toen men dit begrepen had, gaf men hem eene vrouw, een veertienjarig kind, eene dochter uit het listige huis van Savoije, en het veertienjarige kind heerschte spelende over den koninklijken gemaal; maar het luimige, heerschzuchtige meisje had eene opzigtster noodig, de Koningin eene eerste staatdame, en van toen af hadden beide eene meesteres, en het Koningrijk van Spanje eene Regentesse.
Het was de Prinses orsini, door Frankrijk zelf tot de gewigtige en moeitevolle taak gekozen; en eenmaal aangenomen, dat er in Spanje een ander heerschen moest dan de Monarch of zijne Ministers; dat eene vrouw er zich neêrzetten moest naast den troon - dan kon men wel geene betere keuze hebben gedaan, dan juist deze. De Prinses orsini was geene gewone vrouw. Menige eigenschap van een goed staatsman was de hare; zij had vastheid van geest en van wil; een juist oordeel, dat zich liet verblinden, noch benevelen; eenen vrijen en helderen blik in de toekomst; eene juiste waardering van het tegenwoordige; den moed om een zeker voordeel te durven opgeven voor eene groote kans; een fiksch oog op de menschen en een ruim en schrander uitzigt in groote zaken; eenen sterken en vasten arm om ze te wegen, en eene vlugge hand om ze uit te voeren; de kracht, om te allen tijde en onder alles meesteresse te zijn van zich zelve; de gave, om geen ander gelaat te toonen, dan wat zij wilde laten zien, en die andere groote gave, om niets te spreken, dan hetgeen zij wilde zeggen; slim en behendig te zijn, zonder het te vertoonen, en hare uitgestrekte ontwerpen en verbindingen te verbergen onder eene losheid, die misleidde. Daarbij bezat zij die hoedanigheden van haar geslacht, welke menig Diplomaat haar benijden kon: de stille en fijne opmerking; eene lichtsnelle bevatting; eene verbeelding, die vooruitliep, in plaats van traag te volgen; eene veêrkracht en eene buigzaamheid van geest, die haar toeliet, zonder moeite zich te plooijen naar iederen eisch van het oogenblik; zich trotsch
| |
| |
op te rigten of in ootmoed neder te knielen, te verpletteren of te vleijen, naar zij het noodig vond; en bij dit alles miste zij niet één der voordeelen, waarmede hare sekse strijdt en overwint: levendigheid, natuurlijke bevalligheid tot in hare minste bewegingen, aanvalligheid, voorkomendheid, en toch, waar het zijn moest, afgemetenheid en waardigheid; de wereldkennis en wellevendheid eener hofdame met de uitlokkende behaagzucht eener tooneelspeelster, onwederstaanbaar waar zij wilde winnen en wegslepen, hoog en minachtend, zoodra zij wilde terugzetten, vereenigende de fijne beleefdheid, en de vrije gemakkelijkheid eener groote dame, met het gemeenzaam gebiedende eener vorstin; daarbij waren hare gesprekken onderhoudend, nimmer uitgeput, altijd vermakelijk en aantrekkelijk; hare stem had eene eigenaardige liefelijkheid, en daarbij was zij welsprekend, gelukkig in het kiezen harer woorden, en juist in het uitdrukken harer gedachten.
Daar zij van al die bekwaamheden en eigenschappen geene andere had laten doorblinken, dan die haar helpen konden zich te verheffen op de hoogte, waar wij haar nu vinden; daar men haar kende als eene vrouw van veel levensondervinding, die vele landen gezien en vele menschen had leeren kennen, en die hare ondervindingen en hare kennis met wijsheid wist te gebruiken, dewijl zij met schrandere voorzienigheid juist die betrekkingen had aangeknoopt en vastgehouden, welke haar het best en het snelst konden dienene, was het niet vreemd, dat men op haar zag, om ten steun te zijn van een zwak en onhandig Vorst, en ter leidsvrouw eener onvoorzigtige, willekeurige Koningin; - daar men wist, hoe ze haar eigen huis had gemaakt tot de plaats, waar geest, vernuft, talenten en wellevendheid zich weêrzijds kwamen toonen en oefenen en beschaven, en hoe zij in dien fijnen kring zich met gratie bewoog en den toon gaf, was het niet vreemd, dat men op haar zag, om de eer van een hof op te houden, dat een jeugdig vorstenpaar, door dwaasheden en luimen, tot een tooneel van verwarring en bespotting zou vernederd hebben. Daarenboven waren hare familiebetrekkingen, hare maatschappelijke verbindtenissen, haar toestand in de wereld, en hare verhouding tot de beide hoven, juist zoo als men die mogt wenschen. Eene Fransche Dame, die niets was dan dat, kon niet geplaatst worden op dien gewigtigen post, zonder het wantrouwen en den tegenzin der Spanjaarden op te wekken; eene Spaansche was niet zeker, moest door Frankrijk worden mistrouwd, en zoude door
| |
| |
stijfheid van vormen en door bekrompene nationaliteit ligt der jonge Koningin hebben tegengestaan en mishaagd; Mevrouw orsini, of liever, anna maria de la tremouille, uit het bekende en hoogedele geslacht der noirmoutier's, was Fransche van geboorte, en door haar eerste huwelijk met blaise de tailleyrand, die genaamd werd Prins de chalais, en behoorde tegelijk tot den hoogen Spaanschen adel, door haar tweede huwelijk met den Hertog de braccanio, Grande van Spanje, hoofd van het Doorluchtig Huis orsini. Bij de keuze eener Camerera-Major, had men niet slechts te letten op de wenschen van Frankrijk en Spanje; maar bij de menigvuldige staatkundige en huishoudelijke verwikkelingen van die heide hoven met Rome - ook op de verhouding van deze tot Italië en hare hooge kerkvorsten, en ziet, Mevrouw orsini, die in Frankrijk was opgevoed, aan het Fransche Hof bekend was, en in Spanje had gereisd, had toch den grootsten en werkzaamsten tijd van hare jeugd gesleten in Italië en te Rome, met haren tweeden echtgenoot, die eerste leek was van den Kerkelijken Staat, en Prins van het Soglio des Pausen; zij had den Kardinaal d'estrées tot vriend - en de Kardinaal de bouillon zelf was bemiddelaar geweest van haar tweede hooge en rijke huwelijk; daarbij was de toenmalige eerste Minister in Spanje, de Kardinaal porto-carrero, de man, die het meest had toegebragt tot de verheffing van filips V, door naauwe vriendschap verbonden met Mevrouw orsini, en kon deze goede gemeenschap dus als een waarborg zijn eener goede verstandhouding, gemeenschappelijk overleg, en eenheid van doel en wil tusschen dien man, en de vrouw, die nevens hem zoude staan; maar wat alles afdeed in den geest van lodewijk XIV, al ware het dan niet
bij zijne staatsdienaren - Mevrouw orsini bezat niet slechts het vertrouwen en de gunsten van de beide Hertoginnen van Savoije en van de Koningin van Portugal - naauwe verwanten van het Koninklijke paar - maar ook zij bezat de genegenheid, het vertrouwen, de vriendschap, de hoogachting, en misschien zelfs wel geheel het hart van - van niemand minder, dan Mevrouw de maintenon zelve. Toen zij de eerste hoop kreeg op hare bevordering, had zij zich naar deze willen vormen; zij noemde haar hare leermeesteres; zij had haar als eerste en vertrouwdste raadgeefster aangenomen; had voor haar getoond den eerbied, gemengd met hartelijkheid en vertrouwen, en de ootmoedige afhankelijkheid eener behendige stiefdochter voor eene schrandere en goedaardige tweede moeder, en Mevrouw de maintenon, die
| |
| |
geene rol liever op zich nam, dan die van raadgevende meesteres, en het liefst onbepaald heerschte onder den zachten naam van moederlijke vriendin, had haar aangenomen, zoo als zij zich had aangeboden; als leerlinge duldde zij haar aan hare voeten; als vriendin reikte zij haar den arm; als aangenomen kind nam zij haar aan hare borst. Zij hielden van toen af eene levendige en innige briefwisseling, waaruit men beider hart misschien beter kan leeren kennen, dan uit hare daden, en waarin deze beide Dames somwijlen haar vernuft lieten schitteren, ten koste van die zelfde vormen, in welke beide met zoo veel krachtige waardigheid anderen wisten te beperken. Niets was dus zoo natuurlijk, dan dat Mevrouw de maintenon, toen lodewijk XIV opmerkzaam was gemaakt op hare gunstelinge, als het ware de borge werd harer trouw en van hare bekwaamheden.
Maar de Prinses orsini was niet de volgzame kweekelinge, die de Koning en zijne geheime gemalin zich hadden voorgesteld te vinden, en waarvan zij in het eerst den schijn had aangenomen. Lodewijk XIV, die van het Koningschap zijns kleinzoons eene nieuwe heerschappij had gewacht voor zich zelven, had er tot hier toe nog geene andere uitkomsten van gezien, dan ontzaggelijke kosten, de vijandschap van half Europa, de verminking van zijn rijk, de verkleining van zijn aanzien onder de Mogendheden, en bijna geheel den ondergang van zijn land, in den schadelijksten vrede, die ooit de rampen van eenen oorlog had vervangen, zoo niet de twisten der Europesche kabinetten onderling, de luim der Engelsche Koningin en de kabalen van harlay hem daaruit gered hadden, en tot latere meer eervolle voorslagen den tijd had teruggegeven en de krachten. Zijne Afgezanten en de Ministers, die hij uit Frankrijk had heengezonden naar Spanje, waren onhandig geweest, of hadden zoo weinig verrigt, dat zij Frankrijk gehaat maakten, en den bangen toestand van Spanje verergerden; - eene vrouw als Mevrouw orsini, die als middelaarster tusschen de Fransche Ministers en de Spaansche Grooten optrad; die geenen anderen schepter zoude voeren, dan dien van vernuft en étiquette, en die toch schranderheid genoeg bezat, om de fouten der Ministers te zien, en er hunnen Franschen meester kennis van te geven, moest hem helpen, om de heerschappij te vestigen op eene zachte, onmerkbare wijze, op zulk eene, die meer zeker was, en minder onbehagelijk voor hen, wie men het juk wilde opleggen. Maar Mevrouw de Prinses orsini was niet het
| |
| |
volgzame werktuig, dat lodewijk XIV zich in haar had voorgesteld. Wel maakte zij zich meester van den geest en de vriendschap der jonge Koningin van Spanje, zoo als men het haar had aanbevolen; wel won zij door deze den Koning, totdat beide geenen stap verrigtten, dien zij niet had geregeld; wel zag zij den Kardinaal porto-carrero op de vingeren, en begon zich zachtkens aan in de staatszaken te mengen - maar dat alles was voor eigene rekening, en veeleer tegen, dan in den geest van den Franschen monarch. Dat ondervonden de Fransche Gezanten, die elkander in korten tijd telkens vervingen, omdat ze van onbekwaamheid werden verdacht of beschuldigd; van onhandelbaren aard, of ontmoedigd, omdat zij van dag tot dag eenen invloed verloren, dien het hun last was te handhaven. Dat ondervonden diegenen der Spaansche Grooten, die, aan Frankrijk gehecht, reeds bij het leven van karel II voor de opvolging van filips V eene partij hadden gevormd, en zonder welke deze nooit zijne intrede zoude gedaan hebben te Madrid; die de goede diensten nu betaald wilden zien door gezag in de zaken van hun land, en door vertrouwen van de beide Koningen, en die zich teruggezet zagen en stug bejegend aan het Spaansche Hof, zonder er eene bepaalde reden voor te kennen. Sommige eindigden met zich te onderwerpen aan de rol van onbeduidenden hoveling; andere met zich te verwijderen. Dit ondervond bovenal de Kardinaal porto-carrero, die het werkzaamste aandeel had gehad in het veranderde testament van karel II; die Spanje regeerde tot aan de komst van de Princes orsini; die haar met vreugde had verwelkomd, en als het ware den arm had gereikt, om haar binnen te leiden in het Paleis van Madrid, en die zich nu zijn Aartsbisdom Toledo als eene eervolle ballingsplaats zag aangewezen. Dat alles had de Camerera-Major gedaan; men ziet, dat de dankbaarheid niet tot de
deugden behoorde, die zij beoefende en haren Koninklijken kweekeling predikte. Toch was zij er voor bekend, eene even warme en standvastige vriendin te zijn, als onverzoenlijke vijandin; maar zij had den Kardinaal porto-carrero nooit bemind; zij had alleen zijne vriendschap gezocht, als die van een magtig, eerlijk en onbeduidend mensch, van wien zij zich zou kunnen bedienen, wanneer en hoe zij wilde, want die eerzuchtige vrouw had tot grondbeginsel eene spreuk, die maar al te veel in beoefening werd gebragt door de staatslieden van hare eeuw - en wie weet van welke eeuwen niet al? - niet op de middelen te zien, als zij haar doel
| |
| |
kon bereiken - en haar doel was groot en het omvatte veel, en het lag ver af - en zij moest vele omwegen maken, om het te bereiken; hare heerschzucht toch was niet eene vrouwelijke van den gewonen stempel, die zich tevreden houdt met eenen middellijken invloed op het haar omringende, met te heerschen door de tweede, moest het zijn, door de derde hand; zij wilde een openlijk, onverdeeld, erkend, en als het ware gewettigd meesterschap in Spanje; zij wilde voogdesse zijn van het Koninklijke paar, zonder iemand rekenschap te geven van de voogdij, en alleenheerschende Regentes van Spanje, bij het leven en de meerderjarigheid van den Vorst, ten aanzien, en des noods ter spijt, van lodewijk XIV. Daartoe drong zij de Fransche partij terug, en verstond zich zachtkens met die Spaansche Granden, welke zoo lang mogelijk de belangen van den Oostenrijkschen Kroonpretendent hadden bevorderd, doch die nu eindigden met vrede te nemen in de bestaande orde; - deze, voor wie alles, wat hun ten deel viel, gunst was, kon zij gebruiken zoo als zij wilde, zonder hunnen invloed te duchten, terwijl men in Versailles de behendigheid prees, waarmede zij eenen zoo diep gewortelden staatkundigen haat wist te verzoenen. Daartoe wist zij iederen Franschen Ambassadeur te belemmeren in zijne schreden, zoo hij weigerde haren weg te gaan; daartoe verminkte en verkortte zij de hooge staatsambten des Spaanschen Koningrijks, en bragt ze tot eene doode onbeduidendheid, of wel schafte ze geheellijk af, totdat slechts een enkel man de belangrijkste takken van het staatsbestuur in zijne handen had vereenigd, een man, wiens onbekwaamheid zij kende, wiens slaafsche ziel zij had doorgrond, wiens mager verstand zij had gepeild, en die dus voor haar een volmaakt werktuig kon zijn; het was de Franschman orry, in der tijd door lodewijk naar Spanje gezonden, om de geldmiddelen te besturen, en dien Mevrouw orsini gesteld had
aan het hoofd van het krijgswezen en van den koophandel, en die nu ook niets was, dan haar willooze dienaar, wien zij alles liet regelen, alles afdoen, alles regeren, in het midden van een' oorlog, die Frankrijk krachteloos maakte en Spanje uitputte, tot zieltogens toe. Dit alles bragt over haar en over de nieuwe regering eene ongeloofelijke ergernis en haat. Maar in Frankrijk sluimerde men nog altijd, gerust op de trouw van de Prinses orsini, en Mevrouw de maintenon, wie zij nooit had opgehouden haar hof te maken, en die zich altijd verbeeldde, dat zij zelve het was, die de stappen harer leerlinge leidde, wiegde hen
| |
| |
voort in dien zoeten sluimer, totdat de komst van puysegur en van den Hertog van Berwick, door de Camerera-Major zelve geroepen, omdat zij door onhandige legerhoofden de krachten van het leger zag verbeuzelen zonder nut, het Hof van Frankrijk wakker schudde en dat van Spanje deed daveren door den vreesselijken val van het magtigste hoofd. Voor puysegur's scherp oog kwamen orry's misslagen bloot, misschien meer nog dan zijne kwade trouw; nog had de dienaar van de Prinses orsini kunnen vallen, zonder zijne gebiedster met zich neder te rukken; maar deze had zich een' anderen vijand verwekt, of liever een' vriend mishandeld, totdat hij een wreker was geworden van de vriendschap en van de trouweloosheid: den Abt d'estrées.... maar de wijze, waarop hij haar vijand werd, hangt te veel zamen met de intrigue van onzen roman, dan dat wij haar voor dit oogenblik in de geschiedenis kunnen zamenvlechten.
Het gevolg echter moeten wij vermelden. Ondanks de Koningin van Spanje, gedeeltelijk tegen den wil des Konings, en zeker in het eerst zonder beider voorkennis, terwijl men, onder voorwendsel van den oorlog, filips V van zijne beide vrouwelijke meesteressen verwijderd had, kreeg de Prinses orsini van grootvader en kleinzoon het ontslag van haren post - en het bevel om Spanje te verlaten voor altoos. Wat men niet gewacht, of ten minste niet zóó had gewacht - zij gehoorzaamde - zonder eene poging te doen, om zich te verzetten. Alleen was haar terugtogt uit Spanje een meesterstuk van slimheid en voorzienigheid - dat alleen te vergelijken is bij de meest beroemde terugtogten van de eerste generaals. Zelfs had zij hare maatregelen zoo wel genomen, dat, toen zij eene korte wijle in Frankrijk was geweest, men hare onmisbaarheid begon te gevoelen op de plaats, van waar zij verdreven was; dat zij spoedig reeds weder de hoop vatte, van zich te kunnen vrijpleiten van schuld, en, ten laatste te Versailles ter verantwoording geroepen, reeds zoo zeker was van hare zaak, dat zij als beschuldigster durfde optreden, en hare zaak zoo zolkomen had gewonnen, dat men eindigde met haar te dringen, te bidden, te bevelen bijna, de taak te hernemen, waarvoor men haar had opgeroepen, en waarvoor zij niet veinsde den lust verloren te hebben. In een gesprek van twee uren lang, dat zij te Marly had met lodewijk XIV, nam zij dezen zoo geheel voor zich in, dat zij in Frankrijk de rol had kunnen spelen, die haar in Spanje was bedeeld, ware Mevrouw de maintenon niet daar geweest. Haar verblijf in Frankrijk - aan het Hof - te
| |
| |
Marly, was als een gedurige hoogtijd, waarbij men haar vierde en eerde, alsof zij eene koninklijke verwante ware geweest, of eene geëerde bondgenoote, die een bezoek kwam brengen uit enkel vermaak. Alle Fransche grooten, leden van het Koninklijk Huis zelfs, kwamen haar zien, of bewezen haar vriendschap en eere. De beminnelijke Hertogin van Bourgondië kreeg haar lief als eene zuster; Mijnheer de Prins lag aan hare voeten; de eerste Minister torcy was verpligt haar te bezoeken op Koninklijk bevel; Mevrouw de maintenon zegepraalde met en voor haar. Toen zij dus eindelijk genoodzaakt was, haar verlaten werk weder op te nemen, en den Spaanschen grond op nieuw betrad, zette zij er een' vasteren voet dan ooit, was hare terugkomst een volkomen triomf, en had zij wel zeker het besluit genomen, en de magt in bezit, om meer willekeurig en meer onbepaald te heerschen dan vroeger, zonder noodig te hebben de vorige omzigtigheid te gebruiken. Zelfs orry had zij weder overeind gebeurd; - ondanks alles, wat men van hem wist - hadden de beide Hoven moeten toestemmen, dat hij zijnen post herkreeg; de Fransche Ambassadeur Grammont werd teruggeroepen, te haren gevalle, en zijnen plaatsvervanger amelot het bevel opgelegd, zich met haar te verstaan, of zich naar haar te plooijen, en zoo stond zij dan voortaan, waar zij gewenscht had - alleen naast, - boven den troon.
De successie-oorlog was nu geëindigd. Filips V, hoe vaak hij op den troon gewankeld had, hoe dikwijls zelfs bijna verlaten door zijn' eigen' grootvader, was daarop nu bevestigd, en door de stem der Mogendheden erkend; de laatste tegenstand in Spanje zelf, de moedige Kataloniërs, waren overwonnen, liever uitgemoord, de eenige wijze, om hen ten onder te brengen; de jonge Koningin was gestorven, en schoon dit het aanwezen eener Camerera-Major onnoodig maakte, was de Prinses toch in die betrekking in het paleis gebleven, op denzelfden voet als voorheen. Zij had den post behouden, enkel als voorwendsel, om zich eene houding te geven, omdat zij in het einde toch geen Minister kon heeten. Uit zich zelve echter moest een zoo onbeperkt gezag, dat op geene andere gronden steunde, dan van het invloed oefenen op een' zwakken Vorst, en van fijne en welgelukte kabaal, gedreven door eene vrouw, in het oog van mededingers niet zoo hecht zijn gevestigd, of eenige tegenpartij had zich durven vormen en den lust opvatten het te ondermijnen. Daartegen moest men gewapend zijn, door nieuwe verbindtenissen, door nieuwe verbindtenissen, door nieuwe kabalen, bespieding
| |
| |
overstellen tegen bespiedeing, omkooping drijven tegen omkooping; daarbij maakte ieder zijne eigene rekening, hetzij hij ontwerpen smeedde voor zich zelven, of die van anderen steunde; hetzij hij zich ter taak stelde, de bestaande magt te dienen en te helpen handhaven, of wel op zich genomen had eenigen aanslag daartegen voor te bereiden of te doen slagen; hetzij men (en dezulken waren er niet weinige) beide partijen aan elkander verried, om zóó winst te doen met beider vertrouwen en beider dankbaarheid. Hovelingen en priesters, legerhoofden en Prinsen der Kerk, grooten van Spanje en vreemde gezanten, schaamden zich niet dit laag en kleingeestig spel te drijven. Zich schamen? Helaas! eenmaal door pligt of door belang in den toovercirkel opgenomen, die het Paleis van Medina omsloot, moesten zij er zich wel bewegen, zoo als die om hen werd heengedraaid. De kabaal was de eenige diplomatie geworden, die nog mogelijk was, en daar er eene vrouw stond aan het hoofd van alle kabalen, hetzij om ze naar haren zin te leiden, hetzij om ze in duigen te trappen, waren het ook meestal de handen van vrouwen en kinderen, die men gebruikte, om de fijnste draden te weven, of ten minste de stof er toe te leveren. De duenna's en de cameristas van de Prinses, en de pages van den Koning, door Mevrouw orsini tot bespieding en intrigue afgerigt, lieten zich vaak genoeg omkoopen, om die tegen haar zelve te gebruiken. Wij hebben gezien, hoe cynthia, eene harer meest vertrouwde kamerjuffers, hare eigene zaken deed, tegelijk of vóór die harer meesteres, en hoe niemand der grooten, in de raadzaal aanwezig, versmaadde zich van haar te bedienen, of zich ergerde aan hare tusschenkomst, behalve alleen de Fransche gezant. Hoe de Minister orry zelf haar vleide, en zich veroorloofde te haren wille te spotten met de vrouw, die geheel zijn lot in handen had, en die altijd zijne weldoenster was
gebleken; want - en dit is de laatste trek, dien wij voegen moeten bij deze uitvoerige karakterschets van die vrouw (en welke wij volbragt hebben, ondanks het pruilend neusjestrekken van menige lezeres en het hoofdschudden van menigen lezer); - want, bezat ze bijna alle schitterende hoedanigheden, die eenen staatsman doen uitblinken, bezat zij vele der bekoorlijke eigenschappen harer zusters, haar ontbraken evenmin, zoo als voltaire henri IV laat zeggen: ‘les défauts de son sexe,’ en onder die voornamelijk niet de ijdelheid. De hare was de grootste en meest eischende, die er zijn kon; de hare heeft haar nooit verlaten, zelfs niet in hoogen
| |
| |
ouderdom, en ondanks de hardste lessen van het lot, en ondanks al haar vernuft en al hare schranderheid; de hare heeft haar somtijds bespottelijk gemaakt, waar zij achting verdiende, en vijanden geschonken, waar zij vrienden had gezocht, en fouten doen begaan, die al hare behendigheid niet weder heeft kunnen herstellen. Zij wilde behagen, om te behagen, ieder, altijd, en te allen tijde. Zij was bevallig, maar zij verbeeldde zich betooverend te zijn; zij was schoon, maar zij geloofde niet, dat men schooner zijn kon; zij meende, dat haar oogopslag onweêrstaanbaar was voor iederen man, en haar glimlach voor iederen jongeling. Zij wilde bijwijlen aanbidding zien voor de vrouw tot in de beleefdheden toe, die de staatkunde der heerschende Vorstin toebragt. Zij eischte hulde, bewondering, misschien zelfs liefde, en nam die aan als een' tol, die haar toekwam, voorzigtiglijk toch zich zelve beheerschende, om niet terug te geven, wat men haar bragt. Maar zij betaalde toch; zij betaalde met vele goede gaven en gunsten, en toen men dit eenmaal wist - begrijpt gij, hoevele aanbidders zij gevonden heeft; en als gij dat hebt berekend, kunt gij tegelijk weten, hoe vaak zij bespot is geworden, nadat zij gegeven had; nu gaan wij haar zelve zien, zoo als zij zamen is met den Koning van Spanje.
Het vertrek, waar filips V zich ophield, was niet de groote koninklijke slaapkamer, waar hij de ceremoniële ochtendbezoeken ontving bij zijn opstaan; maar een kleiner kabinet, waar hij sliep, wanneer hij zich ongesteld gevoelde, en bij het ontwaken niemand konde toelaten, dan de personen, die hem moesten dienen. Toch was het schitterend van nieuwheid en frischheid, en van die verfijning der Fransche weelde, die eene stuitende tegenstelling was van de armoede zijner Spaansche onderdanen niet slechts, maar die ook streed met hunne gewoonte en denkwijze, en met die, welke hij langzamerhand van hen begon aan te nemen. Eene kleine galerij alleen scheidde dit vertrek van de groote zaal, waarin wij reeds binnentraden. De Koning zat, of liever hing, lusteloos met het bovenlijf heengebogen over de leuning, in eenen hooggerugden armstoel; hij was gekleed in eenen wijden kamerjas van purperdamast, zonder gordel, en die los openhing; hij had den grooten Spaanschen hoed op het hoofd, boven het weinige eigen haar, dat hij, bij de gewoonte der paruiken, nog had kunnen behouden; dit gaf hem iets kaals, iets nuchtes, dat, gevoegd bij de geheele ordeloosheid in zijn voorkomen, bij het volstrekt afzijn van alles, wat naar konink- | |
| |
lijke pracht zweemde, en bij zijn gelaat, dat altijd iets flaauws, iets stomps, iets zwaarmoedigs had, bij den matten blik van zijn oog, en bij den dof slependen toon zijner stem, en de wijze, waarop hij zich uitte, nu eens het onzeker aarzelende, dan weder het kinderlijk meesterachtige, hem geheel het aanzien gaf van hetgeen hij werkelijk was: de zwakke, onnoozele speelpop van haar, die hem in de hand had; de lijdelijke volgeling, de gedweëe leerling van de Prinses orsini. Deze stond bij de tafel, op eenige schreden afstands van den jongen monarch; de hand ligt gerust op het paarsfluweelen tafelkleed. Hoe vroeg het was in den morgen, met die strenge inachtneming der vormen, die zij noodig achtte, was zij
reeds in volle hofgewaad gekleed, en zelfs met die overdrijving van pracht, het gevolg van hare zucht tot schitteren en behagen, die wel eenigermate te kort deed aan haren goeden smaak. Zij volgde in hare kleeding geheel de Fransche mode, die gelukkig, door hoepelrok en sleep, lang genoeg was, en deftig genoeg, om op die punten geene Spaansche te ergeren; doch de zeer vrije ontblooting van hals en schouders, vooral op haren leeftijd, moest dubbel aanstootelijk zijn voor de preutschheid der Spaansche donna's. Ook hare armen, rond en fijn en welgevormd, waren niet verder gedekt, dan door de afhangende zwarte kanten der elleboogsmouw, en gesierd door een' armband van paarlen, een' anderen van goud met ingezette steenen, en door de lange, afhangende slippen der lichtblaauwsatijnen strikken, waarmede de mouw was bezet. Haar slepend bovenkleed was van blinkendgeel satijn, geheel met zilveren bouquetten doorweven; het onderkleed, van blaauwdamast, was tot boven de knieën met prachtig goudborduursel gegarneerd, en nog daarenboven met drie falbalas van point d'Alençon bezet. Zij droeg, behalve een naauwsluitend halssnoer van zware paarlen, het breede ordelint der Camerera-Major schuins over de borst, dat eindigde in een strik, met een' diamanten gesp bevestigd. Hare donkerbruine lokken waren gekapt met spelden van saffieren en paarlen, en boven het voorhoofd bogen zich golvend drie witte marabouts; doch over dit uitvoerige kapsel droeg zij eenen zwarten kanten sluijer, die, onder de kin toegeknoopt, al die pracht met een' duisteren nevel omhulde. Het was eene groote, forsche vrouw, met die soort van frischheid en volheid van voorkomen, welke eene sterke gezondheid en ‘de zekere leeftijd’ eener vrouw kunnen geven; frischheid, geest en leven in de trekken, waren ook hare grootste bevalligheden; zij kon volstrekt niet
| |
| |
op regelmatig schoon aanspraak maken; maar het werd vergoed door iets vrijs en edels in den opslag der groote blaauwe oogen, eene zeldzame schoonheid bij hare donkere tint en het kastanjebruine harer lokken, waarvan gezegd is, dat ze alles zeiden, wat ze wilden. Er lag eene majesteit in het gebiedende van hare houding, welke zoo zeer gewoonte was, dat zij die niet scheen te kunnen afleggen, zelfs nu ze stond tegenover haren Vorst en Heer, en juist dat contrast tusschen die stoute, schitterende, krachtvolle vrouw en den zwakken, gebogen', alledaagschen man, was zoo groot en zoo sprekend, dat men juist wel bekend moest zijn met de geheimen van die kamerregering, om in die heide eene onderdane te zien en een' meester, en zelfs voor wie het wist, moest het lachverwekkend zijn, dat contrast tusschen de vormen, waarvan beide sprekenden zich bedienden, en den zin, dien ze omkleedden. Want wie gehoorzamen zou, sprak van bevelen, en wie eischte, drukte zich uit met ootmoed en met omzigtigen eerbied. Na drie statige buigingen, was het met eene soort van verwondering, dat de Prinses aanving:
‘Mijn Koning! zoo gansch ongekleed! zoo gansch ongeschikt voor de plegtige bezigheden, waaraan deze morgen gewijd moet zijn! Wie heeft hier schuld? de garderobe-meester, of de geneesheer?’
‘Niemand heeft schuld, ik heb beide weggezonden. Ik walgde van medicijnen, en ik denk mij niet te kleeden, want ik zal dit kabinet niet verlaten, en ik wil niet werken met die Heeren.’
‘Ik zal er hun kennis van laten geven, als zij gekomen zijn,’ antwoordde Mevrouw orsini, en deed eenige treden achterwaarts, alsof zij zich verwijderen ging. Filips V hief zich op met al de drift, waarvoor hij nog vatbaar was.
‘Mevrouw! Mevrouw! mijn Hemel! wat zijt gij snel!’
‘Kan men ooit te schielijk zijn, om de bevelen van Uwe Majesteit te volbrengen?’
‘Maar...... indien het eene onvoorzigtigheid ware, hoe meent gij, dat men het zal opvatten?....’
‘In Spanje, Sire?’ vroeg zij met een' ernstigen blik.
‘Neen, in Frankrijk!’ hernam hij met een' ligten blos en zonder haar aan te zien.
‘Het is de tweede maal, dat de Fransche gezant vergeefs hier zou zijn.’
‘En al de verantwoording zou op mij komen.’
Orsini schudde treurig het hoofd.
| |
| |
‘Uwe Majesteit weet, wie het Fransche kabinet verdenken zal; maar zij weet ook, hoe gewillig ik mij opoffer, en tevens, hoe ernstig ik tot het tegendeel heb geraden.’
‘Ja - Prinses! gij hebt daartoe zelfs een middel gebruikt, dat mij tegen de gansche zamenkomst inneemt. Ik houd niet van teleurstellingen - en gij hadt mij voor dezen ochtend een lever beloofd - en daar kondigt men mij aan, in plaats daarvan, dat ik den Franschen Gezant en de Ministers moet wachten om te werken. En dan zich gedrukt te voelen als ik....’
‘Sire! ik ben hoogelijk te beschuldigen. Ik wist gisteren avond, dat de Ministers komen moesten; dat het eindigen der zaken met den Franschen gezant geen uitstel lijden kon - en toch en toch - toen Uwe Majesteit gisteren avond in eene zoo gansch zwaarmoedige luim was weggezonken, had ik den moed niet haar daarmede te verschrikken - en gaf toe aan dien dringenden wensch van een lever, schoon ik wist, dat het geene plaats kon hebben. Mijn Koning verschoone mijne zwakheid, mijn' schroom....’
‘Ach, vriendin! gij hadt mij minder leed gedaan, zoo ge mij minder hadt verschoond.’
‘Herinnert Uwe Majesteit zich nog goed het tooneel van gisteren?’ vroeg zij, met eenen blik zoo scherp, dat die als het ware eene bespotting was van haren geuiten schroom.
‘Mevrouw! ik was.....’
‘Niet filips V van Spanje, maar de Hertog van Anjou, op zijn dertiende jaar!’
‘Dat ik nog die Hertog van Anjou ware; het is niet vrolijk Koning van Spanje te zijn.’
‘Meent Uwe Majesteit dan, dat alles, wat Koning lodewijk XIV doet voor de eere van zijn geslacht en van Frankrijk, hem vrolijkheid geeft?’
‘Zoo iemand dat zeide.... ben ik niet hier, om het tegendeel te bewijzen? - Maar dat is voor Frankrijk, en ik moet al de vreugde van mijne jeugd opgeven voor Spanje en voor de Spanjaarden.’
‘Sire! de Spanjaarden zijn een edel volk, en er zijn onder hunne Koningen geweest, die meesters waren in Europa’.
‘Een van dezulken zal ik welligt niet zijn?’ sprak filips met eenen weifelenden, vragenden blik de Camerera aanziende, als had zij het in hare magt hem daartoe op te heffen.
‘Wie weet,’ antwoordde zij met eenen glimlach over zijne onnoozelheid, en toch met dat veelbeduidend bewegen der
| |
| |
trekken, alsof zij niet de welzekere onmogelijkheid daarvan doorzag. ‘Intusschen is mijn gebieder reeds een van hunne opvolgers: dat is veel; intusschen is hij een zoon van Frankrijk, een kleinzoon van den grooten lodewijk: dat is meer, en dat legt hem den pligt op, om op Spanje's luister toe te zien, ter eere van Frankrijk en van de heerschappij der Bourbons in het Zuiden.’
‘Frankrijk had zijn' zoon niet moeten uitstooten naar dit vreemde land!’ riep de jonge Vorst mismoedig. ‘Die gematigde lucht was mij goed voor mijn zwak gestel; deze hitte verdroogt mijne beste levenssappen. Hier heb ik niet de tuinen van Versailles, en niet de watervallen van Trianon. Daar werd ik altijd vrolijk door den glimlach, waarmede de Hertogin van Bourgondië binnentrad bij den Koning, en armand de fronsac wist mij altijd te doen lagchen; hij is Hertog van Richelieu geworden, en mij hebben ze Koning gemaakt. En toch, het begon zoo vermakelijk, dat koningschap. Het werd met prachtige feesten verwelkomd in het paleis van mijnen grootvader. Ik werd de zalen doorgeleid als in triomf. Monseigneur, mijn vader zelf, bleef staan, terwijl men mij den fauteuil gaf! Ik begreep naauwelijks, wat mij overkwam, maar ik was nooit zoo tevreden geweest, en ik dacht, dat het altijd zoo zoude blijven; doch in Buen-Retiro leerde ik het anders. Van toen af is mij alles tegengeloopen, alles ontnomen; van dien tijd af heb ik het verdriet leeren kennen. Het begon met louville, dien men mij afnam - ik weet zelfs niet meer om welk belang....’
Om den mond der Prinses plooide zich een onmerkbaar glimlachje....
‘Tot zelfs mijne goede min toe heeft men van mij verwijderd,’ klaagde filips voort. ‘Alles, alles hebben ze mij ontnomen, voor het welzijn van dit Spanje, als ze zeggen.’
Mevrouw orsini trad eene schrede nader.
‘Alles ontnomen, en niets teruggegeven!’ hernam zij, met eenzacht verwijt in de stem en in het oog.
‘Neen, schoone vriendin! u hebben ze mij gegeven, dat is waar,’ hernam hij, haar de hand reikende, en ik moest niet ‘klagen, want dat vergoedt mij zoo veel! Maar ziet gij, in Frankrijk maakte men den Hertog van Anjou alles effen, alles gemakkelijk, alles vermakelijk; in Frankrijk hielp men mij als het ware leven; hier moet ik niet alleen leven, maar ik moet ook nog regeren.’
| |
| |
‘Uwe Majesteit zal moeten toestemmen, dat er veel gedaan wordt, om haar dien last te helpen dragen.’
‘Ja, St. jacob zij daarvoor gedankt, uwe trouwe diensten alleen maken het mij doorgaans zoo ligt als het mag, en slechts enkele malen drukt het koningschap mij, als heden.’
‘Zoo is het, Sire! geheel ontnemen kunnen wij u die lasten niet - en daarom - die Heeren moeten heden gehoord worden,’ antwoordde de Camerera met vastheid.
‘In 's Hemels naam dan, laat hen binnenkomen. Als dat afgedaan is, zal ik rusten.’
‘Ze zijn nog niet hier, mijn Koning! maar Uwe Majesteit zal zich moeten verplaatsen naar de raadzaal.’
‘Ook dat nog,’ hernam filips met eene zachte stem, en liet beide armen langs de heupen nedervallen.
‘Eene enkele galerij door te gaan, mijn Vorst!....’
‘En gij denkt er niet aan, dat er bij iedere deur een Grande zal staan, om te ontsluiten; dat al die gezigten, al die eeremoniën, mij hinderen, zoo vroeg in den ochtend, en vooral als ik ziek ben; dat - maar gij weet het immers - o hoe lijde ik! zij weet het, en zij wil mij niet helpen.’
‘Een weinig moed, Sire!’ hernam orsini, met een gelaat zoo somber, dat zij de vrolijkheid zelve had kunnen ter nederslaan. ‘Wij hebben nog een' geruimen tijd voor ons; zal ik den grootschildknaap en den garderobemeester doen binnenkomen?’
‘Moet ik mij kleeden?’ vroeg filips, zijne flaauwe oogen wijd openspalkende van schrik.
‘In groot kostuum, Sire! het kan niet anders. De Fransche gezant, de Ministers, het is zoo goed als een despacho universal; Uwe Majesteit mag niet anders verschijnen.’
‘En als ik ziek ben?’
‘Uw koninklijke grootvader kleedt zich zelfs voor zijn' geneesheer,’ sprak de Camerera-Major met onverzettelijkheid.
‘Maar ik ben lodewijk XIV niet; ik wenschte, dat men het toch eenmaal begreep!’ hernam filips in eene soort van wanhoop; ‘ik zal den ganschen dag hoofdpijn houden, en ik zal alles verkeerd doen, en dan die lange brieven uit Frankrijk, met teregtwijzingen, die ik daarover weêr zal moeten lezen! o!’ en hij wierp zich achterover in den leuningstoel, met de beide handen voor de oogen.
De Camerera-Major bleef onbewegelijk staan, en zag met veel welgevallen, hoe de blankheid harer fijne hand afstak bij
| |
| |
het donker fluweel van het tafelkleed. De loop, dien het gesprek genomen had, scheen haar te voldoen.
‘Indien ik iets konde doen tot verligting van mijn' Koning!’ begon zij na eenig zwijgen.
‘o Gij kunt veel! gij kunt alles! - ik heb het gevonden, -’ riep filips, ‘als gij slechts wilt,’ voegde de onnoozele monarch er treurig bij.
‘Ik zal willen, zelfs het ongehoorde.’
‘Neem gij dan in mijne plaats de leiding van die beraadslaging op u; - ik zal u schriftelijke volmagt geven - ik zal mijn' naam zetten onder alles, wat gij wilt. Gij hebt den geheelen gang van die zaak toch reeds gevolgd en aangegeven; waarom zoudt gij haar niet in persoon voltooijen?....’
‘Omdat de persoon des Konings voor den vorm noodzakelijk is,’ hernam orsini.
‘Men weet immers, dat gij veel voor mij doet. Uit Frankrijk beveelt men mij zelfs, niets te ondernemen zonder u; waarom zoudt gij niet éénmaal mij vertegenwoordigen in eenen raad, die toch niet handelt, dan zoo als gij het goedvindt? De Ministers zijn het gewoon, de zaken met u te behandelen, en de Gezant evenzeer.’
‘Maar nooit nog bij plegtige gelegenheid; - evenwel ik zal Uwer Majesteit gehoorzamen, als slechts Mijnheer amelot er vrede mede heeft. Uwe Majesteit herinnert zich, dat er gehandeld zal worden over de nadere bepaling van het grondgebied, dat de Keurvorst van Beijeren zal afstaan, en de goedkeuring van Frankrijk daarvan, en ik wenschte haar duidelijk te maken...’
‘o.... Dát later, dat is nu niet noodig; gij weet nu best hoe het zijn moet; het is mij reeds verdriet genoeg, dat ik zoo veel aan Oostenrijk heb moeten toegeven; alles, wat mij daaraan herinnert, maakt mij zieker, dan ik reeds ben,’ sprak filips, die intusschen papier en pen had genomen, en iets geschreven.
‘Ziedaar, Mevrouw! dat zal genoeg zijn, om ons beide te regtvaardigen tegenover den Koning, en de bezwaren van amelot op te heffen; wees nu zoo goed al dien spoed te maken, die er noodig is, en zeg mij, zou mijn lever morgen mogelijk zijn?’
‘Waarom niet, Sire? Er is niets tegen.’
‘En zal ik dan alberoni zien?’
‘Dat is zeer onzeker, mijn Koning! die kleine Abt heeft de luimen van een genie. Nu eens ziet men hem veel, tot overlading toe; dan weder is hij niet te krijgen.’
| |
| |
‘Men had mij toch beloofd, dat heden - - - iemand had mij gezegd, dat op mijn lever....’
‘Het is mogelijk, maar die polichinello kan intusschen zijn tooneel elders gekozen hebben; toch wil ik naar hem vernemen.’
‘Het is enkel uit nieuwsgierigheid naar de Prinses farnese,’ sprak filips aarzelend, eenigzins ontmoedigd door den scherpen toon harer stem bij de laatste woorden.
‘Die natuurlijk is,’ hernam zij; ‘doch ik hoor den zachten kuch van cynthia, die het regt niet heeft hier binnen te komen, en die mij op deze wijze waarschuwt, dat de Afgezant aangekomen is. Frankrijk mag geene antichambre houden bij Spanje, niet waar, mijn Vorst? Mag ik mij dus nu voor ontslagen houden?..... Uwe Majesteit zal wegens hare ongesteldheid zeker de late Mis bijwonen. Vóór dien tijd hoop ik haar weder te zien.’
En na drie statige buigingen verliet zij het vertrek, waarin terstond twee der lieden binnentraden, wien zij de zorg voor den Koning volkomen kon toevertrouwen. Mevrouw orsini had wel een' langen omweg gebruikt, om tot een doel te komen, dat zij korter had kunnen bereiken, met de eenvoudige opmerking aan filips, dat zij die zaak voor hem zoude afdoen, en deze zoude haar dankbaar zijn geweest voor de ongestoorde rust, waarin zij hem had gelaten. Maar zij wist, dat filips de kleingeestige gewoonte had, om alles, wat hij verrigtte en wat er in zijn Hof omging, met stipte naauwkeurigheid, en zelfs zonder terughouding van iets, waarover hij zich had moeten schamen, aan lodewijk XIV op te biechten, en het was werkelijk eene zoo groote onvoegzaamheid, dat eene Camerera-Major de plaats van den Koning vervullen moest bij eene vormelijke onderhandeling met eenen Gezant en met de Ministers, dat al het dringende van het oogenblik en al de onwil en de onmagt van den Koning moesten bewezen zijn, om die handelwijze der Prinses te verschoonen en te regtvaardigen. En zij wilde het zelve verrigten; zij wist, hoe weinig zij op filips rekenen kon, zelfs al had zij hem iedere zijner bewegingen aangegeven, ieder woord, dat hij uitspreken moest, op de tong gelegd, en er moest veel behendigheid worden te baat genomen, want het was niet alleen het belang van Spanje, waarover gehandeld zoude worden, maar een persoonlijk belang der Prinses zelve; eene vurige begeerte hoopte zij met eenen onbemerkten, maar vasten greep te kunnen bevredigen; amelot en diegene der
| |
| |
Ministers, die niet geheel alleen hare slaven waren, moesten geblinddoekt worden, en men moest Frankrijk bedriegen, terwijl men het scheen te vleijen. Dat kon alleen Mevrouw orsini zelve - dat kon, dat wilde zij niet aan haren Vorstelijken kweekeling overlaten. Meer nog - door de vervelende en vernederende langzaamheid, door een opzettelijk verlengd wachten, hoopte zij den gezant te ontmoedigen, totdat hij zich verwijderde, opdat men met Frankrijk, even als met Beijeren, schriftelijk kon onderhandelen, de scherpziende man geen getuige zoude zijn van de wijze, waarop zij haar plan volbragt; als zij haar doel bereikt had, mogt hij zich ergeren, en zoo de ergernis hem een onbedacht woord in den mond legde, had zij het voorwendsel gevonden, dat zij sinds lang zocht - om ook hem weder door een' ander' te doen vervangen. De schijnbare omweg was dus niets, dan het regte en zekere pad, om op haar doel af te gaan. Zij had het besluit van filips V, om zijn' persoon door haar te laten vertegenwoordigen, niet vooraf laten aankondigen in de raadzaal; zij wist, hoe zeer de uiterste verrassing de gevatheid van geest benevelt, en de houding onzeker maakt, en het was volstrekt noodig, dat de personen, die daar bijeenwaren, niet met elkander konden raadplegen, noch afspreken, hoe zij zich tegenover haar zouden gedragen in dit bijzondere geval. Zij wist, hoe veel zij op den verlegen' en verrasten amelot moest vooruithebben; hoe deze reeds met haar in onderhandeling zou getreden zijn, eer hij het zelf wist. Zij trad dus binnen, geleid door twee Edellieden, hare cavaliers, van welke lanty er een was, en door vier pages gevolgd; zij liet de groote slagdeuren, waarvoor de fluweelen gordijn hing, voor zich openen, als zou de Koning zelf verschijnen, en nog voordat de verwonderde Gezant en de overigen hare hoofsche en statige buiging anders dan met eenen onthutsten en eerbiedigen groet hadden kunnen
beantwoorden, stapte zij regt toe naar de plaats, waar, boven eene soort van troonzetel, het Koninklijke verhemelte was opgeslagen, en zette zich neder ter linkerzijde van dien zetel, nog onder het verhemelte, op den eenigen armstoel, die er gereed stond. Op haren wenk schoof een harer pages vlug een' anderen armstoel aan, vlak tegenover den troon, en met een' blik op amelot noodigde zij dezen plaats te nemen. De Gezant, die terstond begreep, dat hij niet kon blijven staan, volgde als onwillekeurig die eerste ingeving, en geen der Ministers durfde den wenk der gebiedende vrouw ongehoorzaam zijn.
| |
| |
Mevrouw orsini begon terstond met eenen aanminnigen glimlach en met eene goêlijke, maar vaste stem, te verklaren, waarom zij hier was. ‘Mijnheer de Gezant en Mijneheeren!’ sprak zij, ‘de Koning is op nieuw aangetast door eene dier vlagen van lustelooze zwaarmoedigheid, die wij allen zoo zeer betreuren, en waaruit het mij ditmaal niet mogelijk is geweest, Zijne Majesteit op te wekken tot de noodige werkzaamheid van heden. Opdat echter niets zoude vertragen, heeft de Koning mij gelast, in zijnen naam met u te onderhandelen; en ik ben te zeer overtuigd van de noodzakelijkheid, dat deze zaken eindelijk worden geregeld, dat ik gehoorzame in het belang van Spanje, hoezeer met aarzeling; en ik twijfel niet, of Mijnheer de Gezant zal evenzeer, in het belang van Frankrijk,’ zij legde ontzaggelijk veel klem op dien laatsten volzin, ‘het ongebruikelijke eener vertegenwoordiging willen overzien, waarvan Uwe Excellentie wordt uitgenoodigd, melding te maken aan zijn Hof.’
Na dit laatste had amelot niets meer te zeggen, en mogt het woord protesteren niet meer uitspreken, zelfs al had hij den moed of de tegenwoordigheid van geest gehad, om het te willen. - Toch wilde hij met geene syllabe goedkeuren, en evenmin de toestemmende buiging maken, waarmede de Ministers eenparig hunne berusting te kennen gaven. Hij bleef loodregt zitten en antwoordde alleen:
‘Excellentie! ik zal melding maken.’
Orsini toonde nu hare volmagt en den eigenhandigen last des Konings, en de gewigtige beraadslaging nam eenen aanvang. Deze echter ligt niet in den weg, dien wij willen gaan, en wij hebben niet noodig er meer van te zeggen, dan dat de Prinses orsini volkomen slaagde; dat zij vleide, waar ze niet kon eischen, en dat zij dwong, waar zij te eischen had; maar wat eene uitkomst was, die de behendige vrouw zelve niet had gewacht, de Graaf amelot was meer buigzaam geworden, en scheen gansch verzoend te zijn met die overtreding der gewoonte, welke hem eerst zoo zeer had gestuit. Toen alles was afgedaan en allen waren opgerezen en de raadzaal niets meer was, dan een gewoon hofsalon, had hij der Prinses den arm geboden en haar schertsende naar eene sofa geleid, en daar eene lange wijle met haar gesproken; men had hem zelfs hooren zeggen:
‘Zoo schoon en toch zoo bekwaam! het lot is wel onregtvaardig, dat u op geen' troon deed geboren worden; gij zoudt als Koningin alle harten verrukken.’
| |
| |
‘Ik win er liever enkele als vrouw,’ had zij geantwoord met hare zachtste stem.
‘Zoo zullen wij dan heden den Koning niet zien,’ sprak hij, na eene pauze als in verstrooijing, terwijl hij met eene soort van bewonderende aandacht heenzag naar de fijne puntige vingers der Prinses, en tegelijk zijn' handschoen liet vallen, waarop de Kardinaal del giudice zich verwijderde.
‘o Mijnheer de Graaf!’ hernam zij, ‘gij weet niet hoe verdrietig ze zijn voor mij, die dagen van afzondering; het zijn duistere schaduwen op mijn leven; alleen een man van uwe heldere verbeelding kan zich voorstellen, hoeveel moeite er toe behoort, om een' Vorst als dezen niet gansch te laten wegzinken in zijne doffe zwaarmoedigheid.’
‘Omdat ik daarvan iets begrijp, spijt het mij zelfs voor u, Zijne Majesteit heden niet te kunnen zien; ik had een aardig tegengif willen aanbieden. Alberoni is uit Savoije terug, een onschuldige grappenmaker, die vendôme leerde koken.....’
‘Hé, Mijnheer amelot! Wij kennen immers dien kleinen Abt reeds een weinig uit zijne diensten bij de huwelijksonderhandelingen; doch ik kan u verzekeren, dat Zijne Majesteit tot hier toe weinig trek getoond heeft in zijne schotels.’
Die onwaarheid sprak de Prinses uit, vrij en glimlagchend als eene, voor wie logen en waarheid volmaakt hetzelfde zijn, om te zeggen; zij werd aangehoord, alsof men volkomen overtuigd was van hetgeen zij beweerde.
‘Dan betreur ik het minder, dat Zijne Majesteit niet hier is, want ik had gemeend hem na de beraadslaging voor te stellen, daar het lever, waarop hij gerekend had, om zich te vertoonen, niet gehouden werd. - Nu zou ik bijna de stoutheid hebben, van u, schoone Prinses! de dienst te vragen, den kleinen Abt even aan te hooren. Want zie, daar is hij - gekomen in de hoop, om zijn' Koning te huldigen, maar zeker vrij meer gelukkig, zoo hij de gunst mogt winnen van eene vorstelijke Dame, die zelfs een weinig zijne Landgenoote is. In waarheid, Mevrouw! ik houd veel van hem, en ik durf hem aanbevelen. Ik weet niet, of hij slim is - maar ik weet, dat wie hem gewonnen heeft, op zijne trouw kan rekenen.’
‘Ik wil het gelooven, maar hij zal reeds verkocht zijn,’ hernam zij met eenen scherp onderzoekenden blik.
‘Neen, in ernst, hij is à prendre!’
‘Welnu! ik sta hem u af,’ hernam zij, terwijl zij lagchende opstond, en eene gansch andere rigting insloeg, dan die, waarin
| |
| |
alberoni haar naderde, met zoo zonderling kruipende buigingen, dat zij toch onwillekeurig even naar hem omkeek.
Als in een' oogwenk was hij toen bij haar, en nevens haar nederknielende, sprak hij zacht, maar haastig. ‘Als ik werd aangenomen, zou mijn eerste werk zijn den Signore françois d'aubigny aan te dienen!’
De Prinses kleurde; toch zag men het niet, want zij gebruikte haastig haren waaijer, en tegelijk wenkte zij hare cavaliers, orry en de overigen, die eenigzins genaderd waren, achterwaarts te wijken, terwijl zij zelve met alberoni, dien zij wenkte op te staan, meer vooruitging. ‘Wat beduidt dit woord, Mijnheer de Abt?’ vroeg zij ernstig.
‘Het beduidt, Excellenza! dat die man voor de tweede maal hier is in deze week; dat al uwe lieden, van den eersten af tot den geringsten toe, eene afspraak gemaakt hebben, om hem te weren; dat deze dringend verlangt u te zien, in uw en in zijn belang, en dat zonder mij, die kabaal volkomen gelukt was.’
‘Ik dank u,’ hernam de Prinses met kalme waardigheid. ‘Breng dien man, zoo schielijk gij kunt, in mijn geheim kabinet; ik neem uwe diensten aan.’ Toen zich omwendende tot den Gezant, zeide zij: ‘Mijnheer amelot! gij ziet, hoe gij toch altijd overwint; ik heb uwen beschermeling aangeworven.’
‘Gij hebt een' dienaar gewonnen, die als een slaaf aan uwe voeten zal liggen,’ hernam de Abt, en voegde aanvankelijk de daad bij het woord.
‘Ik houd niet van liggen, Mijnheer de Abt! ik houd van handelen,’ hernam zij met beduiding.
Alberoni sprong op, zoo vlug als een eekhoorntje van een' tak.
‘Ik zal handelen, Doorluchtigste! ik zal handelen!’ riep hij, met iets op het gelaat, dat naar ironie geleek, en met zegepraal in den toon, en hij wipte heen, terwijl lanty, aan wien de Prinses zacht een bevel had gegeven, hem langzaam volgde.
Wie zich nog eenigzins kan herinneren den afkeer en den haat zelfs, die den Sieur françois bezielden tegen een Hof en de bewoners daarvan, begrijpt, dat het een zwaar offer was, aan
| |
| |
een groot belang, dat hem voor de tweede maal heendreef naar de antichambre van een vorstelijk paleis.
In de voorzaal van het paleis Medina, waar wij hem wederzien, was hij geheel dezelfde, als in de eetzaal van zijn eigen lusthuisje. Slechts was hij iets bleeker; zijn oog stond iets meer zwaarmoedig, en bij de weinige woorden, die hij spreken moest, klonk zijne stem nog meer dof, dan voorheen. Ook zijne kleeding was volmaakt gelijk gebleven; slechts droeg hij nu eenen degen. Hij was vroeg gekomen, en hij had zich geplaatst bij den ingang van het vertrek, digt tegen de lambrisering, en bleef met den eenen arm leunen op een meubel; hij was niet van houding veranderd den ganschen tijd, dien hij moest wachten, en wij weten, dat hij lang heeft gewacht. Toen hij voor de eerste maal kwam, had men hem gezegd, dat het Hof naar San Ildefonso was, en hij had moeten gelooven en heengaan. Nu wist hij, dat de persoon, dien hij zocht, ten minste daar was; en hetzij onbewustheid van de belangzuchtige vrees, die zijne figuur nog kon inboezemen, hetzij een kalm vertrouwen op zijn eigen voornemen, om niemand te schaden, hetzij de onderstelling, dat de mindere hofbeambten niets tegen hem zouden durven ondernemen, hij had zijn' naam opgegeven, zonder eenig vermoeden, dat de kwaadwilligheid nalatig zoude wezen, die aan te kondigen, waar het behoorde. Die lange beproeving van zijn geduld moest hij dus toeschrijven aan den onwil of de luim van haar, die hem ontvangen moest; en hoe dit zijnen toestand nog pijnlijker maakte, is ligt te beseffen. Maar hij had zich zelven beloofd te volharden, en hij was de man niet, om na zulk een besluit terug te gaan.
Hij had niemand toegesproken, en niemand sprak tot hem. De antichambre was vrij ledig. Wie slechts in eenige betrekking stond met het Hof, had het vooruit vernomen, dat de Koning dien ochtend niet te spreken zou zijn, en de weinige bezoekers waren vreemden, burgers van Madrid, of leden van den kleineren adel, die den Sieur niet kenden, en zoo zij al met eenige nieuwsgierigheid heenzagen naar den schoonen, belangwekkenden man, die daar met zulk een pijnlijk geduld stond te wachten, zij zorgden wel het woord niet tot hem te rigten; in eene antichambre is men voorzigtig. Diegenen der bedienden en der hovelingen, die voorbijgingen en hem herkenden, groetten hem beleefd, maar - gingen verder; zij moesten eerst weten, hoe hij ontvangen zou worden, eer zij zich met hem inlieten; hij van zijnen kant had ook niet ééne po- | |
| |
ging gedaan, om met hen in aanraking te komen, en het is veeleer zeker, dat hij zou hebben teruggestooten, wie hem had willen naderen.
Toen lanty ten laatste al de vreemden wegdreef, met de stellige verzekering, luide uitgesproken, dat er voor heden niemand tot den Koning zou worden toegelaten, en de Sieur françois alleen nog overbleef, herhaalde deze als persoonlijk tegen hem, en alsof hij hem niet kende:
‘Mijnheer! de Koning zal geen gehoor geven, den ganschen dag niet.’
‘Ik heb mij laten dienen bij Mevrouw de Prinses orsini,’ had françois geantwoord, koel doch met nadruk, ‘en ik zal blijven, totdat ik word opgeroepen.’
Terwijl hij dat uitte, was alberoni binnengekomen, had met zijne lynxoogen twee scherpe blikken geworpen op de beide sprekenden, en daarna den Sieur naderende, legde hij hem de hand op den schouder, en zeide fluisterende:
Dat zal lang duren, Signore Amico! als gij er geenen beteren zet op weet, dan dezen hier.
De Sieur zag hem aan met oogen, die toorn en verwondering uitdrukten.
‘Het is zoo als ik zeg,’ hernam de slimme Abt nog zachter; ‘meent gij, dat lanty u daarbinnen genoemd heeft? Per Dio! al blijft gij hier, totdat Koning philips II uit het Escuriaal terugkomt, gij zult niet worden opgeroepen.’
Terwijl hij dit zeide, kwam een page den Vicomte lanty, die wantrouwig de sprekenden begluurde, oproepen tot de dienst bij de Camerera-Major, en of hij al den knaap een' wenk gaf, om zijn bespiedingswerk voort te zetten, de Abt vervolgde daarom niettemin: ‘Eene camerista, en ik weet niet wie al meer, hebben een komplot tegen u gesmeed, en zij zijn met elkander overeengekomen, om u te beletten Mevrouw orsini te zien.’
De Sieur haalde diep adem. ‘Zoo komt dan deze marteling ten minste niet van haar,’ antwoordde françois met een' diepen zucht.
‘Als gij met dit haar de Signora Camerera-Major bedoelt, dan weet ik u te zeggen, dat deze naar u verlangt. Geloof mij, anders zouden orry en lanty niet tegen u zamenspannen met eene kamerjuffer en pages.’
‘Dat is waar; maar hoe weet gij.... hoe kent gij mij?’
‘Ik heb u uitgevonden, ik heb hen geraden! Ziet gij, ik
| |
| |
wil Diplomaat worden, en een zulke moet kunnen ontdekken zonder compas, en ontcijferen, zonder de letters in handen te hebben; zoo weet ik, dat gij de Signore françois d'aubigny zijt.’
‘Wie zijt gij zelf?’
‘De Abt alberoni, een naam, die nog niet veel bekend is, en al is dat weinig eers, het is somtijds een groot voordeel. De bekendheid van den uwen, bij voorbeeld, is juist het struikelblok geweest bij het verlangde onderhoud; ik wil den mijnen gebruiken als een' mantel, om u in te wikkelen, Facciamo cosi!’
‘Ik begrijp u niet geheel; maar ik onderstel, dat gij mij helpen wilt, om deze laffe kabaal te verijdelen. En daartoe neem ik uwe dienst aan; alleen zeg mij eerst, wat gij daarvoor eischt. Ik weet, hier in deze kamer verkoopt men alles.’
‘Gij zijt een wijs man, Signore d'aubigny! maar ik ben goedkoop, en help ditmaal pro Deo, uit aardigheid, con amore, en ik ben betaald, als wij slagen.’
‘Dus hebt gij er belang bij, om mijne vijanden tegen te werken; dat is mij goed; maar hoe zult gij het aanvangen? Want ik, die hier alle wegen ken, zou nu in dit gansche paleis geene schrede kunnen doen, zonder bespied te zijn; zoude iedere deur gesloten vinden, en iederen ingang bewaakt, als de poorten eener vesting, en ik zou eerder een' dolk of een' keten ontmoeten, dan eenen sleutel vinden of eene opening. Als de lagere bedienden en kamerjuffers in verbond zijn met de Grooten van het Hof, dan eerst, maar dan ook zeker, hebben deze hunne zaak gewonnen.’
‘Ja, gij zult dat zoo eenigzins kennen, Signore! maar nu zullen zij toch verliezen. Ik zoek gelegenheid, om mij aangenaam te maken aan de Signora Principessa; ik heb hoop, haar nog dezen ochtend te naderen, en om haar welkom te zijn, zal ik uwen naam noemen; zoo zijt gij aangediend, en wij zijn beide geholpen. Ziet gij, ik ben rond en duidelijk.’
‘Dat zijn gewoonlijk geene eigenschappen, waardoor men hier verder komt,’ antwoordde d'aubigny bitter; ‘maar ditmaal toch geloof ik ook, dat een open spel het fijnste zal zijn, en ik wil op uwe kans wedden.’
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hoewel zij eenen omweg hadden moeten maken door een gedeelte van het paleis henen, bereikte de Sieur met zijne geleiders bijna even spoedig het geheime kabinet der Camerera- | |
| |
Major als deze zelve. Zoo zeer had de vurige alberoni zich gehaast; zoo dreef de verwachting den Sieur voort, en zoo weinig had lanty zijnen kwaden wil durven toonen, met hun moeijelijkheden te verwekken, want toen de meesteres wist, begreep hij, dat de geheele tegenstand moest worden opgegeven.
Met wijze bescheidenheid bleef alberoni voor den dorpel staan; de zwijgende buiging, waarmede hij afscheid nam, was het welsprekendste, dat hij had kunnen zeggen, en de wijze, waarop de Prinses hem groette, bewees hem, dat hij begrepen werd. De Vicomte lanty, die mede binnentrad en staan bleef, alsof hij verdere bevelen wachtte, verkreeg niets, dan eene stijf hoofsche buiging, en de verzekering, dat hij voor heden ontslagen was van verdere dienst op het paleis.
Hij werd doodsbleek, boog zich diep, en ging, met sprekende verslagenheid op het gelaat.
‘Ik heb lang antichambre moeten houden, Mevrouw!’ sprak de Sieur ernstig, doch met zijne gewone kalmte.
‘Gij moet overtuigd zijn, dat het buiten mijne schuld was,’ hernam de Prinses, terwijl zij zich verzekerde, dat lanty de deur van het kabinet goed had gesloten. ‘Dat zou niet gebeurd zijn, zoo gij de goedheid hadt gehad, mij met een enkel woord kennis te geven van uw verlangen, om hier terug te komen.’
‘Mevrouw de Prinses orsini begrijpt toch wel, dat ik niet gekomen ben, om te blijven,’ antwoordde françois, met eenen zonderlingen nadruk.
‘Het had kunnen zijn,’ antwoordde zij achteloos. ‘De tijd is een groot hervormer - en verandering van inzigten is ons menschen eigen, veelal zelfs noodzakelijk,’ voegde zij er bij, met eenigen nadruk, hem met zachten ernst aanziende.
‘De inzigten, waarop gij doelt, zullen nooit de mijne zijn,’ hernam hij, terwijl zijn blik den haren vermeed.
‘Dat is niet goed, d'aubigny! dat is waarlijk niet goed. Door die onbuigzaamheid, welke ik met geen harder woord wil noemen, bederft gij veel voor u zelven en voor anderen; bij een weinig minder overspanning in het beschouwen van uwen toestand, met wat minder overdrevenheid van eischen, zoudt gij niet blootstaan aan ergernissen, als die van dezen morgen; zoudt gij hier naast mij staan en eene plaats bekleeden, die mannen uit de eerste huizen zouden benijden.’
‘En waar de vrije en gelukkige blik van ieder' burger echtgenoot mij tot zelfverachting zou dwingen.’
| |
| |
‘Ach! in Frankrijk is men niet gewoon met burgers te rekenen, en zulke gelukkige burgers hebben wij hier in Spanje niet.’
‘Dat is geen kompliment aan uwe regering, Camerera-Major!’
‘Meer dan gij denkt. De Spanjaarden hebben alles behouden, wat zij noodig hebben. Hunne Maria-dienst, hunne monniken, hunne sombrero's, hunne duenna's, hunne cigaretto's en hunne bedelaars, hunne chocolade en hunne zon! Sommige dier artikels zijn zelfs vermeerderd, andere slechts iets schaarscher geworden, en het laatste is zeker in volle kracht gebleven.’
‘En zonder dat daarop belasting is gelegd?’ vroeg françois scherp.
‘Gij moest Minister van Financiën worden! Die vond had orry zelf niet uitgedacht,’ hernam Mevrouw orsini schertsende, alsof zij de hatelijkheid niet voelde.
‘Is die jammerlijke orry nog altijd het hoofd van de staatszaken hier?’
‘Neen, hij is er niets van dan de arm.’
‘Mevrouw! Mevrouw! hoe kunt gij dus spotten met de ellende van het arme volk, dat in uwe hand is gegeven? Beide, uw verstand en uw geweten, zullen het u zeggen, dat het stervende Spanje niet kan gered worden door een' man als dezen.’
‘En waarom niet? Mandeville leert ons in zijne fabel van de bijen, dat het goede ontstaat uit het kwade; dat wij den wijn danken aan eenen dorren, onaanzienlijken stok. Evenwel het is zeker niet, om mij die vragen te doen, dat gij uit Frankrijk hierheen zijt gereisd, ten zij gij aanspraak mogt maken op orry's plaats? En evenmin kan het zijn, om op nieuw een' woordenstrijd over beschouwingen te hervatten, waarin wij bijna weder vervallen zijn, die geen' van ons beide eene overwinning belooft, en met niets kan eindigen, dan met wederzijdsche uitputting.... Zeg mij dus, wat u hierheen voert. Is er eenig bezwaar met Chante-Loup?’
‘Is er buiten dat niets, wat uwe belangstelling kan wekken?’ vroeg hij, voor het eerst met smart en bitterheid haar aanziende, want het was zonderling, met hoeveel zorg hij tot dusverre haren blik ontweken had, onder dit geheele gesprek.
‘Gij wilt van diana spreken, en dat bewijst mij, hoe zeer
| |
| |
onze gedachten elkander nog ontmoeten,’ antwoordde zij met gevatheid, terwijl het blanketsel haren vlugtigen blos vermomde. ‘Ik heb juist sinds eenigen tijd over hare belangen nagedacht; maar wij konden, dunkt mij, gaan zitten, terwijl wij dit afhandelen,’ en zij plaatste zich op eene sofa, waarvan het houtwerk verguld was, en de satijnen kussens kunstig geborduurd.
Hij bleef staan, maar hij werd zeer bleek. ‘Wat hebt gij met haar voor?’ sprak hij met eene drift en eene onrust, die hem vergeten deed, dat hij haar het voordeel gaf, van zich het eerst te uiten. - Zij vertrok den mond tot eenen glimlach, maar zij maakte geen gebruik van zijne onhandigheid, want zij zeide alleen:
‘Neen, zeg mij liever uw plan; misschien treffen wij ons zamen.’
‘Dat is niet waarschijnlijk, Mevrouw! uwe ontwerpen zijn altijd uitgebreid, veelomvattend, vèrziend; zij doelen op alles, wat schittert voor de wereld, wat hoog staat en wat invloed geeft bij de menschen; de mijnen kunnen niets zijn dan eng, beperkt, eenvoudig, en zich tot niets verder uitstrekken, dan tot een zedig geluk, een stil vergenoegen, een leven van afzondering en onbekendheid, een zoodanig eindelijk, als past aan een wezen, gelijk mijn kind, dat, onbekend met de wereld, vreemd aan hare vormen, ongeschikt voor hare eischen, niets van haar kan wenschen, dan de rust der vergetelheid.’
‘Aha! ik begrijp u, zij wil in een klooster,’ viel Mevrouw orsini in, met de levendigheid, die van eene blijde verrassing getuigde. ‘Ik erken, dat zij moeijelijk eene betere keus konde doen, en vooral geene, die alle zwarigheden zoo gemakkelijk oplost.’
‘Vergeef mij,’ viel françois schielijk in, ‘dat wil zij niet; geen klooster voor diana! hare levendigheid en haar geest zijn in volstrekte tegenspraak met dompigen kloosterdwang.’
‘Levendigheid! geest!’ hernam Mevrouw orsini, met eenen scherp onderzoekenden blik, ‘dat zijn eigenschappen in dit kind, waarvan mij de ontdekking heden voor het eerst wordt gegund.’
‘o! Maar eene levendigheid en een geest, die voor u weinig aantrekkelijks zouden hebben,’ hernam de Sieur snel, doch niet zonder sterk te kleuren.
‘Gij beoordeelt haar te hard, of mij niet juist,’ hernam zij, met een schrander en ongeloovig glimlachje. ‘Dus wil zij hu- | |
| |
wen?’ vervolgde zij na eenige bedenking; ‘welaan, ook daarin is te voorzien. Ik heb, in dat geval, sinds lang een' echtgenoot voor haar gekozen.’
‘Mevrouw! ik kwam er u een' voorstellen van mijne keuze,’ hernam françois, met de overhaasting van den schrik.
‘Ik ben toch zeker, dat gij zult instemmen met de mijne.’
‘Ik onderstel veeleer, dat ditmaal de uwe zich voegen zal naar de mijne.’
‘Ciel! laat ons zóó niet voortgaan; wij maken waarlijk eene scène uit een Blijspel van molière!’ riep nu Mevrouw orsini, met een' lach zoo luid, als hare fijne beschaving het slechts gedoogde; haar vlug vernuft had snel het belagchelijke doorzien, te midden van al het gewigt van dien strijd.
‘Gij hebt gelijk, Mevrouw!’ antwoordde françois met ernst, waarbij hij al zijne heerschappij over zich zelven noodig had, om terwijl niet bitter te worden; ‘bij een twisten over ja en neen zoude niemand iets winnen, en allerminst mijn ongelukkig kind; daarom laat mij het zijn, die in dezen haar lot beslis. Mijne kennis van haar karakter, hare opvoeding, die door mij geleid werd, de omstandigheid, dat ik alleen als haar bloedverwant erkend kan worden en genoemd, maken het voegelijk, en, naar mijn inzien, noodzakelijk, dat zij eenen echtgenoot neemt van mijne hand.’
‘Ik verzoek meer te weten van uw' aanstaanden schoonzoon, eer ik van uw gevoelen kan zijn,’ hernam Mevrouw orsini, met die rustige gelatenheid, welke in haar karakter als een voorteeken was van de bewustheid, dat zij zou zegevieren.
Maar toch sprak de Sieur, die haar kende, met eene soort van fieren triomf:
‘Het is de Graaf emmanuel de sainbertôt.’
‘De sainbertôt!’ herhaalde de Prinses, alsof zij zich iets herinnerde, ‘de sainbertôt!’ en een donkerrood vloog haar over het voorhoofd; - ‘een jong mensch, die in Savoije is geweest? -’
‘Juist, Mevrouw! zet hem dat vooruit in uw gevoelen, of benadeelt het hem?’
‘Noch het een, noch het ander. Eene goede familie, die sainbertôt's,’ ging zij voort; maar zij scheen in een diep nadenken te vervallen, zoodat zij niet meer dan verstrooid luisterde, toen françois vervolgde:
‘Eene goede familie, en een jongeling, die zijn geslacht waardig is, dat niet van iederen Edelman is te zeggen. Ik heb hem
| |
| |
lang gadegeslagen, en ik weet, dat hij de man is, die diana zal waarderen; die haar beschermen zal en leiden en gelukkig maken; die de gebreken van hare opvoeding zal helpen verbeteren en het ongeluk van hare geboorte verbergen. - Hij is niet meer in de eerste jeugd; hij heeft het leven genoten, en hij wenscht niets zoo zeer, dan een stil huisselijk geluk, in afzondering van de wereld en op zijn landgoed; zijne fortuin is niet schitterend, en hij is in ongenade aan het Hof. Hij zal dus zijne vrouw niet brengen in kringen, waar zij zou misplaatst zijn; waar zij hem belagchelijk zou maken en zich zelve ongelukkig. Hij is dus de geschiktste, de eenige gemaal, dien ik voor mijne dochter kan wenschen. -’
De Prinses, die ten laatste weder had toegeluisterd, viel nu in: ‘Gij hebt volmaakt gelijk, Mijnheer d'augbigny! zoo zi slechts uwe dochter ware. Die sainbertôt zoude zelfs in dat geval met zijne ongenade aan het Fransche Hof, zijne ongelukkige incartade aan het Savooische, en zijne voornemens van landhuishoudkunde, eene zeer goede partij zijn; - maar nu zij ook mij toebehoort, zijn er hoogere plannen aan haar verbonden, zijn er meer schitterende uitzigten voor haar bestemd.’
‘Ik herhaal het u voor de honderdste maal, Mevrouw! voor uwe ontwerpen is mijn kind volstrekt ongeschikt. Noch haar voorkomen, noch hare zielsontwikkeling, noch hare opvoeding, maken het haar mogelijk, zich met eenig goed gevolg te bewegen in de spheren, waarin gij haar zoudt willen opheffen.’
‘Hare opvoeding, Mijnheer! is enkel van u, en daarin zijt gij ontrouw geweest aan een gegeven woord; maar,’ vervolgde zij, met schijnbare onverschilligheid, ‘hoe hebt gij den jongen Graaf bevredigd op het geheim van diana's geboorte? - ik acht u te eerlijk en te voorzigtig, om hem in te wijden.....’
‘De liefde heeft den jongeling bewogen tot het offer van den regtmatigsten trots. Hij kent diana niet anders dan als de dochter van den burger françois, en....’
‘En toch denkt hij haar tot zijne gemalin te maken! Welnu dan, Mijnheer! dan is diana niet het misdeelde, gedrogtelijke kind, dat gij mij altijd hebt voorgesteld. Lang was mij dit een vermoeden; nu is het mij eene zekerheid. Een' zoodanigen ongehoorden stap doet een Edelman als sainbertôt niet - | |
| |
zonder te zijn onder den invloed van een' grooten, vurigen hartstogt - en de vrouw, die een' zulken verwekt, moet eigenschappen hebben van ligchaam of ziel; als zij misdeeld is van uiterlijke voordeelen, moet zij verstandsgaven hebben of talenten, die buitengewoon zijn. En alzoo hebt gij mij misleid, Mijnheer! en alzoo wil ik mij overtuigen van de waarheid mijner gissing, of van uw voorgeven, en alzoo zal ik haar tot mij laten komen; en daar gij het eerst ons verbond gebroken hebt, ontneem ik u de leiding van het kind.’
Alleen de overmaat van schrik en onrust scheen françois nog te steunen bij de schijnbare kalmte, waarmede hij vroeg:
‘En onder welken naam zal Mevrouw de Prinses orsini hare dochter voorstellen aan het Hof, en inleiden in de wereld?’
‘Zij zal hare nicht uithuwen aan den Graaf de chàlais,’ viel Mevrouw orsini in, schielijk en met fierheid.
‘Gij zult het niet, Mevrouw!’ riep françois, in heftige gemoedsbeweging. ‘Gij zult het niet! Ik weet, gij zijt eene magtige en groote vrouw, die vele krachten en vermogens kunt zamenroepen, om uit te voeren, wat gij wilt. Ik weet het, u staan Koninklijke middelen ter dienst, in dit rijk en in Frankrijk zelf. Ik weet, dat gij besluiten hebt, die zich verzetten laten door niets, en ook dat gij niet een vierde van uwe magt, noch van uwe behendigheid zoudt noodig hebben, om dat uit te voeren, wat gij besluiten zoudt over mijn ongelukkig kind. En toch zult gij niet volbrengen, wat gij hebt voorgenomen; want gij zult twee wezens, die zoo naauw aan u verbonden zijn, niet ligtzinnig en zonder mededoogen het weinige levensgeluk ontnemen, dat hun nog is overgebleven; ik heb geen ander, dan het geluk en de blijmoedigheid van diana; - zij zal beide verliezen, als zij verbonden wordt met een' man, dien zij niet kent en dien zij niet kan liefhebben. - Neen, Mevrouw! als wij beide, gij en ik, elkanders ongeluk hebben veroorzaakt, laat dat dan genoeg zijn, en laat het daarbij blijven, al zijn wij veroordeeld, om den harden dwang te dra gen, dien de overijling van den hartstogt ons heeft opgelegd; laat ons de kwelling en de boete alleen voor ons behouden, zonder haar op te leggen aan eene onschuldige; laat ons wijs zijn en barmhartig, sinds wij nooit meer gelukkig kunnen worden; laat ons ten minste zoo veel kwaad verhelpen, als er te voorkomen is. Wij zullen de jaren, waarin men lijdt door het hart, weldra te boven zijn; tijd en afstand hebben immers reeds zoo veel gedaan, ten minste voor u! Wij zijn im- | |
| |
mers onverschillig voor elkander geworden, tot vervreemding toe. Zwakheid en eerzucht hebben ons reeds zeer schuldig gemaakt jegens elkander; laat ons het niet zijn jegens diana. Laat ons goede ouders zijn. Wees moeder, Mevrouw! wees eene goede moeder, anna!’ voegde hij er bij, met
zijne zachtste stem, ‘en gij zult den wil verliezen, om uw kind op te offeren.’
Mevrouw orsini was geheel onbewogen gebleven bij zijn spreken; zelfs was het opmerkelijk, dat hare houding en gelaatstrekken koeler werden, naar mate zijne hartstogtelijkheid klom, naar mate hij zijne woorden meer scheen te kiezen, om haar te treffen; het scheen van hare zijde als een overlegd plan, om niet bewogen te worden, en Mevrouw orsini was onder vele vrouwen de enkele, die zoo iets kon voornemen en volbrengen, zelfs toen de stem van den man, tot wien zij in eenige teedere betrekking scheen te staan, zoo zacht klonk, en zoo zoet weemoedig, en zoo aandoenlijk smeekend, dat het was, toen hij haren naam noemde, niet slechts of hij haar opriep tot haren heiligsten pligt, of hij aanspraak maakte op haar innigst hartgevoel, maar ook, of hij daarmede herinneringen wilde opwekken van vroegere dagen, die spreken moesten, zoowel tot hare zinnen, als tot haar hart; maar ware het ook, dat die toon uit het verledene, dat het noemen van haren naam, die gemeenzaamheid der liefde, een vlugtig rood bragt op hare wangen, en eene ligte siddering over hare leden, zij herstelde zich snel, was zich terstond meesteresse, en kon zelfs met eene soort van kalme waardigheid tot hem zeggen: ‘Wel zegt gij het goed, diana zal in het lot, dat ik voor haar bestem, de hand eener moeder herkennen.’
‘Harer moeder!’ hervatte françois, met bittere beduiding op het woord. ‘Maar de Hemel zal mij daarin steunen, dat zij ook de hand van een' vader zal zien uitgestrekt tegenover haar, als die van eenen beschermer. Ik ben zelf een slechte zoon geweest, en ik kon geen' vader liefhebben; ik ben echtgenoot, - en ik heb mijn hoofd gebogen onder de laagheid, mijne regten als gade niet te laten gelden voor de wereld; maar ik wil ten minste een' mijner pligten gansch vervullen, ik wil een goed vader zijn voor mijn kind. Diana zal weten, dat ik over haar waak, en, Mevrouw! het zal niet aan u staan over haar lot te beschikken. Wat ik van u heb willen smeeken, kan ik eischen, zal ik vorderen, en nu zeg ik u, Mevrouw de Prinses orsini! wat gij voorneemt, zult gij niet doen, omdat ik het niet
| |
| |
wil, ik, de Sieur françois! en gij zult u herinneren, dat ik ook een' wil weet door te zetten, al zou ik u daartoe nog een' francesco moeten toonen van vroeger....’
‘Om den wille van welvoegelijkheid en van goeden toon, niet zoo veel hartstogt, Mijnheer! niet hier ten minste, in dit kabinet, onder dit dak!’ riep de Prinses, eenigzins onrustig om zich heenziende; ‘ik weet zeer goed, wie gij zijn kunt, en wat gij ondernemen durft ten behoeve van eene opvatting, en hoe gij eene hersenschim tot wezenlijkheid maakt; - zonder eene eigenzinnigheid als de uwe, zouden al deze verdrietelijkheden zijn voorgekomen, zouden wij niet, als nu, wederkeerig elkanders kwelling wezen, zouden wij niet....’ Zij aarzelde plotseling, en hield het woord op de lippen terug, dat zij, als onwillens, en in het vuur van het spreken, bijna had geuit.
‘Niet gehuwd zijn!’ vulde hij aan.
‘o Stil! stil!’ hernam zij, ‘dat woord niet, dat woord nooit; dat zal ik ontkennen, zoolang ik adem heb, om een' klank te uiten.’
‘En zoolang uwe hand eene pen kan opheffen, niet waar, Mevrouw?’ sprak hij met bitterheid; ‘maar ik zal het mij herinneren, zoolang deze hersens eene gedachte kunnen vasthouden - en uw ontkennen zal het niet onwaar maken, in den hemel, noch op aarde,’ en toen hij dit gezegd had, liet hij zich in eenen armstoel nedervallen, bleef haar strak aanzien, en liet de armen langs de heupen nederzinken, alsof hij vermoeid was, hetzij dan door de uitputting der overspanning, hetzij van diepe neêrslagtigheid.
En wat d'aubigny zeide, was waarheid; zij waren gehuwd, in zooverre een gewetenshuwelijk, met al de plegtigheden der Roomsche Kerk voltrokken door een wettig geestelijke van die Kerk, voor twee leden derzelve geldend konde zijn; zij waren gehuwd, ondanks den vurigen wensch van beide ongelijksoortige echtgenooten, om die overijling hunner liefde ongedaan te maken; maar hoe zij het werden, en ondanks dat huwelijk scheidden, moet nu gezegd worden, omdat de Lezer niet altijd tusschen gissingen en vermoedens mag blijven omdolen.
(Het Vervolg in het volgend Nommer.)
|
|