| |
| |
| |
Schriften voor onderwijs.
Initia lectionis Ciceronianae. In usum scholarum edidit. W.H.D. Suringar, Phil. Theor. Mag. Lit. Hum. Doctor, Gymm. Leid. Prorector. Lugd. Bat., apud S. et. J. Luchtmans. 1842 xviii et 393 pag.
Ofschoon wij niet ontveinzen geene vrienden van Chrestomathiën uit oude Schrijvers te zijn, en volkomen instemmen met hetgeen daarover door den Hoogl. van assen in zijne Verh. over de beste leerwijze op de Lat. Scholen, 2de druk, bl. 29, is gezegd, moeten wij evenwel erkennen, dat de Eclogae, laatst door ochsner bezorgd, Zurich, 1828, ons altijd zijn voorgekomen als zeer geschikt tot eene inleiding voor de lectuur van cicero's wijsgeerige Schriften. Of het raadzaam zij met knapen van 15 of 16 jaren dergelijke Stukken te lezen; of de lust daardoor bij hen zal worden opgewekt, om zich verder met de Werken, waaruit die Stukken genomen zijn, bekend te maken; of verreweg de meeste uit die zedekundige vertoogen voor verstand en hart wel dat nu zullen trekken, wat de Onderwijzer zoo gaarne zoude zien? zijn vragen, die wij daarom nog niet bevestigend durven beantwoorden. Het philosophandum est paucis vindt zijne toepassing bij de jeugd; Dichters, Geschiedschrijvers, vooral Levensbeschrijvingen van groote mannen der Oudheid, dat is het, wat hen boeit; ja de taal van cicero, die zijne jeugdige stem verheft, om de aanklagt van s. roscius op deszelfs vijanden te werpen, die den tol der dankbaarheid aan archias betaalt, die catilina in den Senaat ontmaskert, die het regtmatige van milo's daad met de kracht der welsprekendheid betoogt, en één woord, cicero als Redenaar vindt meer weêrklank in hunne harten, dan de lessen vol levenswijsheid, in zijne wijsgeerige. Werken verspreid. Wij willen daarom het gepaste niet ontkennen, om reeds vroegtijdig de jeugdige maag aan wat stevigen kost te gewennen, maar liever uit het gezegde aanleiding nemen, om den gelukkigen inval van den Heer suringar te prijzen, die aan den herdruk der Eclogae eenige
| |
| |
berigten aangande cicero's leven uit diens Schriften heeft toegevoegd, en volgens de Voorrede. bl. ix, de lectuur van cicero daarmede wil laten beginnen. Maar laat ons ter dienste van hen, die het Werkje nog niet kennen, meer geregeld den inhoud opgeven, met bijvoeging van eenige aanmerkingen, ten einde van den eenen kant mede te werken tot de verspreiding van deze zeer bruikbare. Initia, en van den anderen kant eenige wenken te geven, die misschien voor eene nieuwe bewerking niet geheel verdienen verloren te gaan.
In plaats van Voorberigt, dient een zeer lezenswaardige Brief aan den Heer j.j. de gelder, waarin de Schrijver ontwikkelt, wat hem bewogen heeft, om de Eclogae zonder aanteekeningen te laten afdrukken; hoe langzamerhand eene levensschets van cicero uit diens Werken daarbij is gekomen, waarin natuurlijk het wetenswaardigste alleen is opgenomen; hoe eindelijk ook het tijdrekenkundig overzigt van cicero's leven, volgens schutz en usteri, daarbij is gevoegd, en nog het een en ander, hetwelk wij straks zullen vermelden. Wij hebben dien Brief met genoegen dat,gelezen, en vonden daar verscheidene, aanmerkingen en denkbeelden aangaande de inrigting van leesboeken voor schoolgebruik, enz., die volkomen door onze ondervinding gestaafd worden. Maar het heeft ons bevreemd, dat de Heer S. aan het hoofd van een Latijnsch Boek eenen Hollandschen. Brief heeft geplaatst, en het is ons niet gelukt eene geldige reden daarvoor te vinden. Indien de leerling, alvorens verder te gaan, dien Brief volstrekt moest lezen, dan zou zeker een Hollandsche brief beter aan dat oogmerk voldoen, dan een Latijnsche; maar dit niet zoo zijnde, kunnen wij deze nieuwigheid niet goedkeuren.
Op bl. 1-154 zijn de Eclogae afgedrukt, telkens met vermelding der Werken, waaruit de verschillende stukken ontleend' zijn. De uitgave van cicero door orell is daarbij tot grondslag genomen. Naar het ons voorkomt, hecft de Verzamelaar niet genoeg gebruik gemaakt van latere recensiën, zoo als van de Finibus van madvig, de Oratore van ellendt, de Legibus van bake. De zuiverheid van den tekst had daarbij wel het een en ander kunnen winnen. Bl. 14, reg. 6, verdiende labem aliquam dedecoris, wat ook Or. in den tekst heeft, stellig de voorkeur boven labem a. decoris. Ald., reg 14, zouden wij cogitari in plaats van excogitari willen lezen. Bl. 15, r. 1, praecipit, 1, praecepit. Bl. 30, r. 21, verandere men de interpunctie - improbi; tum autem. - Bl. 31, r. 9, leze men met
| |
| |
de beste Handschr. faciet, metietur. Bl. 44, r. 2, recurrant voor requirant. Bl. 67, r. 16-20. Op deze plaats heeft ellendt uit de Handschriften de gewone lezing gelukkig verbeterd. Volgens hem schreef cicero: qui convertat animum - circumspiciatque, qui in his floruerunt quam multi sint, facillime -judicabit. Bl. 70, r. 7, lezen wij, strijdig met de gewoonte van cicero: magnitudo et varietas multitudoque. Het verbindingswoordje et moet wegvallen. Ald., r. 13, komt proposita ons voor eene onnoodige verandering van exposita te zijn. Bl. 130, r. 18, is ferebatur quasi commodissunt respondisset, zoo als de beste Handschriften hebben, als de meer uitgezochte constructie, boven de gewone lezing aan te bevelen. Wij stellen den Heer S. voor, om bij eene tweede uitgave, even als madvig in zijne Orationes Selectae XII gedaan heeft, eene keur van verschillende lezingen aan den voet der bladzijden te laten plaatsen. Dit kan den Onderwijzer aanleiding geven, om de scherpzinnigheid van meergevorderde leerlingen op de proef te stellen.
Op de Eclogae volgt eene verzameling van plaatsen uit cicero's Werken, waarin eenig licht verspreid wordt over zijn letter- en staatkundig leven. Hieraan wordt de naam van Autobiographia gegeven, voor welke onklassieke benaming de Heer S. vertrouwt de noodige verschooning te zullen vinden (bl. vii). Maar waarom ze dan gebruikt? Levensbeschrijvingen zijn bij de Grieken βίοι, bij de Romeinen vitae; biographia komt in de geheele Oudheid niet voor, veelmin autobiographia. Ook de nadere bepaling: Sive loca quaedam praecipua, in quibus C. vitae suae studiorumque cursum enarrat, zondigt tegen het Latijnsche taaleigen. Sedert quintilianus zijn wel plaatsen uit iemands Werken loci genoemd; maar loca geldt slechts van plaatsen in de ruimte. Geen beroep op latere Schrijvers wettigt dergelijke solecismen.
Het is ons voorgekomen, dat de Heer S. wel geslaagd is in het kiezen der belangrijkste passages uit cicero's Werken, en wij zijn geneigd, om het onvermijdelijk verschil van kleur - waarover de brief, bl. x volg., verdient nagelezen te worden - voor geen gewigtig bezwaar te houden. Maar er is iets anders, dat ons onwillekeurig aan de undique collata membra van horatius deed denken. Wij bedoelen het gebrek aan zamenhang, en de daardoor ontstane duisterheid, vooral in het eerste gedeelte. De Uitgever had hierin kunnen voorzien, wanneer hij nu en dan eenige woorden er had bijgevoegd. Wij althans zouden daarin geene majesteitschennis hebben gevon- | |
| |
den vooral niet als dergelijke bijvoegsels met eene andere letter gedrukt waren. De duidelijkheid zou er veel bij gewonnen hebben. Ten einde onze meening nader te ontwikkelen, zullen wij de drie eerste § §. nagaan, bl. 151 -163.
Bl. 151 , reg 2: nati sumus - ex equestri loco. Nasci ex aliquo, hebben de Ouden gezegd; maar alleen nasci aliquo loco, genere, cet. Q. cicero schreef, t.a.p., zeer juist: homo ex equestri loco. - 152 , 7: Et addo etiam: ex eo municipio cet. In de rede pro sulla, 7, lezen wij: Hoc dico, inquit, te esse ex municipio. - Fateor et addo etiam, ex eo municipio, cet. Hier vinden wij het eerste gedeelte van die woorden eenigzins veranderd: Dicor esse ex municipio. Fateor. Daarop volgt eene plaats uit de Legibus, en dan eerst de opgegevene woorden. Het verband is daardoor gebroken, en de leerling zal met de woorden: ex eo municipio, geen' weg weten, of misschien ze laten afhangen van ubi nati in den voorgaanden regel. Nog veel grootere zwarigheden zal hij vinden in de woorden op dezelfde bladz., reg. 12: deinde, ut quivis habeat, eet. Er gaat niets voor, waarop deinde slaat, en evenmin is er iets, waarvan ut afhangt. Deze woorden, uit de Orat. p. lege agraria, die slechts dienen om te bewijzen, dat cicero equestri loco ortus was, konden, na het gezegde op de voorgaande bladzijde, gerust zijn weggelaten. - 153 , 10: Patris nostri - studium in nobis erudiendis egregium. Hier mogt het praedicaat fuit niet wegblijven. In het volgende berigt aangaande cicero's moeder is sic onverstaanbaar. Wij zouden de geheele plaats hebben weggelaten, daar zij helvia slechts zeer onvolledig kenschetst. De Verzamelaar, die er anders over dacht, had moeten schrijven: Matrem nostram (summa diligentia fuisse) memini, of iets dergelijks. -
154 , 12. Hier is in de woorden: C. Aculeo, propinquus noster: quocum erat nostra matertera, zoo als cicero schrijft, zeer willekeurig cujus uxor in de plaats van quocum gesteld, gelijk bl. 159, 12, waar dezelfde plaats op nieuw wordt medegedeeld, achter quocum nog nupta wordt ingeschoven. Dat cicero esse cum aliquo ook van eene wettig gehuwde vrouw gebruikt, even als elders vivere cum aliquo, blijkt uit de Orat. p. Quintio, 24. - Verder lezen wij van aculeo: Qui ita tenuit jus civile, ut ei, cum ab hoc discesseris, nemo - anteponatur. In de woorden ita tenuit, ut anteponatur, wordt óf gezondigd tegen de consecutio temporum, óf aan aculeo meer verdiensten toegekend, dan cicero, t.a.p., doet. Wie onder de woorden ab hoc bedoeld wordt, is voor den leer- | |
| |
ling een raadsel, hetgeen zelfs de Onderwijzer niet kan oplossen, zonder de plaats bij cicero na te slaan. Waarom niet liever geschreven: cum ab Antonio disc.? - Zonderling is, bl. 155, 1-8, de zamenweving van twee plaatsen uit twee Redevoeringen. In de woorden uit de Coeliana zegt cicero, dat hij bekend is geworden door de aanbeveling der zijnen. In de volgende woorden betuigt hij, dat zijne voorouders verstoken zijn geweest van volksgunst en schitterende ambten, waaruit men veilig het gevolg trekken mag, dat hunne aanbeveling niet bijzonder veel zal gebaat hebben.
In het algemeen is het ons voorgekomen, dat de Heer S. liever zijnen jeugdigen Lezers iets had moeten mededeelen omtrent q. cicero, den broeder van marcus, dan die losse berigten omtrent zijne andere nabestaanden te geven. Deze mededeelingen worden door de genealogische tabel, achter het Werkje geplaatst, grootendeels overtollig gemaakt.
Bl. 157, 1, wordt door scaevola een leelijk kompliment gemaakt aan den Marius van cicero: Canescet saeclis innumerabilibus. Tunstall heeft in zijne Epistola ad Middletonum, p. 109, zeer juist aangemerkt, dat de woorden in de Leg., I, 1: ut ait Scaevola de fratris mei Mario, niet anders kunnen beteekenen dan: zoo als scaevola in mijns broeders Marius zegt, en de Hoogl. bake heeft deze plaats evenzoo verklaard, van wiens aant. de Heer S. zelf melding maakt, bl. 328, n. (3). Hierdoor vervalt tevens de eenige grond, om den Marius tot de eerste jeugd van cicero te brengen. - De bewering, dat cicero den Oeconomicus van xenophon verscheidene jaren (firmiore aetate, 157, 5) na de Gedichten van aratus zou hebben vertaald, of, zoo als in de Memorab. vitae Cicer. geschiedt, dit laatste in het jaar 664, van cic. 17, het eerste in 670, van cic. 23, te stellen, is geheel willekeurig. Aangaande de Gedichten van aratus wordt, de N.D., II, 41, vermeld, dat zij door cicero, admodum adolescentulus, zijn overgebragt in het Latijn. Aangaande den Oeconomicus schrijft cicero aan zijnen zoon, de Off., II, 24: Quem nos ista fere aetate quum essemus, qua es tu nunc, e Graeco in Latinum convertimus. De jonge marcus, geboren in het begin van 690 (ad Att., I, 2), was toen in zijn 21ste jaar, d.i.: admodum adolescentulus. Want daar de adolescentia bij de Romeinen zich tot veertig jaren uitstrekt, wordt het tijdperk tusschen de 17 en 24 jaren prima adolescentia genoemd. Zie over dit punt eckstein, in zijne Proleg. ad Dial. de Oratt. - Bl. 158, 17, hadden wij
| |
| |
bij de woorden: Si quid asperius dixeram, eenige nadere bepaling verlangd. Bij cicero blijkt de zin van het asperius dieere uit den zamenhang.
Wij zullen hier nog een paar plaatsen opgeven, waarin wij de lezing, door den Heer S. gevolgd, afkeuren. In de woorden uit Brut., 89, - oratoriis tantum exercitationibus contentus non eram, wordt de negatie als onecht aangeduid, waarschijnlijk op raad van orell, die in 1826 schreef: ‘Mihi delendum videtur v. non, ita ut significet, se tunc oratoriae tantum arti, nondum vero philosophiae operam dedisse.’ Of orell later niet van dit gevoelen is teruggekomen, weet ik niet, maar wel, dat het volkomen wederlegd wordt door hetgeen wij lezen, ad Fam., XIII, 1, 2 (hier 158), Acad., II 36 (hier 159), Brut., §. 315 (hier 168).
Eene tweede aanmerking betreft de woorden: Pater nobis decessit a.d. IIII. Kal. Dec., uit de brieven aan atticus, I, 6, 2, bl. 183, welke wij liever hier gemist hadden. Het algemeene gevoelen, dat cicero hiermede aan atticus het overlijden van zijnen vader zou gemeld hebben, is op goede gronden bestreden door madvig, De Asconio Ped., p. 71, en wat ook abeken in zijn uitmuntend Boek, Cicero in seinen Briefen, bl. 34, moge aanvoeren, om de oude meening te handhaven, zoo aarzelen wij niet, om den fijn gevoeligen cicero van eene koelheid vrij te pleiten, die den Afschrijvers te laste valt. Waarschijnlijk meldt hij aan zijnen vriend het vertrek van zijnen vader, die bij hem gelogeerd had, en schreef: Pater a nobis discessit, cet. Verscheidene plaatsen uit de brieven, waar decedere en discedere verwisseld zijn, worden opgegeven door a.s. wesenberg, Emend. M.T.C. Epistt., p. 93.
Op dezelfde bladzijde had de verloving van tullia aan piso vóór de geboorte van eenen zoon moeten vermeld zijn. Het eerste gebeurde in 688, het laatste in het begin van 690.
Achter de Levensschets, die 167 bladzijden vult, worden het berigt van livius over cicero's dood, een fragment van corn severus over hetzelfde onderwerp, de uitval van vellejus paterculus tegen den bewerker van cicero's moord, en eene lofspraak van quintilianus op Rome's grooten Redenaar gevonden. De toegift vermeerdert nog de waarde van het geschenk, waaruit wij hopen, dat de jeugd al vroeg met cicero zal worden bekend gemaakt.
Daarop volgen de Memorabilia vitae Ciceronis per annos digesta van schütz, hier en daar verbeterd en met rijke citatiën
| |
| |
voorzien, naar de uitgave in het eerste Stuk van het Onomasticon Tullianum. De Lezers van cicero's Werken en van diens leven, door plutarchus beschreven, zullen den Heer S. dank wijten voor de zorg, aan dezen arbeid besteed. Ook de Naamlijst van cicero's Schriften, bl. 371-386, heeft hare nuttigheid. Alle Schriften, zoowel de overgeblevene, als de geheel of grootendeels verlorene en de onechte, zijn daarin opgenomen, met opgaaf van het jaar, waarin de redevoeringen gehouden zijn. Deze lijst is gestoffeerd met aanteekeningen, vooral bij de Werken, welker echtheid betwijfeld is, zoo als de Rhetorica ad Herennium, verscheidene Redevoeringen, het Somnium Sciopionis, enz. Bij de Strijdschriften over de Redevoeringen tegen catilina missen wij e.p. henrichs, De Orationis a M.T.C. in Senatu Nonis Dec. habitae consilio et auctoritate. Hamburgi, 1839, 4o, waarin een zeer naauwkeurig overzigt over den strijd gevonden wordt. - Onder No. 92 worden vermeld de Epistol. ad Familiares libri XVI. Het verwonderde ons voor dezen niet zeer juisten naam de onLatijnsche benaming ad Diversos aangeprezen te vinden. Ziehier, wat martyni-laguna in zijne Animadversiones et emendationes, uitgegeven door orell, Turici, 1840, dienaangaande schrijft: ‘Nec potest esse antiquum, quod est ineptum et syntagmati parum congruum’ (namelijk de titel Epistt. familiares, en sedert lambinus ad familiares). ‘Itaque titulum excogitarunt alium, multo illum ineptiorem, atque etiam barbarum: Epistolarum ad Diversos; quidni etiam ad Dispares? Quasi hic ageretur de hominibus contrariis, invicem pugnantibus, aliud atque aliud spectantibus, alio atque alio tendentibus (cf. j.m. heusinger, Obss. antibarb., c. III, p. 401).’ Wij hebben deze
woorden medegedeeld in de hoop, daardoor sommige onzer Lezers te genezen van de diep ingekankerde gewoonte, om van Epistolae ad Diversos te spreken en te schrijven. Men noeme ze eenvoudig Epistolae, zoo als verscheidene Handschriften hebben, of met martyni-laguna Ciceronis et clarorum virorum Epistolae. - Zeer waar is, wat onder No. 132 gezegd wordt, dat het Geschrift De consolatione meestal als een bedrog van sigonius wordt aangemerkt. Deze schijnt echter onschuldig te zijn, en heeft onlangs eenen goeden verdediger gevonden in j.p. krebs. Carl Sigonius, einer der grössten Humanisten des sechszehnten Jahrhunderts. Frankf. a.M., 1840, bl. 58-63.
Eindelijk vinden wij hier nog, bl. 387-393, eene zeer
| |
| |
naauwkeurige lijst der nieuwere Schrijvers, welke het leven van cicero hebben behandeld. Dezelve dient tot aanvulling en verbetering van de Werken over dit onderwerp, aangehaald door orell in zijn Onom. Tull. Misschien had d. jenisch, Aesthetisch-kritische Parallele der beiden grössten Redner des Alterthums, Demosthenes und Cicero. Berlin, 1801, 8o, hier ook eene plaats verdiend. Fouten hebben wij niet gevonden, uitgenomen in den voornaam van abeken, bl. 293. Men schrijve B.R. in plaats van H. - Wij verzoeken den Verzamelaar, bij eenen herdruk deze lijst aan te vullen met de namen der oude Schrijvers, die het leven van cicero afzonderlijk beschreven, of op andere wijze daartoe bouwstoffen geleverd hebben.
Eene genealogische tabel der gens Tullia is achter het Werk geplaatst. Onder degenen, die aan de vorming van cicero deel genomen hebben, misten wij a. licinius archias, terwijl de volkstribuun, p. sulpicius, daarbij eene eenigzins vreemde figuur maakt. Bij de bestaande onzekerheid aangaande den moordenaar van cicero - plut. Cic., 45, noemt herennius - en de uiteenloopende berigten over popillius, - zie vooral m. seneca, Controv., III, 17, - ware het beter dit punt onaangeroerd te laten.
Tullia's kind, geboren in 705 (Att., X, 18, 1), is waarschijnlijk kort na de geboorte gestorven. Maar in het jaar 709 bragt zij eenen zoon ter wereld, die haar overleefde (ad Fam., VI, 18, 5). Van dezen kleinzoon spreekt cicero (Att., XII, 18, A., 2), en het is waarschijnlijk dit kind, hetwelk bedoeld wordt door Lentulus puer (ald., 28, 3. 30, 1. Verg. Onom. Tull., P. I, p. 91, 3). Deze had nog kunnen vermeld worden, ofschoon latere berigten over hem ontbreken.
Het Werk is met eene fraaije letter op schrijfpapier gedrukt, en aan de correctie is de grootste zorg besteed. Wij wenschen den Uitgever een ruim debiet toe, maar vreezen, dat de vrij hooge prijs der invoering op scholen in den weg zal staan. Van dien kant althans beveelt zich meer aan een Werkje, onlangs bij van boekeren te Groningen uitgekomen, onder den titel:
| |
M. Tullii Ciceronis Narrationes breviores et faciliores in usum scholarum, ad integra Ciceronis scripta legenda adolescentulos praeparantium.
Uit dezen titel blijkt, dat de ongenoemde Verzamelaar ongeveer hetzelfde doel had, als de Heer suringar: maar men
| |
| |
behoeft het Boek slechts oppervlakkig in te zien, om tot de verklaring te komen: Duo quum faciunt idem, non est idem. Deze Narrationes zijn verdeeld in twee hoofdafdeelingen, namelijk Narrationes Graecae, p. 1-151, en Narrationes variae, p. 151-187. Voor afwisseling is wel gezorgd. Zoo staat b.v. alexander magnus regt broederlijk naast anaxagoras, bias naast callimachus, de Sophist hippias naast homerus en zijne helden, phidias naast philippus macedo. Hieruit blijkt, dat het Werkje behoort in de klasse dier Anecdotenverzamelingen uit cicero, waarover de Heer suringar een waar woord zegt, bl. iv, en dan nog wel tot de ergste soort, waarin noch eene stelselmatige, noch eene tijdrekenkundige, maar eene alphabetische orde heerscht. Men late zich dus door den matig gestelden prijs niet verleiden, om deze vertelseltjes uit cicero als een voorproefje aan leerlingen op te disschen.
L.........
J.B.
|
|