| |
| |
| |
Album
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
Gedachten van Blaise Pascal over den mensch: vertaald uitzijne ‘Pensées sur la Religion,’ etc., en met aanmerkingen voorzien door R. Posthumus. Benevens eene Levensschets van dien beroemden Geleerde. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1839.
The proper study of mankind is man. Dit woord van pope verdient thans vooral ernstige behartiging. Gebrek aan stoffelijke en geestelijke ontwikkeling bestaat er onder ons, in onzen zoo bewogenen en zich in alle rigtingen bewegenden tijd, voorzeker niet. Doch te midden van zoo vele en sterke bewegingen in ons tegenwoordig menschelijk leven, kunnen wij zoo ligt ons zelve vergeten, en ons als slaven aan het stoffelijke, met verwaarloozing van het hoogere en Goddelijke in ons, overgeven. De Heer posthumus oordeelde het daarom niet ongepast, om, in dezen tijd van verstrooijing en bedwelming voor velen, zijnen landgenooten de gedachten van een waarlijk groot en edel man over den mensch, in Nederlandsch gewaad, aan te bieden. Uit het Werk van pascal, op den titel vermeld, koos hij deze gedachten, omdat hij die voor de thans algemeen bruikbaarste en nuttigste hield. Voorts achtte hij het noodig zijne, deels ophelderende, deels bepalende, aanmerkingen met eene kleinere letter onder iedere paragraaf te stellen.
Pascal behoort sinds lang onder onze lievelingsschrijvers. Gretig namen wij daarom dit boek in handen. Het heeft echter aan onze verwachting slechts gedeeltelijk voldaan. De vertaling is over het geheel vrij wel geslaagd. Maar vele der
| |
| |
schoonste gedachten van pascal zochten wij hier te vergeefs. En wat de aanmerkingen van den Vertaler betreft, hij zelf schrijft in de Voorrede: ‘Over de waarde mijner aanmerkingen moet het oordeel bij den Lezer staan. “Er zijn goede, er zijn slechte, en er zijn middelmatige onder,” zeg ik met martialis.’ Met dit oordeel kunnen wij ons volkomen vereenigen.
Dat wij van dit Werkje, reeds voorlang in het licht verschenen, thans nog in de Gids gewag maken, geschiedt vooral met oogmerk, om den Heer posthumus, of een' ander', wie hij ook zij, die zich voor deze taak berekend acht, tot eene nadere bewerking der Schriften van pascal voor onze landgenooten op te wekken. In hoevele opzigten verdient hij niet gekend en geroemd te worden! Als Apologeet is hij nog onlangs waardiglijk gehuldigd door d. rust, in zijne Commentatio Historico-Theologica de blasio pascale, Veritatis et divinitatis Religionis Christianae Vindice. Erlangae, 1833, en door tholuck, in zijne Vermischte Schriften. Hamb., 1839, Th. I, S. 224 folgg. Herder noemde pascal den verhevensten Prozaschrijver van Frankrijk, en in de Biographie Universelle wordt van hem getuigd: ‘On a souvent admiré que dans le choix de ses expressions il ait tellement pressenti le génie de la langue, que presque aucun de s mots employés dans les Provinciales n'a vieilli depuis plus d'un siècle et demi.’
Eene bloemlezing uit zijne verschillende Werken zou gewis een welkom geschenk aan vele onzer landgenooten zijn. Wie deze taak ondernam, zou ook het onlangs uitgegeven Werk moeten raadplegen: Pascal's Leben und der Geist seiner Schriften, von Dr. h. reuchlin. Stuttg., 1840. Maar bovenal zou hij moeten wachten, totdat de nieuwe uitgave der Gedachten van pascal, naar het oorspronkelijk handschrift, zal zijn in het licht verschenen. Het is bijkans ongeloofelijk, wat victor cousin daaromtrent getuigt in zijn Rapport à l'Académie Française sur la nécessité d une nouvelle éditionedition des Pensées de Pascal, geplaatst in het Journal des Savans voor 1842: ‘Le manuscrit autographe est exposé à tous les regards, à la Bibliothèque royale de Paris, et nul regard n'a daigné s'y arrêter, personne ne l'a consulté, et le texte donné par Port-Royal a traversé toutes les éditions sans exciter aucun autre sentiment que celui d'une vénération superstitieuse. C'est ici la premiere reclamation pour Pascal contre Port-Royal, pour
| |
| |
l'original contre une copie infidèle’ (Journ. d. Savans, Juillet, 1842, p. 407).
| |
Mercedes van Castilië, een Verhaal uit de dagen van Columbus. Naar het Engelsch van J. Fenimore Cooper, III Dn. Amst., bij P.N. van Kampen. 1841.
Wij kondigen hierbij een Werk aan van den Amerikaanschen Romanschrijver cooper, en niemand zal het wenschelijk achten, dat wij dezen Roman in al zijne deelen beschouwen. Cooper toch is niet alleen algemeen bekend, maar heeft geene aanspraak op eene zoo uitvoerige kritiek, als aan onze inlandsche Romanschrijvers van eenige beteekenis (rari nantes in gurgite vasto) met regt in dit Tijdschrift toekomt.
Ieder, die de verdiensten van cooper in het schilderen van zeetooneelen weet op prijs te stellen, en in hem den warmen Amerikaan heeft leeren kennen, moet met zekere vooringenomenheid dit uitgebreide voortbrengsel van zijnen scheppenden geest in handen nemen. Hoe bekend toch de geschiedenis der ontdekking van Amerika zij, zij levert voor den Romanschrijver een ruim veld van schoonheden op, en de Schrijver heeft hiervan ook menigvuldige proeven gegeven. Het doet ons echter leed te moeten bekennen, dat hij, naar ons inzien, in zijn plan niet is geslaagd. Hij heeft eene ongelukkige greep gedaan, door den indruk, welken de heldin van het Werk, mercedes, op Don luïs maakte, op de onderneming van columbus te doen terugwerken, en het streven der liefde van twee jonge lieden aan de groote plannen van den Genuees te knoopen. Het vereischte alle inspanning der kunst, om dit plan door te zetten en zoo veel mogelijk vol te houden. Het Werk is den Schrijver gedurig onder de hand afgebroken, en vele mislukte grepen, als zoo vele ijdele pogingen, om den draad weder aan te knoopen, zijn daarvan de gevolgen. Het gebrekkige der intrigue veroorzaakt, dat men haar gedurig uit het oog verliest, en bij gebrek aan geschikte hulpmiddelen, valt de Schrijver aanhoudend in langwijlige herhalingen, die den Lezer het geduld doen opgeven. Dat de vurige aanbidder van mercedes zich geheel door de Indische ozema laat innemen, verraadt zwakheid; dat hij haar tot reisgenoote naar het Vaderland kiest, haar met de keten omhangt, hem door mercedes ten
| |
| |
onderpand gegeven (bij welke gelegenheid eene geforceerde omhelzing, ten gevolge van het slingeren der kiel, plaats heeft!!), verraadt domheid; maar dat hij dit geschenk laat behouden, en zich bij zijn terugkeer in het Vaderland zoo laauw en dubbelzinnig gedraagt, is onbegrijpelijk en onnatuurlijk. Het uiteinde van ozema doet ons aan het lijden van den jougen Werther denken, maar heeft weinig reorends, veel wanstaltigs. Het is eene mislukte poging des Schijvers om, aan het einde naderende, eenige verwikkeling te bewerken, waar eene ontknooping van vroegere verwikkelingen had behooren plaats te vinden. Doch deze verwikkelingen bestonden niet, en dus werd er een tour de force vereischt, om iets te vinden, hetwelk tot eene goede ontknopping moest gebragt worden. Hierdoor ontbreken belangrijke situatiën ten eenemale; uit dien hoofde vindt men geen' zweem van pathos, en er blijft niet over dan het historische.
Wat dit betreft, willen wij gaarne den Schrijver onze hulde toebrengen, en hij bevredigt ons verlangen in vele opzigten, inzonderheid door de fraaije karakterschilderingen van isabella en columbus; vooral de eerste wordt overal meesterlijk voorgesteld. Haar portret vinden wij, D. I, bl. 27-29.
Overal doet de Schrijver hare schranderheid, haar fijn gevoel en hare vorstelijke waardigheid uitkomen. Zij laat zich gedurig als Koningin van Castilië gelden, doch doet dit op eene wijze, die voor ferdinand niets kwetsens heeft; zij geeft meer wenken en raadgevingen, dan zij besluiten neemt. Hoeveel invloed zij ook op haren gemaal moge uitoefenen, waar beslist moet worden, laat zij het aan den Koning over. Tegenover de zucht van dezen, om zijne eerzuchtige plannen door te drijven, en louter zijn magt uit te breiden, blink hare zucht, om alle ondernemingen aan het Godsrijk dienstbaar te maken, heerlijk uit. Zij is het ideaal van eene groote Vorstin.
Columbus wordt ons voorgesteld als de man, die door zijnen veelomvattenden blik zijne eeuw verre vooruit is. Hij bezit eene onwrikbare zelfstandigheid; zijne plannen, zijn eischen, zijn op wel gewikte berekeningen gebouwd, en hij laat zich daarvan niet afbrengen. Een godsdienstig streven staat op den voorgrond, en aan de belangen der Christelijke kerk is hij ondergeschikt. Doch tegenover de grooten der aarde gevoelt hij zijn zedelijke meerderheid, voert met edele vrijmoedigheid het woord, schrijft hun de wetten waardigheid voor, en geeft
| |
| |
niets toe. In de hagchelijkste omstandigheden handelt hij altijd met vastberadenheid, kalmte en beleid, grootheid van ziel en manhaftigheid. Hij boeit door zijne grootheid van ziel en manhaftighed, doch zoekt zich door geene vleijerij vrienden te verwerven. Hij is juist zoo geteekend, als de geschiedenis hem leert kenne, en deze teekening geeft ons de levendigste verklaring van de oorzaken, waarom hij, de grootste der wereldontdekkers, aan wien Spanje zoo oneindig veel verschuldigd was, bij de Spanjaarden zoo verguisd is.
Wat voor het overige het geschiedkundige aangaat, de Schrijver heeft zich naauwgezet aan de historie gehouden. Al wat tot de onydekkingsreis betrekkelijk is, vindt men uitvoerig, hier en daar zelfs al te uitvoerig, geschilderd. Deze reis zelve levert schoone tafereelen op.
Het bevreemdt ons echter, dat de Schrijver de historische daadzaak niet vermeld heeft, dat hendrik VII, Koning van Engeland, werwaarts columbus zijnen broeder bartholomeus gezonden had, het voorstel der ontdekkingsreis heeft aangenomen, toen columbus zelf met Spanje sloot. De Schrijver had daarvan partij kunnen trekken.
De geschiedenis leert ons, dat columbus op het laatst, bij de muiterij der schepelingen, drie dagen uitstel vroeg. De Schrijver laat de muitelingen zeggen, III, 23:
‘Indien wij nog drie dagen gehoorzamen, Senor! wilt gij dan naar Spanje terugkeeren, wanneer er nog geen land te zien is?’
‘Nimmer!’ hernam columbus op vasten toon; ‘Indië heb ik mij ten doel gesteld, en naar Indië zal ik blijven koers zetten, al ware er nog eene maand noodig, om de reis ten einde te brengen.’
De slotsom van ons oordeel over dit Boek komt daarop neder, dat het als historisch voortbrengsel veel lof verdient, als romantisch voortbrengsel groote gebreken heeft.
|
|