| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Het aandenken van Hendrik van Zutphen, onder zijne Landgenooten vernieuwd, door C.H. van Herwerden, C. Hz., Theol, Doct. en Pred. te Groningen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1840. 203 bladz.
Toen het derde Eeuwfeest der Kerkhervorming was gevierd geworden, zag men bij de Protestanten niet enkel meerdere geestdrift voor hunne zaak, maar ook den lust tot onderzoek naar dit allerbelangrijkste tijdperk in de Geschiedenis der menschheid ontwaken. Het regende eenen tijd lang Schriften over de Hervorming, waardoor de beginselen, waarvan zij was uitgegaan, op nieuw getoetst en gewogen werden, en vele daadzaken in een helder licht werden gesteld. Maar ook Rome, dat met een onrustig oog die beweging had aangezien, was wakker geworden, gordde zich aan tot den strijd, en de Ultramontaansche partij ging meer dan ooit op veroveringen uit, om het vroeger verlorene grondgebied te herwinnen. Een dergelijk verschijnsel zien wij weder in onze dagen. De strijd over de gemengde huwelijken heeft bij onze Duitsche naburen, en de vrees voor een Concordaat met Rome in ons Vaderland, vele onverschilligen uit hunne sluimerziekte wakker gemaakt, maar ook vele gemoederen aan het gisten gebragt, en eene bedenkelijke spanning tusschen Protestanten en Roomschgezinden doen ontstaan. Ook nu vermenigvuldigen zich de Polemische Schriften van dag tot dag, waarbij de Wetenschap en de Waarheid zelve mogen winnen, maar waaronder de verbroedering der Christenen schade lijdt. De Katholijk en de Evange- | |
| |
lische Kerkbode staan met een dreigend en grijnzend gelaat tegenover elkander, niet ongelijk aan twee worstelaars, die elkander met eenen scherpen blik meten, en naar eene onbe waakte plek zoeken, waar zij hunne partij bij het lijf kunnen vatten, of haar eenen duchtigen vuistslag kunnen toebrengen. En de nieuw aangebondene strijd wordt soms met eene verbittering gevoerd, welke gematigde vrienden des lichts en der waarheid weleens bedenkelijk het hoofd doet schudden, en doet vragen: ‘Wat zal hiervan het einde zijn?’ - Doch moet men dan dien strijd lafhartig opgeven? Mag men het stilzwijgen bewaren, terwijl de
duisterlingen onzer eeuw al driester en luider hun geschreeuw tegen het licht doen opgaan? Mag men de woelingen van Ultramontanen en Paters Redemtoristen onverschillig en oogluikend aanzien? - Wij zouden dit geenszins durven beweren, maar blijven het toch verkieslijker achten, de Protestanten in hun allerheiligst geloof, in hunne overtuiging omtrent de deugdelijkheid der Hervorming, te versterken en te bevestigen, dan regtstreeks en openlijk tegen de Pausgezinden te strijden. Tusschen de aanvallen der Polemiek en een flaauwhartig stilzwijgen staat eene wetenschappelijke of populaire voorstelling der Geschiedenis in het juiste en gezonde midden. En het is eene schoone taak, welke ieder Schrijver op zich neemt, die het zich ten doel gesteld heeft, zijne landgenooten meer van nabij bekend te maken met een gedeelte der Geschiedenis, waarin geen beschaafd Protestant, allerminst in onze dagen, geheel onkundig zijn mag. Men heeft aanvankelijk deze behoefte des tijds begrepen. De Werken van merle d'aubigné en hagenbach zijn in veler handen. In Duitschland leverde ullmann eene voortreffelijke monographie over wessel gansfort; henry over kalvijn; kirchhofer over farel. In ons Vaderland bearbeidde de Eerw. lublink weddik het Leven en Bedrijf van luther, en schonk ons eene vertaling of omwerking van het Hoogduitsche Geschrift van f. galle, over het leven en karakter van melanchthon. Terwijl al deze Werken eene meer wetenschappelijke kleur dragen, gaf de Eerw. goudschaal in zijn Boeksken: Gods leidingen met Dr. maarte luther, eene proeve, hoe de Geschiedenis der Hervorming ook aan volksonderrigt kan worden dienstbaar gemaakt. Zelfs is zij in het behagelijke gewaad van de Historischen Roman verschenen, en door de rijk
begaafde Schrijfster van Het Huis Lauernesse op eene wijze behandeld, welke schoonheid en studie, dichterlijke en wijsgeerige beschouwing vereenigt.
| |
| |
Het was daarom eene gelukkige gedachte van den edelen en grijzen staring, ook het aandenken van (aan?) hendrik van zutphen - den vriend en kweekeling van luther - den Nederlandschen Hervormer - den volijverigen en gemoedelijken Evangelieprediker - den standvastigen held des geloofs, die zijne Christelijke overtuiging met zijn bloed heeft bezegeld - bij zijne Landgenooten te vernieuwen, eene gedachte, welke aanstonds bij den Heer van herwerden weêrklank vond, die ook getoond heeft, voor de taak, welke hij met liefde heeft opgevat, volkomen berekend te zijn.
Het Werkje wordt geopend met eene opdragt aan den echt Vaderlandschen Schrijver en Dichter staring, die vóór de uitgave reeds overleden was. De Auteur deed wèl haar niet terug te houden, daar zij niet enkel de aanleidende oorzaak vermeldt, waaraan wij dit belangrijke Geschrift te danken hebben, maar ook eene waardige hulde aan de verdiensten des ontslapenen bevat. De Schrijver geeft ons een naauwkeurig en oordeelkundig verslag van hendrik's eerste levensjaren, en zijne godsdienstige en wetenschappelijke vorming - van zijne pogingen tot Hervorming te Dordrecht en te Antwerpen - van zijn verblif te Wittenberg en zijne verrigtingen aldaar - van zijnen terugkeer naar het Vaderland - zijne gevangenis en ontvlugting - zijne werkzaamheden te Bremen, en eindelijk van zijnen marteldood te Meldorf. Na dit historisch berigt volgen nog twee Hoofdstukken, die als bijlagen tot het voorgaande kunnen aangemerkt worden. Het eene behelst den merkwaardigen brief, door luther aan de gemeente te Bremen, tot hare vertroosting bij hendrik's marteldood, geschreven. Het andere beschrijft de plegtige inwijding van het eenvoudige gedenkteeken, dat ter eere van den geloofsheld in den jare 1830 te Heide is opgerigt. Het geheel wordt met eene reeks van letterkundige en historische aanteekeningen besloten.
Wij kunnen niet anders dan hulde doen aan de zorgvuldigheid, waarmede de Schrijver de verstrooide berigten over hendrik van zutphen bijeenverzameld, met elkander vergeleken, en al de bronnen, die hem ter dienste stonden, geraadpleegd heeft. Niet aan hem, maar aan het nijdig stilzwijgen der Geschiedenis, is het alzoo te wijten, dat de mededeeling van datgene, wat ons als Nederlanders de meeste belangstelling moest inboezemen: Hendrik's geboorte en afkomst, zijne vroegste opleiding en ontwikkeling, zijne eerste pogingen ter Hervorming hier te Lande, juist het schraalst is uitgevallen. De Heer
| |
| |
van herwerden, als begaafd Kerkredenaar reeds gunstig bekend, die door de vertaling of bearbeiding van het Werk van goebel, over het verschil tusschen de Luthersche en Hervormde Kerk, ons Nederlandsch Publiek aan zich heeft verpligt, heeft door dit Geschrift op nieuw bewezen niet minder Theologant dan Evangelieprediker te zijn, en dat de rigting zijner studie zoowel Exegetisch en Dogmatisch als Historisch is. Dezelfde onbekrompenheid en vrijzinnigheid van denkbeelden, doch vereenigd met echt godsdienstig en christelijk gevoel, welke zijne Leerredenen kenmerken, vinden wij ook in dit Werkje weder.
Maar gelijk wij in onze lofspraak niet karig zijn, zoo willen wij ook enkele aanmerkingen op vorm en inhoud niet terughouden, die den Schrijver van de belangstelling mogen overtuigen, waarmede wij zijn Werkje gelezen hebben. Zoo vinden wij het min naauwkeurig gezegd, dat luther von staupitz in het klooster vond (deze vond hem, als hij, de kloosters zijner orde visiterende, ook het klooster te Erfurt bezocht), of dat luther, Hoogleeraar te Wittenberg geworden zijnde, dáár aan het hoofd van een klooster is geplaatst, hetwelk ligtelijk tot de verkeerde voorstelling zou kunnen leiden, als of luther met von staupitz in één klooster te zamen gewoond hebbe, of zelf Abt of Prior zoude geweest zijn. Dit zijn echter kleinigheden, waarvan wij slechts vlugtig, als in het voorbijgaan, gewag maken. Meer gewigt hechten wij aan eene bedenking, welke bij ons is opgekomen, tegen hetgeen de Heer van herwerden aangaande de stellingen, door van zutphen te Wittenberg verdedigd, en zijne daarin geopenbaarde gevoelens beweerd heeft.
Na de mededeeling dier stellingen, - die nog eens in de aanteekeningen in het oorpronkelijke plat-Duitsch voorkomen, - laat de Schrijver een tractaat of eene beoordeeling volgen, waarin hij van zutphen's Dogmatiek van het tegenwoordige standpunt der Godgeleerdheid beschouwt, en met de gevoelens van andere Godgeleerden dier dagen in vergelijking brengt. Dit Stukje is met veel zorg bewerkt. Het mag eene doorwrochte Verhandeling heeten. Het draagt overvloedige blijken van des Schrijvers belezenheid, van zijn helder en scherpzinnig oordeel, en wettigt de lofspraak volkomen, die wij vroeger aan den Auteur en zijn Werk hebben gegeven. Slechts op één belangrijk punt meenen wij van hem te moeten verschillen.
De Schrijver erkent, dat van zutphen, wat zijne godsdienstige denkbeelden en gevoelens betreft, grootendeels op hetzelfde
| |
| |
standpunt als luther heeft gestaan, hetwelk ook in zijne hooge vereering van augustinus, in zijne donkere mensch- en levensbeschouwing, niet minder dan in zijne verbolgenheid op aristoteles en de scholastiek, ten duidelijkste doorstraalt; maar hij doet opmerken, dat, terwijl luther den dood van christus als eene voldoening aan Gods regtvaardigheid beschouwde, van zutphen slechts als in het voorbijgaan van dit leerstuk spreekt, en zulke uitdrukkingen bezigt, die ook voor eene mildere uitlegging vatbaar zijn. Hij wil hieruit hebben opgemaakt, dat van zutphen, hoewel hij voornamelijk luther heeft nagevolgd, toch den moed gehad heeft, hierin van hem af te wijken, ook van den vrijzinnigen erasmus datgene over te nemen, wat hem meer overeenkomstig met de Evangelische waarheid voorkwam, en alzoo eene eigenaardige rigting is blijven volgen.
Wij willen dit laatste geenszins ontkennen, daar wij ook bij andere Nederlandsche Godgeleerden, die de Hervormers zijn voorafgegaan, zulk eene eigenaardige rigting waarnemen; doch wanneer de Heer van herwerden alles, wat hij dienaangaande beweert, uit van zutphen's stellingen wil hebben afgeleid (en hij belijdt zelf, dat er voor het overige geene Geschriften bestaan, waaruit wij hendrik's gevoelens nader kunnen leeren kennen en beoordeelen), dan moeten wij verklaren, dat hij ons geenszins overtuigd heeft. Hendrik stelt (Thes. 5), dat christus de geheele zonde was duldende en wegnemende, en (Thes. 16) dat christus geregtigheid de onze is. De Schrijver zegt wel, dat dit dulden der geheele zonde geestelijk verklaard kan worden, van den last, die zich op den Zaligmaker wierp in de boosheid zijner vijanden; doch wij kunnen naauwelijks gelooven, dat het Exegetisch gevoel van den Heer van herwerden zich niet tegen deze verklaring verzet. Hij beweert wel, dat het onevangelisch denkbeeld van het dragen der straf hiermede in het minst niet behoeft verbonden te worden; dat men bij het tweede denkbeeld, wel is waar, aan eene leerstellige toerekening van christus verdiensten, maar ook aan eene zedelijke verbindtenis met christus kan denken, en dat het levendige en gevoelvolle der uitdrukking ons borg staat, dat van zutphen het laatste bedoeld heeft; doch wij vragen: Wat verpligt ons aan deze nieuwe verklaring de voorkeur te geven boven de oude en meest gewone, die met de gestrenge Theorie der erfzonde, welke zoowel van zutphen als luther aankleefde, op het naauwst en innigst is verwant? Of erasmus zelf op dit punt zóó veel vrijzinniger gedacht hebbe, willen wij onbeslist laten; doch
| |
| |
dit bewijst weinig, daar wij weten, dat hij ook op het punt van erfzonde en onmagt zich het verst van augustinus en luther verwijderde. En hoe gewaagd het zij, op het onbepaalde van enkele uitdrukkingen geheel het stelsel eens Schrijvers te bouwen, dit willen wij thans door een voorbeeld, dat voor ons gevoel zeer sterk en overtuigend spreekt, trachten op te helderen.
Wij hebben hier de Artikelen vóór ons liggen, die op het verlangen van den Landgraaf van Hessen, na het vermaarde gesprek tusschen luther en zwingli te Marburg, zijn opgesteld. Men weet, dat luther de Steller dier Artikelen geweest is; dat hij de regtzinnigheid der Zwingliaansche partij in vele opzigten verdacht hield, en daarom zijne eigene gevoelens scherp en krachtig daarin heeft uitgedrukt. En wat vinden wij nu in deze Artikelen aangaande dendood van christus, als eene voldoening aan Gods regtvaardigheid? In het Art. over de erfzonde wordt alleenlijk gezegd: ‘En wanneer J.C. ons niet te hulp was gekomen met zijn' dood en zijn leven, hadden wij daaraan eeuwig moeten sterven, en konden wij niet tot Gods Rijk en de Zaligheid komen.’ - En in het volgende Art. lezen wij: ‘dat wij van deze zonden - verlost worden, wanneer wij gelooven aan dien Zoon Gods J.C., die voor ons gestorven is.’ Ziedaar alles, wat aangaande 's Heilands dood in deze artikelen geleerd wordt.
Wat wij hier vinden, is nog onbepaalder en zegt ongelijk minder, dan wanneer van zutphen beweert, dat christus de geheele zonde was duldende; en indien wij dan van elders niet beter wisten, dan zouden wij, op grond dier uitdrukkingen, met hetzelfde of nog meerder regt aan luther dezelfde vrijzinnige gevoelens kunnen toekennen, die de Heer van herwerden aan van zutphen heeft toegekend. Doch de reden, waarom beide zich zóó weinig bepaald over den dood van christus hebben uitgelaten, is niet verre te zoeken. Het is, omdat de Hervormers het leerstuk der verzoening en voldoening, even als dat der Triniteit, zoo als zij het in de kerk vonden, hebben overgenomen, zonder hieromtrent onderling te verschillen. De eene moge al meer Gods liefde, de andere meer Gods regtvaardigheid hebben op den voorgrond gesteld; de eene meer uitsluitend de vergeving van zonden, de andere vergeving en heiliging als de vrucht van christus verdiensten beschouwd hebben, maar wij achten het uit hunne Schriften volkomen bewijsbaar, dat eene objectieve verzoening door hen allen omhelsd werd.
| |
| |
Waartoe diende deze aanmerking? - Omdat wij der Anselmiaansche Theorie zijn toegedaan? - Omdat wij in den strijd, die over voldoening en verzoening in onze dagen met toenemende bitterheid gevoerd wordt, ter gunste van het oude kerkgevoelen partij willen kiezen? - Wij zijn ons zelve van het tegendeel bewust. Neen, wij behooren niet tot dezulken, die elke afwijking van het gevoelen der Hervormers als verraad en heiligschennis beschouwen, jegens hunne nagedachtenis, jegens de heilige waarheid zelve gepleegd; die, als de gezworene vijanden van elke voortgaande ontwikkeling des Christendoms, ons plotseling drie eeuwen willen terugdringen, en aan het vrije wetenschappelijke onderzoek des Bijbels den voet op de borst hebben gezet; die, roemende in eigene onfeilbaarheid, in hunne Medechristenen geen hartelijk en levend geloof in christus willen erkennen, dat niet met de letter der Symbolische Schriften in overeenstemming is; maar, gelijk wij daarvan afkeerig zijn, gelijk wij ons daarover ergeren en bedroeven, zoo verzet ons waarheidsgevoel er zich tegen, dat men geliefkoosde begrippen en Theoriën, die de vrucht van latere Bijbelstudie en eene meer wijsgeerige beschouwing moeten heeten, aan beroemde en geijkte Godgeleerden van vroegere dagen, zoekt op te dringen, om daaraan meer gezag en invloed bij te zetten. Wij gelooven gaarne, dat de Heer van herwerden zijne overtuiging gevolgd is, en te goeder trouw haar heeft uitgesproken; maar wij kunnen toch niet anders dan onze waarschuwende stem verheffen tegen de toenemende gevaarlijke zucht, om het nieuwe oud te willen maken, welke belemmerend is voor elk historisch onderzoek, welke de blaam van eenzijdigheid en partijdigheid moet werpen op een' iegelijk, die deze zucht verraadt, en de beschuldiging, welke reeds van oudsher tegen de Godgeleerden is ingebragt, dat zij in de H. Schrift en elders hunne eigene dogmata zoeken in te schuiven, volkomen
zoude wettigen.
De stijl van den Heer van herwerden is vrij gekuischt, maar blijft zich zelven niet gelijk, en laat hier en daar veel te wenschen overig. Wij willen den Schrijver hier slechts op den langen en stootenden volzin opmerkzaam maken, welke op bl. 19 voorkomt, en dus begint: ‘Wij kunnen dus hieruit nog weinig omtrent hetgeen hendrik misschien reeds buiten zijn klooster op de burgers zou hebben vermogt, afleiden of besluiten. Ten ware iemand geneigd mogt zijn, op te merken, dat, indien de Hervormende pogingen, enz.,’ een volzin, die, hoewel hij
| |
| |
viermalen door een sluitteeken wordt afgebroken, toch slechts ééne periode vormt, en tot op de volgende bladzijde wordt voortgezet. Het Verhaal van hendrik's marteldood is levendig en onderhoudend en met veel warmte gesteld. Deszelfs lezing kan niet anders dan eene gunstige werking doen, om den Protestant in zijn geloof te bevestigen. Maar eene andere vraag is het, of geheel het Boek aan dit doel beantwoordt, en geschikt is, om, gelijk de titel aanduidt, het aandenken van hendrik van zutphen bij zijne Landgenooten te vernieuwen. Het heeft zijne waarde voor den Godgeleerde, maar is deels te wetenschappelijk, deels wat weinig onderhoudend, om een algemeen Leesboek of zelfs een Leesboek voor den beschaafden stand, te zijn. De Schrijfster van het Huis Lauernesse heeft den smaak van ons lezend Publiek eenigzins verwend, en hoewel het een hoogstonregtvaardige eisch zoude zijn, van eenen godgeleerden Schrijver den schitterenden stijl te verwachten, die voornamelijk waarde geeft aan den Roman: zoo hadden wij toch wel gewenscht, dat de Auteur, om zijn Boek in veler handen te brengen, ook hieraan meerdere moeite besteed, en zich toegelegd hadde, om aan het geheel een behagelijker en smaakvoller vorm te geven. Veel althans, wat wij nu in den tekst lezen - gelijk het raadplegen van het Zutphensche Stadsarchief en de Kerkbibliotheek aldaar - had beter zijne plaats in de Aanteekeningen gevonden. Letterdruk en papier zijn niet fraai. De correctie valt niet wegens groote naauwkeurigheid te roemen. Den hooggekleurden rug en omslag van het Boekje, met zijne groote, in het oog springende letters (de Heer oomkens moge het ons vergeven!), vinden wij berbaarsch leelijk.
De Eerw. Schrijver zoude onze bedoeling grootelijks misduiden, indien hij wegens deze aanmerkingen meende, dat wij niet met zijn Werk waren ingenomen, of den arbeid miskenden, zóó blijkbaar daaraan ten koste gelegd. Wij hebben de bedenkingen, die wij hadden, te ronder uitgesproken, deels, omdat het Boekje toch reeds den kring der Leesgezelschappen is rondgewandeld, en - wij hopen het - veel nut gesticht heeft, en in menige Boekverzameling is opgenomen; deels, omdat eene Recensie, naar ons oordeel, nog meer voor den Auteur dan voor het Publiek moet geschreven zijn. Wij wenschen voorts den Heer van herwerden eene steeds toenemende gezondheid toe, waardoor hij in staat gesteld worde, voor de Vaderlandsche Kerk en de Godgeleerde Wetenschap dat alles te zijn, waartoe de rijke,
| |
| |
hem geschonkene gaven hem boven vele anderen bekwaam en geschikt maken - Moge hij ook de opgewektheid hebben, om ons nog andere niet minder belangrijke bijdragen tot de Geschiedenis der Hervorming te leveren!
|
|