| |
Filip van Marnix, Heer van St. Aldegonde, bijzonder aan de hand van Willem I. In twee Deelen. Door Wilhelm Broes, rustend Leeraar bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1838-1840.
De titel van dit belangrijke Werk eens waardigen grijsaards, die, ofschoon hem rust vergund is van den arbeid, zijne dagen evenwel niet in ledigheid doorbrengt, is uitnemend geschikt, om de opmerkzaamheid en de belangstelling te wekken van iederen, ook slechts eenigzins wetenschappelijken, beoefenaar van de geschiedenissen des Vaderlands. Van wilhelm broes toch kan men niet anders dan goeds verwachten, en deze zal ons van marnix schetsen, en wel: van marnix aan de hand van willem I! Doch die titel wijst niet met behoorlijke juistheid aan, wat in deze drie Boekdeelen (want het tweede Deel bestaat uit twee Stukken) eigenlijk gevonden wordt. Op denzelven afgaande, moet men vermoeden, dat filip van marnix, - een van de weinigen, op wien men, bij de beschouwing van den worstelstrijd der Vaderen tegen Spanje, met welgevallen het oog kan vestigen, - hier op den voorgrond zal staan, en wel bepaaldelijk ter zijde van willem I, den grondvester van
| |
| |
Neêrlands vrijheid. Dit is evenwel het geval niet. Niet meer dan de helft des Werks heeft betrekking op hem. De Heer van st. aldegonde treedt eerst laat op den voorgrond, en verdwijnt, nog ver van het einde, reeds wederom van het tooneel, om aan het slot zich nog eens voor eenige oogenblikken te vertoonen.
Het Werk begint met margareta van parma en katharina de medicis, en eindigt met willem III en lodewijk XIV. Men ontvangt derhalve meer, dan men met mogelijkheid kon verwachten. Aan het slot van het Werk verklaart de waardige Schrijver evenwel, dat het van den beginne af zijn oogmerk niet was geweest, eene bloote monographie te geven van van marnix, maar wel om ‘van marnix te schetsen nevens du plessis, beide in den zamenhang der Fransche en Nederlandsche Geschiedenis, de laatste verrijkt met de Correspondance inédite de la maison de Nassau.’ - Wij hadden dit ook op den titel uitgedrukt willen hebben; want wie slechts eene monographie van broes over van marnix verlangde, en daarom op den titel af het Werk kocht, is zeker teleurgesteld geweest, en heeft het uitvoerige Geschrift niet gelezen; wie daarentegen iets meer dan zoodanige monographie verlangde, heeft zich welligt het Werk niet aangeschaft. Het is dus de pligt van de Gids der laatsten aandacht op het Werk te vestigen, opdat de gewigtige inhoud voor hen niet verloren moge gaan.
Hoe broes het boven aangehaalde: in den zamenhang der Geschiedenis, verstaat, wordt uit den aanhef der eerste voorlezing duidelijk. Hij wilde, zegt hij, geene geschiedenis schrijven, maar bijdragen leveren ter veraangenaming van de Geschiedenis des Vaderlands in een der gewigtigste tijdperken, en dit, zonder haar aan den anderen kant te doen verliezen aan waarheid en eenvoudigheid. Hij wilde tot dat einde, in stede van hare gebeurtenissen, eenige van hare helden op den voorgrond plaatsen, en in stede van zaken en handelingen, de personen der bedrijvers ter aanschouwing geven door vergelijkende levensschetsen, in navolging van plutarchus en anderen. Een viertal zulke schetsen doen ons nu van marnix en du plessis in den zamenhang der Geschiedenis kennen. De eerste schets (D. I, bl. 1-73) vertoont ons, gelijk wij reeds opmerkten, margareta van parma nevens katharina de medicis; in de tweede (ald., bl. 135-206) worden willem I en hendrik IV vergeleken ten aanzien van hunne geloofsverwisselingen; de derde (D. II, St. 1, bl. 1-404) toont ons van marnix aan willem's, en mor-
| |
| |
nay du plessis aan hendrik's zijde; de zevende (ald., St. 2, bl. 285-381) eindelijk stelt willem III tegenover lodewijk XIV, de eerste uitgegaan van willem I, de tweede afgedaald van hendrik IV.
Wij hebben de bladzijden aangehaald, opdat de gapingen tusschen dezelve in het oog zouden vallen. Onze Lezers kunnen er trouwens uit opmaken, dat het Werk, ofschoon er slechts vergelijkende levensschetsen beloofd worden, evenwel nog al wat meer dan deze bevatten moet; en inderdaad, het is eene soort van magazijn, waarin de bouwstoffen voor een grootsch monument, ter dienste eens lateren Bouwmeesters, zijn bijeengebragt. Niet alleen toch zijn de aangewezene vergelijkende voorlezingen met vele Aanteekeningen en Bijlagen verrijkt, en doen de, op gelijke wijze met aanteekeningen voorziene, 4de, 5de en 6de voorlezingen van van marnix nader kennen; maar ook de Voor- en Naredenen staan met het geheel in verband, terwijl enkele Aanhangsels, welke desgelijks als voorlezingen beschouwd zouden kunnen worden, aan de nadere ontwikkeling van eenige bijzonderheden zijn toegewijd. Over dit een en ander moeten wij dus ook iets zeggen, opdat men weten moge, wat hier alzoo wordt aangeboden.
De Voorredenen hebben betrekking op Prins willem I en zijne kinderen. Die voor het eerste Deel bevat eigenlijk eene voorlezing over eenen brief van dien Vorst, overgenomen uit de Archives, geschreven aan zijnen broeder jan van nassau, den 7den Mei, 1574, en heeft ten doel, deels de gewigtige gelegenheid er van (het sneuvelen van hendrik en lodewijk van nassau) op te helderen, deels het edele karakter des Schrijvers te ontwikkelen. - Die voor 2de D., 1ste St., heeft desgelijks eenen brief van oranje aan denzelfden, van 6 Febr., 1577, uit welken aanleiding wordt genomen, om des Vorsten huisselijken zin in het licht te stellen, waartoe alverder aan een schrijven van zijne dochter maria, van 15 Oct., 1576, eene plaats wordt gegeven. - Die voor het 2de D., 2de St., eindelijk begint met eenen brief van 's Vorsten zoon. Graaf filips willem, gedagteekend 26 Julij, 1577, ten einde omtrent dezen het een en ander in het midden te brengen, wat te weten den Lezer kan dienstig zijn ter meer juiste beoordeeling van dezen ongelukkigen Vorst, wiens opneming in de Nederlanden door maurits en de Staten ten onregte gevaarlijk werd geacht, als ware hij met te grooten ijver toegedaan aan de R.-Kath. Kerk.
| |
| |
Van de zeven aanhangsels hebben slechts de vier laatste betrekking op van marnix. Het eerste, achter de eerste voorlezing (D. I, bl. 113-134), heeft ten opschrift: ‘Egmond met egmond vereffend ten opzigte zijner zending naar filips.’ - Het tweede, achter de tweede (ald., bl. 241-288): ‘Hendrik IV in weêrwil van zijne gebreken, naar hooft's geschiedenis, hendrik de Goede en Groote.’ Het derde (ald., bl. 288-365): ‘Strada's voor oranje ongunstige geschiedenis, aangeprezen om het gunstige oordeel te bevestigen en het overgunstige teregt te wijzen.’
In het Naschrift, achter het eerste Stuk des tweeden Deels (bl. 203-216) (dat versierd is met het portret en de naamteekening van van marnix), geeft de Heer broes de redenen op, waarom hij niet de la noue, maar wel du plessis met van marnix heeft vergeleken. Het staat dus in onmiddellijk verband met de derde voorlezing, welke dat eerste Stuk geheel inneemt, en gesplitst is in vier afdeelingen van zeer ongelijke grootte. In de eerste (bl. 1-50) toont broes, na korte levensschetsen van beide eerbiedwaardige mannen, de groote gelijkheid aan van beider uitwendig levenslot, zonder nog een vroeger of later tijdvak van beider stand en bedrijf te onderscheiden. Dit geschiedt onmiddellijk hierop in de tweede (bl. 51-70), waar zij voorkomen, eerst ieder aan de zijde van zijnen hooggeschatten Vorst, en vervolgens zoo als zij, na dezer dood, doorgaans tot een minder bedrijvig leven waren weggedrongen. De derde, tot het algemeene terugkeerende, wijst verder godsvrucht aan, als de kroon van alle, vroeger in hen aangewezene loffelijke deugd (bl. 71-82); terwijl de vierde (bl. 82-104) de, tot dusverre nog voorbijgegane, verdienste hunner geleerdheid schetst, en daarbij bepaaldelijk gewaagt van het vernuft en den goeden smaak hunner Schriften, gekweekt door gemeenzame kennis der oude Grieksche en Romeinsche Litteratuur. - Als toevoegsel tot deze belangrijke voorlezing kan men de Narede van het geheele Werk beschouwen, D. II, St. 2, bl. 391-416, met het opschrift: ‘De ongenade aan du plessis bejegend ter zijde van hendrik IV, den in ongenade gevallene tot eere; nog een parallel van aldegonde met den edelen Franschman.’ In naauw verband met den inhoud van deze voorlezing staan verder ook:
1 | o. De beide aanhangsels op dezelve:
a. | de Psalmberijming van datheen tegenover die van van marnix, bl. 147-180; |
b. | over het Wilhelmuslied, bl. 181-202. |
|
| |
| |
2o. | De 4de, 5de en 6de voorlezingen:
a. | Van marnix aan de zijde van willem I in eene en andere Staatsdienst (D. II, St. 2, bl. 1-122); |
b. | van marnix niet van Antwerpen ann parma (ald., bl. 141-216); |
c. | zeker ledig jaar van van marnix in zijn anders overbedrijvig leven, getuige, en wel tot zijne eer, van verwijdering tusschen hem ter eener, en Hollands Staten, voornamelijk van oldenbarneveld, ter anderer zijde (ald. bl. 259-273). |
|
3o. | De aanhangsels tot de 4de en 6de voorlezingen:
a. | De vereeniging van Lutheranen en Hervormden, of wel de insmelting van de laatste in de eerste, in het dreigende jaar van 1566 veel beproefd, en op weinig na wèlgelukt, bij aandringen van oranje, en niet zonder medewerken van van marnix (ald., bl. 123-140); |
b. | het vertoog over het Geschrift van van marnix; trouwe vermaninge aan de Christelicke Gemeynten van Brabant, Vlanderen, Henegou en andere omliggende Landen, beyde die noch onder 't cruice sitten, ende die buyten 's lants geweken zijn (ald., bl. 273-284). |
|
Men ziet uit deze opgaven, dat het Werk eenen schat van zaken in zich besluit, maar tevens, dat de vorm niet tot de aan genaamste behoort, terwijl de donkere en ingewikkelde stijl van den Heer broes, in verband met al die uitweidingen, de lezing niet gemakkelijker maakt. Wie des Schrijvers meening vatten wil, mag hier en daar wel eens tweemaal lezen; doch wie dit gedaan heeft, zal zich ook over deze moeite niet beklage. Veel kennis, helder oordeel, rijk vernuft, groote scherpzinnigheid en Christelijke gematigdheid komen overal voor den dag, en maken op verstand en hart tevens diepen indruk. Wij wenschen daarom, dat het Werk door velen zal worden gelezen en herlezen, zonder zich door de uitvoerigheid te laten afschrikken, ofschoon wij het er voor houden, dat de waardige broes zelf, moest het geheel nog gedrukt worden, hier en daar weleens zou zeggen, hetgeen wij, D. II, St. 1, bl. ‘Maar zal ik dit niet maar weglaten? Dergelijk weg laten zou menige predikatie alleraangenaamst bekorten.’ - Wij danken intusschen den geërden grijsaard voor het gegevene, zoo als het is, en wenschen hem van harte ook van deze, in den laten avond des levens opge- | |
| |
vatte taak, waarmede hij eene aangename proeve heeft gegeven van het bijzondere gebruik, dat er te maken is van de Archives, enz., welke wij aan den Heer groen van prinsterer te danken hebben.
Dat Steller dezer regelen niet overal en in alles met den Schrijver instemde, zal hij wel niet behoeven te verzekeren. Hij zal zich evenwel van het maken van aanmerkingen onthouden, op eene uitzondering na, dewijl deze eene verkeerde opgave geldt, welke den anders zoo naauwkeurigen Schrijver omtrent zijnen hoofdpersoon ontglipt is (D. II, St. 2, bl. 246), in de woorden: ‘Hij bouwde er (t.w. te Westsouburg) de kerk, waar hij ook - een eenvoudig eereteeken wijst het aan - begraven ligt’ - Ja van marnix stof is in de kerk te Westsouburg weggeborgen, maar een eereteeken heeft nooit boven zijn graf gestaan. Prins verhaalt in zijn leven van van marnix, bl. 45, alleen, dat zijn geschilderd wapenbord in 1780 nog zijne grafplaats kenbaar maakte. Later evenwel is ook dat bord verdwenen, en vóór meer dan tien jaren besloot Steller dezer aankondiging eene, den Heer broes niet onbekende, Redevoering over: ‘Filips van marnix als Godgeleerde, en meer bepaaldelijk in zijne verrigtingen en verdiensten omtrent de Nederlandsche hervormde Kerk’ (met. des Vad., D. VI, St. 1, bl. 1-45), met te zeggen: ‘Deze man had wel een gedenkteeken verdiend van de dankbare nakomelingschap. Tot dus verre is het hem echter nog niet geworden, ofschoon een hurgronje het hem wilde oprigten, en een scheltema verklaarde, dat men het van Nederland met grond had kunnen verwachten, indien men niet wist, dat volksdankbaarheid in gemeenebesten schaars gevonden wordt.’ - Thans is zelfs zijn graf onkenbaar geworden, dewijl ook de kerk te Westsouburg heeft opgenhouden te bestaan.
DRESSELHUIS. |
|