De Gids. Jaargang 6(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 500] [p. 500] Wieken en kluisters. O! hoe nog de wensch mij heugt, Dien ik in mijn prille jeugd Iedren uchtend slaakte, Als een zweem van groenen dos Speuren liet aan beemd en bosch, Dat de Mei ontwaakte! Wen de stroom dan zeewaart zong, Ja, de rotsklip oversprong, Die hem dacht te teuglen, En aan de andre zij van 't meer 't Blaauw gebergte rees van veer', Vroeg mijn jonkheid vleuglen: Slechts een tweetal, was mijn beê, Mits 't mij luchtig stijgen deê, Mits 't mij ver zou dragen In den heldren zonneschijn, - Vliegen, dat moest weelde zijn, Vliegen al mijn dagen! Wel gelijkt mijn lot er naar! Studie eischt het gansche jaar, Studie eischt het leven! Raak ik ooit den doolhof uit, Waar ik telkenmale in stuit, Op nog vreemde dreven? Weken, maanden zelfs, gaan om, Zonder dat ik ergens kom, 't Wordt mijn' oogen duister Van 't getuur in boek bij boek, Nagebreeuw en onderzoek Slaan me in dubble kluister; En hoe mild de voorjaarszon Beemd en bosch en berg en bron Ieder Mei beschijne; Mij ontlokt die lentepracht Voortaan slechts de droeve klagt: ‘Ach! waar bleef de mijne?’ Naar e.g. geijer. P. Vorige Volgende