De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 480]
| |
Zwanenburg. - 't Huis ter Hart.In mijne Aanteekeningen op het Haarlemmermeer-Boek van j. asz. leeghwaterGa naar voetnoot(1) heb ik gewag gemaakt van het gevoelen van g. schoemaker,Ga naar voetnoot(2) dat het Gemeenlandshuis van Rijnland, op halfweg tusschen Haarlem en Amsterdam, waarschijnlijk eerst den naam van Zwanenburg zal hebben bekomen, ná de vertimmering in 1660, als ontleend van de zwanen, die alstoen boven ieder der stijlen van den ingang werden geplaatst. Naauwelijks was mijne uitgave van het Haarlemmermeer-Boek in het licht verschenen, of een mijner geestigste vrienden, even ervaren in de geschiedenis van ons Vaderland, als beroemd als dichter, voerde mij lagchende de woorden, door vondel aan gijsbrecht van amstel in den mond gelegd, te gemoet: ‘'k Heb 's Graven vangenis wel zeven jaren lang
Bezuurt, en Swanenburg nog afgestaan door dwang.’Ga naar voetnoot(3)
Dit schreef vondel in of vóór 1637. Hij sprak dus van Swanenburg reeds lang vóór 1660. Waar bleef nu vriend schoemaker met zijn gevoelen? Waar bleef ik, die hetzelve, zonder het te weêrspreken, had overgenomen, en het alzoo als tot het mijne had gemaakt? - Het was een dooddoener. Ik deed wat men het best op zulke dooddoeners kan doen. Ik lachte en zweeg. Maar ik vergat het verwijt niet: ‘alta mente repostum.’ Was dan Swanenburg, door vondel bedoeld, het Zwanenburg op Halfweg-Haarlem? Dit was de eerste vraag, die ik mij zelven deed. | |
[pagina 481]
| |
De geleerde Mr. j.d. meijer heeft in zijne uitmuntende Verhandeling over den worstelstrijd tusschen Franken en Friesen, uitgesproken in de Openbare Vergadering van de Tweede Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut, gehouden op den 13den November des jaars 1828, beweerd, dat vondel in zijn beroemd treurspel, behalve dichterlijke verdiensten, geene geringe kennis der Geschiedenis heeft aan den dag gelegd. En te regt: Vondel heeft in dit Dramatisch Dichtstuk, maar vooral in de alleenspraak van gijsbrecht, getoond, dat hij de geschiedenis van het door hem behandelde tijdvak goed had beoefend, en hij is dier geschiedenis, met uitzondering der plaatsen, waar hij over Amsterdam en hare gebouwen spreekt, veelal zeer getrouw gebleven. ‘'k Heb 's Graven vangenis wel zeven jaren lang
Bezuurt,’
dit toch strookt met het verwijt, dat herman van woerden, bij veltheimGa naar voetnoot(1), aan Graaf floris doet: ‘Her Grave! (seit hi) gedinct u ietGa naar voetnoot(a)
Wat hier vormaels es gesciet?
VII Jaer hildi gevaen.Ga naar voetnoot(b)
Den Here van Aemstel.’
Daar nu vondel gijsbrecht er in éénen adem laat bij zeggen: ‘- - en Swanenburg nog afgestaan door dwang.’
is het te vermoeden, dat de dichter, zoo hij hierin al niet der Geschiedenis getrouw is gebleven, echter aan een slot of eene sterkte van dien naam heeft gedacht, hetwelk ten tijde van den held van zijn gedicht bestond. Maar al ware dit zoo niet, dán nog staat het jaartal 1637 ons in den weg. In dit jaar kende vondel een slot van dien naam; het bestond dus destijds, of had vroeger bestaan. Had onze dichter het oog op het Gemeenlands-huis van Rijnland op halfweg Haarlem, in de gemeente Houtrijk en Polanen gelegen, thans algemeen onder den naam van Zwanenburg bekend? - Ik betwijfel het. | |
[pagina 482]
| |
Eertijds stond op halfweg Haarlem bet Huis ter Hart. H. soeteboom, die in 1658 zijne Nederlandsche Beroerten en Oorlogen omtrent het Ye en aan de Zaan uitgaf, noemt het zooGa naar voetnoot(1), en spreekt van geen Zwanenburg. De zoo naauwkeurige simon van leeuwen, in zijne Korte Beschrijving van Leyden, door hem in 1672 uitgegeven, op blz. 156, over halfweg Haarlem en Amsterdam sprekende, zegt: ‘daar nu het Huys ter Hart staat.’ Op de kaarten van Noord-Holland van beeldsnijder (1575) en van g. en j. blaeu, en op die van het Haarlemmermeer van leeghwater (1644) en van jacob bartelse veris (1644), komt het Huis ter Hart, geenszins Zwanenburg, voor. Maar wat meer is, op de zoo hoogstzeldzame en naauwkeurige kaart, in 22 bladen, van Rijnland, in 1610 door floris balthazar (van berckenrode), gezworen' Landmeter, begonnen, en in 1615 door denzelven, met behulp van zijnen zoon balthazar florissen, voleind, eene kaart, op last der Hoogheemraden vervaardigdGa naar voetnoot(2), is geen spoor van Zwanenburg te vinden, hoezeer 't Huys ter Hart en Pelonen er op voorkomen.Ga naar voetnoot(3) Op de kaarten der provincie Holland en Westfriesland, van nicolaas piscator, in 1651, bij c.j. visscher, vindt men (blz. 9), op halfweg Haarlem, zoowel 't Huys ter Hart en Pelonen, als 't Gemeenlants Huys en Houttrick aangeteekend. Het Gemeenlants Huys was dus in 1651 reeds als zoodanig aanwezig; maar piscator geeft het nog niet den naam van Zwanenburg. Voeg hierbij, dat soeteboom in zijne Saanlandsche Arcadia,Ga naar voetnoot(4) in 1658 uitgekomen, sprekende van de uitwateringen op halfweg Haarlem, zegt: ‘bij welcke de E.H. van Rynlandt (ick denck op de grondt van de Polaners, uit den huyse van Polanen in Zuydt-Hollandt) een voortreffelijke stenen stolp timmeren’ - en men mag, naar ik meen, met zekerheid stellen, dat het Gemeenlandshuis van Rijnland, (de stenen stolp van soeteboom) eerst ná de volbouwing in 1660, den naam Zwanenburg heeft gekregen, en waarschijnlijk naar de vier zwanen, die alstoen boven de stijlen van den ingang werden | |
[pagina 483]
| |
geplaatst. Dit is ook het gevoelen van den tegenwoordigen bewoner van dat huis, den Heer p. de leeuw, Burgemeester der gemeente Houtrijk en Polanen en Opziener van Rijnland, die mij meldde, dat het aan hem, zoowel als aan den vroegeren bewoner, wijlen den kundigen c. brunings, was voorgekomen, ‘dat de naam van den Huize Zwanenburg daaraan gegeven is bij den herbouw van hetzelve, ten jare 1655, (jaartal van herbouw, blijkens een schoorsteenstuk op de groote zaal).’ - Of echter in 1655 de herbouw reeds geheel voleind was, zou men uit het zeggen van soeteboom (in 1658) mogen betwijfelen. Zoo zouden wij dan het pleit, dat het Huis Zwanenburg ten minste niet vóór de helft der XVIIde eeuw dien naam heeft gedragen, als voldongen kunnen beschouwen. Maar zie, daar ligt de kaart van het Hoogheemraadschap van Rijnland, met het jaartal 1647, en daar lees ik: 't Gemeenlants Huys, genaemt Swanenburch. Ik beken, de tegenwerping is gewigtig; werd dat Huis reeds in 1647 Swanenburch genaamd, dan droeg het dien naam vóór den herbouw, en dus welligt ook ten tijde van vondel. Maar wie zegt u, dat die kaart reeds in 1647 is uitgekomen? Het is waar, de Staten-Generaal gaven, op den 17den Junij van dat jaar, aan Dijkgraaf en Heemraden van Rijnland, voor den tijd van 25 jaren, octrooi tot het vervaardigen en uitgeven dier kaart. Maar maakte zij dadelijk van hetzelve gebruik, en zag die kaart in dat jaar het licht? Is het niet veeleer mogelijk, dat het vervaardigen en in koper brengen dier 25 bladen eenige jaren heeft aangehouden, en dat dezelve niet vóór 1660 is uitgekomen, en men er de inmiddels plaats gehad hebbende veranderingen in de namen hebbe bijgevoegd? Die kaart is eene navolging der oude kaart van floris balthazar van berckenrode: ‘afgetekent’ zoo als er op vermeld staat, ‘door johannes douw en steven van broeckhuysen, gezworen Lantmeters.’ Het jaartal doet weinig ter zake: de kaart werd in 1687 herdrukt, en die druk heeft toch ook het jaartal 1647. Het is waar, wijlen a. loosjes, psz., maakt in zijne Hollands Arcadie (blz. 452) gewag van eene kaart van floris van berkenrode, van den jare 1635, waarop het Gemeenlandshuis reeds zou zijn genoemd: ‘Het Huis te Zwanenborch, anders het Huis ter Hart.’ Maar ik vermoed, dat dit jaartal eene vergissing is, en loosjes het oog hier had op de kaart van 1647, welke, gelijk wij zeiden, eene navolging van de hierboven vermelde kaart van floris balthazar (van berckenrode) van 1615 is. Het komt mij dus voor, dat toen vondel zijnen gijsbrecht | |
[pagina 484]
| |
dichtte, het Huis op halfweg niet Zwanenburg, maar Huis ter Hart werd genoemd. - Of dit Huis ter Hart op de bouwvallen van het voormalig Slot Polanen, (Polenen, Pelanen), was gebouwd dan wel of dit laatste een weinig verder naar de zijde van Amsterdam, zoo als sommigen beweren, heeft gestaan, is mij tot dus verre niet voldoende gebleken. In die Cronycke van Holland, Zeelandt en Vrieslant, onder den naam van divisie Cronyk bekend, (Leiden 1517) wordt gezegd: ‘Die Gheldersen zyn (in 1517) na dat si in Alcmer gelegen hadden acht dagen mit horen roef (hunne roof) en gevangen getogen, na die Beverwijc dat si branden ende voert tot Sparendamme dat si mede an brant staken ende reysden so voirt na het blochuys dat omtrent het Hert stond, welc si wonnen ende passeerden so voert doer die venen brandende ende veel scaden doende tot int Sticht van Utrecht.’ De naam van het Huis ter Hart is nu bijna geheel verdwenen, en heeft voor Zwanenburg plaats gemaakt. Op dat Huis leefde eens de beroemde bouwkundige c. brunings. Eene vrij goede afbeelding van hetzelve vindt men in het Hollandsch Penning-Magazijn voor de Jeugd, 2den Jaarg. (1836) blz. 353. Maar had, ja kon vondel het oog op dit Zwanenburg niet hebben gehad, toen hij zijn beroemd treurspel dichtte; waar lag dan het Slot van dien naam, hetwelk gijsbrecht van amstel, volgens hem, door dwang heeft afgestaan? De ligging van verscheidene Sloten, uit de tijden der Hollandsche Graven, is met geene zekerheid te bepalen. Zelfs omtrent die van het Slot der Heeren van amstel verkeert men in het onzekere. Lag het, zoo als sommigen beweren, niet verre van het Damrak, tusschen de Oude- en Papenbrug-stegen op den Nieuwendijk, ter plaatse, of niet verre van de plaatse, waar thans de Dirk van Hasselts-steeg wordt gevonden?Ga naar voetnoot(1) Of moet men deszelfs ligging, met Jonkhr. matthijs van der houvenGa naar voetnoot(2), te Ouderkerk aan den Amstel zoeken? Is niet in onze dagen een Slot Teilingen voor den dag gebragt, - ik zou haast zeggen uit de lucht gevallen, - op eene plaats, waar niemand vóór dezen het zou hebben gezochtGa naar voetnoot(3)? en, om van andere niet te spreken, over de | |
[pagina 485]
| |
ligging der Poelgeesten zou meer licht kunnen worden verspreid, dan tot dus verre is geschied. Maar Zwanenburg? - Wij kennen een Zwanenburg in het Graafschap Zutphen, in de nabijheid van Genderingen, in 1425 door Hertog aernoud van gelder ingenomen; en een ander slot van dien naam, op de Veluwe, niet verre van den IJssel, een groot uur ten zuiden van Hattem,Ga naar voetnoot(1) gedurende vele jaren eene bezitting van het geslacht van essen. Ook in Zeeland, op het eiland Walcheren, tusschen Oudvlissingen en Coudekercke, is een huis te Swanenburg, in het midden der XVIIde eeuw gebouwd; van hetzelve vindt men melding en eene afbeelding bij m. smallegange, Nieuwe Cronyck van Zeeland, blz. 671. Jungius verhaalt in zijne geschiedenis van het Graafschap BentheimGa naar voetnoot(2), dat het Slot Swanenburg, gedurende den oorlog van den Bisschop van Munster en lodewijk van steinfort, in 1343 werd verwoest en afgebrand. Doch dit Kasteel lag waarschijnlijk in voormeld Graafschap. In de eerste helft der XVIIde eeuw, en dus gedurende den leeftijd van vondel, huwde machteld van hasselt tot swanenburg met jan van doorn van voorde; zij was eene dochter van jacob van hasselt van swanenburg en van marie van broekhuizen. Dit Swanenburg of Zwanenburg lag, naar ik vermoed, in de Provincie Utrecht. Maar waar lag het Huis van dien naam waarnaar gedurende gezegde eeuw een tak der familie van den kerkhove in het land van Waes zich noemdeGa naar voetnoot(3). Ik meende dit laatste gevonden te hebben een uur van Gent, alwaar de Schrijver van het historisch-romantisch verhaal Elvire van Swanenburgh het kasteel van dien naam plaatst. Maar die Schrijver meldde mij, dat dit kasteel en die ligging alleen in zijne verbeelding bestonden en geenen historischen grond bezitten. Hoezeer nu gijsbrecht van amstel goederen in Gelderland schijnt te hebben bezetenGa naar voetnoot(4), komt het mij echter niet waarschijnlijk voor, dat vondel hier het oog heeft gehad op een Slot, verre van Amstelland gelegen. Wenden wij ons oog dus derwaarts! Er lag weleer een Zwanenburg in Rhijnland, niet verre van Zwammerdam, ook wel Zwadenburgerdam genaamd. Dit huis | |
[pagina 486]
| |
zou het stamhuis zijn geweest van het geslacht der edelen van swanenburgGa naar voetnoot(1), uit welk stamde vincent van swanenburg, een der Hoeksche Edelen, die in 1481 Vianen veroverde, en wiens afstammelingen gedurende vele jaren regeringsplaatsen te Leiden hebben bekleed, en waartoe behoorde de Hoogleeraar cornelis van zwaanenburg, en welligt ook de meer beruchte dan beroemde dichter van dien naam. Dit Zwanenburg lag nu wel niet verre van het land van Woerden, en gijsbrecht van amstel kon op hetzelve, door zijne maagschap met Woerden, betrekking tot hetzelve hebben gehad; maar toch vermeen ik, dat ook dit Slot niet door vondel is bedoeld, maar dat wij het nog nader bij Amstelland moeten zoeken. De Heeren persijn van Waterland schijnen gezworen vijanden van die van amstel te zijn geweest; gedurig waren zij met elkander in oorlog en geene aangename buren. De Waterlanders waren geene rustige lieden, en stonden meermalen tegen hunne Heeren op. De Heeren van persyn, om hen te bedwingen, bouwden op de grenzen, welligt aan de overzijde van Amstelland, ‘een goed, vast Slot,’ zegt soeteboom,Ga naar voetnoot(2) hetwelk Zwanenburg werd genoemd. Bekend is de strooptogt, dien de Kenmers, Waterlanders en Westfriezen in den jare 1268 ondernamen, waarin zij verscheidene Sloten innamen en verwoestten. Ook het Zwanenburg der persijns moest dit lot ondergaan; het werd ingenomen en vernield. Bekend is het, dat deze woeste hoop gijsbrecht van amstel tot hun hoofd koos, en dat hij met haar Vreeland belegerde. - In eene Handvest van den jare 1273 op onser vrouwen nativitatis, voorkomende in de Handvesten en Privilegiën van Monnickendam, Waterland, met den aen-cleven van dien (1624), blz. 26 en 27, ‘verbied johan van persijn, Ridder en Heer van Waterland, de luyden van Waterland, om immer weder uit hun land, zonder zijn bevel, hetzij tegen de Vriesen, hetzij tegen eenige andere lieden, die onder den hemel leven, ten strijd te zullen trekken,’ en voegt er bij: ‘Voort Swaensborch loven wij nimmermeer weder van steen te maecken, of weder te timmeren. En de waert dat wijt deden, dat veer van ons moet wesen, soo waer die vrede ende geleyde van ons en den Vrieschen wt (uit.)’ Welk verdrag onder ande- | |
[pagina 487]
| |
deren ook werd bezegeld door Graaf floris van Holland, door simon Ridder van Haerlem en door Heer gerrit (zou dit ook gijsbrecht moeten zijn?) van aemstel.Ga naar voetnoot(1) Zijn wij nu niet eenen stap nader? Gijsbrecht van amstel had, als hoofd der Waterlanders, het Slot Zwanenburg, dien eigendom van zijnen vijand, in handen gekregen; gaarne zou hij het, en ook Vreeland, hebben behouden. Maar bij den zoen, die zeker niet tot zijn genoegen was, moest hij het weder afstaan, en vondel mogt dus als dichter, zonder der historische waarheid te veel te kort te doen, gijsbrecht laten zeggen: ‘- - 'k Heb Swanenburg nog afgestaan door dwang.’
met hetzelfde regt als hij zich eenige regels vroeger beklaagt, dat men hem het Vreêlandsslot had ontweldigd, hoezeer hij er naar waarheid bijvoegt: ‘'k Beken het Slot was my met voorwaarde opgedragen.’
hij toch had het slechts in pandGa naar voetnoot(2). Wij meenen dus het Zwanenburg, voorkomende in de aangehaalde regels van de alleenspraak van gijsbrecht van amstel, in Waterland te hebben gevonden. Maar wij vinden ook een Zwanenburg in Amsterdam zelve. - Vergun mij, Lezer! nog eene kleine uitweiding. In de vergrooting der stad, van het jaar 1593, werden ook begrepen de Zwanenburgwal en de ZwanenburgerstraatGa naar voetnoot(3). Van waar die namen? Oudtijds hield de stad Amsterdam, even als zoo vele andere steden, een zeker getal zwanen, waarover het oppertoezigt aan een' Pluimgraaf, welk ambt gemeenlijk door eenen der Burgemeesteren werd waargenomen, was opgedragenGa naar voetnoot(4). Hij had een' bewaarder onder zich. Wagenaar deelt ons in de Bijlagen op het Iste Boek van het derde Deel zijner Geschiedenis van AmsterdamGa naar voetnoot(5) eene ordonnantie van Burgemeesteren, van den jare 1549, mede, voor willem huysman, Bewaarder van der stede zwaanen. Het pluimgraafschap werd in November 1672 opgeheven, en de | |
[pagina 488]
| |
zwanen, die toen bestonden, gesteld ter beschikking van Heeren Thesaurieren der stadGa naar voetnoot(1). Uit de bovengenoemde ordonnantie van 1549 blijkt, dat de stede-zwanen in den winter moesten bewaard worden in de nabijheid van de Regulierspoort (thans de Munt) en bij de portiers gedurende dat saizoen gevoederd worden. Six van chandelier, die in de eerste helft der XVIIde eeuw bloeide, zingt: ‘De trotse haagelblanke swaan,
Najaade in Amstelswaterlaan,
Die aan de lindewortels lekt,
Is van de poortwacht dicht omhektGa naar voetnoot(2).
Zij hadden hier tegen de Stadsmuren in den Amstel een hokGa naar voetnoot(3), hetwelk’ zegt wagenaarGa naar voetnoot(4), ‘indien ik mij niet bedriege, met het vergrooten der stad, naderhand hooger op in den Amstel verplaatst is, en den naam aan den Zwaanenburgwal en Zwaanenburgstraat gegeven heeft.’ Volgens deze meening zouden de Amsterdammers der XVIde eeuw de nieuwe gracht en straat liever Zwanenburg-wal en Zwanenburg-straat, dan Zwanenhok-wal en Zwanenhok-straat hebben genoemd. Het eerste klinkt dan ook zeker beter, en zij handelden hierdoor alsdan taalkundiger, dan de wetgevers van onzen leeftijd, die van elken Meyer, Schult en Dorpsschout een' Burgemeester hebben gemaakt, en hierdoor van elken opgezetene ten platten lande een' burger, zoodat elk dorp een burch is geworden. Een zwanenhok is toch eene bergplaats voor zwanen, eene plaats, waar zij voor weêr en wind veilig zijn, een borg. Het is echter opmerkelijk, dat in de uitlegging van en na 1593 | |
[pagina 489]
| |
zoo vele plaatsen zijn begrepen, die den naam van burg dragen; behalve den Zwanenburgwal, Blaauwburgwal, Montelbaansburgwal (thans Oude Schans), Groenenburgwal, ook Verwersgracht genaamd, en Huiszitten- of Leprozenburgwal, ook onder den naam van Turfgracht bekend, vindt men in die vergrooting Rapenburg, Uilenburg en Vlooijenburg, met de grachten, straten en stegen van die namenGa naar voetnoot(1). Veroorloof mij eene gissing. Langs de bolwerken in de muren der stad stonden eertijds zeer vele kleine torens en rondeelen. Zie slechts de kaart van 1482. Tusschen de Regulierspoort (thans de Munt) en de Jan-Rodenpoort telde men er vijf. Die torens, burgen, πυϱγοῖ, hadden, even als later de bolwerken, verschillende namen; zoo had men den LeeuwenburgGa naar voetnoot(2), den Uilenburg, en waarschijnlijk ook den Vlooijenburg, den Rapenburg, den Zwanenburg, enz. Toen bij de uitlegging der stad, vooral in den jare 1600 tot 1613, die torens, die burgen, werden gesloopt, is het niet te verwonderen, dat de grachten, straten en stegen, welke in de nabijheid werden aangelegd, hare namen van de gebouwen, die aldaar gestaan hadden, ontleenden. De Cloveniersburg, veelal Zwyg-Utrecht genaamd, die aan den Cloveniersburgwal zijnen naam heeft gegeven, op den hoek van den Amstel en de Doelenstraat, is nog een van die menigvuldige torens of burgen, die eertijds rondom de stad stonden. Zoo ook de Schreijerstoren. De Zwanenburgwal en de Zwanenburgstraat hebben dan niet, zoo als wagenaar beweert, hunne namen van een zwanenhok, maar van den toren, den burg, die eertijds op den stadsmuur langs den Amstel heeft gestaan, en de Zwanenburg werd genaamd, ontvangen, hoezeer het wel mogelijk, ja hoogst waarschijnlijk is, dat deze burg dien naam ontleende van de Stads-zwanen, die aldaar haar hok hadden. Maar die naam kan ook eene herinnering zijn geweest van het oude kasteel Swanenburg, eens, even als Amstelland zelf, in het bezit van eenen der Heeren van amstel. Dat gedeelte der Straalstraat, hetwelk tusschen de Verwerstraat en den Zwanenburgwal is gelegen, bestaat uit slechts drie huizen, | |
[pagina 490]
| |
alle onder één dak, en kennelijk uit ééne hand gebouwd. Het middelste huis (No. 21) heeft in den gevel een' steen, waarvan gij hier eene getrouwe afteekening ontvangt: Aan weêrszijde van dien steen is een andere; op de regter staat ANNO, op de linker 1640. - Het Zwanenburg, dat die steen u vertoont, is geen zwanenhok, het is welligt een burg, een toren, zoo als er weleer op de stadsmuren stonden: of het is een burg, een kasteel, een slot, met torens en transen. - Welk Zwanenburg moet het voorstellen? Wat had het met de in de nabijheid gelegene gracht (wal) en straat van dien naam te maken? Nu dertig à veertig jaren geleden, hadden nog zeer vele huizen dezer stad een' steen in den gevel, waarop het een of ander stond uitgehouwen. In de nieuwe uitlegging, na 1658, was dit wel niet zoo algemeen, maar echter, vooral in de straten, nog zeer gebruikelijk. In de oude stad was elk huis van zoodanig eenen steen in den gevel voorzien. Die steenen dienden om de huizen te onderscheiden, en daar de nommers van later dagteekening zijn, werden die huizen in de overdragt-brieven door de afbeeldingen op die steenen aangeduid; vele geslachten hebben hunne namen aan die steenen te danken. Onder die steenen waren er verscheidene, die met veel zorg waren bewerkt, en naauwkeurig het afgebeelde | |
[pagina 491]
| |
voorwerp voorstelden. Wilt ge een voorbeeld? In een huis op den Oudezijds Voorburgwal bij de Oudezijds Armsteeg, No. 142, zult ge op eenen steen eene der beste afbeeldingen van het Slot van Egmond vinden. Zoo ook vindt men op de LeprozengrachtGa naar voetnoot(1) een' steen, waarop een Slot, onder den naam Rustenburg, zeer goed is uitgehouwen. - Waar lag dit Rustenburg? - had het betrekking tot het Rustenburgerpad, buiten de Utrechtschepoort aan den Amsteldijk?Ga naar voetnoot(2) Maar van welk Slot Zwanenburg levert nu de steen in de Staalstraat eene afbeelding? Welligt geeft de een of ander verzamelaar van teekeningen of afbeeldingen van kasteelen en sloten in ons Land hierop een antwoord. Gij, lezer! vergeef mij dit lang vertoog, uit liefde voor den Gijsbrecht van Amstel van onzen joost van den vondel, welk treurspel uit een historisch en dichterlijk oogpunt u en mij dierbaar is.
w.j.c. van hasselt. Amsterdam, Augustus 1842. |
|