| |
| |
| |
Te laat; - te vroeg; - van pas?
(Eene Vertelling, vrij gevolgd naar Mrs. Clavers.)
I. Te laat.
Het wee van onverwachte scheiding,
Dat uit gesmoorde zuchten spreekt, -
Waaronder 't jeugdig harte breekt,
Dewijl 't, na menige misleiding,
Geen hoop des wederziens meer kweekt!
Byron.
Henry beckworth, de oudste zoon van een' landbouwer in Massachusetts, wiens kleine oogst een groot gezin voeden moest, nam slechts te gaarne eene klerkplaats aan in het Magazijn van allerlei Goederen, van zijn' Neef ellis irving, die, in het naburig stadje Langton, voor een groot koopman doorging. Ongelukkig behoorde deze Neef echter tot die weinige, maar gevaarlijke lieden, van welke alle menschen goed spreken; eerst toen het schorsen zijner betalingen hem verpligtte zijn bedrijf te staken, merkte men op, dat ook hij gebreken had.
In de dagen van zijnen voorspoed, en eer de wereld wist dat ellis onvoorzigtig genoeg was geweest, zich in halsbrekende speculatiën te steken, had zich henry zelfs niet in zijne droomen durven bekennen, dat hij verliefd, dol verliefd was op zijn alleraardigst Nichtje agnes irving. Maar toen de bankbreuk en eene daarop gevolgde beroerte zijn' neef ten grave hadden gesleept, en het der ziekelijke weduwe was gebleken, dat zij het overige harer dagen in volslagen armoede zou moeten doorbrengen, - voor voedsel en kleeding van den arbeid der vlugge naald harer dochter afhankelijk, - toen was het of henry eensklaps met de gave der welsprekendheid werd bedeeld, en maakte hij van deze zulk
| |
| |
een goed gebruik, dat agnes weldra bekennen moest, dat zij innig veel van hem hield.
Het is, helàas! slechts te waar, dat jonge Dames, die school hebben gelegen, en bloemen en vruchten met waterverw leerden teekenen, en rebecca bij den put met chenille en gouddraad borduren, simpel, ijverig, huismoederlijk naaiwerk een' tragen en zuren arbeid vinden, waarmeê naauwelijks het brood en het zout te verdienen is. Maar de zachtoogige agnes was het voorwerp van al de zorg en van al den trots eener echte huismoeder van Nieuw-Engeland geweest, die zoowel harden als zachten koek kon bakken, en er op stofte, dat zij in staat was, tusschen Maandag-morgen en Zaturdag-avond al de steken te leggen tot zes fijne hemden vereischt. En daardoor slaagde het mooije meisje, hoe weelderig overigens ook opgevoed, er nu in, voor hare moeder en haar zelve, zonder zuchten of zuurzien, den kost te verdienen.
Weldra echter werd Jufvrouw irving zóó zwak, dat agnes verpligt was haar op te passen, in plaats van de naald te reppen; en de nood liep zóó hoog, dat welwillende buren eindelijk in de behoeften van het droevig gezin voorzagen. Henry beckworth, die al wat hij had overgehouden van het salaris, hem in het Magazijn toegelegd, aan zijnen vader had overgemaakt, dewijl zijne vele kinderen allengs grooter uitgaven eischten; henry, die tot nog toe te vergeefs getracht had, weder te worden geplaatst; henry kon zijn Nichtje niet anders van dienst zijn, dan door haar in de ziekenkamer de behulpzame hand te bieden.
Hij werd schier krankzinnig onder den invloed dier bezorgde, dier zelfverwijtende liefde, welke de dochter der armoede is; en naauwelijks vertoonde de krankte van Jufvrouw irving eenige teekenen van beterschap, of hij gaf zijne agnes een' langen en droevigen afscheidskus, en beloofde haar, dat zij weldra iets naders van hem hooren zou. Hij durfde haar niet zeggen, dat hij haar verliet om ter zee te gaan varen, ten einde hij dadelijk eene kleine som te harer beschikking zou kunnen stellen.
Hij begaf zich naar de digtstbijgelegen zeehaven, liet zich werven tot matroos van een schip, dat zeilreê lag voor de Oost-Indiën, en trachtte toen in een' brief al de hoop en al de vrees, al de bemoediging en al de ijverzucht, in één woord, al de opregte liefde uit te storten, ooit door drie zijdjes papier verkondigd; en droeg fluks de bezorging van dezen epistel op aan een' zijner kennissen uit Langton, die, volgens het zeggen
| |
| |
des mans, dadelijk terug zou reizen naar de plaats, waarin henry al wat hem dierbaar was had achtergelaten.
Onder andere berigten deelde deze brief aan agnes mede, hoe en wanneer zij voor henry's gagie, welke hij geheel voor haar en hare moeder bestemde, op de Heeren williamson & Co. trekken moest, - en de minnaar ging naar zee, met een, wel is waar, bedrukt gemoed, maar dat ten minste den troost smaakte, dat hij alles, wat zijne armoede veroorloofde, voor de liefste zijns harten had gedaan.
Eene Oost-Indische reize pleegt lang te duren, en weinigen volbrengen die, zonder aan menigen wisselzin ter prooi te zijn, zonder veranderd weêr te keeren; maar het hart van henry beckworth klopte onder zijn blaauw buis, of het bersten zou, toen hij weêr voet aan land zette, en zich voorstelde, welk eene ontmoeting hem in Langton verbeidde.
Hij liep even in het kantoor der Heeren williamson & Co. aan, om te vernemen, of er nog iets van zijne gagie instond, en hoorde tot zijne verbazing, dat er over geen' enkelen dollar was beschikt. In het eerst ergerde hem dit niet weinig, ‘want,’ redeneerde hij te regt, ‘als agnes mij lief had, zoo als ik haar - maar dit zij zoo 't wil!’ Ik geloof waarlijk, dat het zijne éénige gedachte was, op de gansche tehuisreize. Al zijne gepeinzen - hoe onzamenhangend of overvlugtig ze ook waren - leidden tot hetzelfde besluit - dat agnes hem liever, hoe arm hij wezen mogt, nemen zou, dan hem weêr naar zee te laten gaan.
Het was avond, en een zeer donkere, schier loodkleurige avond, toen de diligence, waarin onze minnaar zat, voor het éénige logement in Langton stil hield. De eer van het echte blaauwe Hôtel werd in die dagen, zoo als het ovale uithangbord, dat op de roestige hengsels kraakte, dit aan het publiek verkondigde, opgehouden door job jephson, denzelfden man, aan wien henry de bezorging van zijn' afscheidsbrief toevertrouwde. Het portier der diligence werd weder digtgeslagen, en terwijl zij voortreed, stapte Mijnheer beckworth, met groote schreden, den ingelegden vloer van job jephson's gelagkamer op en neêr, totdat de overige gasten vertrokken waren, en hij zich tête à tête bevond met den waardigen hospes.
‘Wel, henry! jongenlief! ben jij het? Vertel me eens, hoe het je gegaan is? Zie, je hadt je hoed zóó diep in de oogen getrokken, dat ik je, warempel! niet herkende. Wel, man! van waar kom jij uit de lucht vallen?’
| |
| |
Henry vroeg naar al zijne kennissen, en - laatst van allen! naar agnes irving en hare moeder.
‘Agnes irving!’
‘Is zij dood?’ riep henry in wilde ontzetting uit.
‘Dood! neen, zij is getrouwd! voor eene maand of drie; en voor eene week werd hare moeder begraven.’
Het is inderdaad verbazend, hoe vlug ons bij sommige gelegenheden onze trots ter hulpe komt! De gedachte aan den dood der allerliefste, welke hem als een bliksemstraal door het hoofd voer, had hem gefolterd door ondragelijken, onbedwingbaren angst; de zekerheid van iets veel jammerlijkers, van haren echt, had geen ander gevolg, dan dat henry's wangen verbleekten, en dat hij zijne tanden vast op elkander zette, terwijl hij voortvoer met vragen, waarop de spraakzame Waard van het echte blaauwe hem geen antwoord schuldig bleef.
‘De arme meid heeft bange dagen doorgebragt, sedert dat je vertrokt. Zij moest het huisje, waarin je haar gekend hebt, verlaten, en een kamertje huren bij Jufvrouw truesdell. Het was dragelijk geweest, zoo Jufvrouw irving niet den ganschen dag had zitten klagen en kniezen over al de geriefelijkheden, die zij nu ontberen moest; het was of de sloof met haar' voorspoed haar verstand had verloren. En agnes zag om naar een ander huis, waarin zij zou kunnen inwonen, dewijl hare moeder zulk een' weêrzin had in Jufvrouw truesdell; maar er was niemand, die haar in wou nemen, dewijl de oude vrouw zoo eigenzinnig was. En daarom ging john harrington - je kent john immers? - er nog maar eens weêr op af, schoon agnes hem tweemaal had bedankt, en vertelde haar, dat hij haar liever had dan ooit, en dat hij hare moeder bij zich in zou nemen, en dat hij haar behandelen zou, of ze zijn eigen was. Er kwam nog iets bij, moet je weten: de buren waren het mooi moê geworden, haar alles te sturen; “want,” zeiden zij, “agnes had geen regt haar' neus op te halen van john,” en het einde was, dat hij haar kreeg! Toch heeft de oude vrouw van hare nieuwe woning niet veel pleizier gehad; zij kwijnde er nog meer in, dan in hare vorige; zij zeî, dat ze wel zag, dat agnes zich maar om harentwil had verkocht. Maar je begrijpt, dat was maar eene gril, zoo als oude wijven er meer hebben; want john was eene mooije partij voor een arm - -’
‘Hebt ge mijn Nichtje den brief bezorgd, dien ik u voor haar gaf?’ viel henry hem in de rede.
| |
| |
‘Ik zal je dat alles haarklein vertellen,’ hernam Mijnheer jephson, terwijl hij henry op zijn gemak eene stoel toeschoof, en hem uitnoodigde te gaan zitten, als had hij eene lange historie aan te hooren; ‘ik zal je vertellen hoe het daarmeê gegaan is. Toen wij elkaêr, even vóór je afreize, het laatste zagen, toen was ik, zoo als ik je zeî, op het punt weêr naar huis te trekken; maar een uur later deed zich de kans op, door eene speculatie, een aardig sommetje te verdienen, en ik maakte eene toer door het Zuiden; een' toer, man! waarop ik al mijne waren aan den man bragt. Doch dat is jou hetzelfde: genoeg, en om kort te gaan, de tijd, dien ik er door moest brengen, viel mij uit de gis; en toen ik weêr in Langton kwam was het koud, vinnig koud, en borg ik mijn' besten rok weg; want waartoe zou het dienen, een' goeden rok onder een' overjas te dragen, - dat doe je immers zelf niet, wèl? - Geduld! we zullen er gaauw genoeg wezen, en dus borg ik mijn' rok in de lade van mijne kleêrenkas, en je brief, die in den borstzak was blijven zitten, meê. Het jammerste is, hou je bedaard! dat ik hem niet weêr in handen kreeg, eer agnes op het punt was te trouwen; en toen dacht ik in mij zelven: tien tegen één, dat het een minnebrief is, waardoor het huwelijk, als hij haar nu ter hand kwam, nog wel weêr kon afraken: meisjes zijn zulke zottinnen! en daarom sloot ik den brief weg en repte er tegen niemand één woord van; -’ maar, dáár lag Mijnheer jephson, zoo lang als hij was, op den vloer van zijne gelagkamer.
Henry wilde heengaan; het dolle plan zijne verloren geliefde op te zoeken en haar alles te vertellen kwam bij hem op; maar één oogenblik nadenkens was genoeg, om er hem van af te doen zien; hij zette zich dus weêr op den stoel en staarde job aan, die zich ophief en voortvoer te babbelen.
‘Wel, kerel! waarom ontsteek je in zulk eene razende drift? Ik heb alles uit bestwil gedaan; en wat het vergeten betreft, wie vergeet niet eens wat? De drommel hale je! jij hebt me zulk een' stomp in mijn' rug gegeven, dat ik morgen geene hand aan den ploeg zal kunnen slaan; kijk! mijne broek is er van gescheurd, en waarom, als het je belieft? Er zwemt nog even goede visch in de zee als ooit gevangen werd; - maar wat schort er nu weêr aan? je bent zoo bleek als een doek, en 't is geene malligheid,’ - en hij ving den armen jongen op, die van zijn' stoel dreigde te vallen.
‘Als dat niet alle hanengevechten te boven gaat,’ mompelde
| |
| |
job in zich zelven, terwijl hij zijn' nu bewusteloozen gast op den vloer legde, en naar het buffet liep, om wat ‘kamfer’ te halen, dien hij hem in aller ijl toediende; ‘wat gekheid, zich een meisje zonder één' cent zoo aan te trekken; maar de vent wil niet bijkomen, ik zal hem eene ader moeten laten,’ en dit zeggende, trok hij henry eene der mouwen van zijn buisje uit, en begon de operatie in goeden ernst.
‘Hij wil niet bloeden! De duivel hale den vent! zoo hij het besterft, zal men mij van manslag betigten. Kom, henry! kom, jongenlief!’ borst hij uit, en schudde hem duchtig en trok aan zijn' arm zoo hard hij kon. Eindelijk begon het bloed langzaam te vloeijen, en beckworth werd zich andermaal zijner ellende bewust, terwijl de tong van Mijnheer jephson voortrelde, of zij gesmeerd was, door de bevrijding van den angst, waarin hij voor zijne eigen veiligheid had verkeerd.
‘Maar, henry! stel je toch zoo gek niet aan! Je plagt altoos een jongen te wezen, die degelijk zijn verstand had. Wat niet te veranderen is, dat moet gedragen worden. -’
Allengs hernamen beckworth's lippen hare gewone kleur, en rees hij van den grond op; het was koddig te zien, hoe Mijnheer jephson's angstige voorzigtigheid hem telkens verder uit het bereik van den ongedeerden arm zijns patients deed deinzen. De vrees was echter ongegrond; want alles, waar henry nu behoefte aan had, wat was het? - om alléén te zijn, om te weenen als eene vrouw.
‘Beloof mij, dat ge er nooit tegen iemand één woord van zult reppen, dat ik van avond hier ben geweest,’ zeide hij ten laatste; ‘dit is alles wat ik van u eisch; sinds agnes de vrouw van een' ander is, verhoede God, dat ik ooit verlangen zou, dat mijn naam in hare tegenwoordigheid wierd genoemd!’
‘Dat beloof ik je van ganscher harte, man! maar maak van eene peulschil toch geene boomschors; agnes woont nu in het mooiste huis van de gansche stad en heeft een kippetjes leven, - hoe komt het bij je op, dat zij zou gaan zitten treuren om jou?’ En met die troostrijke verzekering maakte henry zich gereed te vertrekken.
‘Nog één woordje, beckworth!’ zeî Mijnheer jephson, terwijl zijn gast, met het valies onder den ongedeerden arm, de kamer verliet; ‘voor de lating zal ik je nooit één' cent in rekening brengen!’
| |
| |
| |
II. Te vroeg.
Voortaan zal ik aan éénhoorns zelfs gelooven,
Wier woestheid zwicht voor maagdlijk schoon; - voortaan
Gelooven, dat er phoenixen bestaan,
Verjongd in 't vuur! - 't Ga mijn verstand te boven,
'k Bezweer voortaan, wat ongelooflijk schijnt!
Shakespeare.
We hebben verteld, dat henry beckworth, op een' donkeren, schier loodkleurigen avond, ten huize van job jephson was aangekomen; de lezer verbeeldt zich waarschijnlijk, dat wij, nu de teleurgestelde minnaar in den nacht het Logement verlaat, ten onzen believe, de sluizen des hemels zullen openen. ‘De regen droppele noch klettere, - hij stroome en gudse en zwalpe, en slechts het bij tusschenpoozen flikkerend weêrlicht stelle den ronddolende in staat het huis te vinden, dat hem als de woning van den rijken john harrington heugt;’ dus hooren wij spotters, maar die beschaamd zullen worden, met ons eenvoudig verhaal den draak steken. Wij hebben te veel eerbied voor de natuur, om haar tot de onderdanige dienaresse van één' onzer, van den grootsten held zelfs, te verlagen; wij gelooven zoo min aan le soleil de napoléon, als aan de zon, die op alle afbeeldingen van den Veldslag van Waterloo, ten gevalle van de overwinning der Gealliëerden, door de wolken komt gluren!
Eene fiksche koelte was opgestoken, en de maan scheen. Dáár lag de woning van den benijden rijke, dáár lag zij voor henry in al de frischheid harer witte muren, afstekende tegen de donker geschaduwde lommerpartijën, - de ramen door kamperfoelie en egelantier omslingerd, - een allerliefst verblijf voor een gelukkig, pas vereenigd paar. De bovenste helft der zonneblinden (hij zag het, nu hij allengs digter naderde) was niet gesloten, en bij het helder brandend lamplicht kon hij het keurige behangsel der wanden, en de fraaije pendule, onder eene stolp op den schoorsteenmantel geplaatst, van de bank, waarop hij gesprongen was, duidelijk onderscheiden. Wat had
| |
| |
hij er niet voor willen geven, een' enkelen blik op de tafel te kunnen werpen, waaraan hij zich voorstelde dat agnes zat! Allerlei verbijsterende gedachten liepen hem door het hoofd; zelfs het oude liedje viel hem in:
‘Wij stolen één' kus, en we ontvloden elkander!’
Hij vleide zich met de kans, dat het hoek venster, 't welk op een plein uitzag - in onze kleine steden ontbreekt het ons aan geene ruimte voor plantsoenen om de huizen, en breede pleinen bovendien! - niet zoo nijdig door blinden zou zijn gesloten, toen een man hem van het hoofd tot de voeten opnam. Twee Franschen zouden er om geduëlleerd hebben! Beckworth liet john harrington - want hij was het - zijns weegs gaan. In het volgend oogenblik zag hij de gestalte, welke hem onwillekeurig bij haar staren eene huivering had aangejaagd, het hek openen, dat, tusschen de heesterstruiken aangebragt, toegang verleende tot het huis. En haar nu niet met verhaaste schreden te volgen; een oogenblik later, toen de groote deur der woning open ging, den gang, den vrolijk verlichten gang niet in te staren; geen' zwaren strijd in zijn binnenste te voelen; de hand niet naar de klink uit te steken: hadt gij het van henry beckworth verwacht of gevergd?
Het zou zeer romantisch, ik meen zeer gruwelziek zijn geweest, zoo hij het huis in brand gestoken, en, tot job jephson teruggekeerd, dien had vermoord; maar noch het eene noch het andere viel hem in, schoon hij bleef aarzelen en wijlen, - één oogenblik slechts. Het was of eene stem in zijn binnenste tot hem sprak: ‘Weêrsta den verzoeker, en hij zal van u vlieden!’ en niet in staat eenig bedaard besluit te nemen, deed hij het beste wat hij doen kon, en ging verder. Gaan is te flaauw, hij liep wat hij loopen kon, een menschelijk locomotief, met verdubbelden spoed, den eersten weg den besten naar eene naburige zeehaven op. Hoe rampzaliger men te moede is, hoe rapper men voortschrijdt, alsof het mogelijk ware de smart te ontvlieden; en henry beckworth behoefde dan ook luttel tijds, om een naburig stadje te bereiken, uit 't welk eene diligence naar eene onzer talrijke havens afreed. Hij nam eene plaats, hij vertrok, hij besloot, en binnen weinige dagen was hij weder op zee, was hij al verre van het land, waarin hij zoo wreed werd teleurgesteld.
Zijne avonturen d'outre-mer zijn voor ons van geen belang; we hebben zulk een groot aantal touristen, dat voor ons plei- | |
| |
zier boeken bij elkaêr loopt, een, twee, drie deelen, dat ik, te huis zittende vrouw, dood op mijn gemak allerlei variaties op dit thema zou kunnen maken. Maar mijn verhaal zal al ongeloofelijk genoeg schijnen, ook als ik geen duimbreed van de waarheid afwijke, en ik heb dus dubbel reden, het vertrouwen mijner lezers op geen' te zwaren toets te stellen. Ik vertel daarom niet eens in al zijne kleuren, hoe henry, toen hij met twee of drie jongens van zijn' bak, als een echt Yankee, te Londen naar den Tower stond te kijken, door eene bende pressers werd overvallen. Wij, Americanen! die schier geene herinneringen hebben, die niet, als de Europeërs, tusschen bouwvallen zijn opgegroeid, we loopen er meest altoos in, hetzij we die als onze wakkere held, staan aan te gapen, hetzij we die, als onze letterkundigen, weêr willen opbouwen, en er histories in laten voorvallen, die slechts bewijzen, door welk een' negentiende-eeuwschen bril jonathan de vorige toestanden van de oude wereld beziet. Zie, ik zou niet afdwalen, en echter doe ik het, terwijl henry en zijne makkers beet werden gepakt, terwijl men hen naar een vaartuig roeide, dat op de hoogte van Traitor's Gate lag; - schoon zij zwoeren, dat zij Amerikanen waren; de john bull's lachten hen uit; - aan boord van het oorlogsschip gekomen, lieten zij te vergeefs hun monsteringsbewijs zien; de Officier van Z. Ms. recrutering antwoordde slechts, dat hij in hunne zaak niets kon doen, eer het schip van zijnen kruistogt zou zijn te huis gekomen. Al wat ik den lezer, die onzen vriend met deze troostrijke verzekering in zee ziet steken, van het verder wedervaren van henry, aan boord van den Man-of-war, behoef mede te deelen, is, dat het schip niet terugkeerde, neen, na een jaar
drie, vier kruisens, door een' Franschen driedekker genomen en in Brest werd opgebragt. Henry scheen uit den regen in den drop gekomen; maar het gelukte hem toch eindelijk, door de tusschenkomst van den Americaanschen Consul, te worden ontslagen; naauwelijks op vrijë voeten gekomen, scheepte hij zich, wie vermoedt het niet? naar New-York in; het zeeleven verdroot hem.
De baai dier haven ingestevend, wipte hij in eene boot, stapte aan wal, hield den eersten stadgenoot den besten, dien hij op Broadway ontmoette, eene wijle aan den praat, en vernam van dezen, dat agnes harrington sedert twee jaren weduwe was.
‘Is zij rijk?’ vroeg henry.
Eene vreemde vraag voor een' minnaar! - een' opregt minnaar, meenen wij.
| |
| |
‘Rijk! God betere het, man! John harrington had zie dát niet in de wereld,’ en duim en vinger van den spreker maakten eene beweging, die elk verstaat. ‘Hij heeft op zijne eigendommen zóó veel opgenomen, dat, laat staan de interest, het kapitaal er niet uit zou komen, als morgen alles werd verkocht. Zijn vrouw en zijn kind zullen zie dát niet overhouden,’ en weder maakte de spreker de bekende beweging, ‘als de oude horner alles voor zijn schuldvordering zal hebben laten waarderen en overschrijven, zoo als hij nu bezig is te doen. Die arme Jufvrouw harrington, - zij is tegenwoordig zwak en ziekelijk; schoon ik vind dat zij er mooijer uitziet, dan ooit te voren: maar wat baat dat, als men zie dát niet in de wereld heeft!’
En zij scheidden.
Henry's reize werd niet belemmerd door veel bagaadje; een enkele koffer was spoedig op de diligence gebragt, en het stadje Langton daagde andermaal aan den gezigteinder op. Weêr hield hij voor de deur van job jephson stil; het was ditmaal licht genoeg, om buiten het uithangbord, waarvan we vroeger gewaagden, en dat jaar en dag den reiziger al goed logies voor man en paard had beloofd, boven de deur eene breede plank te onderscheiden, waarop in groote letters te lezen stond:
Postkantoor.
‘Een mooi baantje voor job!’ dacht henry beckworth in zich zelven, en lachte toen hij voor het eene venster een bordje gewaar werd, waarop geschilderd was: ‘Medicijnen te koop,’ en voor het andere een stuk papier zag geplakt, met de aankondiging: ‘Hier maakt men kleêren.’
Henry vergenoegde zich even met het hoofd te knikken, toen de man, die zoo vele beroepen in zich vereenigde, als sommige gelukkigen het in Europa posten, alias sinecures, doen, maar die thans in het karakter van Post-Directeur voor hem optrad, hem bij het afwippen der trede ontving. Hij verzocht job, zoo spoedig mogelijk een paard voor hem te doen zadelen, daar hij dadelijk naar zijn' vader wilde rijden, en den volgenden morgen zijn' koffer wel zou laten afhalen.
Mijnheer jephson betuigde, dat het hem speet; maar dat op dit oogenblik -
‘Ik moet een paard hebben,’ hernam henry, op den toon van iemand, wien langer weêrspraak slechts ongeduldiger zou maken.
‘Een kwartier uitstel,’ viel job in.
| |
| |
‘Voort,’ hernam henry, ‘voort,’ en jephson gaf een' zijner onderhoorigen het vereischte bevel, terwijl hij beckworth, die het gezigt van hem afwendde, bleef aanzien.
Inderdaad, deze haatte job met nog feller haat, dan hij verdiende, en wat het ergste was, hij bedroog zich in de hoop, dat hij hem door dien blijkbaren weêrzin zou doen gevoelen, hoe zeer het voorval, dat tusschen hen beiden in diezelfde gelagkamer plaats greep, hem nog heugde. Job hield zich of het hem geheel ontdacht was, en begon ongevergd:
‘Hoe komt het, dat je in het geheel niet naar je oude vrienden vraagt, henry? Er is vrij wat veranderd, sedert ik je hier het laatst heb gezien. In dien tijd kwam je een beetje te laat: -’
Henry zag den vent aan, alsof hij hem met den opslag zijner oogen had willen doodslaan; maar job ging zeer bedaard voort, als merkte hij het niet eens op.
‘Nu ben je, naar mijne meening, een beetje te vroeg gekomen.’
Henry trachtte zich te weêrhouden, hem te vragen, wat hij bedoelde; maar al had er zijn leven aan gehangen, hij kon zich niet bedwingen.
‘Wel, ik bedoel, dat, wanneer john harrington's weduwe niet meer verstand heeft dan ik haar toeschrijf, je juist in tijds bent teruggekomen, om een goed huwelijk te doen afbreken.’
‘Een huwelijk!’ was alles, wat henry kon uitbrengen.
‘Ja, een huwelijk! want Kolonel boon kwam eergisteren van zijn landgoed hier, en liet den ouden horner bij zich komen, en nam de schuld, waarvoor harrington zijn' eigendom heeft verpand, over! Ieder weet, dat hij naar agnes al een jaar heeft gevrijd, en haar aangeboden, als zij hem nemen wou, haar huis en erf onbezwaard ten huwelijk te geven, en voor haar kind te zorgen, of het zijne dochter was. En als er een braaf man op de wereld is, dan is het boon, vraag dit aan wien gij wilt!’
En wat deed henry beckworth na die inlichting?
Hij verzocht, dat men het voor hem gezadelde paard weder naar stal zou brengen, en begaf zich te bed.
| |
| |
| |
III. Van pas?
De minne, geboren in dartel genot,
Verdwijnt, als een droom uit het wisselziek harte,
Maar liefde, gevoedsterd door weedom en smarte,
Braveert, in haar trouwe, den tijd en het lot!
Moore.
Als mijn lezer op eene ijlende koorts heeft gerekend, waarin agnes, aan de hand van job jephson, bij de legerstede van den kranken henry zou verschijnen, - dan zal hij bitter worden teleurgesteld. Beckworth was een oogenblik verslagen; het is waar, maar door de natuur overvloedig bedeeld met die uitmuntende eigenschap, welke door geheel Nieuw-Engeland bekend is en gevierd wordt onder de karakteristieke uitdrukking: ‘een vent als een lont,’ rigtte hij zich uit eigen kracht weder op. Een man van degelijk gehalte, - dát toch is de meening der zonderlinge lofspraak, - een man van degelijk gehalte, koen van hart en rap ter daad als hij was, vermeidde hij zich, trots het onheilspellend ravengekras, in de gedachte, zich aan het voorwerp zijner standvaste trouw te vertoonen, haar alles, wat er sedert hunne scheiding gebeurd was, mede te deelen, en haar te vragen, het lief en leed, dat hem nog verbeiden mogt, met hem te deelen. Maar hij was niet langer de jongeling, die geene beletselen ziet of duldt, die struikelblokken voor laddersporten houdt: hij was man geworden, hij had vrij wat van de wereld gezien, en, wat meer waard is dan het rondzwerven in den vreemde, hij had menschenkennis opgedaan. En de voorstelling van zulk een tooneel, van den gelukkigsten afloop van dit, streelde hem naauwelijks, of eene andere, die van het verschiet, dat zich voor hem zou ontsluiten, als agnes in zijne bede stemde, verving haar. Hij had de barmhartigheid van john bull ondervonden op het Britsch oorlogsschip; hij had de agréments gesmaakt, welke Monsieur in eene Fransche gevangenis pour ses hôtes over heeft, en het praktisch besluit, dat hij er uit had getrokken, en dat ook nu weder voor hem werd bevestigd, was - dat geld buiten allen twijfel eene der eerste voorwaarden van een gelukkig leven uitmaakt.
Er wilde hem maar geen middel, om spoedig rijk te worden,
| |
| |
invallen, wat hij in de eindelooze wake van dien nacht ook overwegen mogt. Hij bezat niets, letterlijk niets. Hij had noch huis, noch land; hij had niet eens een ambt; hij had zelfs geen briefje in de loterij. Als hij de kist aanzag, die naast zijn ledikant stond, wat hield zij anders in, dan wat kleêren? dan een journaal, het dagboek eens minnaars, dat hij zich vleide, dat eens in de handen zijner dierbare komen, waaruit zij zien zou, hoe droef hij zijn leven had doorgebragt? Helaas! het mogt voor hem waarde, groote waarde hebben, zij zelve mogt er het bewijs in vinden, hoe trouw hij haar was - maar, ijdele gedachte! wat baatte het hem? Agnes was arm, zoo zij boon weigerde, - en hij had haar te lief om haar aan lijden bloot te stellen, al zou zij zich dit willen getroosten om zijnent wil!
Ik word trotsch op mijn' held - want de middelen eensklaps rijk te worden, dit te worden ten koste van anderen, wier vertrouwen men gewetenloos te leur stelt; - de middelen der chevaliers d'industrie ten onzent: plannen, eene bank op te rigten; plannen, eene vennootschap te bedenken; plannen, het ligtgeloovige publiek op de manieren onzes tijds beet te nemen; die middelen waren beneden hem. Hij was geen man van woorden, maar van daden. Hij droeg agnes zelfverloochenende, waarachtige liefde genoeg toe, om, eer de uchtendzon zijn bleek gelaat bescheen, het besluit te nemen, het oord, waarin hij zijne jeugd had genoten, het tooneel zijner zóó ongelukkige en toch zaligende liefde, ‘vaarwel!’ te zeggen! Ver van de streek, die alles bevatte, wat zijn harte dierbaar was, wilde hij beproeven fortuin te maken; fortuin, bij gebreke van 't welk hij nu vertrekken moest.
Zoodra hij hiervan overtuigd was, stond hij op, en maakte zich tot zijne droevige reis gereed; - ongeduldig verbeidde hij het uur, dat een van job jephson's dienstbare geesten hem wekken zoude. Er werd eindelijk getikt, en de waardige Post-Directeur trad zelf binnen. De man had geene woorden genoeg, om in den lof van henry's verstandige voorzigtigheid uit te weiden; - ware het daarbij gebleven! Maar hij ried hem een' langer togt aan; hij raffelde, hij relde, het was of er geen einde aan zou komen.
‘Een lange togt, henry! die zal je goed doen; wie weet, welk een' naam je er door maakt? Warempel! was ik in jou geval, ik zou eene ontdekkingsreis doen; of er geen doortogt in het Noord-Westen is te vinden, er zijn in onze havens luî genoeg, die een schip over hebben, om den room van nieuwe markten
| |
| |
te scheppen! En anders, - als je daar geen' lust in hebt, dan moest je eens onderzoeken, of de spikspelder nieuwe theorie van Kapitein symmes steek houdt, het zou je van je dwaasheid genezen, en je tegelijk een' man in bonis maken.’
De minnaar was in geene stemming om job den oorveeg te geven, dien hij verdiende.
‘En wanneer je dan over een jaar of zeven, - je weet, alle zeven jaren verandert een mensch! - als je dan schatrijk weêrom komt, dan zul je blij wezen, dat je niet vroeger getrouwd bent; dan zul je als een stevige veertiger kunnen kiezen uit de drie zesjes, hetzelfde wat ik denk te doen, tenzij er zich eene partij opdeed, die klonk als eene klok! Honderdduizend dollars, warempel! ik geloof, dat ik er een weeuwtje van vijftig voor zou nemen, en ik zou den man wel eens willen zien, die het niet deed.’
Henry voldeed zwijgende zijne rekening.
‘Adieu, job!’
‘Tot weêrziens, henry!’
En henry beckworth zwalkte op nieuw vijf jaren op zee om, vijf lange jaren, waarin hij ter walvischvangst voer, en al de ontberingen ter prooi was, daaraan verknocht. Wij zullen ons nu echter evenmin in eene schildering van deze verdiepen, als wij het vroeger in de ellenden van gedwongen krijgsdienst en gevangenis in den vreemde deden. Het is ditmaal eene zelfverloochening; want welke scherpe tegenstellingen zou zijn blakende liefde en de kille luchtstreek - zijne mijmeringen over agnes, en de slag van den staart des monsters, - ons, als wij uitvoerig wilden zijn, niet opleveren! Welligt echter zou de lezer er nu met nog minder geduld naar luisteren, dan vroeger. Toen henry eindelijk weder in zijn Vaderland, in het oord zijner kindschheid, was teruggekeerd, - hij had zich door zijne herhaalde togten een aardig vermogen verworven - toen vernam hij, zoo als mijne lezeressen zeker alreeds vermoeden, dat agnes boon op nieuw vrij was; daar de Kolonel, eer zij twee jaren gehuwd waren geweest, van zijn paard stortte en aan de gevolgen van dien val bezweek.
Echter naderde onze phoenix aller minnaars het stadje, dat hij zoo dikwijls gevreesd had nooit weêr te zullen bezoeken, in grooter angst, dan hem bij eene der vorige gelegenheden had gefolterd. Hij was er van overtuigd, dat èn de jaren, èn het ruwe zeemansleven, èn het verdriet vooral, hem zeer hadden verouderd. Hij herinnerde zich agnes, blank en bevallig als witte dorenbloesem, en hij vreesde, dat zijn vroeg
| |
| |
gerimpeld gezigt geene genade zou vinden in hare oogen. Toch had hij besloten zich ditmaal door niets ter wereld, zelfs niet door dien nachtuil, job jephson, te laten weêrhouden, haar van aangezigt tot aangezigt te zien, en de uitspraak over zijn lot van hare eigen lippen te vernemen.
Hij naderde Langton langs eenen weg, die niet voorbij het, door hem geschuwde, Echte Blaauwe Hôtel voerde, en reed juist een digt boschje uit, dat de stad van die zijde omsloot, toen de vóórpooten van zijn ros schier op een' man stieten, die over den grond kroop, als zocht hij iets, en in zich zelven mompelde. Het gelaat, dat zich eensklaps omkeerde, dat hem aanzag, wien anders behoorde het toe, dan job jephson?
‘Drommels! dacht ik het niet? Immers, ik ben betooverd als dat niet henry beckworth is, de uit den dood verrezen harry!’ borst de vóór hem staande plaaggeest uit, terwijl hij zijn paard zoo duchtig bij den teugel greep, dat henry zich niet van zijn gezelschap kon ontslaan, zonder hem in goeden ernst eenige zweepslagen toe te deelen.
‘Hier lag ik naar wat kruiden te zoeken, want je moet weten, dat ik tegenwoordig ook eene inrigting voor stoombaden in mijn hôtel heb,’ zeî Mijnheer jephson, ‘en dacht aan geene ziel ter wereld - dat je nu ook juist komen moest, om mij te verschrikken als een geest! Echter geloof ik, man! dat je ditmaal ter gelegener ure komt. Je bent zeker nu al wel onderrigt, dat agnes thans een rijk weeuwtje is, ben je niet? -’
Henry verwaardigde zich niet te antwoorden, schoon het hem moeijelijk viel eene houding van meerderheid te bewaren, terwijl zich zoo vele vragen op zijne lippen verdrongen. Maar het was job alles hetzelfde, vragen of geen vragen, wederwoord of stilzwijgen, hij moest voortbabbelen, of hij zou geborsten zijn.
‘Maar als ik je mijne meening rond uit zal zeggen,’ voer hij voort, ‘het zou mij niets verwonderen, als agnes nu een beetje hooger toon aansloeg; want zij is thans eene partij den beste waard, en allemans gading. Ik zie, dat je vrij wat bent opgekomen; maar steek daarom den neus niet zoo hoog in den wind, man! Er zijn anderen, die haar met hare beide kinderen graag zouden nemen, - er zijn meer kapers op de kust, dan gij! Ik zelf heb er al eens over gedacht, of ze mij -’
Doch henry striemde bij die woorden zoo ongenadig over de knokkels van job jephson, dat de man den toom losliet; het was of de gedachten des stoomdokters eensklaps eene andere rigting namen.
‘Mijne lating zul je mij betalen, snoeshaan! met woeker be- | |
| |
talen!’ hoorde henry hem uitroepen, maar hield er zich niet om op; eer een half uur verloopen was, schelde hij bij Mevrouw boon aan, en werd binnengelaten.
‘Mijnheer beckworth,’ diende hem de kleine kamenier aan, terwijl zij de deur van het spreekvertrek opende.
Agnes, de welbeminde, stond van haren stoel op, - zette zich op nieuw neêr, trachtte te spreken en borst in tranen uit, - terwijl henry haar gelaat aanstaarde, dat ja veranderd was, maar, ondanks hare moederlijke waardigheid, nog beminnelijk mogt heeten; - hij staarde haar aan met inniger teederheid welligt, dan die zijner jeugdige liefde! Hij nam plaats naast haar, en begon met hetgene waarmeê hij had moeten eindigen; - eene vergissing, waaraan zich meer mannen hebben schuldig gemaakt, dan onze held - en hij praatte voort, als sprak het van zelf, dat zijne tweemalen verweeuwde lieve zijne vrouw moest worden.
‘Weêr trouwen! neen, dát nooit!’ - borst zij uit, daar kon geene sprake van zijn; en zij wischte hare oogen af, en vroeg haren Neef, of hij dien dag bij haar bleef eten. Doch eer henry op die gewigtige vraag een beslissend antwoord kon geven, moest hij de gansche web van zijn leven voor de schemerende oogen zijner nog altijd schoone lieve afspinnen; moest hij haar vertellen, hoe dierbaar zij hem was; - maar neen, dat kon hij nooit volkomen. Eenige bewijzen, ja! die kon hij er van bijbrengen, en dus kwam het eerst van alles de schrikkelijke vergeetziekte van job jephson te berde. En toen hij dit voorval in al zijne kleuren had verhaald, zeî de weder schreijende agnes wel nogmaals ‘neen!’ maar zeî het zoo veel flaauwer, dat Mijnheer beckworth besloot, te blijven eten. En toen - maar waarom zou ik het overige vertellen? Elk, die dit opstel leest, ziet reeds Mevrouw beckworth als eene heerlijke chineesche roos, schoon dan ook in vollen bloei, vóór zich, en schildert Mijnheer beckworth, zoo als hij er inderdaad nu nog uitziet, jaren na dat oogenblik, eene veraanschouwelijking van rustige tevredenheid, - al is mary jane harrington een huwbaar meisje geworden, en george boon een rappe borst van achttien jaren.
Ik wil mijnen lezer te hulp komen, om aan de groep onder de eikenlommer van eene der schoonste plekken in heel Michigan nog meer verscheidenheid te geven; ik zelf drink thee met den held en de heldin van mijn verhaal: hoe ik er op zijne schets uit zal zien, laat ik aan hem over.
|
|