De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mengelingen.Keizer Karel V en 's Lands Staten.
| |
[pagina 2]
| |
heid de vernietiging hunner dierbaarste regten hadden moeten aanschouwen, tegen dergelijk reusachtig gevaarte immer vermogen? Het was ook te vreezen, dat de Hollandsche adel, altijd zoo moedig in het veld, zoo ongedwee onder het juk eens heerschzuchtigen meesters, thans in den felsten der burgerkrijgen overwonnenGa naar voetnoot(1), en van zijne aanzienlijkste goederen en zijn edelst bloed beroofd, door den drang der omstandigheden weggesleept, de medepligtige van eenen Vorst zoude worden, die hem bederven of verheffen kon. Het was te vreezen, dat thans, nu alle hoop op overwinning vervlogen scheen, de berekening van eigenbelang datgene zou uitwerken, wat de angst voor den dood op slagveld en schavot, nooit op het krijgshaftig gemoed dier Edelen had vermogt, namelijk, hen slaven van eenen alleenheerscher maken, - welker laagheid steeds door eeretitels wordt bedekt! Het vermogen der steden scheen bovendien grootendeels verbroken. Onzalige twisten, niet alleen het gevolg van Hoekschen en Kabeljaauwschen haat, maar tevens dáárvan, dat de burgers van de uitoefening hunner oude gemeenteregten, ten behoeve eener zeer kleine minderheid, werden verstokenGa naar voetnoot(2), hadden, sedert philips van Bourgondië, de eendragt tusschen de gemeenten en | |
[pagina 3]
| |
hare overheden doen wankelen. De Magistraten der steden, in de verdediging der Privilegiën daardoor meest alleen gelaten, en alzoo dikwijls eene prooi geworden van het Grafelijk geweld, schenen, evenmin als de Adel, in staat te zullen zijn, om krachtig voor hunne voorregten in de bres te springen, terwijl de massa der poorters, van allen invloed op de stedelijke belangen door eene heerschzuchtige Aristocratie beroofd, zich meer en meer in den strijd tusschen deze en 's Lands Vorsten onzijdig betoonde. Daarenboven was door de invoering der staande legers hier te Lande sedert karel den Stouten, en door het gebruik der vuurwapenen, eene verandering in den maatschappelijken toestand te weeg gebragt, welke de uitbreiding van het vorstelijk vermogen gemakkelijker maakte. Die verandering, door vele Schrijvers, gelijk wagenaar enz., óf in het geheel niet behandeld, óf niet overeenkomstig het gewigt der zake (vooral in de gevolgen) beschreven en beoordeeld, verdient hier een bijzonder onderzoek, omdat zich daaruit al het gevaar voor 's Lands aloude vrijheid, onder de regering van karel V en zijn' zoon philips II, laat opmaken, terwijl zij ons tevens den verheven' moed onzer voorvaderen en de noodzakelijkheid van hunnen tegenstand tegen Spanje nog klaarder doet kennen. In de middeleeuwen bevatte de massa der ingezetenen de grootste elementen van tegenstand in zich. Elk was in die tijden soldaat. - De werkman, de landbouwer, in één woord, hij, die slechts in staat was om zwaard of spies te voeren, greep die, bij dreigend gevaar, voor vrijheid en onafhankelijkheid van den wand, en spoedde zich gewapend ten strijde. Het smeekende vaderland - de belaagde vrijheid, den landzaat voor oogen gesteld, maakten hem kwistiger met zijn bloed, dan immer de rijkste bezoldiging dit den huurling had kunnen maken. De veldtogt duurde slechts een' korten tijd, na welken hellebaard en lans op nieuw in de huiselijke woning ter zijde werden gelegd. In den persoonlijken moed en het regt van wapenen te dragen was alzoo, in die tijden, de grootste waarborg voor de vrijheid gelegen, daar zij eenen opstand tegen een' weten regtschendenden Vorst gemakkelijk maakten. De Grafelijke magt bedreigde dan ook in den aanvang geenszins de openbare vrijheid, maar had werks genoeg, om de wetten te doen naleven, en een' dijk op te werpen tegen de overweldigingen van een' moedigen en heerschzuchtigen adel. | |
[pagina 4]
| |
Ondertusschen onderging de krijgskunst eene geheele verandering. De uitvinding van het buskruid maakte van den oorlog eene kunst, welke hare regels, hare pligten, hare studiën had. Het krijgsmansberoep hield langzamerhand op, het beroep van elken burger te zijn. Men zag eene nieuwe klasse van menschen zich verheffen, geheel afhankelijk van den Vorst, die haar bezoldigde, en geboren vijand van de regten des volks, afgezonderd van het ligchaam der natie, - vrij te midden van slaven, - slaaf te midden van vrijë menschen. Door haar versterkte zich meer en meer het vorstelijk vermogen, terwijl dat des volks verzwakte. Alle magt, gedurende de middeleeuwen, minder uit kracht van Charters en Privilegiën, dan wel ten gevolge van de maatschappelijke inrigting dier tijden, bij Edelen en Steden bezeten, dreigde weldra in handen eens enkelen over te gaan. Dwingelandij stond voor de deur met al hare verschrikkingen. De kracht der wapenen, eertijds het werktuig der vrijheid, werd thans eene borstwering voor overheersching en willekeur. Had karel de Stoute, op het voetspoor van lodewijk XI, staande legers in zijn gebied opgerigt, en daardoor, even als na hem maximiliaan, hen, die zijnen wil weêrstonden, onderworpen, - karel V scheen thans, door dit stelsel nog verder uit te breiden en te volmaken, de eigenaardigste instellingen van het Leenmanschap te willen vernietigen, en alzoo eene geheele omwenteling te bewerken, ten voordeele van het Grafelijk gezag. Wanneer wij dezen toestand van het geliefde Vaderland, bij de komst van karel V aan het Grafelijk bewind, overwegen (en die overweging is volstrekt noodzakelijk tot het juist waarderen der daarna voorgevallene gebeurtenissen), dan wordt nog heden het Hollandsche hart door angst en vrees benepen, en siddert het onwillekeurig bij de gedachte, welk eene toekomst van slavernij en vernedering toen den geboortegrond bedreigde. Op het oogenblik echter, dat voor Nederlands vrijheid en zelfstandigheid het vraagstuk aanwezig was van te zijn of niet te zijn, verhieven onze voorouders zich eensklaps uit hunnen staat van afmatting en moedeloosheid. De noodkreten eener geliefde moeder drongen dóór tot het oor harer kinderen, en gaven aan deze buitengewone krachten. Wat geene menschelijke wijsheid nog kort te voren had kunnen voorzien, geschiedde alzoo. | |
[pagina 5]
| |
Aan de verbazende magt van het Oostenrijksche Huis werd met het beste gevolg wederstand geboden. De redenen van dit onverwacht verschijnsel, van achteren beschouwd, komen ons voor, de navolgende te zijn geweest: Door het eindigen der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten waren de gemoederen meer dan te voren tot vereeniging geneigd. Even als een onweder, dat de lucht van kwade dampen zuivert, zoo had deze oude veete het volk van vele kwalen genezen. Zij was eene leerschool geweest, waarin de nadeelige gevolgen der tweedragt gevoelig waren bewezen - waarin het ook voor den minst helderziende duidelijk was geworden, dat bij partijschap en daaruit voortvloeijende verzwakking alleen derden winnen. De ondervinding en het algemeen gevaar voor het dierbaarste bragten dus op het onverwachtst eene toenadering tusschen de Poorters en hunne Magistraten te weeg; ja, het vertrouwen tusschen deze herleefde geheel, toen men, bij den opstand tegen Spanje, de burgerijën weder begon te hooren en te kennen in zaken van gewigtGa naar voetnoot(1). Hollands Adel, hoe ook verzwakt door eenen noodlottigen burgerkrijg, had echter, evenmin als de Poorters, daarbij zijne strijdbaarheid verloren. Integendeel, door gedurige gevechten, helaas! meest op eigen' bodem, ten strijde gehard, gewoon den dood onder alle gedaanten onder de oogen te zien, toegerust met al het vuur en de geestdrift tot het ondernemen der hagchelijkste kansen, stond hij nog dáár, geschikt tot den wanhopigsten tegenstand. De schitterende rol van gunstelingen en medepligtigen eens enkelen - tot welken de drang der omstandigheden hem scheen te zullen verlagen - werd eensklaps door dien Adel versmaad: Hollands Edelen gevoelden hunne roeping - die van voorgangers en leiders des volks, bij de verdediging der vrijheid en zelfstandigheid van den Vaderlandschen bodem. Het voorgeven van verschillende belangen, zoo lang als twistappel door de Graven te midden van adel en gemeenten ge- | |
[pagina 6]
| |
worpen, had, na het eindigen der Hoeksche en Kabeljaauwsche veete, geenen invloed meer. De oogen van den Adel waren, gelijk die der Gemeenten, open gegaan. Men zag, dat het beider onderwerping, beider slavernij gold, en dat de weg daartoe, door vorige verdeeling des volks, reeds grootendeels door de Graven was afgelegd geworden. Elk oogenblik was alzoo kostbaar; - Europa had reeds gedeeltelijk, door de invoering van het stelsel der staande legers en de uitvinding van het buskruid, de omwenteling (straks door ons vermeld) ondergaan. - Het leenstelsel neigde ten val, terwijl de vorstelijke magt, na schending of vernietiging van de vrijheden des volks, zich zonder tegenwigt bevond. De omliggende volken, vooral de Franschen, kromden zich reeds onder het juk eens éénigen. Wat viel alzoo in zulk eene crisis te doen? Den vloed volgen en zich in de slavernij werpen? Den vrijën kop wagen voor privilegiën en regten, of lafhartig de knie buigen voor Vorstelijk geweld? Hollands Edelen begrepen hunnen toestand en dien der tijden, in welke zij leefden. Terwijl hunne sterke kasteelen, hunne ijzeren knechten, hunne grootere bekwaamheid in het voeren van lans en zwaard, hun moed eindelijk, door het stelsel der staande legers en het gebruik der vuurwapenen, alle overwigt hadden verloren en daarmede de nog overgeblevene magt des adels verdwenen was, zoo besloten zij zich met hunnen vroegeren vijand, de gemeenten (den derden staat), te vereenigen, om, als hoofden en verdedigers des volks, zich een' nieuwen, meer duurzamen, invloed te verschaffen. Het gemeene belang van adel en gemeenten, aldus opgewekt bij het zien van den afgrond, waarin 's Lands vrijheid, te gelijk met eigen aanzien en vermogen, dreigde te zinken, ontving door eene omwenteling in de Godsdienstige begrippen der menigte, en door de dweepzuchtige vervolgingen daaruit geboren, eene vreeselijke aansporing. Daardoor werd de wederstand tegen de Grafelijke magt tegelijk Staatkundig en Godsdienstig. Wereldlijke en geestelijke belangen reikten elkander onderling de hand, om, bij gemeene onderdrukking, zich te schragen en te ondersteunen. Eene opregte Godsvrucht, die in gemoederen, door vrijheidsliefde reeds ontvlamd, al haren ijver, al haar vuur overstortte, deed belangelooze mannen opstaan, door geestdrift en dweepzucht in staat tot alles, wat hunne zaak slechts konde dienen. | |
[pagina 7]
| |
Hevig in taal, woest, ja, dikwijls wreed in handelingen, maar moedig en onwankelbaar, ontoegankelijk voor veinzerij, begeerlijkheid of vrees, waren deze bijzonder geschikt, om, onder leiding van bekwame hoofden, eene omwenteling aan te vangen, uit te breiden en te bevestigen. Met dezen leiddraad in handen, zal men de hardnekkige, tot een gelukkig einde gebragte worsteling onzer voorouders, op een oogenblik, dat alles voor de overmagt van het Oostenrijksche Huis scheen te bukken, eenigermate kunnen verklaren. Wij gaan dan ook thans over tot de beschouwing der willekeurige handelingen van karel V. In het geliefkoosd ontwerp van ineensmelting aller Nederlandsche gewesten tot één Rijk is, in de eerste plaats, de sleutel gelegen van het willekeurig gedrag van karel V. Tot volmaking van het Staatkundige werk zijner voorgangers, was het noodzakelijk, zich boven de privilegiënGa naar voetnoot(1) en voorregten van elk Graafschap, Bisdom of Heerlijkheid zijns gebieds te verheffen. Daar nu het bezit eener volstrekte magt hem alléén van de zoo lastige banden der gewestelijke Charters konde ontslaan en zijnen wil boven de geschrevene letter van deze doen gelden, zoo besloot hij, met meerder geweld nog dan zijne voorgan- | |
[pagina 8]
| |
gers, de reeds ondermijnde vrijheid der ingezetenen aan te tasten en te vernietigen. In weêrwil van den plegtigen eed, bij zijne inhuldiging in het jaar 1515, tot onderhouding der privilegiën gedaanGa naar voetnoot(1), ondernam karel weldra alom den stelregel in te voeren: dat de privilegiën nadeelig voor het Land waren, en het beste privilegie dát was, er in het geheel geen te hebbenGa naar voetnoot(2). Om nog grooter kracht aan deze ongehoorde leer te geven, ja, die openlijk in toepassing te brengen, deed hij de bevelen van het Hof van Holland, op zijnen naam afgekondigd, met de slotrede eindigen: Want ons alzoo belieft, niettegenstaande eenige ordonnantiën, restrictiën, geboden of verboden ter contrarie. Het bleef echter niet bij deze formulieren. - Men drukte er door daden het zegel op. - Het gedurig schenden en aanranden der privilegiën moest den landzaat meer en meer met het denkbeeld gemeenzaam maken, dat de Graaf boven alle wetten en regten, hoe plegtig ook bezworen, verheven was. Het Hof begon alzoo, op uitdrukkelijk bevel van karel V, de privilegiën, op welke men zich tegen der Graven ordonnantiën beriep, weg te nemen en te vernietigenGa naar voetnoot(3). Het door vorige Graven geschonken privilegie de non evocando - een der voornaamste hinderpalen tegen de vereeniging aller Nederlandsche gewesten - werd schandelijk geschonden. Te vergeefs was daarbij bepaald, dat de Staten niet buiten hun gewest konden worden vergaderd. Met de stoute, ten Hove ingang vindende leer, dat alle Nederlanden maar ééne provincie waren, riep men deze, buiten hunne grenzen, met de afgevaardigden der overige gewesten te zamenGa naar voetnoot(4). Het regt, om volgens de wetten en door de regters zijner woonplaats gevonnisd te worden, evenzeer bij het privilegie de non evocando bevestigd, en door den landzaat, met reden, als eene der grondzuilen van 's Lands vrijheid aangemerkt, werd niet minder verkracht. De vier gevallen, in welke men, volgens dat privilegie, al- | |
[pagina 9]
| |
leen van zijnen gewonen regter kon worden afgetrokken, werden zóó verre uitgestrekt, dat men niet slechts de ingezetenen van het eene gewest in het andere dagvaardde, maar ze ook, wat meer is, voor het Hof der Inquisitie en den geheimen Raad van Regering teregt durfde stellen, onder voorgeven: dat het aan de Wethouders der steden en dorpen geenszins betaamt, kennis te nemen van de misdaad van geschondene goddelijke of wereldlijke Majesteit, noch van andere.... dan, zoo verre als Zijne Majesteit henlieden gedoogen en toelaten wildeGa naar voetnoot(1). Even gelijke willekeur vervoerde ook karel, om met de aanzienlijkste ambten, tegen 's Lands privilegiën, vele vreemdelingen te begunstigenGa naar voetnoot(2). Men dacht door dit alles den gewestelijken geest in eenen algemeenen Nederlandschen te veranderen, en den slagboom, door eigenaardige regten en vooroordeelen tusschen elke provincie daargesteld, te verbreken. Onder de verdere middelen, door karel, daartoe aangewend, behoorde ook de overeenkomst van Augsburg, bij welke de onafhankelijkheid der Nederlanden van het Duitsche Rijk - de leenroerigheid uitgezonderd - werd vastgesteld; de Pragmatieke Sanctie, waarbij de vereeniging der gewesten onder dezelfde opvolgingswet werd bepaald; en het vormen van een algemeen bestuur, bestaande in eenen Raad van State, eenen geheimen Raad en eenen Raad van Financiën, werd verordend. Het brengen der Nederlandsche gewesten onder gelijke instellingen en wetten bleef niettemin, zoo lang de oorspronkelijke, plegtig bezworene Handvesten, van der Graven handteekening voorzien, aanwezig waren en tegen den Vorst getuigden, eene hoogstmoeijelijke en gevaarlijke zaak, daar, uit krachte daarvan, de gewestelijke regten, bij die Handvesten verleend - hoe dan ook overtreden en geschonden - elk oogenblik hunne oude werking konden hernemen. Karel V besloot dan ook geheel het masker af te werpen, en met vermetele hand aan 's Lands ingezetenen die oorspronkelijke stukken te ontrukken. | |
[pagina 10]
| |
Hij beval derhalve aan de steden van Holland, - onder voorwendsel van regeling, doch inderdaad met oogmerk om ze in te trekken, - hare privilegiën over te brengen, wordende zij, ingeval van tegenstand, gedagvaard voor den Secreten Raad. Bij deze schreeuwende willekeur voegde karel nog andere daden van dwingelandij. - Zoo betwistte hij aan de Staten hun aloud regt van vrijë toestemming of weigering der belastingenGa naar voetnoot(1). In het vonnis, tegen de stad Gend geslagen, voerde hij, ten aanzien der beden, zulk eene ongehoorde, tegen het Staatsregt dier dagen geheel aandruischende, taal, dat zij met bangen schrik de harten der onderzaten - op deze wijze met lijf en goed den dwingeland overgeleverd - vervulde. Geen privilegie, sprak hij, hoe breed of hoe geclausuleerd het zij, mag de onderzaten excuseeren van contributieGa naar voetnoot(2). Nadat deze eerste stap tot ontwijking der moeijelijkheid van der Staten toestemming in het stuk van belasting gedaan, en, door de strenge tuchtiging der zich daartegen verzettende Gentenaars, behoorlijk bevestigd was, poogde karel deze zijne leer ook in Holland te doen eerbiedigen. Wij vinden daarvan in het Register der Dagvaarten, zamengesteld door Mrs. aert en adriaan van der goes, in dien tijd Advocaten van de Staten van Holland, de duidelijkste bewijzen. Toen Keizer karel in het jaar 1550 aan de Staten verzocht, om eene belasting op den haring te mogen leggen, zoo waren deze weinig hierover tevreden, omdat zij kort te voren tot | |
[pagina 11]
| |
hetzelfde doeleinde - de uitrusting namelijk van eenige oorlogsschepen - eene belasting op de wijnen hadden toegestaan. Zij antwoordden derhalve eerbiedig aan den Graaf: dat het effect van voorz. acte van concent (te weten der belasting op de wijnen) hen volgen mach, alsoo de arme visschers, die de naaste twee of drie jaren groote schaden geleden hadden, niet en behoorden meer belast te worden, dan andere, tot defensie van de welcken den voorz. impost geaccordeerd is. Maar Keizer karel, over dit antwoord ten hoogste verstoord, liet door den Stadhouder van beveren aan de Staten verklaren, of liever, op de wijze eens dwingelands, bevelen: dat zij souden accordeeren, of bij gebreke van dien, dat die Majesteit de visschers van Hollandt voor dit jaar sou interdiceren de haringvangstGa naar voetnoot(1). Het oudste en dierbaarste regt der ingezetenen - dat van de vrijë toestemming der beden - werd op deze wijze zoo krachteloos gemaakt, dat het vragen van der Staten goedkeuring eer eene openbare bespotting, dan wel eene erkenning van dat regt geleek. Onder meer dergelijke voorbeelden van karel's dwingelandij, in het stuk van belastingGa naar voetnoot(2), verdient hier nog bijzondere opmerking het navolgende: Het was eene sedert onheugelijken tijd bestaande gewoonte, dat de Edelen en Steden, en daarna de Staten, meest slechts onder zekere voorwaarden, in de door den Graaf verzochte beden toestemden. Die gewoonte, op het regt der ingezetenen van weigering der belastingen gegrond, kon diensvolgens zonder dadelijke verkorting, ja, vernietiging van dit laatste, niet worden verhinderd of weggenomen. - De Staten oefenden haar dan ook altijd zoo vrijëlijk uit, dat zij aan den Graaf meermalen deden weten: dat sy geen last hadden yet te consenteeren, ten ware dat de voorz. heure conditiën eerst ende alvoiren effect sorteerdenGa naar voetnoot(3). Keizer karel nu, terwijl hij, gelijk wij zagen, niets minder beoogde, dan alle banden te verbreken, welke zijne magt beperkten, en dus in het bijzonder die, welke hem verhinderden naar willekeur over de zenuw des Staats - het geld - te mogen beschikken, rekende het volstrekt noodig, deze voorwaardelijke wijze van toestemming, welke hem verpligtte met zijne onderdanen te onderhandelen, te doen ophouden. | |
[pagina 12]
| |
Toen derhalve de Staten in hunne Vergadering van 18 en 19 Maart 1530, te 's Hage gehouden, waren overeengekomen, de door karel gevraagde ƒ 100,000, onder zekere voorwaarden van binnenlandsche aangelegenheid, toe te staanGa naar voetnoot(1), en dit aan den Keizer te doen weten, zoo antwoordde deze: Ik wil betrouwt syn sonder geconstringeerd te worden, of te comenschepen met mijne onderzatenGa naar voetnoot(2); - hetwelk met andere woorden beteekende: ‘Ik wil, dat gijl. mij het gevraagde geld dadelijk toestaat, daar ik op geenerlei wijze daarover met u denk te onderhandelen.’ Toen de Landvoogdes maria, gedurende den Gelderschen oorlog, in naam des Keizers, den honderdsten penning van alle uitgaande koopmanschappen, en den tienden van de inkomsten der vaste goederen, alsmede van de jaarlijksche winst der kooplieden, aan de Staten gevraagd had, daar (gelijk zij verzekerde) geene beden, die bij de voorgaande wege en manieren geconsenteerd zijn, in dusdanighe oorloghe mogten helpenGa naar voetnoot(3), en de Staten daarin, zoo het schijnt, niet gaarne bewilligden, liet zij, uithoofde van des Keizers absolute magt (gelijk de Landvoogdes zich uitdrukte) deze belasting heffen zonder toestemming der StatenGa naar voetnoot(4). Het ligchaam der Staten, op deze wijze in zijn wettig vermogen aangetast, ondervond ook bij andere gelegenheden, dat karel deszelfs geheele vernedering en onderwerping bedoelde. Werden namelijk de kleine steden, vóór de regering van karel V, altijd met de groote ter Staten Vergadering beschreven, thans liet men dit eensklaps na, - ja! de Landvoogdes zond ze in 1544 uit Brussel terug, met de smadende woorden: dat sy daar niet te doen haddenGa naar voetnoot(5). Hierbij voegde zich nog karel's willekeur en dwang in het Godsdienstige. De Hervorming, zich uit Duitschland in de Nederlanden verspreid hebbende, telde aldaar duizende volgelingen. - De nieuwe leer, niet eene Godsdienst der verbeelding, maar des verstands, vond veel ligter ingang bij de volken van het Noor- | |
[pagina 13]
| |
den, dan bij die van het Zuiden. Het karakter van onzen landaard scheen dien vooral geschikt te maken, om de zaden der Hervorming te ontvangen en welig te doen opschieten. Het nieuwe belang ook, dat deze leer voor de regeerders en geregeerden deed ontstaan, gaf daaraan eenen ontzaggelijken werkkring. Immers het waren niet alleen de leerstellingen der heerschende Kerk, welke zij aanrandde, maar ook de Hiërarchie der Pausen, welke in onmiddellijk verband stond met de regeringsvormen en regeringen der meeste Staten van Europa. Uit een Staatkundig en Godsdienstig gezigtspunt was dan ook de Hervorming van het grootste gewigt. Keizer karel, welke in zijne oorlogen in Italië den Paus zoo zeer behoefde, en, als beschermer der Kerk, van de Pauselijke Hiërarchie zulk een' grooten glans en zoo groot een vermogen ontleende, achtte het van zijn bijzonder belang, om den geest der Hervorming tegen te gaan en te onderdrukken. De gebeurtenissen in Duitschland, waar men, na het Smalkaldische verbond, gewapend tegen hem over stond, gaven vooral aan zijne handelingen eene vaste rigting, daar dit hem een opstand toescheen, niet alleen gerigt tegen de heerschappij van den Paus, maar ook tegen het Keizerlijk gezag. Door het afkondigen der wreedste plakkaten en het aanstellen van InquisiteursGa naar voetnoot(1), poogde karel derhalve de uitbreiding der Hervorming in Nederland tegen te gaan, niet bedenkende, dat het onmogelijk is met geweld denkbeelden te bedwingen. De invoering der Inquisitie, welke genoegzaam alle gewone, hier te Lande gebruikelijke regtspleging omver wierp, was, van welke zijde ook beschouwd, eene in hare gevolgen onberekenbare daad van willekeur. Roomschen en Onroomschen werden er door bedreigd, daar het minste vermoeden, of het getuigenis van den ellendigsten aanbrenger, ook den geloovigste het slagtoffer van nijd en haat konde maken. En daar men bekentenis - geene verdediging - van de zijde des beklaagden bij deze buiten alle verantwoordelijkheid gestelde regtbank vorderde, zoo werd bijna elk, die voor haar verscheen, door langdurige gevangenhouding, of pijniging, of listige verschalking, tot belijdenis gedwongen, en vervolgens ten brandstapel gedoemd. | |
[pagina 14]
| |
Werd hierdoor het privilegie de non evocando, hetwelk het aftrekken der ingezetenen van hunnen gewonen regter verbood, geschonden, - het verwaarloozen van alle gebruikelijke vormen van regtspleging, daargesteld tot bescherming der onschuld, streed niet minder met de voorregten der natie, door karel bij zijne inhuldiging zoo plegtig bezworen. Hierbij voegden zich nog de aanzienlijkste verbeurdverklaringen der goederen van vele slagtoffers, waardoor, ten behoeve der Regering, de ingezetenen verarmd werden. Bedreigde aldus de Inquisitie zeer velen in de vrijheid van hun geweten, zij tastte allen, zonder uitzondering, in hunne staatkundige vrijheid aan, en scheen - als een politieke steun door de Vorsten gebezigd - een tijdperk van schande en slavernij aan het Vaderland te voorspellen. Wanneer men den drang der toenmalige gebeurtenissen overweegt, dan gevoelt men zich dubbel aan 's Lands Staten in dien tijd verpligt, daar zij zich langzamerhand op de hoogte der omstandigheden wisten te plaatsen. Terwijl de maatschappelijke toestand (door het stelsel der staande legers en de uitvinding van het buskruid) op het punt was van eene geheele verandering te ondergaan, en daarbij de dierbaarste vrijheden in grooter gevaar verkeerden dan immer te voren, zoo werd er meer dan gewone geestkracht en wijsheid vereischt, om het oude staatkundige gebouw tegen de ontwerpen van eenen overmagtigen Vorst te beschermen. Dit deden echter 's Lands Staten. - Hoe ongelukkig ook meermalen in hunne pogingen, hoe dikwijls ook gedwongen voor het Grafelijk geweld te bukken, bond echter geene ellendige vrees hunne tongen, wanneer het de verdediging gold van der ingezetenen privilegiën of regten. Hunne krachtige taal schonk als het ware een nieuw leven aan de verouderde instellingen des Lands, daar zij de belangstelling des volks meer dan ooit daarvoor deed ontwaken. De Nederlandsche bevolking bezat sterk geteekende gewestelijke trekken en daarmede gepaard gaande vooroordeelen. Sedert het ontstaan der erfelijke leenen (Xde Eeuw), in verschillende Graafschappen, Hertogdommen, Bisdommen, Heerlijkheden verdeeld, ging reeds vroeg de Germaansche volksgeest te loor, waardoor eertijds de bevolking onderling ten naauwste was verbonden. Thans strekte zich de Vaderlandsliefde slechts uit tot het Graafschap of Bisdom, waarin men geboren was. De Nationale herinneringen en overleveringen, welke de geschie- | |
[pagina 15]
| |
denis eens volks vestigen, bepaalden zich weldra alleen tot die van het gewest, waartoe men behoorde. Van daar de haat, welke onder de Graven de Nederlandsche gewesten onderling verdeelde, en zich meermalen in de schandelijkste schimpdichten en gezegden, zoowel als in de bloedigste gevechten, lucht gaf. Geen wonder derhalve, dat de bedreiging, ja, aanranding der gewestelijke inrigtingen en voorregten, in verband met het doel van ineensmelting aller Nederlandsche gewesten tot één Rijk, bij eene op eigene privilegiën en regten zoo naijverige bevolking, den nadeeligsten indruk moest maken. Aan de Edelen en Steden - aan de Staten - nu komt de eer toe, zich in dit opzigt als tolken der nationale meening te hebben gedragen. De steden weigerden weldra, de plakkaten met de slotrede: want ons alzoo belieft, niettegenstaande eenige ordonnantiën, restrictiën, geboden of verboden ter contrarieGa naar voetnoot(1), door welke dagelijks inbreuk gemaakt werd op de gewestelijke privilegiën en op de regten der ingezetenen, langer af te kondigen, dan onder voorwaarde: van in haar geheel te zullen blijven in hare privilegiën, statuten, costumen en usantiën, welke sy niet verstaan, mits dezen eenigsints gederogeerd te synGa naar voetnoot(2). Ter vergadering van Holland werd besloten een naauwkeurig onderzoek te doen naar de oorspronkelijke Handvesten, om des te beter, met de Handteekening en het zegel der Graven gewapend, de aanslagen van karel op 's Lands regten te kunnen verijdelenGa naar voetnoot(3). De overbrenging der privilegiën, door Keizer karel, onder voorgeven van regeling, doch inderdaad met oogmerk van intrekking, bevolen, vond vooral bij 's Lands Staten eenen hevigen tegenstand. In de stoutmoedigste taal verklaarden zij: dat het gevaarlijc was de privilegiën langs den Lande te slepen. Zij zouden daaromme de oorspronkelijke brieven blijven bewaren, alleen bereid, om aan den Procureur-Generaal van dezelve authentieke copiën te geven. - Wat het dagvaarden voor den Secreeten Raad betrof, ingeval van tegenstand tegen bovengem. overbrenging, zoo verklaarden zij: dat dit streed met het privilegie de non evocando, welke privilegie zij zouden voor- | |
[pagina 16]
| |
staan, dewijl anders ook ligtelijk andere privilegiën litigeus en den Lande afhandig zoude kunnen worden gemaaktGa naar voetnoot(1). Wanneer men bedenkt, dat dezelfde karel, aan wien deze stoute en harde taal werd toegevoegd, nog kort te voren floris oem van wijngaerden, Pensionaris van Dordrecht, had durven bannen, om het eenvoudig gezegde: dat een Advocaat of Pensionaris der Staten van Holland niet behoorde Raad des Graven te zijn, dan zal men eenigzins den moed der Staten tegenover dien magtigsten Heer van geheel Europa kunnen waarderen. Verder werd het begunstigen van vreemdelingen, buiten Holland en Zeeland geboren, met de aanzienlijkste ambten des Lands, evenmin door de Staten met stilzwijgen en onderwerping aangezien. De verontwaardiging legde ook te dien aanzien hun, bij verschillende gelegenheden, de krachtigste woorden in den mond. Zij drongen er bij voortduring op aan: dat Zijne Majesteit voortaan niemand meer eenige officie in Holland zoude geven, dan geboren wezende in den lande van Holland, Zeeland en WestfrieslandGa naar voetnoot(2), ja, maakten hiervan dik wijls hunne toestemming in de gevraagde beden afhankelijkGa naar voetnoot(3). In het stuk van belastingen, zien wij ook de Staten slechts voor dadelijken dwang van de zijde des Graafs onderdoen, en hun regt van weigering der beden tot het uiterste, tegen den wil des Vorsten en in weerwil van zijne bedreigingen, beschermen en verdedigen. Toen b.v. Keizer karel in het jaar 1526 eene bede van ƒ 80,000 verzocht had, werd die door de Staten geweigerd. - De Gedeputeerden (zoo lezen wij) zijn eendrachtelyk geweest negatyfGa naar voetnoot(4). Terwijl zij, op eenen anderen tijd, als reden der weigering eener bede, opgaven: dat de steden arm, bijster ende neringloos zijn, zich behelpende met Staten, daar zij niet vaeren nog reysen en mogen, ende dagelycx gearresteerd worden, ook heeft een groote last gehad en dagelycx heeft, om de steden te fortificerenGa naar voetnoot(5). En toen in het jaar 1530 insgelijks eene bede tot betaling van des Keizers schulden werd gevorderd, | |
[pagina 17]
| |
en de Landvoogdes, bij gelegenheid hunner weigering, hen bedreigde van hen boven te doen ontbieden, waar hun zwaarder last, dan zij verwachten konden, zou worden opgelegd, antwoordden de Staten, met regt over deze taal verstoord: dat de Keizer Domeinen in Holland had; dat hij nog in geenen grooten nood was, zoo lang hij zijne Domeinen niet belasten wilde; dat men hen veel kon afeischen, doch dat daar redelijk weigeren tegenover stond; dat men, hen boven beschrijvende, niets vorderen, maar slechts groote onkosten veroorzaken zoudeGa naar voetnoot(1). Het is waar, meermalen zien wij de Staten gedwongen, tot vermijding van erger (gelijk wij boven aantoonden), hunne eerst gedane weigering in latere bewilliging te doen overgaan; doch hun zij de eer, niet dan voor geweld in dezen gevaarlijken strijd te hebben gebukt, en, door de telkens hernieuwde uitoefening van hun regt tot weigering der beden, dat regt levendig te hebben gehouden en bewaard. Keizer karel, die, door te dreigen met zijn misnoegen en ongenade, en door aan te toonen, hoe vruchteloos de Staten zich tegen zijnen wil trachtten te verzetten, deze uit eigenbelang tot het laten slapen van dit hun aloud regt meende over te halen, zag zich alzoo bitter in zijne verwachting bedrogen. Vonden karel's pogingen tot vernietiging der gewestelijke voorregten op deze wijze eenen krachtigen tegenstand, en werd daardoor het werk der vereeniging aller Nederlandsche gewesten tot één Rijk ten uiterste bemoeijelijkt, - in Godsdienstzaken volgden de Staten hetzelfde voetspoor, daar zij, voor den schijn van het heiligste, het wezenlijke en werkelijke niet vergaten. De wreede plakkaten van karel, bij welke de ketters van hunnen gewonen regter afgetrokken, en meest in Braband of Vlaanderen gedagvaard werdenGa naar voetnoot(2), om daarna schuldig verklaard, - de mannen onthoofd, - de vrouwen levend onder de aarde bedolven of verdronken, - of wel, zoo zij hardnekkig en afvallig bleven ten vure gedoemd te worden, - werden, in zoo verre zij 's Lands vrijheden aantastten, niet minder door de Staten gedwarsboomd en tegengegaan. Het gevaar, waaraan men zich blootstelde, om, bij afkeuring der ongehoordste en willekeurigste straffen, zelf van ketterij of begunstiging der ketters verdacht te worden - een gevaar, | |
[pagina 18]
| |
in dien rampzaligen tijd zóó groot, dat men, tot vermijding daarvan, de banden des bloeds meermalen zag miskennen en verloochenen - schrikte hier Hollands Edelen en Steden niet af. Met moed riepen zij ook voor den van ketterij beschuldigden landzaat de privilegiën in. De regtspleging der Hollandsche ketters - zoo beweerden zij - behoorde niet in Braband te huis, maar, volgens 's Lands voorregten, in het bijzonder volgens het privilegie de non evocando, in Holland zelf. De dagelijksche regter - geen buitengewone - moest over deze vonnissenGa naar voetnoot(1). De confiscatie der goederen daarenboven, welke het Land ten behoeve der Regering uitputte, was in Godsdienstzaken ongehoord. Ofschoon nu de Staten (ten minste uiterlijk) zich nog geheel afkeerig betoonden van de nieuwe Godsdienstleer, en zij alleen de middelen, ter harer bestrijding aangewend, uit het oogpunt van 's Lands vrijheid afkeurden en gispten, zoo verraadt niettemin hun stout verzet tegen karel's plakkaten hunne zekerheid, van te dien aanzien weêrklank te vinden bij het grootste gedeelte des volksGa naar voetnoot(2). Zoo was de tijd, gedurende welken Keizer karel regeerde, een tijd van gestadige worsteling. Van de eene zijde inbreuk op de privilegiën, - van de andere zijde moedige tegenstand. Noch het ontzaggelijk vermogen van den Graaf, noch zijne tyrannische handelingen en bedreigingen, schrikten de ingezetenen van de verdediging hunner voorregten en vrijheden af. Het scheen, alsof de gewelddadige aanranding juist eene tegenovergestelde werking te weeg bragt, daar zij de waakzaamheid en veerkracht van den landzaat meer dan ooit opwekte. Zoo waren de voorteekenen van den lateren opstand tegen Spanje reeds onder Keizer karel grootendeels aanwezig. Immers de verandering, in den maatschappelijken toestand veroorzaakt door de uitvinding van het buskruid en het stelsel | |
[pagina 19]
| |
der staande legers, bragt onder zijne regering de lang voorziene crisis te weeg. Het leenstelsel, met de maatschappelijke inrigtingen der middeleeuwen ten naauwste inééngevlochten, moest met de vernietiging van deze eene geheele omkeering ondergaan. De gewigtige vraag, die zich nu hier opdeed, - de vraag, ten wiens voordeele die verandering of omkeering zoude geschieden, hetzij ten voordeele der nationale vrijheden, hetzij van het meer en meer aangroeijende vermogen der Vorsten, eischte onder karel's bestuur eenige oplossing. Te dien aanzien zagen wij dan ook den hevigsten strijd geopend. De pogingen tot vereeniging aller Nederlandsche gewesten onder gelijke instellingen en wetten, en die tot onderdrukking der hervorming aangewend, benevens de begunstiging van vreemdelingen ten koste des landzaats, hielden bovendien de krachtigste zaden van omwenteling en beroerte in. De gedurige oorlogen met Frankrijk, welke de aandacht eenigzins aftrokken, en 's Keizers wijsheid en zijne liefde voor de Nederlanden, wanneer zijne heerschzucht en staatkunde niet in het spel waren, voorkwamen, gedurende zijne regering, de uitbarsting van het misnoegen der in hunne nationaliteit en vrijheid aangetaste ingezetenen. Het wekt teregt verbazing op, dat SchrijversGa naar voetnoot(1), wier groote geleerdheid hoogachting en bewondering eischt, en die zal blijven verwerven, zoo lang Nederland fier zal zijn op de verdiensten en talenten zijner zonen - aan de ééne zijde met bitteren spot of verachtend stilzwijgen het moedige verzet onzer vaderen tegen de alle banden verscheurende magt des Keizers beloonenGa naar voetnoot(2), of wel, aan de andere zijde, karel's wreedheid in het stuk van Godsdienst (zij kostte aan 50,000 menschen in de Nederlanden het leven) en zijne aanranding van 's Lands vrijheden en regten, uit het oogpunt der noodzakelijkheid pogen te verdedigenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 20]
| |
Als de lezer met onpartijdigheid den geheel bijzonderen toestand der Staten in dien tijd, en de boven door ons vermelde feiten beoordeelt, zal hij in staat zijn hier zelf het best regt te doen. Wij willen alleen nog dit omtrent de Godsdienstige vervolgingen, door Keizer karel bevolen, aanmerken, dat, ofschoon het hem ook al geoorloofd ware, misdaden ten sterkste te straffen, hij echter onwettig handelde, door bij wetten van uitzondering, in strijd met 's Lands privilegiën, tegen begrippen en denkbeelden te woeden. Slechts de dweepers der nieuwe leer, welke zich oproerig betoonden, waren strafbaar. Zelfs het voorgeven, dat de Hervormde leer zijdelings den opstand predikte, verontschuldigt karel niet. Immers, ofschoon dit ook al waar moge geweest zijn (hetgeen wij ontkennen), zoo blijven echter altijd, naar ons inzien, strafwetten, welke slechts indirecte leerstellingen en handelingen, geene misdaden, treffen, en elken stand, elk geslacht en elken ouderdom daarom vervolgen, onregtvaardig en schandelijk. Te vergeefs poogt men ook het gedrag van Keizer karel als noodzakelijk te verdedigen. Zijne wreede plakkaten, in plaats van de nieuwe leer uit te roeijen en te vernietigen en daardoor de rust te bewaren, deden integendeel het misnoegen en den haat toenemen, en gaven aanleiding tot den lateren opstand. Daarenboven laten zich door dergelijk eene leer der noodzakelijkheid de grootste misdaden verschoonen en verdedigen. De Romeinsche Keizers doodden en martelden alsdan met regt de eerste Christenen, als opstandelingen tegen de Goden en wetten des Rijks, ja! de Bartholomeusnacht zelfs wordt, uit dit oogpunt, een regtvaardig middel tot fnuiking van de partij der Hugenoten, welke Frankrijk in dien tijd ten sterkste beroerde en verdeelde. Dat karel verder geene vergrooting van zijn gebied zoude hebben bedoeld, gelijk dezelfde Schrijvers bewerenGa naar voetnoot(1), maar slechts den togt van zijn' oud-overgrootvader, philips den Goeden, tegen de Ongeloovigen op het oog had, valt moeijelijk aan te nemen. | |
[pagina 21]
| |
Door de aardrijkskundige ligging en den grooten omvang van zijn gebied (men denke slechts aan de plaats, welke Spanje, Duitschland en de Nederlanden op de wereldkaart beslaan), zag zich karel van zelf in alle aangelegenheden van Europa gemengd. Het overwigt, dat hij tot beslissing daarvan in de schaal der staatkunde konde leggen, moest hem op deze zelfs onwillekeurig eenen overmagtigen invloed verschaffen, en in zijne heerschzuchtige ziel het denkbeeld van een opperbewind in Europa doen opkomen. De vestiging eener algemeene Monarchie - zoo men slechts hieronder niet de onmiddellijke heerschappij van Europa verstaat - wordt dan ook geenszins ten onregte aan karel toegeschreven. Zijne oorlogen in Italië - de pogingen, aangewend tot fnuiking of versnippering van Frankrijk door het komplot van karel van bourbon, - en het zich, door list, koop of geweld, meester maken der nog onafhankelijke vorstendommen in Nederland, bewijzen zulks genoegzaam. Wij willen hierdoor echter geenszins Keizer karel van den lof berooven, welke hem in andere opzigten zoo regtmatig toekomt. Integendeel hopen wij aan zijne verdiensten, bij eene andere gelegenheid, regt te doen wedervaren. In verband met ons onderwerp, hebben wij slechts alleen dit nog hier bij te voegen, dat zijne willekeurige en dikwijls hoogst onregtvaardige daden meest een gevolg zijner staatkunde waren, welke beide - Kerk en Staat - omvattende, alle bijzondere regten en belangen aan het belang van deze meende te moeten opofferen. Dáár, waar die staatkunde niet het tegendeel eischte, betoonde karel zich een groot en edelmoedig Vorst, die den Nederlander hartelijk beminde, en diens welvaart poogde te vermeerderen. Ja! zijn afscheid aan de Staten, bij de overdragt der Regering aan zijnen zoon philips, doet hem zelfs als mensch hoogschatten en beminnenGa naar voetnoot(1). Leiden, 8 October 1841. |
|