| |
De gevangene op den Kaukasus, een Gedicht naar het Russisch van Alexander Puschkin. 's Gravenhage, bij W.P. van Stockum. 1840.
‘Alexander puschkin,’ zegt een Duitsch Criticus, ‘verrast ons in al zijne dichtstukken, door de warmte van het gevoel, dat hem blaakt; maar terwijl hij zich weinig aan den vorm bekreunt, springt hij struikelblokken, die een ander ten minste zouden doen stilstaan, over. Versta ons echter wèl. De levendigheid, die zijnen verteltrant onderscheidt, boeit de belangstelling, schoon hij meer vlugtig aanzet, dan uitvoerig schetst; en, hooge lof! des ondanks is zijne voorstelling zoo duidelijk, dat zij ons onwillekeurig treft. Het schijnt ons toe, dat hij het beneden zich acht, in zijne dichterlijke scheppingen, alle bouwsteenen, tot het geheel vereischt, afzonderlijk in het oog te doen vallen; immers hij kleurt naauwelijks, - wanneer ge mij de uitdrukking vergundet, zou ik zeggen, dat hij over zijne tafereelen eenen wasem ademt, waardoor zij poëtische luchtkasteelen worden. Wat gaat het hem aan, of de blik van den trage en botte daarin slechts eenen verbijsterenden nevel ziet? “Wie open' zin heeft,” troost hij zich, “zal mij begrijpen, ik ben niet geroepen om den overnuchtere alles aan den neus te hangen.”
Onder de beste zijner groote dichtstukken tellen wij: Ruszlande en Ludmilla, - Boris Gudunof, - de Gevangene op den Kaukasus - en de Bron van Bachtschisarai. Het tooneel van het eerste vers is het Hof van wladimir, Ruslands ridderlijksten Koning; de beide laatste dichtte puschkin gedurende zijn
| |
| |
verblijf op den Kaukasus en in de Krim. In alle is de volle frischheid der lokale kleur bewaard; maar zij blinkt ons het levendigst uit de beide laatstgenoemde dichterlijke vertellingen tegen; het is of zich de hemel van het Oosten in het gevoel des Dichters afspiegelt, of hij u uit zijnen stijl tegengloeit.’ Zooverre de Duitsche Criticus.
Bij de lezing van dit voortbrengsel der Noordsche Muze, werd de Vertaler, - zoo als hij in zijne Voorrede zegt, - door het vele schoone, dat daarin voorkomt, opgewekt, om het in onze taal over te brengen. Het zou misschien onvoorzigtig zijn, te wenschen, dat het vele schoone hem hadde afgeschrikt, omdat het heir onzer vertolkers daarin aanmoediging zou kunnen vinden, om onzen litterarischen hemel met nog meer uitheemsche dwaallichten te verdonkeren. Evenwel mogen wij hem de opmerking niet onthouden, dat een onderwerp, als dat van puschkin's dichtstuk, dat de navolging van eenen stijl, zoo als de karakterisatie van den straks aangehaalden beoordeelaar ons dien des Russischen Zangers doet onderstellen, oorspronkelijken gloed eischt, en voor slaafsche overbrenging ten eenemale ongeschikt is; of meent men, dat men alles zoo maar vertalen kan, wat in eene vreemde taal is geschreven? Waarom niet? Wel zeker!...... en dan maken zij, met een gebloemd jak en een' dimeten rok, van eene vurige Spaansche een Oudnederlandsch huismoedertje, en verstikken den hartstogt, dien zij gevoelen noch begrijpen, en dus ook niet uitdrukken kunnen, onder het dekkleed der orthodoxe Oudnederlandsche zedelijkheid. Maar zij kunnen ook dolprettig zijn, wanneer hun toereikend talent dat dekkleed niet behoeft, indien zij op de grove zinnelijkheden van het gepeupel den stempel hunner eigene geestigheid drukken, de Parijsche grisette van het keurslijf ontdoen, dat deze zelve nimmer aflegt, en er eene Hollandsche ligtekooi van maken.... maar wij zijn nu geheel van den Kaukasus afgedwaald. Onder het weder beklimmen, willen wij dit nog slechts aanmerken, dat er vrij wat toe behoort, om de poëzij van den hartstogt te vertalen. Voor wie genie bezit, is zulk vertalen nagevoelen; zóó iemand behoudt slechts de vormen van het oorspronkelijke kunststuk, om er een ander oorspronkelijk kunststuk in te gieten. De ongelukkige brekebeen zou verstandiger doen, den hartstogt
met rust te laten, dan het talent, dat hem mogt gegeven zijn, tot eenen trechter te vernederen, zijn gevoel tot een kunstgevoel op te winden, en dan, als resultaat van zijn sukkelend getob, slechts het droevige bewijs te leveren, dat men ook met mooije woorden en brommende volzinnen beuzelen kan.
| |
| |
De vertaler van den Gevangene op den Kaukasus heeft wel niet gebeuzeld, maar zich evenmin tot de hoogte van het onderwerp verheven. Hoe kon hij dit ook? Hij vertaalde naar eene Hoogduitsche vertaling, en wel met zoo veel angstvallige naauwgezetheid, dat hij, zoo als hij zeer naïf vermeent, bijna geene enkele maal van den Duitschen tekst is afgeweken. o Poëtische aandrift!
Nu en dan slaagde hij gelukkig in het bijwerk, in het versieren der lijst van het eigenlijke schilderstuk. Daarin was hij, het zij tot zijne eer gezegd, minder vertaler dan vrije navolger; maar toen het er op aankwam, puschkin's conceptie te begrijpen, den poëtischen toestand van den held en de heldin des verhaals levendig voor te stellen, den hartstogt te schilderen..... toen legde hij het penseeel bedaard ter zijde, nam het Wörterbuck in de eene, den trechter in de andere hand, en..... goot over! Hoor maar:
O schoone slaaf, reik mij uw hand!
Kom, en vergeet hier aan mijn harte
De vrijheid en uw Vaderland,
En banne uw oog die wolk van smarte!
O, 'k deelde gaarne een woestenij
Met u, mijns harten uitverkoren,
Als gij 't ‘ik min u!’ mij deedt hooren:
Want weet, nog niemand kuste mij,
En nimmer heeft me een stille nacht,
Wanneer ik vredig lag te slapen,
Zwartoogige Tscherkeszenknapen
Naar 't eenzaam leger heengebragt.
Wat baat der maagd, dat zij den naam,
Door de al te rasse tong der faam,
Van onverbidlijk heeft verkregen,
Helaas! daar 't noodlot zelden zegen
En stralen van genot haar schiep,
Maar meest tot bitter lijden riep?!
Mijn vaders hart is hard geworden,
En rustloos dreigt mijn broederpaar,
Om mij naar onbekende horden
Voor goud te veilen aan een man,
Dien ik slechts haten kan.
Ik spreek nog eens, voor 't laatste, smeekend
Mijn ijsgelijken vader aan,
Dan echter, iedren band verbrekend,
Wil ik dat haatlijk lot ontgaan;
Want een mij vreemde toovermacht
| |
| |
Kwam, schoone slaaf! mij tot u lokken,
Mijn dronken ziel, die naar u smacht,
Werd onweêrstaanbaar aangetrokken
Door uwer blikken vuur en kracht!
Dit verbeeldt nu eene liefdesverklaring van eene Circassische maagd aan een' gevangen' jongen Rus. Geen wonder, dat deze voor het vereerend aanzoek doof, en eener vroegere liefde getrouw bleef. Ook in de verdere behandeling dezer amourette ligt even weinig gloed als in den plegtigen afscheidskus, waarmede beide het verbond, of liever de afspraak, bezegelen, om elkaâr voor altijd te vergeten, en toch goede vrienden te blijven..... Past toch op, Mijneheeren! dat gij den een' of anderen onzer Vaderlandsche Humoristen de weemoedige klagt niet in de pen legt, dat er ook in onze Vaderlandsche Poëzij eene wereld vol liefde ondergaat!
Oneigenaardige uitdrukkingen en vergelijkingen, als de volgende, verraden gebrek aan taalkennis of doordenken.
Pag. 10:
Als donkere oogen liefde vragen.
Pag. 10:
Deez' taal en meer doorvloot de nacht,
De maan, ter helft in mist bedolven
Dreef langzaam op de nevelgolven,
Toen in den kring, als of de macht
Eens wilden storms hem voort deed jagen
Een rennend ruiter op kwam dagen.
De vijand, dien hij t' onderbracht
Sleept aan een haak hem achteraan.
Pag. 11.
En kon den stervensdroom niet slaken.
Pag. 11:
Tot uit de zwarte donkerheid.
Moet dit pleonasme de donkere oogen van pag. 10 ophelderen?
Pag. 11:
Op d' uil daalt, ernstig als het graf
Een diep en somber zwijgen af.
Pag. 15:
't Geheime maal van brood en honing
En wijn wordt met elkaâr gedeeld,
Hij kruidt het met zijn dankbetooning,
Die 's meisjens harte roert en streelt,
En zij, zij mengt er blikken in
Een erotische hutspot, dien puschkin zeker niet zal hebben voorgedischt.
| |
| |
Pag. 28:
Lang zat de maagd, als wou zij spreken,
Met open lippen, zonder doel.
Pag. 31:
Hoog aan den heldren hemeltrans,
Verzeld van 's uchtends purperglans,
Vervangt steeds de eene dag den ander;
De nachten volgen wel elkander
Maar 't heil bloeit voor den slaaf niet meer.
Genoeg. Wij wenschen, dat ons min gunstig oordeel over des Vertalers arbeid hem den moed beneme om op het ingetredene pad voort te gaan, namelijk om meer dus te vertalen. Daarentegen zouden wij hem, indien wij ons daartoe eenige bevoegdheid konden toekennen, den raad geven, ons ‘uit zijne oorspronkelijke flesch in te schenken,’ want wij huldigen in hem eenen dichterlijken aanleg, waarvan zijne vertaling, hoe flaauw en gebrekkig ook, hier en daar onmiskenbare blijken geeft.
Een woord over puschkin, eer wij scheiden; liever eene proeve van zijn talent, ook uit de tweede hand, ook uit het Duitsch overgebragt; maar waarin iets van den geest van het oorspronkelijke bewaard moet zijn, dewijl ons de uitdrukking der vaderlandsliefde trof, - dewijl het een nieuw bewijs is, hoe de leeuw de overmagt zou hebben, wanneer hij schilderen kon, dat hier zeggen wil, wanneer wij Russisch verstonden. Immers den vriend, die de proeve vertaalde, hebben wij nooit vroeger op sympathie met Rusland betrapt, en echter was de waarheid hem te sterk. Luister:
| |
Aan de lasteraars van Rusland,
toen het de Poolsche omwentelingsgezinden beoorloogde.
1831.
o Drom van redenaars! die in den verren vremde
Het volk van Rurik vloekt als geessel onzer eeuw,
'Wijl uw beweeglijkheid in Polen's opstand stemde;
Voegt op zoo hoog gestoelt' zoo zinneloos geschreeuw?
Laat af van tegen ons vermetel uit te varen,
Als werd door uwen kreet des aardrijks lot beslist:
't Slavonisch volkenpaar beslechte zelf zijn twist!
Weet gij hoe hij ons blaakte in schijnbre vredejaren?
Al stoft ge op zienersblik 't geheim schuilt u te diep,
Waarom die stammen nooit des oorlogs plagen duchtten,
Zoo vaak de rosse toorts der tweedragt hen mogt luchten,
| |
| |
Waarom weêr beider jeugd om strijd te wapen liep!
Gij vraagt: - Wiens zij de zege in dezen kamp zal kiezen,
De zij des overmoeds, - of die der oude trouw?
Of zich in 't Heilig Rijk Litthauwen zal verliezen?
Of Polen, vrij van ons, zijn rang hernemen zou? -
't Is ijdel! - Donkre nacht bedekt voor u 't verleden:
U heugt de dag niet meer, ons onvergeetbre dag!
Die stroomen gudsend bloed het krijgsvier blusschen zag;
Wij erfden bij het zwaard, waarmeê de Vad'ren streden,
De veete, die hun horst in laaijen gloed ontstak;
Hoe zoudt gij ons geschil, hoe onzen wrok begrijpen?
Gij voelde 't harte nooit bij 't Kremlin zamennijpen,
Voor u bleef Praga stom, hoe luid tot ons het sprak!
Wat scheldt, wat raast gij dan, of ons uw haat verfoeide?
Want haten doet gij ons! Welligt dewijl de vlam
Van Moscou's rookend puin den Dwing'land tegengloeide,
Wiens juk uw vrijheidszucht zoo willig op zich nam?
'Wijl wij het Afgodsbeeld, door u gevierd, verneêrden;
'Wijl wij Europe, u zelf, bevrijdden met ons bloed,
En - 's werelds lofzang klonk onz' ruwen ooren zoet! -
Door roof noch buit bevlekt, gezegend huiswaarts keerden?
Haat gij ons dies - dreigt niet, maar rust ten strijde u toe!
Of meent ge, dat een woord, een enkel woord des Czaren
Geen heiren zonder tal ten oorlog zou doen varen?
Of acht gij Paskewitsch den oogst van lauwren moê?
Wat schetst gij hem vergrijsd? ‘Te wapen!’ schreeuwe 't Westen,
Wat waant ge ons uitgeput? ‘Ik wacht u,’ roept het Noord
Van 't Kremlin, door den schok bevestigd op zijn vesten,
Tot China's grensgevaart, voor de eeuwigheid geschoord.
Weet, Rusland vreest u niet! Laat slechts de strijdroep klinken
Van 't strand der Witte Zee tot Caffa's groene kust,
En volk bij volk daagt op, ter wrake toegerust;
De sneeuw zal andermaal van stalen wouden blinken!
Zendt, drom van redenaars! zendt daar uw kroost op af;
Maar mogt bij d' afscheidsgroet gij van de dapp'ren reppen,
Wier assche vredig slaapt in onze woeste steppen,
Voorspel 't - een weg versperd door uwer vad'ren graf!
Puschkin viel - men weet het - als het offer der ijverzucht; eene dood, in overeenstemming misschien met de wenschen van den vroeg verzadigden menschenhater. Hij was een Dichter uit de Byroniaansche School, - een trant van zien, eene soort van toon, die gelukkig reeds verouderd zijn, maar in welker plaats wij nu, ja wat eigenlijk? hebben. Wie het weet, zegge het mij!
P.F.L. HELVETIUS van den BERGH.
|
|