Aanvrage.
Het Genootschap: Pro excolendo jure patrio;
Overwegende, dat eggo eggens phaebens, vroeger, te dezer stede, Lid van de Gezworene Meente, van 1630 tot 1645 Raadsheer, en van 1645 tot aan zijnen dood, voorgevallen den 8sten van Lentemaand 1649, perpetuëel Lid van de Hoofdmannen-Kamer alhier, heeft geschreven en M.S. nagelaten eene Latijnsche Kronijk, hebbende ten titel: Chronicon M.S. Rerum Frisicarum, en dat dit Werk, niettegenstaande alle aangewende pogingen en nasporingen, in deze Provincie tot dus ver niet heeft kunnen worden gevonden; heeft besloten, in deszelfs Vergadering van den 27sten van Bloeimaand 1841, om, uit hoofde van de belangrijkheid der gemelde Kronijk voor de lotgevallen dezer Stad, in de laatste helft der zestiende en het eerste gedeelte der zeventiende eeuw, eene bekendmaking deswege in sommige Vaderlandsche Tijdschriften te plaatsen, met vriendelijke uitnoodiging aan dengenen, die een exemplaar van de bedoelde Kronijk mogt bezitten, om hetzelve aan het Genootschap, voor hare Boekerij van Handschriften, wel te willen uitreiken, hetzij ten geschenke, hetzij in koop, hetzij te leen; in het laatste geval, om afgeschreven en dan terug gegeven te worden.
Met de uitvoering van dit Besluit belast zijnde, zoo heb ik hier niets anders bij te voegen, dan dat het aan ons Genootschap hoogst aangenaam zal zijn, indien deze bekendmaking het gewenschte gevolg mogt hebben, en daardoor eene gewigtige Kronijk weder uit haren schuilhoek mogt worden te voorschijn gebragt, om voortaan ten dienste van vele Letterkundigen, des Genootschaps verzameling van Handschriften te verrijken.
Groningen, den 17den van Zomermaand, 1841.
De Bibliothecaris van het Genootschap:
Mr. H.O. FEITH.