| |
| |
| |
Album.
Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.
De Jood onder de Heidenen. Door G.C. van Balen Blanken, Predikant te Wognum. 2 Stukjes. Te Hoorn, bij Gebr. Vermande. 1841. 238 bl. 8o.
Er is een groot onderscheid tusschen spreken en schrijven, tusschen eenen Spreker en eenen Schrijver, en tusschen een opstel, hetgeen uitgesproken, of een opstel, hetgeen gelezen zal worden. Daarom is er zulk een groot verschil tusschen eene Verhandeling, die men leest, en eene Verhandeling, die men hoort. Zeer gewaagd is het, een opstel, dat uitgesproken werd, in druk uit te geven, om het te laten lezen. De Hr. v.b.b. heeft ten doel een Volksleesboek te geven (voorber. en bl. 9), en overal vindt men den spreek- of preektoon, of liever, men vindt een geschiedkundig verhaal of tafereel, doch grootendeels afgebroken door zedekundige en Godsdienstige opwekkingen, vermaningen en toepassingen. Hem, die dus hier een verhaal meent te vinden, zij gezegd, dat hij tegelijk eenige Stukken van Leerredenen, die eenigzins langdradig of uitvoerig zijn, zal aantreffen. Boven elk der twaalf voorstellen staat dan ook een tekst aangehaald, dien men eerst dient na te slaan, omdat de woorden als bekend voorondersteld worden, en bij het aanhooren der predikatiën ook bekend waren. - Voor een Volksleesboek schijnt het te hoog, b.v., bl. 99: ‘Panischen schrik;’ bl. 196: ‘Iets van het Medische Rijk;’ en niet onderhoudend genoeg, b.v., bl. 3, één zin van twee en twintig regels. - Het Volk moet ook niet in het denkbeeld gebragt worden, dat de grooten en magtigen dezer aarde bijzonder of boven het Volk vatbaar zijn voor vleitaal (bl. 82). Deze kwaal zetelt niet juist bij den magtige alleen; maar bij elke soort of kaste van menschen vindt men die. Het Volk moet op de goeden leeren zien, onder welken stand ook; maar de magtigen niet leeren beschouwen als eene kaste, die de meeste gebreken heeft. Beter is de toepassing, bl. 209: ‘Hoe is daniël ons, door een Godvruchtig gedrag, tot een leerzaam, bemoedigend, opwekkend voorbeeld! Hoe is hij, Jood, dit voor ons,
Christenen!’ Want waarlijk, men mag ons, Christenen, grooten en
| |
| |
geringen, weleens opmerkzaam maken op de nog tegenwoordig heerschende naauwgezetheid der Joden op de Godsdienst. Over de innerlijke oordeele Hij alleen, die het hart kent!
Op bl. 15 en 16 zegt de Schrijver: ‘Daniël moest zelfs zijnen naam vergeten, en dien opofferen aan de luimen van eenen vreemden Vorst en Heer! Harde bejegening voorwaar!’ Men zoude echter kunnen aanmerken, hetgeen de Schrijver zelf naderhand bijbrengt (bl. 121), dat de Koning, die hem met zoo veel onderscheiding behandelde, en met zoo vele weldaden overlaadde, zelf hem daniël noemde, en hem, als eenen eernaam, den naam beltsazar toevoegde, naar den naam zijns Gods, zoo als nebucadnezar zelf, Hoofdst. IV, vs. 8, dit openlijk verklaart.
Op bladz. 17 en volg. komen eenige oorzaken voor van daniël's naauwgezetheid op zijne Godsdienstleer aan het Hof van Babel. Maar waarom zoude men ook niet met eenige waarschijnlijkheid mogen stellen, dat hij een der leerlingen uit de School der Joodsche Priesters geweest is, waar hij hooger licht en dieper inzigt ontvangen had? - Daarbij denke men aan het kleine en belagchelijke van de Godenleer en Godsdienstplegtigheden te Babel, hoe dit, door tegenwerking, de verhevener denkbeelden van daniël omtrent jehova's dienst nog meer opwekte en verhief.
Dat daniël tot den Divan zoude behoord hebben, schijnt niet te blijken uit den zwakken grond, waarop de Schrijver zijne redenering bouwt. - Waarom dan zoude arioch naderhand daniël met zoo vele woorden aan den Koning hebben bekend gemaakt? Zie Dan. II, vs. 25, en den Hr. v.B.B., bl. 58. Zoo als uit alles blijkt, behoorde daniël, met vele anderen, tot de Babylonische Priesterkaste.
Druk en correctie zijn goed; maar waarom teekent de Schrijver overal de woorden: òf, dààr, dàn, wèl, enz., en waarom schrijft hij Cijrus en Cijaxares, voor Cyrus en Cyaxares?
| |
Orphea, Bloemlezing uit de Schatkamer van een Romandichter. Drie Stukken in 8o. Hoorn, Gebrs. Vermande. 1838 en 1839.
Wij willen het eenigzins zonderlinge van dezen titel alleen daaruit verklaren, dat de Schrijver een hartstogtelijk liefhebber van bloemen is, hetgeen wij trouwens, bij het verder lezen, overvloedig bevestigd vonden. Het eerste Stuk bevat een verhaal, dat hij alleen wenscht beschouwd te hebben ‘als eene uitgebreide romantische, of niet alledaagsche inleiding voor de omgewerkte vertalingen uit Vader cats, en andere Stukken, welke hij voornemens is, onder den titel van Orphea, als een offer aan de
| |
| |
schoone Sekse, het publiek van tijd tot tijd aan te bieden.’ Er is poëzij en geest in dit verhaal. Jammer, dat de stijl, over het geheel fraai en krachtig, hier en daar wat gezwollen is, en dat de Schrijver nu en dan wat al te geestig, of, beter gezegd, al te aardig heeft willen zijn, en den gewonen Lezer soms te veel met bewijzen zijner eigene belezenheid vermoeit. De hoofdpersoon, de Dichter anonymus, is zoo con amore geteekend, dat wij bijna in de verzoeking kwamen, de nederigheid des Auteurs te verdenken; maar wij willen liever zijn talent toejuichen in het schetsen van zulk een ideaal van dichterlijkheid en humaniteit, en het niet te onnatuurlijk vinden, dat een genialisch-romantisch wezen, als die anonymus, met den minder hoogdichterlijken, dan geest- en zinrijken cats zoo veel kon ophebben. Augustine en cecilia zijn twee lieve meisjes, die zich, met de overige personen, allerbevalligst om hem groeperen.
In de twee volgende Stukken vindt men vooreerst vier omgewerkte verhalen uit Vader cats, zijnde: Actaeon en Jolinde, de Vrijstermarkt, Philetas en Psyche en Preciosa. Het laatste lazen wij met veel genoegen; daarentegen komt het ons voor, dat de drie eerste bij de omwerking eerder verloren dan gewonnen hebben. Het is moeijelijk cats te moderniseren, zonder aan het eigenaardige van geest en stijl afbreuk te doen. Men schaaft soms zoo lang, totdat er van het stevige hout niet veel meer dan een hoop krullen overblijft, of, om ons minder prozaïsch uit te drukken, men slooft zich wonder af, om vruchten in bloemen te herscheppen. Dat deze als offers aan de schoone Sekse moeten dienen, is geene verontschuldiging; of zou de sympathie onzer Schoonen voor het behagelijke zoo zeer in antipathie voor het degelijke ontaard zijn, dat zij slechts van bloempjes gediend willen wezen?
In de overige bijdragen vonden wij veel middelmatigs. Walingier van egmond is een niet onverdienstelijk verhaal in poëtisch proza van b.a. plemper van balen. Er valt echter nog al het een en ander op aan te merken. Ada is in hare gesprekken met renesse wat al te onbeschaamd zinnelijk, wat al te brutaal onvrouwelijk, zelfs onmenschelijk. Na zoo vele blijken van loosheid te hebben gegeven; na zelve met zoo veel omzigtigheid de giftige kruiden te hebben gezocht, bevreemdt het ook, dat zij den daaruit getrokken' drank den monnik op eene wijze, die den argwaan van den minst kwaad vermoedende moest opwekken, door eenen knaap liet toedienen. Van dien monnik is ook voor de ontknooping geene partij getrokken. Het Dicht- | |
| |
stuk: Aan eene jonge moeder, bij het verlies harer kinderen, door g.a.c.w. de thouars, heeft fraaije regels. Kuser's klagt, door n. beets, achten wij beneden het talent van dezen begaafden Dichter. Het arme kind is wat gekunsteld naïf. Agnese, een Drentsch Volksverhaal, en de Liefdeproef, eene Romance, had anonymus gerust ‘onder zijne tafel’ kunnen laten.
Over het geheel leveren deze drie Boekdeelen, die zeer net gedrukt en met eene fraaije gravure en een niet onaardig muzijkstukje verrijkt zijn, eene aangename lectuur op. Moge de Verzamelaar door milde bijdragen van begaafde Kunstbroeders, en de Uitgever, door een ruim debiet, aangemoedigd worden, om de onderneming voort te zetten!
H.B.
|
|