De Gids. Jaargang 5
(1841)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
Boekbeoordeelingen.Bijdrage tot de kennis der heerschende oogziekte in het Nederlandsche leger, en de behandeling er van in het Militaire Hospitaal te Breda, van Julij 1836 tot Julij 1839, door L.P.J. Snabilié, Doctor in de Geneeskunde, Ridder der Militaire Willems-Orde, Chirurgijn-Majoor bij het Militaire Hospitaal en Garnizoen te Breda, Lid van onderscheidene Geleerde Genootschappen. Met Platen. Breda, F.P. Sterk. 1840. VI en 143 bl. 8o.De onderhavige oogziekte boeit bij voortduring de aandacht der Genees- en Heelkundigen; onder hen zijn het vooral de Militaire Artsen, die, als de meest bevoegde Regters, het onderzoek daaromtrent voortzetten. Ook onze veelgeachte kunstgenoot, de Heer snabilié, wilde de gelegenheid, die zich in het hospitaal te Breda aanbood, om deze oogziekte naauwkeurig waar te nemen, en de ectrotische Methode te beproeven, niet laten voorbijgaan. ZEd. deelt ons in dit Geschrift de uitkomst eener driejarige observatie en behandeling mede; verhaalt in het Voorberigt, dat de cauterisatie in Frankrijk, Engeland, Duitschland en België bij voortduring goede resultaten opgeleverd heeft; doet hier hulde aan onzen verdienstelijken kerst, door wien deze behandeling in Nederland ingevoerd, en op wiens aanbeveling zij door den Schrijver aangewend is. In weerwil der gunstige resultaten van de cauterisatie in de hospitalen te Utrecht, Breda en 's Bosch, zijn er evenwel vele militaire en andere Artsen, die nog niet kunnen besluiten tot deze heroïeke behandeling over te gaan, met eenen oud praktischen grimlach er over heensprekende, wanneer men deze snaar aanroert. Dit zal evenwel de zegepraal van het goede niet beletten, en zonder twijfel zal deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
behandeling, die Ref. nog dikwijls de gelegenheid heeft te beproeven, eindelijk het volle burgerregt erlangen. De Heer Sn. deelt ons in dit Geschrift de uitkomsten mede, door de cauterisatie van het jaar 1836 tot 1839 verkregen, en biedt deze Verhandeling aan zijne kunstbroeders, en vooral aan jonge militaire Artsen, ter behartiging aan. Het Werkje is in de volgende zeven Hoofdstukken verdeeld:
Wij zullen trachten den Schr. in elke Afdeeling bepaald te volgen, en zijne denkbeelden nader te ontwikkelen. Bij de beschouwing van den aard der ziekte, gaat de Hr. Sn. te regt bare geschiedenis stilzwijgend voorbij; wij zeggen hem daarvoor dank, daar zij genoegzaam bekend is door hetgeen rust en anderen daarvan medegedeeld hebben, en nieuwe bronnen moeijelijk of niet te vinden zijn. Aan benamingen ontbreekt het niet; de Schrijver telt er zestien op, welke bewijzen, dat men het omtrent den aard en den oorsprong der ziekte niet algemeen eens is. Dat meestal van den beginne af de tepelvormige ligchamen (granulatiën) op het bindvlies der oogleden gevonden worden (pag. 3), kunnen wij niet toegeven, daar ons genoegzame voorbeelden bekend zijn, waar de ziekte als eenvoudige conjunctivitis catarrhalis begon, en eerst na verloop van zes tot veertien dagen het corpus papillare ziekelijk te voorschijn kwam. Dit brengt ons van zelf tot het onderzoek van des Schrijvers meening, dat deze ziekte namelijk geene gewone catarrhale ophthalmie zij, maar als morbus sui generis beschouwd moest worden (pag. 374). De stelling, dat zij zich niet, gelijk andere catarrhale aandoeningen, vooral in het voor- en najaar, bij regenachtig en vochtig weder openbaart, maar ook des zomers, bij eene drooge hitte, en zelfs in eenen hoogeren graad, te voorschijn komt, schijnt ons geen bewijs te wezen voor de niet catarrhale geaardheid dezer oogziekte. Het is toch bekend, dat geen jaargetijde voor het ontstaan dezer ziekte vrijwaart, vooral in ons Land, waar men noch des zomers, noch des winters, noch in het voorjaar, noch in het najaar, voor catarrhale aandoeningen van het eene of andere orgaan gewaarborgd is; waar de tem- | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
peratuur soms driemaal op den dag verandert; temperatuursafwisseling, waaraan vooral de soldaat blootgesteld blijft. Dat men niet zelden in den zomer eene groote hoeveelheid dezer ophthalmiën waarneemt, moet, zoo wij gelooven, meer gezocht worden in toevallige omstandigheden, b.v. het kamperen der manschappen, het exerceren op opene plaatsen, de militaire wandelingen, van welke de soldaat bezweet terugkomt, zich aan de pomp wast, en spoedig afkoelt, omstandigheden, die niet alleen tot de ophthalmie, maar ook tot meer andere catarrhale affectiën aanleiding geven. Nog minder kunnen wij den Schr. toestemmen, dat het eene eigenaardige atmospherisch-epidemische ziekte zij (pag. 5). Dit wordt, volgens onze meening, wederlegd door het verschijnsel, dat zij soms slechts in eene enkele kamer in de kazerne heerschende is, terwijl de manschappen in alle andere vertrekken en in het geheele garnizoen er vrij van blijven. Zij kan, even als de dysenterie, epidemisch worden; evenwel behoort het tot de zeldzaamheden, dat deze oogziekte als epidemie heerscht; tegenwoordig komt zij in Nederland slechts sporadisch voor. Te regt houdt de Schrijver deze ophthalmie voor besmettelijk (pag. 10). Volgens onze meening evenwel, is zij dit slechts in de hoogere graden, wanneer het tot de pyorrhoëe gekomen is. Even als bij alle andere smetstoffen, moet ook hier vatbaarheid plaats hebben. Opeenhooping van vele menschen in bekrompene vertrekken is de meest begunstigende omstandigheid voor de werking van het contagium; de ondervinding bevestigt zulks ook voor deze oogziekte. Ref. kan zich met den Schrijver niet vereenigen, wanneer deze van een miasma spreekt, als oorzaak van deze ziekte (pag. 9); zulks is geheel strijdig met de aangenomene begrippen van miasma en contagium. Het eerste ontwikkelt zich niet uit het levend dierlijk ligchaam, maar wel uit het Plantenrijk. Zoo b.v. spreekt men wel van een miasma paludosum, doch nimmer van een miasma typhosum. De Schrijver schijnt aan het contagium in distans den naam van miasma te geven (pag. 10), eene beteekenis, die er in het algemeen niet onder verstaan wordt. Dat de afgescheidene stof des te schadelijker is, naar mate die meer etterachtig en dik is, daarmede stemmen wij volkomen in. Over den aard en het wezen dier ziekte sprekende, haalt de Hr. Sn. de meening van plagge aan, die deze ophthalmie voor eene soort van febris gastrica houdt (pag. 12), en de quinine met veel vrucht wil toegediend hebben. Zonder deze beschouwing in haar geheel te willen verdedigen, zoo herinnert Ref. den Lezer, | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
hetgeen hij elders reeds medegedeeld heeft omtrent de goede werking van de quinine met opium in alle hevige graden dezer ophthalmie, in verband met de cauterisatie. Door geen ander middel gelukte het hem beter, de zoo hevige nachtelijke pijnen te bestrijden. Wij zullen, bij de behandeling, gelegenheid hebben, nader hierop terug te komen. Bij de symptomatologie (pag. 14) neemt de Schrijver twee graden dezer ziekte aan; door anderen worden er drie, door weder anderen vier onderscheiden. In het algemeen zijn de graden eener ziekte zeer afhankelijk van de subjectieve beschouwing der waarnemende Geneesheeren; zulke graden bestaan wel, doch niet zoo beperkt, als men weleens in de genees-heelkundige Werken leest. Dáárover zijn het de meeste Schrijvers eens, dat de eerste of ligtste graad van weinig aanbelang, eene gewone catarrhale ophthalmie is, en dat het lijden slechts van gewigt wordt, wanneer het tot etterafscheiding komt. Bij den chronischen vorm zijn vooral de granulatiën niet uit het oog te verliezen. Het beeld van deze ziekte, in haren acuten en chronischen vorm, wordt door den Schrijver geheel ad naturam geschilderd; men verbeeldt zich regt levendig in eene tamelijk donkere oogzaal te zijn, en men ziet de gezwollene oogleden, uit welke de purulente stof dadelijk vloeit, wanneer men ze slechts een weinig opligt. Horribile visu! - Wij volgen den Schrijver tot het derde Hoofdstuk, de leer der oorzaken (pag. 24). Hij komt hier, gelijk alle anderen, die vóór hem dit onderwerp behandeld hebben, zeer in het naauw. Van de oude historie der Fransche en Engelsche troepen, die ons de ziekte zouden overgebragt hebben, wil hij niets weten, en meent met regt, dat hierover reeds genoeg getwisten geschreven is; en toch, wanneer men in haar iets anders wil zien dan eene gewone catarrhale ophthalmie, welke, onder zekere omstandigheden, in blennorrhoea overgaan kan, dan kan men dit sprookje wel niet laten varen, zonder gevaar te loopen het eigenaardige, het sui generis dezer ophthalmie, te verliezen. Immers zoo doende wordt zij van haren nimbus ontdaan, en hoezeer men zich ook moeite geeft zulks tegen te spreken, komt zij in de rij der gewone alledaagsche conjunctivitides catarrhales en blepharo-ophthalmoblennorrhoeae, gelijk Ref. in zijne Klinische Bijdragen, 1839, en in zijn in het jaar 1841 verschenen Werkje: ‘Die sogenannte ägyptische contagiöse Augenentzündung. Leipzig, bei f.a. brockhaus,’ duidelijk meent bewezen te hebben. Al wat de geachte Schrijver over de causae occasionales en praedisponentes dezer ophthalmie vermeldt, laat zich op de ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
wone conjunctivitis catarrhalis toepassen; en wanneer men in aanmerking neemt de eigenaardige leefwijze van den soldaat, zijne kleeding, die toch veel verschilt van de kleeding der burgers, het exerceren op opene togtige pleinen, het veelal korter en ondoelmatiger afsnijden der haren, vooral van achteren, den toestand van sommige kazernen, dan behoeft het waarlijk niet te bevreemden, dat er catarrhale oogziekten in de armée zijn, en zal men zich in tegendeel verwonderen, dat er niet nog meer zijn. Bij het Hoofdstuk over de voorbeschiktheid tot deze ziekte (pag. 30) zien wij al spoedig, dat jong en oud, militair en burger, sterke en zwakke, scrophuleuse en gezonde gestellen, blaauwe en bruine oogen, er door kunnen aangedaan worden, hetgeen ook wederom voor de meening van Ref. pleit, dat het niets dan eene gewone catarrhale ophthalmie is. De recidieven zullen vooral bij scrophuleuse en syphilitische dyscrasiën menigvuldig zijn. De uitgangen dezer oogontsteking zijn de volgende (pag. 32 en 33):
Bij welke uitgangen Ref. nog wilde gevoegd hebben Amblyopia amaurotica, die niet zelden na de hoogere graden dezer ophthalmie overblijft. Men ziet weder, dat dit de uitgangen van alle andere oogontstekingen zijn, en niets kenmerkends voor dit lijden opleveren, zelfs niet de granulatiën, die, volgens Fransche Schrijvers, ook bij de ophthalmia neonatorum en gonorrhoica voorkomen. De prognosis (pag. 33) is afhankelijk van de ligchaamsgesteldheid, den graad, het tijdperk, het verloop en de complicatiën; de scrophuleuse en syphilitische dyscrasiën zijn zeer gevaarlijk; de epidemische vorm zal in het algemeen gevaarlijker zijn dan de sporadische. Wij komen eindelijk tot de therapie (pag. 35). Dit Hoofdstuk is door den Schrijver con amore, en met veel kennis van zaken behandeld; men kan terstond ontwaren, dat het geen theoretisch geschrijf, maar het resultaat eener veeljarige naauwkeurige on- | |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
dervinding is. Hij beschouwt, bij de behandeling, de twee hoofdmethoden, de antiphlogistische en abortieve of ectrotische. Ref. is het met den Schrijver volkomen eens, dat de antiphlogistische geneeswijze, more majorum, ons hier meestal in den steek laat, en houdt derhalve de uitvinding der ectrotische geneeswijze van deze en met haar verwante vormen van oogziekte (ophthalmia neonatorum, gonorrhoica, in één woord alle blennorrhoeae van de oogleden en van den oogbol) voor eene der grootste, die de Geneeskunde van onze eeuw aan te wijzen heeft. De Heer Sn. somt de verschillende verklaringen op, die door de Schrijvers gemaakt zijn over de wijze, hoe de lapis infernalis hier werkt, en helt tot het gevoelen over, dat de levenskracht der weefsels, waarmede hij in aanraking komt, eigenaardig er door gewijzigd wordt (pag. 38). Dit is zeker de beste verklaring. Wie weet, of het causticum hier niet als een antiphlogisticum te beschouwen is, door de bij de ontsteking zoo buitengewoon uitgezette capillaire vaten, in welke het bloed stilstaat, de stagnatio, obstructio vasorum (de aloude definitie van boerhaave) wederom tot zamentrekking aan te sporen? Het mikroskoop toch heeft ons geleerdGa naar voetnoot(1), dat het bloed, bij de ontsteking der vasa capillaria, stilstaat, de bloedbolletjes eene andere gedaante aannemen, zich tot groote geagglomereerde massa's te zamenhoopen, en dat zulk een groote bloedbol uit 20 à 30 kleine zamengesteld is (gluge's Entzündungskugeln), die door eene witachtige zelfstandigheid verbonden zijn. Dat, bij eenen zoodanigen toestand van het bloed, ook de vaten, die het bloed bevatten, buitengewoon uitgezet, hunne zamentrekking verhinderd, de zenuwen van het ontstokene deel gedrukt, de vasa lymphatica en venosa in hare imbibitio gestoord moeten worden, kan niemand betwijfelen. Wat doen wij, om dusdanigen toestand te doen ophouden? Wij verminderen de geheele bloedshoeveelheid, de vis a tergo, en vermeenen op die wijze den tegennatuurlijken staat der vaten weg te nemen; bereiken wij hiermede ons doel? Zijn wij, door de algemeene en plaatselijke vermindering der bloedshoeveelheid, in staat, den verloren' tonus der capillaire vaten, welke als zetel der zoogenaamde ontsteking beschouwd worden, wederom te herstellen? Of wij zetten bloedzuigers in de omgrenzende deelen, die hoegenaamd geenen anatomischen zamenhang met het abnorme verstopte ontstokene deel hebben, en vermeenen | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
zoo doende de ontsteking te verwijderen, de vlam te blusschen. Te regt steekt magendie, in zijne phénomènes physiques de la vie, bijna op iedere bladzijde den draak met de Geneesheeren, die het oude sprookje van een brandend vuurtje bij de zoogenaamde ontsteking nog steeds aankleven, en niets weten te doen, dan den ‘alten Kehraus,’ gelijk de geestige krüger-hansen zulks noemt, aderlating, bloedzuigers, enz. aan te wenden. De ectrotische methode, in den acuten graad der zoogenaamde slijmvlies- en huidontstekingen, met vrucht gebezigd, geeft ons welligt den sleutel tot eene andere therapeutiek, en bewijst, dat hetgeen wij apparatus antiphlogisticus noemen, in vele gevallen onzin en verkeerde behandeling is, doordien men veranderingen in de organen en weefsels verwekt, die de tegenovergestelde uitwerkingen hebben, als welke men er mede bedoelde. Het mikroskoop, op de pathologie aangewend, zal eens de heerlijkste resultaten opleveren, en eene geheele revolutie in den ouden Augiasstal te weeg brengen, dien men therapie noemt. Zoo is ook de behandelingGa naar voetnoot(1) van het erysipelas phlegmonosum, en de acute gewrichtsontstekingen, door het bestrijken van het heet ontstokene deel met Tinct. Iodii, door john davies aangewend, tot de ectrotische geneeswijze te rekenen. Doch wij keeren tot den Schr. terug, en willen met hem hopen, dat de Geneesheeren, die met oogblennorrhoeën omgaan, de antiphlogistische behandeling, waardoor zij tijd verspillen, en in het algemeen weinig nut doen, doch veelal onheil verwekken, mogen verlaten, en, door het onbevooroordeelde lezen van het onderhavige Geschrift, hunne vrees, het kind der onwetendheid, opgeven, en de ectrotische methode in hunne praktijk toepassen mogen. De Schrijver zegt, dat men in Engeland, Frankrijk, Duitschland, België en de Nederlanden eens is omtrent het nut der ectrotische methode. Dit moet Ref. ZEd. tegenspreken, met betrekking tot Duitschland, waar een der eerste Ophthalmologen, in een sedert kort over deze ziekte verschenen Geschrift, Jäger, Die Aegyptische Augenentzündung. Wien, 1840, met geen enkel woord van deze methode gewag maakt. - Zeer naauwkeurig vindt men de beschrijving van de behandeling dezer oogziekte, in den acuten en chronischen toestand, van pag. 40 tot 50. De Heer Sn. vereenigt zich met de door Dr. kerst (Bijdragen tot de behandeling der purulente ophthalmie. Utrecht, 1836), en Ref. Klinische Bijdra- | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
gen tot de Genees- en Heelkunde. Utrecht, 1839, pag. 292-312) geuite denkbeelden. De door Ref. zeer geprezene toediening van sulphas quinine met opium in groote giften, in den hevigsten graad dezer ophthalmie, ter bestrijding der nachtelijke pijnen, schijnt de geachte Schrijver nog niet tot onderwerp zijner waarnemingen gemaakt te hebben. Wij kunnen hem zulks in gemoede aanbevelen, en het zal ons aangenaam zijn, bij de eene of andere gelegenheid de uitkomsten er van te mogen vernemen. Uit het (pag. 52 en 53) gegevene verslag blijkt, dat de Heer Sn. in primo Julij, 1836, tot primo Julij, 1839, 1127 oogziekten behandeld heeft, waarvan 1074 hersteld, 22 met gedeeltelijk of geheel verlies van een of beide oogen het Hospitaal hebben verlaten, en op primo Julij, 1839, 31 in behandeling bleven. Onder de behandelde lijders waren er 673 met den acuten graad, en 134 met den chronischen en complicerenden graad der onderhavige oogziekte behebt. - Er volgen nu, van pag. 54-72, 17 ziektegevallen, welke tot staving der opgegevene behandeling dienen, en zelfs den grootsten twijfelaar van de deugdelijkheid der ectrotische methode in stadio acuto dezer ophthalmie moeten overtuigen. De Heer Sn. beschrijft vervolgens de complicatiën der ophthalmia bellica: 1o. met scrophulosis (pag. 72-87); 2o. met syphilis (pag. 87-130). Wij missen hier eene, 3o. vooral bij oudere soldaten voorkomende, complicatie, namelijk met arthritis, of ook rheumatismus arthriticus, waardoor niet zelden de hardnekkigste verduisteringen van het hoornvlies te weeg gebragt worden, waar het inwendig gebruik van sublimaat in klimmende giften, en van het vinum semin. colchici geïndiceerd is. In de verhaalde ziektegeschiedenissen van scrophuleuse en syphilitische ophthalmiën konden wij geene complicatiën met de onderhavige oogziekte ontwaren, en er wordt van geen een' verhaald, dat bij hen het pathognomicon van deze oogziekte, de granulatiën, reeds vooraf aanwezig waren, of later er bijkwamen. Ref. is derhalve van gevoelen, dat deze geheele beschrijving der scrophuleuse en syphilitische ophthalmie, hoe vlijtig dezelve ook bewerkt zij, hier gevoegelijk achterwege had kunnen blijven, daar beide deze oogontstekingen in elk Handboek over oogziekte breedvoerig beschreven zijn. Men moet toch tegenwoordig zoo veel lezen, dat het een waar genoegen is, wanneer het Boek niet meer bevat dan het onderwerp noodzakelijk vereischt. Bij de behandeling der ophthalmia gonorrhoica, heeft de Schrijver de cauterisatie met veel nut gebezigd. Aangaande de prophylaxis, heeft de Schrijver alle pun- | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
ten aangehaald, welke hier van gewigt zijn; vele zullen wel pia desideria blijven. Bij de conclusiën (pag. 138-140) hadden wij gaarne gewenscht, dat de Schrijver de waarneming, welke ZEd. zeker niet ontgaan kan zijn, aangehaald had: dat deze ophthalmie, alhoewel van vreemden oorsprong, gelijk men in het algemeen aanneemt, niettemin dagelijks van zelve ontstaat, en zich uit de catarrhale ophthalmie ontwikkelt, zonder dat eenig contagium aangetoond kan worden. Het Werkje wordt besloten door 3 algemeene Staten, het mouvement der oogzieken in het Militaire Hospitaal te Breda behelzende van het jaar 1836 tot 1839; de 2 bijgevoegde Platen moeten ons het beeld der ophthalmia bellica voor oogen brengen. Pl. II, Fig. I, vertoont eene ligt ontstokene conjunctiva aan het eerste ooglid, terwijl de granulatiën slechts in den omtrek der caruncula lacrymalis afgebeeld zijn. Fig. II is een gezond oog; wij veroorloven ons ten slotte aan te merken, dat het veelvuldig plaatsen der Latijnsche namen achter de kunsttermen hinderlijk bij het lezen is. Een ieder weet, dat aanwijzingen indicationes, langdurig chronisch, ontstekingwerende behandeling methodus antiphlogistica, enz. is, en die het niet weet, moet zulke Boeken niet lezen. Ontaardingen (desorganisationes) is geen Latijn; men zegt degenerationes. Dit Geschrift, met echt praktischen geest en met groote vlijt bewerkt, zij aan elk, die zich met het tegenwoordige standpunt der ophthalmia bellica bekend wil maken, aanbevolen, en wij verzoeken den Schrijver dringend, in het belang der Wetenschap, zijne verdere waarnemingen over deze oogziekte op de eene of andere wijze bekend te maken; want nog heeft de ectrotische methode niet algemeen gezegevierd; het getal der ongeloovigen is groot, en slechts de hoeveelheid van gelukkige resultaten, door eenen geachten en waarheidlievenden Schrijver bekend gemaakt, zal het publiek van hare deugdelijkheid overtuigen. Moge ons de Schrijver de weinige aanmerkingen ten goede houden, zij ontspringen uit ware liefde tot de Wetenschap, en behelzen onze meening over dit onderwerp. Bijaldien Ref. in alle deelen met den Schrijver overeenstemde, zoo kon men ligt op het denkbeeld komen, dat de Chir.-Majoors eene Société d'admiration mutuelle opgerigt hadden. Dit is toch niet het geval.
Dr. GOBÉE. |
|