| |
Korte herinneringsregelen voor jonge verloskundigen. Vrij naar het Engelsch, door H.H. Hageman, Jr., Doctor in de Genees-, Heel- en Verloskunde te Amsterdam. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1841. In Lilliputtersfolio, 53 bl.
‘Infelix, habitum temporis hujus habe!’
Ovidius.
Eene wonderlijke reformatie schijnt langzamerhand in de geneeskundige wetenschappen plaats te zullen vinden. Afbrekende, wil men opbouwen; hetwelk een ieder in zeker opzigt goed zal keuren, wanneer dit op eene geschikte wijze geschiedt. Weldra zullen de klassieke folianten der geleerde en arbeidzame voorvaderen tot stof teruggekeerd zijn; weldra zullen wij de bewijzen hunner vlijt en kennis zien verdwijnen. Dan zullen geene Boeken, zelfs door ligchamelijken omvang alleen, den minder weetgierige afschrikken! Wie toch zal thans Boeken schrijven, welker lezing maanden tijds zou vereischen, thans, nu de geest des tijds schijnt te vorderen, dat men de beoefening der wetenschappen
| |
| |
zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk make, dat men minder eene grondige kennis trachte te verwerven, dan eene oppervlakkige en onvolkomene. Vandaar dan ook die onderscheidene populaire geneeskundige Werken; vandaar die niet weinige pontes asinorum; vandaar die menigte Memoranda's, waarmede vooral Duitschland het zoo gastvrije Nederland overstroomt. Men was begonnen met Miniatuuruitgaven van Dichters en Prozaïsten; men vond goeden aftrek; want gemak en weinig geld behaagt iedereen. Welaan! dachten de Industriëlen van de groote fabrijk te Weimar, laat ons eens zien, of men de geneeskundige wetenschappen ook niet in een modern gewaad kan steken! En ziedaar! de algemeene Anatomie, de Speciële Anatomie, de algemeene Pathologie, de Aetiologie, de Toxicologie, de Semiotiek, de Pharmacopoeën, de Oogheelkunde, werden achtervolgens in den modernen vorm gegoten, d.i. zij werden zoo kort en bondig zamengebragt, dat de leergrage zijn kostelijk Handboek in zijnen vestzak steeds bij zich dragen kan! Het schijnt, voorwaar, als wilde men thans, nu de wetenschappen alle zoo zeer vooruitgegaan zijn, eene satyre maken op de groote wegwijzers onzer wetenschap, die in hunnen tijd, bij mindere uitbreiding der wetenschappen, de zaken honderde malen breedvoeriger moesten behandelen, om niet oppervlakkig te zijn, en de vorderingen der wetenschap te schaden. Hoe doelmatig toch en hoe nuttig moeten die moderne handleidingen niet zijn, daar zij, op eenige pagina's soms, wetenschappen behandelen, die, ieder voor zich, meer dan een menschenleven ter leering vereischen! De gedeelten onzer wetenschap, die thans nog geen Handboek in vestzakformaat bezitten, zullen voorzeker weldra dit geluk deelachtig worden, zoodat men hoop mag voeden, weldra de Medische Herinnerings-Bibliotheek compleet te bezitten, niet alleen in de oorspronkelijke uitgave, maar zelfs ook nog vertaald, waarmede men ook reeds aan het
werk is. O tempora! o mores!
Wij willen ons echter thans bepalen tot het laatste geschenk der Miniatuurmanie: een verloskundig Werk, in Lilliputtersformaat, van 53 bladzijden, hetwelk zijn aanzijn verschuldigd is aan den Engelschen rigby. - Zou men inderdaad niet meenen, dat wij allen niet gullivers, maar Lilliputters zelve zijn? Dit zou men bijna moeten besluiten uit den kost, dien men ons opdischt. Is het niet te bejammeren, dat de wetenschap, na eene beoefening van eenige duizende jaren, in 1841 het zoo ver gebragt heeft, dat men haar in Lilliputterschen vorm den Geneeskundigen aanbiedt! Wij hopen evenwel niet, dat onze magen tot het
| |
| |
verteren van Patagonischen kost reeds ongeschikt zullen zijn. - Wie weet, of men weldra de wetenschappen niet opsluit in Boeken, die door middel eener loupe bestudeerd moeten worden; men zou immers dan het gemak nog meer bevorderen, en veel minder tijd- en plaatsroovend zijn.
Doch ter zake! Er kan hier eigenlijk geene kwestie zijn van hetgene niet in het onderhavige Werkje gevonden wordt. Want wilde men dit opsommen, men zou een dik boekdeel moeten schrijven. Maar wij moeten spreken over de wijze, op welke het voorgestelde behandeld wordt. Te meer achten wij dit niet ondoelmatig, omdat wij de verzameling der Memoranda's niet alleen vlijtig gebruikt zien, maar ook dit zelfde reeds beginnen op te merken ten opzigte van het onderhavige Werkje, vooral onder hen, die weldra hun leven aan de praktische kunst zullen toewijden. Qualitatief zal derhalve zulk een Werkje goed moeten zijn, zal het niet ook op deze wijze der wetenschap schaden, en der menschheid nadeelig zijn.
Laat ons dus kortelijk het Werkje doorloopen.
Op pag. 4 wordt gezegd: ‘Dat vrouwen, die des morgens aan misselijkheid lijden, zelden eene miskraam krijgen.’ Zou dit door de ondervinding, als algemeen waar, geleerd worden? Wij twijfelen hieraan.
Pag. 5: ‘De paarsachtige kleur van de vagina vindt men ook bij onbezwangerde vrouwen.’ Wat wil dit zeggen? Waarschijnlijk spreekt de S. van den natuurlijken toestand dezer laatsten. Doch wij gelooven niet, dat men het slijmvlies, in den onbezwangerden en niet ziekelijken toestand, paars kan noemen.
Aldaar: ‘Dubbele slagen van het hart der vrucht.’ Is dit zooveel als: het dubbel geluid, door den hartslag te weeg gebragt?
Pag. 6: ‘Gedurende den arbeid zijn...... het ontbrekend hoofdgezwel.... zekere teekenen van den dood des kinds.’ Zal men uit dit teeken zeker besluiten, en bij deszelfs aanwezigheid het leven, doch bij afwezigheid, den dood des kinds steeds aannemen? Dit gelooven wij voorwaar niet.
Pag. 8: ‘Als de blaas rijst, haalt zij het benedenste gedeelte van den uterus naar boven.’ Onnaauwkeurig; want dit geschiedt slechts middellijk.
Pag. 10: ‘De soort van buitenbaarmoederlijke zwangerschap, ‘door Breschet beschreven,’ namelijk de graviditas extrauterina interstitialis, wordt hier als bestaande voorgesteld. Doch de nieuwere tijd heeft te regt aan het als zoodanig bestaan der interstitieele zwangerschap doen twijfelen. Voor het ove- | |
| |
rige is niet breschet de eerste, die, in 1826 (in Répert. gén. d'anatom. et de phys. I.), deze soort beschreef, want carus beschrijft reeds 3 gevallen in zijn Werk van 1822 (Zur Lehre von Schwangerschaft und Geburt, caet. I, 50). Nog veel minder is breschet de eenige, die dergelijke gevallen bekend maakte. Daarenboven moet men onderscheiden tusschen interstitieele en tubouterinaire zwangerschap; welke onderscheiding hier niet gemaakt wordt, en over welke laatste soort eigenlijk de genoemde Schrijvers, benevens vele anderen, handelen.
Pag. 12: ‘Waar zwakte bestaat, is tevens prikkelbaarheid aanwezig,’ enz. Uit het verband dezer stelling schijnt te volgen, dat men bij zwakte steeds verhoogde irritabiliteit aantreft; dat men dus geene torpide zwakte vindt. Deze stelling zou echter, naar ons inzien, den jongen Verloskundige zeer nadeelige begrippen kunnen doen opvatten nopens de asthenie, welker wezen zoo breedvoerig uiteengezet is door de Pathologen, die ten tijde van en na brown leefden, en door dezen hiertoe opgewekt waren.
Pag. 14: ‘Het breken der vliezen stuit na de vijfde maand de bloedvloeijing; vóór dit tijdperk wordt zij er door verlengd.’ Moet men hieruit (door het verband der aangeh. plaats) niet besluiten, dat, door het breken der vliezen na de vijfde maand, de metrorrhagie ophoudt, doordien men, de vliezen brekende, eenen abortus verwekt? Is het echter den Verloskundigen geoorloofd, eenen abortus te verwekken van een kind, hetwelk men weet, dat nog niet in staat kan zijn buiten het moederlijke ligchaam voort te leven? Dit immers zullen velen met ons niet gaarne verdedigen willen. Wanneer de S. dus gezegd had: ‘Na de 7de maanmaand (p.m. 6⅓ zonnemaand),’ dan zou de praktische gevolgtrekking uit zijne stelling voor de menschheid en wetenschap nuttig en niet schadelijk geweest zijn. - Hoe verder ‘vóór de vijfde maand de bloedvloeijing door het breken der vliezen verlengd wordt,’ begrijp ik niet.
Pag. 15: ‘Zoodra men bemerkt, dat de arbeid begint, moet er buikopening gemaakt worden,’ enz. Is dit altijd noodzakelijk? Wij gelooven het niet. Zoo de S. gesproken had van gevallen, waar, sedert eenigen tijd, de buikopening achtergebleven was, dan zou een ieder zijne stelling beamen.
Aldaar: ‘Valsche weeën...... hebben geen' invloed op den moedermond;’ natuurlijk geen' voordeeligen invloed, maar toch wel eene nadeelige, vertragende werking.
Aldaar: ‘Hoe eiwitachtiger en ruimer de slijmafscheiding is,
| |
| |
des te koeler..... zijn de zachte deelen;’ het is evenwel onder allen bekend, dat de vermeerderde slijmafscheiding en de vermeerderde warmte in eene directe rede tot elkander staan. Dit geldt ook ten opzigte van pag. 35.
Pag. 16: ‘Men steunt het perinaeum met de linkerhand.’ Waarom ook niet met de regterhand, hetwelk toch in vele gevallen gemakkelijker en minder lastig zal zijn?
Pag. 18 en 40: ‘Hoe spoediger het kind aan de borst gelegd wordt, des te spoediger trekt zich de baarmoeder geheel en al zamen.’ Staat dit als een axioma vast? Wij zouden het beter achten, het kind aan de borst te leggen, wanneer de uterus zich geheel gecontraheerd heeft; te meer, omdat de zogafscheiding gewoonlijk niet terstond na de bevalling zich instelt, en ook, omdat wij niet inzien, hoe, door het zoo spoedig mogelijk aanleggen des kinds, de contractiën van den uterus opgewekt zullen worden.
Pag. 19: ‘Stuit- of voetligging.’ Is dit dan hetzelfde? Dit wordt hier echter geleerd! Hoe juist!
Aldaar: ‘In het regelmatig bekken komt het hoofd voor in eene der beide schuinsche afmetingen, met het achterhoofd naar de linker voor- of naar de regter achterzijde (eerste en tweede achterhoofdsligging);’ wat zegt gij, Lezer! van deze naauwkeurige uiteenzetting?
Aldaar: ‘In de tweede ligging is het achterhoofd eerst naar de regter-heiligdarmbeensvereeniging gekeerd, en draait van daar naar de regter-voorzijde.’ Wel zoo! zou er geene oorspronkelijke tweede achterhoofdspositie bestaan?
Pag. 20: ‘Knie- en voetliggingen behoeven niet van stuitliggingen onderscheiden te worden.’ Zie! dat heet eerst nuttige ‘herinneringsregelen voor jonge Verloskundigen’ schrijven! Hoe waar is het beginsel zelf, en hoe overeenkomstig met den hedendaagschen staat onzer wetenschap is de praktische gevolgtrekking dezer beginsels!
Pag. 22: ‘Echter is het gebruik van de tang dikwijls noodig, waar het hoofd nog niet door den ingang is gekomen.’ Tegen dit Fransche denkbeeld zou men nog al het een en ander inbrengen kunnen. Om echter geene te groote ruimte aan dit Tijdschrift te ontnemen, moeten wij kort zijn.
Op pag. 24 en 35 wordt het gebruik van den hefboom als ‘noodzakelijk,’ in sommige gevallen, voorgesteld. Wij houden het er voor, dat die noodzakelijkheid niet zeer groot zal zijn.
Aldaar: ‘Waar bekkenvernaauwing in eenen hoogeren graad
| |
| |
bestaat, is het raadzaam, de tang als proefmiddel te gebruiken.’ Waarom hier geene maat opgegeven, daar toch alles op deze aankomt? Zal men dus bij eene Conjugata van 2½ dm. de tang aanleggen? Hier zou men echter, volgens den S., dit moeten doen. Hoe doelmatig!
Bevat (pag. 25) de keering ook het ‘afhalen des kinds bij de voeten?’ Vooreerst rept men hier niet van keering op het hoofd, enz. Ten tweede is het ‘afhalen’ niet versie, maar extractie. Keering immers is slechts de kunstmatige verandering van de ligging des kinds. Als zoodanig wordt zij dikwijls volbragt, terwijl men het geboren worden aan de natuur overlaat, waar geene redenen tot haast bestaan. Vereischen de omstandigheden evenwel haast, dan zal men niet alleen de versie, maar ook de extractie doen, zelfs bij eene ligging des kinds, welke, in gewone gevallen, door de natuur alleen zoude volbragt moeten worden. Ten onregte dus spreekt de S. van keering en extractie, als van zaken van gelijke beteekenis. Voor het overige noemt men hier ook ‘de keus van de hand willekeurig (pag. 26)!’
Op pag 28 ‘maakt men bij de onthersening eene opening in de hersenen,’ in plaats van in de schedelholte; behandelt men de indicatiën dezer operatie zoodanig, dat men de perforatie of sectio caesarea naar verkiezing kan aanwenden, dat men zoowel een levend, als een dood kind mag perforeren? Wat heilzame leer, wat naauwkeurige onderrigting voor den jongen Verloskundige!!
Met het gebruik van ‘den stompen haak,’ op pag. 29, zal wel bedoeld zijn dat van den scherpen.
Pag. 31 volgg.: ‘Het verkeerd voorkomen van het kind (armof schouderligging),’ enz. Zijn er dan geene andere verkeerde liggingen? De S. schijnt van gevoelen te zijn, dat men ook hier met schubert zegge: ‘Die Heilkunst kann nur durch Vereinfachung vervolkommnet werden!’ Wij vreezen echter, dat deze vereenvoudiging hier niet op hare plaats is.
Op pag. 38 wordt ‘de werking der buikspieren’ voorgesteld, als onder anderen belemmerd wordende ‘door groote jeugd.’ Hoe dit geschiedt, is mij niet duidelijk.
Pag. 40: Hier zegt de S., dat bij bloedvloeijingen, terwijl de placenta nog in den uterus is, men zamentrekkingen in den uterus verwekke. Zeer goed! De middelen, die de S. hiertoe opgeeft (waarbij trouwens de mojonsche Injectie ook wel genoemd had mogen worden), zijn insgelijks zeer goed. Doch het inbrengen van de hand, om de placenta weg te nemen, ten einde zoo doende de
| |
| |
bloedvloeijing te doen ophouden, en den uterus tot zamentrekking te brengen, hieromtrent zou men veel kunnen aanvoeren met froriep en anderen, ofschoon de ondervinding aan sommigen ook schijne geleerd te hebben, dat het wegnemen der placenta, als zoodanig, de vloeijing doet ophouden. Hoe dit ook zijn moge, wij zouden, in een Werkje als dit, de zaak liever wat meer omzigtig voorgesteld zien, ten einde de jonge Verloskundige niet zoo maar terstond de placenta verwijdere, alle andere hulpmiddelen onaangewend latende.
Pag. 43: ‘Laat de vliezen zoo lang mogelijk heel (!!); zoolang dit het geval is, loopt de navelstreng geen gevaar.’ Zoo als deze zinsnede daar in haar verband voorkomt, meent de minder ervarene, dat de navelstreng, bij niet gebrokene vliezen, niet uitzakken kan, terwijl de S. zal willen zeggen, ‘dat de navelstreng alsdan geen gevaar loopt, om gedrukt te worden.’ Verder raadt de S. aan, om, bij uitgezakte navelstreng, de verlossing of met de tang te beproeven, of door middel van keering te volbrengen. Waarom ook niet gezegd, dat men eerst beproeven zou, de uitgezakte streng terug te houden, hetwelk toch in sommige gevallen voldoende is?
Pag. 44: ‘Waar de streng slap is en niet klopt, kan alles aan de natuur worden overgelaten.’ Is dit altijd de pligt van eenen voorzigtigen Verloskundige? Is het niet mogelijk, dat, even vóór zijne aankomst, het kloppen opgehouden heeft? Zal men dus niet voorzigtig handelen, althans in sommige gevallen, de verlossing kunstmatig te volbrengen? En zou men dit zelfs niet behooren te doen, wanneer, bij niet kloppende navelstreng, het hoofd reeds zeer diep ingedaald is?
Pag. 49: Is het wel waar, dat ‘de kraamvrouwenkoorts zelden anders dan epidemisch voorkomt?’
Pag. 52: ‘Waar het meconium langer dan 24 uren in de ingewanden blijft zitten, veroorzaakt het veel kwaad,’ enz. Zou dit wel altijd het geval zijn? De S. meent het, en raadt daarom aan, om maar terstond met de evacuërende kuur aan te rukken, en den (vermeenden) vijand te verdrijven. Het is jammer, dat men ook hierin de Goddelijke natuur miskent, de arme jonggeborenen reeds terstond kwelt, en de denkbeelden der ouderen wederom in het leven terugroept. Waarlijk, men mag hierop het gezegde van arndt wel toepassen: Oft habe ich mich gewundert, wie die heilige Natur wahr und recht ist, und so vieles noch leidlich zurechtschiebt, was Menschen absichtlich und überklug verrückt haben!
En hiermede willen wij van dit Werkje afstappen; misschien
| |
| |
is er reeds meer dan genoeg gezegd, om te bewijzen, dat het weinige, wat men ons aanbiedt, verre is van goed en bruikbaar te zijn. Het doet ons dus leed, dat de Heer hageman, die reeds zeer goede Verloskundige Werken vertaalde, niet beter aan de behoeften, zoo zij in dit opzigt bestonden, voldaan heeft. Z. Ed. zegt immers in het Voorberigt:.... ‘Wij geven dus eene, naar de behoeften van onzen tijd en van ons Land gewijzigde, vertaling van rigby's Memoranda for young Practitioners in midwifery.’ Wij zouden die wijzigingen gaarne vermeerderd, en het geheele Werkje wat uitvoeriger gezien hebben, wanneer het toch zijn moet, dat Memoranda's vertaald worden. Men had dan wel wat meer te schrijven en te drukken gehad, doch men zou iets ontvangen hebben, hetwelk wel weinig, maar toch goed was.
Dr. L.A. COHEN.
|
|