als bewerker zich noemt, moet eenigen moed bezitten, om een verouderd boekje voor den dag te halen, dat wijlen de zamenstellers van vóór meer dan eene eeuw thans niet meer voor het hunne zouden erkennen. Is het geene beleediging voor de nagedachtenis van mannen, als weller, verwey, enz., niet verder te gaan, dan zij het pad hebben opengesteld? Deze beroemde Geleerden dachten er anders over, en zochten wel degelijk te volmaken en uit te breiden, wat zij van hunne voorgangers hadden geleerd. Het in plaats stellen van voorbeelden uit klassische Schrijvers voor paradigmen uit het N. Testament is niet genoeg. Voor het overige zijn de deugden en gebreken van het karakterlooze Werkje reeds breedvoerig opgesomd in den Vriend des Vaderlands, XVde Deel, 11de Stuk, 1841; Recensent verschilt evenwel zeer van zijnen collega in dat Tijdschrift, in het vinden der hoofddeugd; dat het in het Latijn is behandeld, is juist ten hoogste af te keuren. Of gaat de stelling nog door, dat wij alle Grieksche woorden door het kanaal der Latijnsche taal moeten ontvangen? Voorwaar, zulk een tertium is hier geheel overbodig, want het is alsof men, bij gezonde oogen, eenen bril, hoe beslagen ook, verkiest te gebruiken. Laat ons het gebrek, dat in de physieke wereld overvloedig genoeg voorkomt, niet op het gebied der studiën overbrengen. Nog is ten onzent te zeer het denkbeeld heerschend, dat Grieksch wel een aardig aanhangsel, eene liefhebberij voor de studerenden is, terwijl het Latijn te veel als hoofdzaak beschouwd wordt. Vroeger mogt dit waar zijn, thans geldt bijna het omgekeerde. De Heer ottema werke dus voor het vervolg niet op de kreeftenmanier; maar schikke zich naar de eischen des tijds en de behoefte der tegenwoordige maatschappij, voor welke het Grieksch steeds van het uiterste belang zal blijven tot vorming en als voorbeeld, terwijl het Latijn in invloed vermindert.