te zeggen, dat hier, als naar gewoonte, proza en poëzij te vinden is. Stukjes van verschillend gehalte, niet veel uitstekends, niet veel geheel verwerpelijks. De Heer d. dorbeck, thz. bestudere eerst meer de zeden en gebruiken, kortom de kleur der tijden, waaruit hij zijne verhalen ontleent, alvorens zich aan het in het licht geven van historische verhalen te wagen. In de XIVde eeuw werd de titel van Jonkvrouw nog zoo kwistig niet als in onze dagen gebezigd, en toch zou een edelman thans zeker nog niet eens de dochter van eenen onadellijken, of, zoo als de Schrijver hem noemt, eenvoudigen Schout met dien titel begroeten; en ik geloof, dat de Westvriesche meisjes van die eeuw het voor geen compliment zouden hebben opgenomen, indien men haar schoone waterbloemen uit holland's week moeras had genoemd. De Westvriezen Hollanders te noemen, was destijds zeker aan de eersten niet welgevallig.
Meisjes, die haar bootje verlaten, om met hare geliefden te gaan kouten, raden wij het steviger vast te hechten, dan aan eenen rozenstruik, zoo als het maagdeken doet in het anders aardige liedje van j.p. heije.
Wij maakten in dit Jaarboekje kennis met eene ons tot dusverre nog min bekende Dichteresse. Wij maken ons compliment aan Mijnheer haren echtgenoot, die Haar Ed. zulke gevoelens wist in te boezemen.
Waartoe de Bultenbijter te plaatsen in een boeksken, dat op kieschheid aanspraak schijnt te maken?
Eenige der hier voorkomende 4 steendrukjes zijn niet onaardig. Dat bij het versje van brester: Trek als 't nopt, hetwelk ook zijne verdienste heeft, is door j.w kaiser geestig geteekend.