werk, zuilenordes, en derzelver wezenlijke deelen ter sprake; vervolgens worden de drie Grieksche ordes afzonderlijk en uitvoerig behandeld, want aan de Dorische orde zijn 25 bladzijden besteed, aan de Jonische 52 en aan de Corinthische 36; men kan dus niet zeggen, dat er luchtig over heengeloopen is. Na dit alles zal men welligt den Schrijver van vooringenomenheid met de Grieksche architectuur beschuldigen, daar toch de Romeinen, zoo als reeds gezegd is, eenige verbeteringen hebben ingevoerd; dit laatste valt niet te ontkennen, en de Heer penn, zoowel als de school, waar hij opgeleid werd, geven blijken, dit gevoelen te deelen, door het goede ter navolging aan te wijzen, waar het zich, ook buiten Griekenland, mogt bevinden Zoo wordt, bij de beschouwing der Corinthische orde, verwezen naar de meerdere volmaaktheid, welke de Romeinen daaraan gegeven hebben, en de studie dier overblijfselen ten sterkste aanbevolen. Ook wordt er hier en daar over de andere ordes gesproken; doch de Schrijver wenscht, dat men dit meer als eene historische herinnering van de vijf ordes van vignola zal beschouwen, dan wel als eene verdediging in naam der kunst.
Uit hetgeen wij reeds gezegd hebben, blijkt het genoegzaam, dat het onderhavige Werk onze goedkeuring wegdraagt; wij vinden toch hier geene bepaalde formulieren, of juiste opgaven van maten, die slaafs behoeven gevolgd te worden; de beoefenaar wordt steeds verwezen naar de schoone overblijfselen der oudheid, welker studie hem onophoudelijk wordt aanbevolen.
Dubbel welkom is ons dit Werk, omdat het niet alleen den leerling den weg kan wijzen, dien hij te bewandelen heeft, om de kunst, zoo vaak bij ons tot handwerk verlaagd, te beoefenen, maar ook den bouwkunstenaar, die het opregt met haar meent, tot een bruikbaar Handboek kan verstrekken. Wij hopen, dat het zal kunnen bijdragen, om den lust tot de studie der edele, ware bouwkunst aan te wakkeren, en te beletten, dat die zoogenaamde Grieksche bouwkunst, welke Grieksche vormen aanduidt, maar Griekschen geest mist, of die andere, welke men met den naam van Renaissance bestempelt, doch die eerder het voortbrengsel van verwarde hersenen is, verder bij ons navolgers vinden zal.
Wij zullen met genoegen de tweede afdeeling, het practische gedeelte, te gemoet zien, en dan welligt onze Lezers met het geheele Werk uitvoeriger bekend maken.