| |
| |
| |
Anecdota medica Graeca e Codd. MSS. expromsit F.Z. Ermerins, Med. Doct. L.B., ap. S. et J. Luchtmans. 1840.
De Heer ermerins, reeds vroeger gunstig bekend door zijne Dissertatie: De hippocratis doctrina e prognostice oriunda, geeft ons door het bovengenoemde Werk een vernieuwd bewijs van den voortdurenden ijver, waarmede hij zijne studiën in het vak der oude Grieksche geneeskunde blijft voortzetten. Daar hij zich namelijk vooreerst aretaeus tot meer opzettelijk doel zijner werkzaamheid had uitverkoren, zoo begaf hij zich verleden jaar naar Parijs, om eenige handschriften van dien Schrijver te vergelijken, en meende tevens van deze gelegenheid gebruik te moeten maken, om eenige andere handschriften van tot nog toe niet uitgegevene Schrijvers af te schrijven, en deze, ten minste wat theophilus betreft, met vroeger reeds in Leiden gemaakte afschriften van Codd. te vergelijken, ten einde deze Schrijvers dan in eenen behoorlijken vorm te kunnen uitgeven, en daardoor tot vermeerdering onzer kennis in het bovengemelde vak bij te dragen. Dit laatste voornemen nu heeft de Hr.E. volvoerd, door de uitgave zijner Anecdota Graeca, waarbij hij, op verzoek van de Heeren luchtmans, eene Latijnsche vertaling gevoegd heeft. Wij zullen dus, naar ons inzigt, het best aan de ons opgedragene taak als Rec. voldoen, indien wij elk der vier uitgegevene Stukken afzonderlijk beschouwen; eerst eenige aanmerkingen over het Stuk zelf opteekenen, indien zulks noodig is, en vervolgens, den Schrijver op den voet volgende, elke plaats aanteekenen, waar wij van den Hr.E. in gevoelen verschillen; hierna zullen wij nog eenige algemeene beschouwingen voordragen aangaande de wijze, waarop de Hr.E. deze Stukken behandeld heeft, hetwelk vooral daarom van belang zal zijn, omdat hij zelf (Praef., pag. xv) ons schijnt uit te lokken, om dit Werk als eenen maatstaf te betrachten van hetgeen wij in het vervolg te verwachten hebben van de uitgave van aretaeus, waartoe hij zich steeds
voorbereidt.
Het eerste Werk, dat de Hr.E. uitgeeft, is het boek van theophilus, De pulsibus, welks bestaan te voren genoegzaam geheel onbekend was; men had wel een onbeduidend boekje van philaretus over hetzelfde onderwerp, hetwelk in de 15de en 16de eeuw reeds vier malen in het Latijn uitgegeven was, en hield dan philaretus voor denzelfden als theophilus, maar juist dit gaf
| |
| |
de aanleiding er toe, dat, wanneer de eene of andere Schrijver in het voorbijgaan het handschrift van het boek van theophilus vermeldde, elke lezer meende, dat hier het Werkje van philaretus bedoeld werd; thans kan men echter van het tegendeel overtuigd zijn, en die lust heeft, kan nu onderzoeken, wie philaretus geweest is, en wanneer hij geleefd heeft; doch Rec. gelooft, dat men moeijelijk eenig bepaald punt zal vinden, waarvan men bij dit onderzoek zoude kunnen uitgaan, en het geheele Werk van philaretus schijnt ook naauwelijks dezer moeite waardig. Wat nu het boek van theophilus betreft, zoo is dit een uittreksel uit de polsleer van galenus, en hoofdzakelijk ontleend uit het boek: De pulsibus ad teuthram, en het eerste boek: De differentiis pulsuum; theophilus wijkt alleen daarin van galenus af, dat hij, naar de leer van archigenes, eenen vollen en eenen ledigen pols aanneemt (pag. 25 en 31), welken men door het gevoel kan waarnemen, iets, dat galenus herhaalde malen met eenen grooten vloed van woorden zoekt te wederleggen. De Hr.E. schijnt dus ook begrepen te hebben, dat men, om het Werk van theophilus naar behooren te verklaren, met de XVI boeken van galenus over den pols bekend moest zijn, en hij geeft dan ook op vele plaatsen duidelijke blijken, dat hem deze niet geheel vreemd zijn; maar, hetzij hij deze boeken reeds vroeger gelezen had, en het nu niet noodig oordeelde, dit weder te herhalen; hetzij hij ze slechts vlugtig doorloopen heeft, het schijnt ons toe, dat hij zich de trouwens ook zeer ingewikkelde theorie van galenus niet genoeg eigen gemaakt heeft, en dat hij daardoor de plaats (pag. 41), waar de Schrijver over het onderscheid tusschen den δίϰϱοτον en den διαλε
ίποντα ϰατὰ μίαν πληγὴν handelt, niet begrepen heeft. De Schrijver begint namelijk volgenderwijze: ὅτι ὁ μὲν δίϰϱοτος τῶν δὶς παιόντων τὴν ἁφὴν ἐστιν ἄντιϰϱυς, εὔδηλον' ἀλλὰ τοῦτο ϰαὶ τοῖς διαλείπουσι ϰατὰ μίαν πληγὴν ὑπάϱχει; hier vertaalt de Hr.E. de woorden δ. ϰ. μ. π. geheel verkeerd door intermittentibus unum ictum, terwijl dezelve, volgens galenus, eenen pols beteekenen, waar de slagader, gedurende de diastole, een oogenblik rust, of ophoudt zich te bewegen, maar niet den zoodanigen, waarbij eerst een slag komt, vervolgens een tijd, genoegzaam even lang van duur als die slag, en waarin men niets voelt, en dan weder een slag. Dit blijkt ten overvloede ook duidelijk uit hetgeen de Schrijver in de vijf volgende regels zegt; deze heeft de Hr.E., hoewel goed vertaald, dus evenwel ook niet begrepen. Daarop vertaalt de Hr.E. de woorden: ὥστε τῶν μὲν διαλειπόντων ἡσ
υχίαν μέσην εἶναι τῶν πληγῶν,
| |
| |
door adeo ut in intermittentibus quies inter ictus sit intermedia, terwijl het, om geene tegenspraak met het voorgaande op te leveren, klaarblijkelijk zijn moet: adeo ut quies sit media ictuùm pars. Kort daarna lezen wij: διὰ τοῦτο τινὲς δύο σφυγμοὺς, εἶναι λέγουσιν, οὐχ ἕνα, τὸν δίϰϱοτον· τινὲς δέ φασι τὸν δίϰϱοτον τῆς συστηματιϰῆς ϰαλουμένης ἀνωμαλίας εἶναι. Hier vertaalt de Hr.E. δὲ door contra; ieder intusschen, die de leer van galenus goed begrepen heeft, ziet, dat hier geene tegenstelling plaats kan grijpen, en dat zij, die den δίϰϱοτον bragten onder de ἀνωμαλία συστηματιϰὴ, dezelfde waren, als, of een gedeelte uitmaakten van hen, welke den δίϰϱοτον voor twee polsslagen hielden. Over het algemeen zij het geoorloofd hier aan te merken, dat de Hr.E., zoowel in dit boek van theophilus, als in de
volgende Stukken, den particulis te weinig aandacht verleent, zoodat hij ze nu eens in zijne Latijnsche vertaling geheel overslaat, eenen anderen keer verkeerd vertaalt, of zelfs in het Latijn nieuwe er bijvoegt, die in den Griekschen tekst niet voorkwamen; ieder kenner van de Grieksche taal weet intusschen, welke belangrijke wijziging in de beteekenis van eenen volzin deze kleine woordjes dikwijls te weeg brengen; het zoude echter te veel van het geduld van den Lezer gevergd zijn, indien Rec. deze kleine misslagen telkens wilde opteekenen, en hij zal dus hier den Hr.E. het verdere bewijs voor deze aanmerking moeten schuldig blijven. Doch niet alleen de particulae, ook andere woorden zijn dikwijls in zijne vertaling overgeslagen, zonder dat wij daarvan de reden kunnen bevroeden; zoo zijn, p. 3, l. 13, σφυγμοειδῶς; p. 35, l. 6, ἀεὶ; p. 45, l. 21, τοὺς τοιούτους; p. 49, l. 16, φαίνεται; p. 63, l. 3, σϰληϱοτέϱους; p. 91, l. 14, πάντες; p. 111, l. 8, ὥς φησιν ὁ συγγϱαφεὺς; p. 115, l. 10, που; p. 119, l. 16, p. 165, l. ult. en p. 255, l. 9, πάνυ; p. 249, l. 11, ϰαὶ ἐλαίου, en p. 265, l. 3, αὐτῶν ὀστᾶ uitgelaten.
Doch keeren wij tot theophilus terug, na vooraf nog vermeld te hebben, dat de Hr.E., om den tekst zooveel mogelijk te zuiveren, 1 Leidsch en 3 Parijsche handschriften gebruikt heeft, als ook, dat er, volgens zijn berigt, in Parijs nog voorhanden zijn (Praef., p. x) een boek over den pols van marcisius en een dergelijk van callistus mercurius; de Hr.E. zegt ons echter niet, of dit laatste hetzelfde is, dat salvator cyrillus in 1812 te Napels uitgegeven heeft (choulant, Handb. der Bücherkunde für die ältere Medizin, pag. 93), en dat angelo mai op de laatste bladzijde der Voorrede van het 4de Deel zijner Auctores Classici e Codd. Vaticanis editi, weder volgens 3 andere handschriften uitgegeven heeft,
| |
| |
met een bijvoegsel, aantoonende, dat eigenlijk niet mercurius, maar de Syriër ali, die bij de Grieken abitianus genaamd werd, er de Schrijver van is. Nu zal Rec. het boek zelf van theophilus met de vertaling nog kortelijk doorloopen.
Pag. 7, in fine, wordt eene plaats van hippocrates aangehaald. Rec. begrijpt niet, waarom hier de vertaling van foësius, die verre de voorkeur boven die van den Hr.E. verdiende, niet gebruikt wordt; voor het twijfelachtige woord πεμφιγώδεες neemt hij eene vertaling aan, welke galenus in zijne Comment. geheel verworpen had; bij de vertaling van de woorden ἐξέϱυϑϱοι en ἔξωχϱοι, wordt op de kracht van het versterkende voorzetsel ἐξ geene acht geslagen; dit alles is bij foësius beter.
Pag. 13, l. 1. Hier scheen Rec. de lezing van Cod. E. στῆναι beter dan de door den Hr.E. gevolgde συστῆναι.
Pag. 15, l. 9. Hier stond in de handschriften τοὺς δύο ἥμισυ. Het schijnt den Hr.E. ontgaan te zijn, dat deze uitdrukking beteekent: twee en een half; hij vertaalt hier wel zeer juist, maar wil den tekst verbeteren, en leest τοὺς δύο ϰαὶ τοῦ τϱίτου τὸ ἥμισυ, hetwelk klaarblijkelijk onnoodig is.
Pag. 23, l. 4, leest men: ὁ δὲ ϰατὰ τὰς τϱεῖς διαστάσεις σύμμετϱος μὸνος ἐστὶ ϰατὰ φίσιν ἐν τοῖς ἑπτὰ ϰαὶ εἴϰοσι ἴδιον μὲν ὄνομα οὐϰ ἔχων, λογῷ δὲ ϰαὶ τοῦτον δηλοῦμεν. De Hr.E. vertaalt λογῷ door cogitatione; dit zal wel sermone of verbis moeten zijn, vooral daar er onmiddellijk op volgt: ἤτοι μέσον τσῦ μεγάλου τε ϰαὶ τοῦ μιϰϱοῦ λέγοντες ἤ ϰατὰ φύσιν ἐν τῷ ποσῷ τῆς διαστολῆς τε ϰαὶ συστολῆς.
l. 15. Waarom gebruikt de Hr.E. hier voor σφοδϱὸς het Latijnsche woord fortis, en niet vehemens, dat gebruikelijker en beter is?
l. 18. De Hr.E. vertaalt hier βϱαδὺς door lentus, en naderhand, pag. 26, l. 10, door tardus; het is toch beter, om bij kunsttermen de gelijkmatigheid in acht te houden.
Pag. 31, l. 20: οὐ διαϰόψας τὴν ϰἰνησιν. Dit vertaalt de Hr.E. door motu quippe uno ictu non absoluto; dit zal wel moeten zijn: non interrumpens motum; deze plaats levert intusschen alweder een bewijs op, dat de Hr.E. de leer van galenus over den pols niet begrepen heeft.
Pag. 37, l. 16, wordt πολλάϰις door subinde vertaald; dit had saepe moeten zijn. Evenzoo p. 47, l. 16.
Pag. 39, l. 2. Hier stond in de handschriften: τὰς πλείστας, de Hr.E. verandert dit in τὰ πλεῖστα, hoewel beide eenen even goeden zin opleverden.
l. 8 et 10: τῷ τὴν ἡσυχίαν ἐπὶ μὴϰιστον ἐχτετάσθαι ...... τῷ τὴν
| |
| |
διαστολὴν εἰς ἐλὰχιστον συνεστάλϑαι. Hier veranderde de Hr.E. τὸ, zoo als in de handschriften stond, in τῷ; dit was evenwel overbodig, want in dergelijke gevallen is de accusativus even gebruikelijk als de dativus, eerstgenoemde natuurlijk subaudita praepositione ϰατὰ.
Pag. 49, l. 10, wordt σεισμὸν door motum vertaald.
l. 16: δοϱχάδας. Deze dieren heeten in het Latijn ook dorcades, en verschillen tamelijk veel van de capris; het zijn, volgens pallas, Spicil. Zoölog. (aangehaald door schneider ad aelianum, Nat. Anim., XIV, 14), de Antilope Dorcas Linn.
Pag. 51, l. 9: ἄλλη μὲν ἀνδϱῶν ϰϱᾶσίς ἐστι ϰαὶ ἄλλη γυναιϰῶν. Hier stond in een handschrift ἄλλη δὲ γυν.; deze lezing schijnt Rec. verkieslijker.
l. 17: γυμνασίων. De Hr.E. zet hiervoor in het Latijn ook gymnasia; het schijnt Rec. echter dan alleen geoorloofd, dit woord in het Latijn onvertaald te laten, wanneer het de plaats aanduidt, waar de ligchaamsoefeningen gehouden werden, maar niet, wanneer het de ligchaamsoefeningen zelve beteekent, zoo als hier en kort hierna, l. 22, alwaar de Hr.E. dit woord te regt door corporis exercitatio vertaalt.
l. 15: ἡ ἀνωτὰτω. Dit schijnt Rec. niet princeps, maar primum laudata te beteekenen.
Pag. 53, l. 20: πολλοὶ γὰϱ πολλάϰις ἐδεήϑησαν ἰατϱῶν, ὧν ὑγιαίνοντεϱ οὐϰ ἔτυχον. Hier vertaalt de Hr.E.: multi enim a medicis vel id expetivere, quod ne sanis quidem contingere solebat; naar onze meening, beteekent het intusschen: multi enim saepe rogarunt medicos, quibus sani non occurrerunt.
Pag. 55, l. 1 en 7, wordt τοῖς πολλοῖς door multis vertaald; kwam het slechts éénmaal voor, zoo zoude men dezen groven misslag voor eene drukfout houden.
Pag. 59, l. 23. Hier wordt φϑοϱῶν vertaald door vitiis.
Pag. 61, l. 4. Hier vertaalt de Hr.E. σφοδϱότητα door intensionem, terwijl hij het op alle andere plaatsen in dit boek door vim overzet; in de gewone vertaling van galenus vindt men er vehementia voor; dit woord is zeker wel het beste van de drie.
l. 7 en 12. Hier vertaalt de Hr.E. φόβος door terror, terwijl hij het vroeger, pag. 53, l. 3, reeds beter door metus vertaald had.
l. 16: βαϱύς. Indien men den zamenhang nagaat, kan het wel niet twijfelachtig zijn, of hier moet βϱαδὺς gelezen worden.
Pag 63, l. 16: αἱ φϱένες. Dit woord zoude veel beter en duidelijker vertaald zijn door septum transversum, dan door praecordia.
| |
| |
Pag. 67, l. 1, wordt ταχὺς overgezet door citatus, waarvoor wij op alle andere plaatsen het veel betere woord celer vonden.
Pag. 69, l. 8 en 10: ϰαϑ᾿ ὅ μὲν...... ϰαϑ᾿ ὅ γε. Hier staat in een handschrift δὲ, in de plaats van γε; dit had de Hr.E. gerust in den tekst kunnen opnemen.
Pag. 71, l. 2-4. Rec. begrijpt volstrekt niet, waarom de Hr.E. hier den tekst veranderen wil; deze levert, ook zonder verandering, eenen zeer goeden zin op.
Pag. 73, l. 6: βίαιος (σφυγμὸς ἐστι). Dit vertaalt de Hr.E. door aegre perficitur; Rec. zoude zeggen violentus.
l. 13: στόμαχος. Talrijke plaatsen bij galenus, waarvan foësius (Oecon. Hippocr. in voce) de meeste verzameld heeft, duiden aan, dat στόμαχος, naar zijne meening, eigenlijk beteekende den slokdarm, maar dat men dit woord in zijnen tijd, hoewel verkeerdelijk, ook begon te gebruiken voor den mond van de maag, dien men thans cardia noemt; vroeger, ten tijde van hippocrates, had dit woord eene nog meer algemeene beteekenis, gelijk foësius (t.a.p.) ook al opgeteekend heeft; wat het echter op deze plaats beteekent, kan naauwelijks twijfelachtig zijn, want galenus zegt (de pulsibus ad teuthram, cap. 12, Tom. VIII, ed. kuhn, pag. 489, uit welke plaats theophilus hier geput schijnt te hebben): Στόμαχος πεπονθὼς, σὕτως γὰϱ ϰαλείσθω ϰαὶ ὑφ᾿ ἡμῶν ἐν τῷ παϱόντι τὸ στόμα τῆς χοιλίας διὰ τὴν τῶν πολλῶν συνήθειαν. Beide de door galenus aangeduide beteekenissen nu bleven naderhand evenzeer in gebruik, ja zelfs wordt bij Latijnsche Schrijvers het woord stomachus dikwijls voor de geheele maag genomen; bij de Grieksche Schrijvers
echter is Rec. geene plaats bekend, waar dit woord op die wijze gebruikt wordt; maar men moet hierbij wel in acht nemen, dat de Ouden aan het lijden van den mond der maag veel meer kwalen en verschijnselen toeschreven, dan met den tegenwoordigen staat der wetenschap overeenstemt (zie b.v. galenus, de loc. aff. V, 6, Tom. eod., pag. 338). De Hr.E. vertaalt echter naderhand het woord στόμαχος nog dikwijls door ventriculus, hetwelk Rec. telkens met stilzwijgen zal voorbijgaan, hoewel hij niet kan nalaten op te merken, dat dit in den brief: De hominis fabrica (pag. 289, l. 2) zelfs gebeurt, wanneer de Schrijver spreekt van eenen στόμαχος, die 5 παλαιστὰς lang is, dat is dus, volgens den Hr.E., eene maag van 1¼ voet lengte.
Pag. 75, l. 7: τετϱάφθαι. Bij galenus (l.l. pag. 490) leest men hier τετϱῆσθαι; daar dit woord nu zeer duidelijk, en τετϱάφθαι hier onzin is, zal men galenus wel moeten volgen.
| |
| |
l. 13: διὰ τὸ ϰαταπνίγεσθαι τὴν ἀϱτηϱίαν ὑπὸ τοῦ ὑγϱοῦ. Hier wil de Hr.E. ϰαταπνίγεσθαι, zonder eenige noodzakelijkheid, in χαταθλίβεσθαι veranderen; deze uitdrukking is echter volstrekt zoo vreemd niet.
Het tweede Stuk, dat de Hr.E. hier ter lezing aanbiedt, is leonis philosophi Synopsis medicinae, welk boek fabricius en ducange reeds kortelijk vermeld hadden, zonder evenwel iets naders omtrent den Schrijver er bij te voegen; de Hr.E. waagt zich ook niet op dit veld; Rec. meent echter eene plaats gevonden te hebben, waaruit men met eenige waarschijnlijkheid naar den leeftijd van leo kan gissen, doch hierop hoopt hij bij de behandeling der bijzondere plaatsen, waartoe hij dadelijk overgaat, terug te komen.
Pag. 93, l. ult.: ὑγϱᾷ. Dit beteekent eenvoudig weg humidus; het woord succulentus, dat de Hr.E. gebruikt, heeft eene meer bepaalde beteekenis.
Pag. 97, l. 16: ταϱίχια. In de vertaling vindt men hiervoor muria condita; het Latijnsche woord voor τάϱιχος is echter salsamentum; ook is de beteekenis niet geheel dezelfde; onder muria condita kan men even goed vleesch of groenten, als visch verstaan, terwijl τάϱιχος en salsamentum bijna uitsluitend van gezoutene visch gebruikt wordt.
l. 21: διοσπολήτιχον. Dit zal wel moeten zijn διοσπολίτιχον.
l. 22: παντελῶς. Dit beteekent niet, zoo als de Hr.E. vertaalt, protinus, maar omnino.
Pag. 101, l. 10. Hier vertaalt de Hr.E. ἑλώδης πυϱετὸς door febris cum humorum redundantia, terwijl hij, l. 13, dezelfde woorden veel beter door febris uliginosa overzet; buiten de door den Hr.E. aangehaalde plaats, vindt men de febres τυφώδεις en ἑλώδεις ook nog bij galenus vermeld, Comment. in Aphor. VII, 42 (Tom. XVIII a pag. 146, kuhn).
l. ult.: φλογὸς beteekent niet ignis, maar flammae.
Pag. 105, l. 5: Ψυχϱὸν. Hiervoor leest men in het Latijn gelidam; zoude dit niet frigidam moeten zijn?
Pag. 107, l. 6: ἕξις beteekent meer dan het Latijnsche adspectus; letterlijk vertaald, is het habitus, maar men zet het dikwijls beter over door constitutio.
Pag. 109, l. 13: φλεβοτόμῳ. Hiervoor leest men in het Latijn lanceola; dat intusschen elke φλεβότομος geene lanceola was, kan men onder anderen opmaken uit oribasius, Collect. medic. VII, 10: ‘Venas incidimus quandoque punctim, quandoque caesim.’
| |
| |
l. 15: ἁποφλεγματισμοῖς χϱῆσθαι. Ieder Lezer, die niet met alle bijzonderheden der Grieksche geneeskunde bekend is, zal, wanneer hij hiervoor in de vertaling leest: pituita evacuanda, begrijpen, dat er over inwendige middelen gesproken wordt; ἀποφλεγματισμοὶ zijn intusschen kaauwmiddelen; daarom vertaalt henricus mathisius brugensis bij actuarius, Meth. med. V, 11, dit woord ook: medicamenta, quae commanducata pituitam eliciunt. Nog erger dwaalt de Hr.E. af omtrent dit woord en het daarbij behoorende werkwoord ἀποφλεγματίζειν, wanneer hij in den brief: De hominis fabrica, pag. 282 (4), eene plaats verbeteren wil en lezen: δἰ ἐνεμὰτων ἀποφλεγματίζειν; hoe toch kan een clysma tegelijk een kaauwmiddel zijn?
l. ult.: ՙϱοδίνῳ. Dit vertaalt de Hr.E. door rosaceo unguento, in de plaats van oleo, want galenus zegt (De simpl. medic. VI, Tom. XI, pag. 872): ἐϰ δὲ τῶν εἰϱημένεν ἔνεοτί σοι ϰαὶ πεϱὶ τῶν ἄλλων ἐλαίων, ὀπόσα τοῖς μύϱοις ὁμωνύμως λέγεται, γινώσϰειν ἤδη, λέγω δὲ ՙϱοδίνου τε ϰαὶ μηλίνου ϰαὶ ϰϱινίνου ϰαὶ ὅσα τοιαῦτα ϰαϱπῶν ἤ ἀνθῶν ἤ βλαστῶν ἤ φύλλων ἐναποβϱεχομένων ἐν ἐλαίῳ γίγνεται· τούτων γὰϱ ἕϰαστον,
ὅταν ἅμα τοῖς ἀϱώμασι σϰευασθῆ, μύϱον ἀποτελεῖται, en op eene andere plaats (ibid. II, 27, pag. 538): ἔλαιον μὲν γὰϱ ՙϱόδινον ὀνομάζονσιν τὸ χωϱὶς τῶν ἀϱωμάτων σϰενασθὲν ὅτῳ δ᾿ ἐπεμβέβληταί τι ϰαὶ τούτων, οὐϰ ἔλαιον ἔτι τὸ τοιοῦτον, ἀλλὰ μύϱον ἤδη πϱοσαγοϱεύουσιν. Daar nu galenus op de laatst aangehaalde plaats voorschrijft, ՙϱόδινον zonder ἁϱώματα te gebruiken, zoo is het wel denkelijk, dat de latere Grieksche Geneesheeren, als zijne trouwe volgelingen, ook hierin zijnen raad zullen gevolgd zijn.
Pag. 111, l. 16: πεϱισϰνφισμὸν. In eene aanteekening op deze plaats (pag. 299) zoekt de Hr.E. aan te toonen, dat πεϱισϰνφισμὸς en πεϱισϰνθισμὸς niet hetzelfde beteekenen; Rec. twijfelt intusschen aan de waarheid van deze onderscheiding; ten minste in het Boek, genaamd εἰοαγωγὴ ἤ ἰατϱὸς, wordt de kunstbewerking, die volgens den Hr.E. πεϱισϰνφισμὸς is, onder den naam πεϱισϰνθισμὸς vermeld (kuhn, T. XIV, pag. 784, cap. 19).
l. 19: χαμαιμήλων. Rec. begrijpt niet, waarom dit kruid in het Latijn chamomillis moet genaamd worden; de etymologie, welke wij bij dioscorides (Mat. med. III, 144 ed. sprengel) en bij plinius, XXII, 21 lezen, zal toch ook wel in het Latijn gelden; ten minste plinius zelf dacht er zoo over.
Pag. 113, l. 4. Wanneer de Hr.E. hier de woorden: τῆ δὲ αὐτῆ ὑπάγεται ἐπιμελείᾳ vertaalt door eadem autem curatione pellitur, blijkt het, dat hij de beteekenis van het woord ἱπάγεται niet gevat heeft; hetzelfde vindt men weder pag. 133, l. 16.
| |
| |
Pag. 115, l. 7. Of ἰδιῶται goed door plebs vertaald is, betwijfelt Rec zeer.
Pag. 121, l. 14. De Hr.E. vertaalt σίνηπι door pipere.
Pag. 123, l. 19: ἱπεϱϰαθαιϱομένων beteekent niet in het algemeen nimis inanitis, maar uitsluitend nimis purgatis.
Pag. 125, l. 15: ϰλόνου. Dat de Hr.E. dit woord verkeerdelijk door convulsione vertaald heeft, blijkt voor elken oplettenden Lezer uit den tekst zelven: wie toch noemt convulsio een gevoel, dat tusschen horripilatio (φϱίϰη) en rigor (ՙϱῖγος) midden instaat?
Pag. 126 (2). Hier ontmoet men eene zonderlinge vergissing van den Hr.E., wanneer hij de μαστοειδεῖς ϰαλούμενοι ἀποφύσεις, μέϱος οὖσαι τοῦ ἐμπϱοσϑίου ἐγϰεφάλου (αἵ) ἐπὶ τὰς ՙϱῖνας ϰαθήϰονσιν voor de sinus frontales uitgeeft; indien hij de door hem zelven aangehaalde plaats van galenus uit het Boek de Instrum odor. nogmaals aandachtig naleest, twijfelt Rec. geenen oogenblik, of hij zal toestemmen, dat het de processus mamillares s. clavati zijn, waaruit bij de meeste zoogdieren de reukzenuwen ontspringen, of liever, die bij hen de plaats der reukzenuwen vervullen, welke van der hoeven (D. II, pag 554) in zijn Handboek der Dierk. kortelijk vermeldt, doch waarover men meer lezen kan bij rudolphi, Physiologie, Bd. II, S. 289. De apen hebben, wel is waar, dergelijke processus niet, en galenus schijnt bij het beoefenen der ontleedkunde voornamelijk apen gebruikt te hebben (Anat. admin. I, 2, Tom. II, pag. 222); maar het is naauwelijks te denken, dat deze dieren in zijnen tijd zoo menigvuldig waren in Rome of in Klein Azië, dat men dezelve alle oogenblikken konde bekomen, en het blijkt dan ook uit andere plaatsen (b.v. De uteri dissect., cap. 3, ibid., pag. 891), dat hij somtijds evenzeer andere dieren, als
varkens, koeijen, geiten, tot ontleedkundige demonstraties gebruikt heeft; het komt mij dus waarschijnlijk voor, dat galenus, toen hij het reukorgaan wilde onderzoeken, geenen aap heeft kunnen krijgen.
Pag. 129, l. 6. Hier schijnt in den tekst tusschen ϰαὶ en πϱὸς iets uitgevallen te zijn, misschien wel τῆ ἑτέϱᾳ; men kan leo toch wel niet voor zoo onwetend houden, dat hij het vermogen, om de oogen naar beide kanten te bewegen, voor een uitwerksel van den nervus opticus zoude houden.
Pag. 133, l. 4: ἐντὸς τοῖ βλεφάϱου beteekent intra palpebram, niet in palpebra.
l. 17: ὄγϰους is in het Latijn tumores, niet particulas.
Pag. 137, l. 1: ἀνοίγειν wordt hier vertaald door levare.
| |
| |
l. 18: πϱίζοντες. Daar er voor zagen geen Latijnsch werkwoord bestaat, had men eene omschrijving moeten gebruiken, b.v quasi serra secare; secare alleen was hier niet genoeg, en drukte het denkbeeld van den Schrijver niet uit
Pag. 141, l. 9, wordt ἁπαλοῖς vertaald door emulgentibus.
l. 10: τῷ ϰηϱινῷ. Dit vertaalt de Hr.E. door ceratum. Rec. heeft, wel is waar, bij geenen enkelen Schrijver een collyrium kunnen vinden, dat bij uitstek ϰηϱινὸν genaamd werd; maar er waren toch genoeg collyria, waarvan was een gedeelte uitmaakte (zie b.v galenus, Comp. medic. sec. loc. IV, 8, Tom. XII, pag. 741), en in elk geval verschilde het collyrium ϰηϱινὸν zeker veel van de waszalf of ϰηϱωτὴ (Lat. ceratum), welke galenus ons op eene andere plaats leert bereiden (Comp. medic. sec. gen. III, 4, Tom. XIII, pag. 622).
Pag. 143, l. 3. Hier wordt γένηται vertaald door diffunditur.
l. 13: πϱὸς τοῦτο. Hier stond in het handschrift πϱῶτον; dit heeft de Hr.E. veranderd in πϱὸς τοῦτο, zoo het Rec. toeschijnt, zonder noodzaak.
Pag. 145, l. 8: ὁ ἔσωθεν τοῦ ϰεϱατοειὁδῖς χιτὼν. In het Latijn leest men: interna corneae membrana; Rec. meent echter, dat het hier beteekent: membrana intra corneam sita.
Pag. 147, l. 23. Hier wordt βλάψη vertaald door impedit.
Pag. 155, l. 16: ψυχϱῷ ϰαυτῆϱι. Op pag. 220 en in de vertaling brengt de Hr.E. zijne meening uit, dat dit het een of ander bijtmiddel zal beteekenen; Rec. komt het echter waarschijnlijker voor, dat het een eenigzins bekoeld, b.v. rood gloeijend ijzer beteekent.
Pag. 159, l. 17: μετὰ ՙϱυτοῦ. De Hr.E. uit hier dezelfde dubbele gissing in zijne aanteekening onder aan de pagina, en in die op pag. 220, als petrus petitus in zijne aanteekeningen op aretaeus, De caus. et sign. acut. morb. I, 9, alwaar men leest: δϱιμὺ δὲ τὸ ἀπὸ ϰϱιθέων ϰαὶ τὸ τῶν βϱυτέων πόμα; op eene andere plaats bij denzelfden Schrijver (Caus. et sign. diut. morb. II, 9) wordt er nog gesproken van ՙϱυτέων πόμα; doch hier vermoedt petitus, naar ons inzien, te regt, dat er βϱυτέων moet gelezen worden. Deze laatste plaats is nu waarschijnlijk dezelfde, die door den Hr.E. uit de editie van goupylus aangehaald wordt; daar Rec. echter deze editie niet bij de hand heeft, kan hij er zich niet stellig van verzekeren. Nu haalt de Hr.E. hesychius (ՙϱυτὰ τὰ στέμφυλα) en petitus suidas (βϱύτια τὰ τῆς σταφυλῆς πιέσματα ἅ τινες στέμφυλα λέγουσιν) aan, om hieruit te bewijzen, dat ՙϱυτὸν of
βϱυτὸν δευτεϱίαν loram zoude beteekenen; Rec. schijnt
| |
| |
het echter toe, dat dit er geenszins uit blijkt. Daarna haalt de Hr.E. (pag. 220) eene plaats aan van psellus (βϱυτὸς πόμα ἐϰ ϰϱιθῶν), en petitus bewijst uit athenaeus (X, pag. 447), dat βϱυτὸν gewoonlijk gerstewijn en somtijds eenen dergelijken drank uit wortels beteekent; het schijnt Rec. dus veel waarschijnlijker, dat hier, volgens de tweede gissing van petitus en den Hr.E., βϱυτοῦ moet gelezen worden, en dat daarmede gerstewijn, of, zoo men dit liever wil, bier bedoeld wordt. De eerste gissing had dus gerust kunnen wegblijven.
Pag. 173, l. 10: τὰ ϰεϱαστιϰὰ. Dit woord laat de Hr.E. onvertaald; Rec. meent, dat men dit wel door miscentia of temperantia zoude kunnen vertalen.
l. 13. Hier lascht de Hr.E. in de Latijnsche vertaling de woorden ad anum in, welke in den Griekschen tekst niet te lezen staan; men dient toch wel een onderscheid te maken tusschen uitleggen en vertalen.
l. 16: διὰ ψιμυθίου ϰαὶ σχοινίνου. Hier vertaalt de Hr.E. cum pumice et mastiche; ψιμύθιον is intusschen loodwit (cerussa), zoo als uit de bereiding, door dioscorides (Mat. med. V, 103) opgegeven, duidelijk blijkt, en σχοίνινον is de olie uit σχοῖνος (juncus), d.i. volgens sprengel (ad dioscoridem l. I, I, 16) Andropogon Schoenanthus Linn; ten overvloede verhaalt plinius, XV, 7 ons nog, dat uit dezen juncus eene olie bereid werd.
l. 17: ἕσωθεν δὲ παϱέχειν τὴν διὰ χυλοῦ τῶν μήλων. In het Latijn leest men: intus vero exhibere oportet potionem cum malorum succo; hoogstwaarschijnlijk wordt hier τὸ διὰ χυλοῦ τῶν μήλων φάϱμαϰον bedoeld, welks bereiding galenus ons leert (ὑγιεινῶν VI, 15, Tom. VI, pag. 450), en dat tot de dikte van honig gekookt werd; ἑν οἵᾳ (συστάσει), voegt galenus er bij, ϰαὶ τὰ οτομαχιϰὰ τῶν φαϱμάϰων σϰευάζεται; een dergelijk middel noemt men evenwel eerder linctus dan potio.
Pag. 175, l. 3: ՙϱοῦ συϱιαϰοῦ ἤ τυϱιαϰοῦ ἤ σαϱαφίνου ἤ σπαθήτου. De gissing, volgens welke de Hr.E. hier οἵνου tusschen ἥ en τυϱιαϰοῦ inlascht, komt ons zeer waarschijnlijk voor; daar echter de Hr.E. met σαϱαφίνου geenen weg schijnt te weten, zoo sta het Rec. vrij, hierover zijne meening te zeggen. Bij stephanus byzantinus leest men: Σάϱαπτα πόλις Φοινίϰης Ὁ πολίτης Σαϱάπτιος ϰαὶ Σαϱαπτία ϰαὶ Σαϱαπτηνός, zoodat men hier σαϱαπτηνοῦ zoude kunnen lezen. Wanneer men nu verder in aanmerking neemt, dat alle drie soorten van wijn, die hier en naderhand, pag. 203, l. 9, vermeld worden, uit Phoenicië afkomstig waren; dat, naar de waarschijnlijkste uitlegging van het woord ՙϱυτοῦ (pag. 159,
| |
| |
l. 17), de Schrijver aldaar van gerstewijn spreekt, en deze drank, volgens aretaeus en athenaeus (op de aldaar aangehaalde plaatsen), in Egypte zeer gebruikelijk was; dat op pag. 181, l. 5, voorkomen τὰ ἀπὸ ξύθου (volgens de zeer waarschijnlijke verbetering van den Hr.E.) λεγὸμενα ἐν Άλεξανδϱείᾳ; dat verder leo naderhand (pag. 199, l. 16) spreekt van ϰλύσματα αἰγυπτιαϰὰ (hetwelk de Hr.E. (pag. 221) in ՙϱυπτιϰὰ of στυπτιϰὰ wil veranderen), zoude men haast beginnen te denken, dat hij in Egypte of in Phoenicië moet gewoond hebben, en in dit geval kan hij niet later geleefd hebben dan omtrent het jaar 640, alswanneer de Arabieren deze Landen veroverd hebben, dewijl er na dien tijd geene Grieksche boeken meer uit die streken voortkwamen. Intusschen lezen wij dadelijk hierna: ἤ ἄλιϰα; nu heeft sprengel (ad dioscoridem, Mat. med. II, 118) reeds opgemerkt, dat paulus aegineta, die onder de regering van constantinus pogonatus (668-685) het toppunt van zijnen roem bereikte, de eerste Grieksche Schrijver is, die het woord ἄλιϰα gebruikt; dus wordt het aan den anderen kant weder waarschijnlijk, dat leo niet lang vóór paulus geleefd heeft. Zoekt men eindelijk uit dit alles eene slotsom op te maken, dan komt men van zelf tot de
gevolgtrekking, dat leo wel in de eerste helft van de 7de eeuw zal geleefd hebben.
1. 12: τὸν Ἀνδϱόνιον, τὸν πολυειδῆ. Het komt Rec. waarschijnlijk voor, dat ὁ Ἀνδϱόνιος en ὁ πολυειδὴς niet één, maar twee verschillende pastilli zijn, terwijl de Hr.E., gelijk uit zijne vertaling blijkt, van het tegenovergestelde gevoelen is; volgt men intusschen de eerstgenoemde meening, dan moet men ook Πολυειδοῦ lezen, en dit woord voor eenen eigennaam houden; de reden nu, die hiervoor pleit, is, dat deze beide middelen dikwijls tegelijk tegen dezelfde kwalen aanbevolen worden (b.v. bij galenus, Medic. comp. sec. loc. III, 1, Tom. XII, pag. 611); ook wordt op twee plaatsen bij galenus derzelver bereiding op eene niet veel verschillende wijze aangetoond (Medic. comp. sec. gen. V, 11 et 12, Tom. XIII, pag. 825, 826 et 834); op de eerste plaats staan zij zeer kort achter een middel, waarvan gezegd wordt: ποιεῖ ἀϱχομένοις φθισιϰοῖς, σπληνιϰοῖς, ϰοιλιαϰοῖς, δυσεντεϱιϰοῖς, en op de tweede plaats komen zij voor in een hoofdstuk; beginnende met de beschrijving van eenen pastillus, welks naam is: τϱοχίσϰος Δαϱε
ίου ἑδϱιϰός.
l. 16: μυϱοίνην. Dit woord vertaalt de Hr. E hier en pag. 199, l. 17, door myrrha, terwijl hij het, pag. 111, l. 17, reeds goed vertaald had door myrthus (de h alleen uitgezonderd, die in dit
| |
| |
woord te veel is); myrrha heet in het Grieksch σμύϱνα (zie dioscorides, Mat. med. I, 87).
Pag. 181, l. 4: μίλτῳ. In de aanteekening (1) zegt de Hr.E., dat μίλτος hetzelfde was als λημνία σφϱαγὶς; dit is echter niet zoo; μίλτος is rubrica (rood krijt), waarvan men de beste soort verkreeg uit de stad Sinope (dioscorides, Mat. med. V, 111, en plinius, XXXV, 6); σφϱαγὶς Λημνία daarentegen was eene soort van vette, roode aarde, welke men op Lemnos door de Priesteres van diana met eenige plegtigheden liet verzamelen, bereiden, en er dan het zegel dier Godin op drukken (galenus, Simpl. medic. IX; Tom. XII, pag. 169 sqq.). Het is waar, dat deze aarde ook somtijds μίλτος Λημνία genaamd werd; doch ook hiervan zegt galenus ons de reden (l.l. pag. 170): ἡ Λημνία σφϱαγὶς. οὕτω γὰϱ αὐτὴν ὀνομάζουσιν, ὡς ἔφην, ἔνιοι διὰ τὴν ἐπιβαλλομένην αὐτῆ σφϱαγῖδα, ϰαθάπεϱ γε ϰαὶ διὰ
τὴν χϱόαν ἔνιοι Λημνίαν μίλτον· ἔχει μὲν οὖν τὴν χϱόαν τὴν αὐπὴν τῆ μίλτῳ, διαφέϱει δ᾿ αὐτῆς τῷ μὴ μολύνειν ἁπτομένην, ϰαθάπεϱ ἐϰείνην:
l. 9 leest men in het Latijn voor πϱοϰύψη ἔξω: extus conspicitur.
l. 16: ϰαὶ ἡ διάτϱησις ἡ ἐν τῷ δαϰτυλίῳ δήλη ἐστί. De Hr.E. vertaalt hier Natura etiam perforationis in ano cognita; Rec. begrijpt niet, waar hier het woord Natura van daan komt.
Pag. 183, l. 8: ἀλείμμασι. Dit wordt door frictionibus vertaald.
l. 14: εἰς πεϱιφεϱῆ. De Hr.E. zet dit over door in superficie; πεϱιφεϱὴς beteekent intusschen rond, zoodat Rec. deze woorden liever zoude vertalen door figura rotunda.
l. ult.: διαφοϱητιϰοῖς. Door dit woord in het Latijn onvertaald te laten, wordt de Hr.E. onduidelijk; want, daar dit woord bij de oude Latijnsche Schrijvers over geneeskunde niet in gebruik is, zal iedereen, die alleen de Latijnsche vertaling leest, meenen, dat er hier van dezelfde middelen gesproken wordt, die in de hedendaagsche geneeskunde diaphoretica genaamd worden, d.i. de zweetdrijvende. Dat intusschen deze tamelijk veel van de oude διαφοϱητιϰὰ verschilden, kan men onder anderen opmaken uit galenus, Simpl. medic. V, 5, Tom. XI, pag. 720: ὅσα δὲ ξηϱαίνει, ϰαθάπεϱ τὰ διαφοϱητιϰὰ; op andere plaatsen (Comp. medic. sec. loc. VII, 4 et 5, Tom. XII, pag. 924 en 928) vinden wij eene optelling dezer middelen, als ϰόστος, ἄμωμον ϰαὶ τὸ ϰαλούμενον μάϰεϱ, ὁ Κυϱηναῖος ὀπὸς ϰαὶ ὁ Μηδιϰὸς (en voor de armen) δίϰταμνον ἤ ἄϰοϱον ἤ μῆον ἤ πύϱεθϱον ἤ ϰαϱδαμ
ώμου τε ϰαὶ νάπυος ἶσον, verder: ἰσχάδων ἀφέψημα ϰαὶ πίτυϱον ϰαὶ μελίϰϱατον ἐναφεψημένης ὀϱιγάνου ϰαὶ ὑσσώπου ἤ θύμου ἤ ϰαλαμίνθης ἤ γλήχωνος ἤ τῆς εὐώδους μίν- | |
| |
θης ἥν ἡδὺοσμον ὀνομὰζουσιν..... ϰαὶ νίϱου δὲ ἀφϱὸς ἤ ϰαὶ αὐτὸ ϰεϰαυμένον· ἰσχυϱότεϱον δὲ τούτων ἐστὶ τὸ θεῖον ἄπυϱον. Wanneer men nu nog hierbij in aanmerking neemt, dat de hedendaagsche diaphoretica tot de inwendige, en de oude δι
αφοϱητιϰὰ tot de uit wendige middelen behoorden, zal men Rec. wel willen toestemmen, dat het beter ware, om hier de oude vertalers te volgen, en te zeggen: discutientia of per halitum digerentia.
Pag. 185, l. 5. Hier wordt in de vertaling het woord venter ingelascht, dat in den Griekschen tekst niet te lezen staat.
Pag. 187, l. 10: χϱυσολαχὰνου. Dit vertaalt de Hr.E. door bliti; naderhand komt dit woord echter nog twee malen voor (pag. 249, l. 10, en pag. 255, l. 12), alwaar hij de ware beteekenis (atriplex) opgeeft.
l. 17: ζώῳ. Hiervoor vindt men in het Latijn homini; Rec. weet wel, dat hier waarschijnlijk van een' mensch gesproken wordt; maar de Lezers der Latijnsche vertaling mogten toch deze zonderlinge uitdrukking van den Schrijver ook wel opmerken.
l. ult.: ϰελεφία. Dit vertaalt de Hr.E. door lepra; dit laatste woord heeft reeds zoo vele beteekenissen gehad, dat Rec. bijna zoude raden, om het nooit weder te gebruiken; bij hippocrates beduidde het iets anders dan bij de latere Grieken (hensler, Vom abendländischen Aussatze im Mittelalter, pag. 59 en 60, 95 en 96, 259 en 260, 266 en 267); bij deze weder iets anders dan bij de Westersche middeleeuwsche Schrijvers; hier bedoelde men door dit woord al de ziekten en kwalen, welke het gevolg waren van die zware cachexie, die men in het Duitsch gewoonlijk Aussatz, en in onze taal melaatschheid noemt; in deze beteekenis is het zeker nog het best, dit woord te gebruiken, en deze heeft ook stand gehouden tot aan het laatst van de vorige eeuw, wanneer willan weder eene nieuwe beteekenis er aan gegeven heeft; als de Hr.E. dus dit woord gebruikt voor het Grieksche ἐλεφαντίασις, d.i. den hoogsten graad van eene der 4 hoofdsoorten van de melaatschheid, vindt hij eene vijfde, tot nog toe onbekende, beteekenis van dit woord uit. Het was des te noodzakelijker, om hier een ander woord voor lepra te zetten, dewijl er naderhand, pag. 213, l. 1, een hoofdstuk, πεϱὶ λέπϱας, voorkomt; de Schrijver neemt hier natuurlijk dit woord in den zin der latere Grieken; nu laat de Hr.E. hier dit woord onvertaald, zoodat op de twee verschillende plaatsen, waar in de Latijnsche vertaling het woord lepra voorkomt, het telkens eene verschillende beteekenis heeft.
| |
| |
Pag. 189, l. 2: τῶν μοϱίων. In het Latijn vindt men hiervoor corporis.
l. 10: τήϰτονται. In de aanteekening wil de Hr.E. dit woord veranderen in πήγνυνται; dit geeft ook werkelijk een' goeden zin; de verandering in τίϰτονται lag intusschen veel naderbij, en komt even goed in den zin te pas.
Pag. 191, 1. 2: οὐϱῶσι. Dit vertaalt de Hr.E. door urina potum emittunt; hier zegt hij dus meer dan de Schrijver.
l. 3: ὕδεϱος. Te regt merkt de Hr.E. hier aan, dat waarschijnlijk de woorden εἰς ἀμίδα uitgevallen zijn; het duidt intusschen eene vrij sterke onoplettendheid aan, wanneer de woorden ὕδεϱος εἰς ἀμίδα door hydrops matellae vertaald worden: dit is volstrekt ongerijmd; het moet zijn hydrops ad matellam.
l. 17: δϱιμύτητα. Δϱιμύτης is in het Latijn acrimonia, niet acerbitas; dit laatste woord komt overeen met het Grieksche στϱυφνότης; dat deze woorden niet hetzelfde beteekenen, kan men onder anderen zien uit aristoteles, De anima, II, 10, en uit galenus, Comment. I in Lib. de nat. hom., Tom. XV, pag. 40.
Ibid.: τοῦ φεϱομένου οὔϱου. Wanneer de Hr.E. deze woorden vertaalt door advectae e renibus urinae, zegt hij iets anders, dan er in het Grieksch te lezen staat, en, naar het Rec. toeschijnt, ook iets anders, dan de Schrijver bedoelt.
Pag. 193, l. 3: ϰατ᾿ ὀλίγον. Dit beteekent niet parce, maar saepius parva copia; in onze taal zouden wij zeggen: bij beetjes.
l. 10: ἀποθλίβειν. Hier vertaalt de Hr.E. comprimere, in de plaats van deprimere.
Pag. 195, l. 13: ἀϱαιωθέντος. Waarom de Hr.E. dit door het barbaarsche woord illaxato vertaalt, is moeijelijk te begrijpen, daar laxato genoegzaam was.
l. 17: δἰ ἰτεῶν. Het is Rec. ook een raadsel, waarom deze woorden hier onvertaald in den Latijnschen tekst overgebragt worden, terwijl dezelve op pag. 207, l. ult., naar behooren door e salicibus vertaald worden.
Pag. 197, l. 18: ὁμοίως ϰαὶ ἡ στεατοϰήλη, ὥσπεϱ τὰ στεατὼματά ἐστι. Dit vertaalt de Hr.E. door similiter atque steomata steatocele habet; dit is echter niet juist; het had moeten zijn: eodem quoque modo steatocele se habet quemadmodum steatomata.
Pag. 201 (1). Hier zegt de Hr. E: Antiqui enim credebant uterum per universum mulieris corpus capite et extremitatibus exceptis veluti vagari posse. Toen hij dit schreef, zweefde hem waarschijnlijk aretaeus (Caus. et sign. acut. II, 11) voor den geest; maar daar hij de andere Schrijvers hierbij niet in acht
| |
| |
neemt, begaat hij eene dubbele onnaauwkeurigheid: 1o. Daar galenus (De loc. affect. VI, 5, Tom. VIII, pag. 425) de bovengenoemde meening met grondige, en stephanus (Comment. in galeni Lib. de Meth. med. ad glauconem I ed. dietz, Tom. I, pag. 328) met vrij dwaze redenen wederlegt, blijkt het, dat niet alle antiqui daaraan geloofden. 2o. Het hoofd en de beenen behoorden mede tot de deelen, waarheen de uterus gerekend werd zijne afdwalingen uit te strekken; want bij hippocrates, Nat. mulieb., pag. 580, en Morb. mul. II, pag. 644, wordt een ziekelijke toestand beschreven; ontstaande ἤν ἐς τὴν ϰεφαλὴν τϱαπῶσιν αἱ ὑστέϱαι, en Nat. mulieb., l.l. en Morb mul. II, pag. 657, een andere, waarvan de oorzaak is ἤν ἐς τὰ σϰέλεα ϰαὶ τοὺς πόδας τϱαπῶσι (αἱ ὑστέϱαι).
Pag. 205 (1). Rec. gelooft, dat de Hr.E. hier zijne tweede gissing, betreffende het woord πύγμα, wel had kunnen weglaten, ten minste, zoolang hij ons geene plaats van den eenen of anderen Schrijver weet aan te wijzen, waar πήγματα in den zin van στίμματα voorkomt.
Pag. 207, l. 11: Φύγεθλον is in het Latijn panus. Zie celsus V, 18, §. 19, en 28, §. 10.
l. 19: χειϱουϱγῆσαι (δεῖ). Wanneer de Hr.E. dit door incidendum vertaalt, zoude men bijna denken, dat hij tot de ἰδιῶτας behoorde, van welke stephanus spreekt (Comment in Prognost. ed. dietz, Tom. I, pag. 215): τὸ πλεῖστον τῶν ἰδιωτῶν χειϱουϱγίαν τὴν διὰ τοῦ σιδήϱου τομὴν ϰαὶ μόνην ϰαλοῦσι. Dezelfde onnaauwkeurigheid vindt men weder op pag. 211, l. 4.
Pag. 209, l. 16: μυξῶδες is in het Latijn niet tenax, maar mucosum.
l. 17. Voor ἐπι՚ϱՙϱεύση leest men hier in het Latijn confluit, in de plaats van influit.
Pag. 213, l. 8: λιχῆνος Rec. gelooft, dat overal, waar men in handschriften λιχὴν leest, zulks in λειχὴν moet veranderd worden; hij zoude echter hierop zoo zeer niet aandringen, indien niet onlangs rosenbaum (Die Lustseuche im Alterthume, pag. 270-278) een onderscheid tusschen λιχὴν en λειχὴν gemaakt, en daarop allerhande vreemde gevolgtrekkingen en vooronderstellingen gegrond had.
Pag. 215, l. 1. Hier vertaalt de Hr.E. ϰόπτοντα door absu mentem; het Grieksche woord duidt intusschen eene plotselinge werking aan, en het Latijnsche eene langzame.
l. 5. Hier haalt de Schrijver galenus aan: ἐν τῷ ϰατὰ τόπους; dit vertaalt de Hr.E. in libris de morbis secundum locos; de titel
| |
| |
van de aangeduide boeken is intusschen: πεϱὶ συνθέσεως φαϱμάϰων τῶν ϰατὰ τόπους, en de hier bedoelde plaats Lib. I, Cap. 2, Tom. XII, pag. 381 sqq.
l. 20. Σπασμὸς. Men kan naauwelijks twijfelen, of hier niet σπάσμα moet gelezen worden; het zal den Hr.E. niet onbekend zijn, dat σπασμὸς kramp en σπάσμα het verscheuren van eene spier beteekende; de titel van het hoofdstuk wees hier van zelf den weg.
Pag. 217, l 12: βϱαχίονος. Wanneer de Hr.E. dit woord door brachio vertaalt, begaat hij eene fout, die bijna alle vertalers der oude Grieksche Geneeskundigen reeds vóór hem begaan hebben; deze beide woorden beteekenen namelijk niet hetzelfde; ὁ δὲ βϱαχίων, zegt rufus ephesius (Appell. part. corp. hum., pag. 68, ed. clinch), ἐπιμήϰης ἐστὶ ϰαὶ πεϱιφεϱής· ϰαὶ τὸ μὲν
ἄνω μέϱος ἔχει ὀγϰωδέστεϱον ὅ ϰαγεῖται ϰεφαλὴ βϱαχίονος, ὅπεϱ ϰατὰ τὸ ἡμίτομον ἔγϰειται τῆ τῆς ὠμοπλάτης ϰοιλότητι. Βϱαχίων beteekent dus het opperarmbeen, dat bij celsus VIII, 1, humerus genaamd wordt: Superius autem humeri caput rotundius quam caetera ossa, de quibus adhuc dixi verticillati scapularum ossi (waar men zonder eenigen twijfel lezen moet: vertici lati scapularum ossis) inseritur ac majore parte extra id situm nervis deligatur. At inferius duos processus habet: inter quos, quod medium est, magis etiam extremis partibus sinuatur. Hierop volgt: Quae res sedem brachio praestat, quod constat ex ossibus duobus. Dit is genoegzaam, om te bewijzen, dat brachium in het Latijn beduidt, hetgeen men tegenwoordig somtijds den onderarm noemt, van den elleboog tot aan de hand. Bovendien beteekent brachium in het Latijn den geheelen arm, waarvoor in het Grieksch χεὶϱ gebruikelijker is, gelijk onder anderen blijkt uit galenus (Comment. in Lib. de fract. II, Tom. XVIII, b, pag. 431): ὁποῖον μὲν γὰϱ ἐν
τῆ χειϱὶ βϱαχίων ἐστὶ, τοιοῦτον ἐν τῷ σϰέλει μηϱός· ὁποῖος δὲ ἐν ἐϰείνη πῆχυς, ἐν σϰέλει ϰνήμη, en pag. 432: ὁποῖον μὲν γάϱ ἐστι ἐν χειϱὶ ϰαϱπὸς, τοιοῦτος ἐν ποδὶ ταϱσὸς, ὀποῖον δὲ μεταϰάϱπιον ἐν χειϱὶ, τοιοῦτον τὸ πεδίον ἐν ποδί.
(Vervolg en slot in het volgende Nommer.)
|
|