De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijBegrafenis van den MinnisinkGa naar voetnoot1Langs beukenterp en heuvelkling
De omhuivende avondschaduw hing,
En bruiner werd het groen der streek
En blaauwer 't spieglend vocht der beek,
Tot d' ondergaande zon het woud
Deed drijven in een zee van goud.
Daar doemden, tegen verren trans,
De heuvlen op, omstraald van glans;
Een witte wolk, die zilver scheen,
Blonk om hun hoogsten kegel heen, -
Het beeld des meirs, waar d'Indiaan
Verjeugdigd bij hoopt op te staan.
| |
[pagina 396]
| |
Daar ging de wind, der hoogte ontsneld,
Met rouwklagte om, door 't eenzaam veld;
Een bende wilden, 't kroost van 't land,
Zoo straf van hart als sterk van hand,
Verscheen, en droeg des helden lijk
Met droef gezang ter laatste wijk.
De màagdenrij, met donker hair,
Trad vóór zijn kunstelooze baar,
En prees hem, die in jagersdos
De koning scheen van 't wilde bosch,
Maar, als hij d' oorlogsrusting droeg
Des vijands hart met sidd'ring sloeg.
Zijn wade was zijn jongste buit:
Een mantel, uit een reebokshuid
Gesneden, hing om borst en leên,
Om schelp en kraal des gordels heen,
En liet slechts half de wapens bloot
Der wilden makkers in den dood.
Van haren grijs, van wangen stram,
De wijsheid meê ter groeve kwam;
Maar steende zij met bang gezucht
Der dapp'ren smart gaf luid zich lucht,
Zij leidden 't ros, dat in den slag
Hun opperhoofd te dragen plag.
Bevrijd van toom, beroofd van pluim,
De manen wapperend met schuim,
Snoof, brieschte, stampte 't edel dier;
Uit wolkend stof een vlammend vier
Wierp 't, ongeduldig, in den drom
De blikken naar zijn ruiter om.
Daar liet de schare 't lijk in 't graf
En strikte 't ros de leidsels af,
Het rende vrij - toen siste een pijl,
En trof zijn borst; het brieschte een wijl, -
En op der dooden eenzaam veldGa naar voetnoot1
IJlt, vliegt het met den rooden held.
Naar h.w. longfellow. |