De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijHet geslacht der Nicolai, en de portretten van Joannes Secundus.De stamvader van het, door geleerdheid en het bekleeden van aanzienlijke ambten, zoo beroemd geslacht der nicolai, was nicolaes everaerts of everhardi van grijpskerke. Dat hij even buiten de stad Middelburg, en alzoo niet te GrijpskerkeGa naar eind(1), zoo als velen opgeven, geboren is, leert ons m. smallegange, in zijne Cronijk van Zeeland, als hij zegt: ‘dat de geboorteplaats van nicolaas everhardi hem in zijne jonkheit buiten de Seispoort te Middelburg is vertoondGa naar eind(2).’ Zijn vader was everard of evert, zijne moeder zoetjeGa naar eind(3), een vrouwennaam, vroeger meer gemeenzaam dan thans. Er zijn die den vader een Schipper, van geringe afkomst noe- | |
[pagina 357]
| |
menGa naar eind(4), anderen daarentegen willen dat hij een man van adellijke geboorte, uit het, geslacht van grijpskerke, zou zijn geweestGa naar eind(5). Voor dit laatste gevoelen is, naar ons inzien, veel grond. Nicolaes everaerts komt bij oude schrijvers veeltijds voor, onder den naam van grijpskerkeGa naar eind(6), voor welken naam, daar hij te, of even buiten Middelburg is geboren, geene reden te vinden is, indien het zijn familienaam niet was. Hij gebruikte als zegel of cachet een wapen, geheel overeenstemmende met het bekende der familie grijpskerkeGa naar eind(7), en het is zeer onwaarschijnlijk dat de President van de Hoven van Holland en Mechelen zich een wapen zal hebben toegeëigend, dat het zijne niet was. In die dagen hechtte men meer dan in de onzeGa naar eind(8) gewigt aan het bezit van een geslachtswapen, en men nam het destijds maar zoo niet naar lust en luim aan. Zij die geen wapen bezaten, schaamden zich niet, al waren zij ook openbare ambtenaren, zulks in publieke stukken te erkennen, en des noods een ander te verzoeken, voor hen te zegelenGa naar eind(9); want het zegel gold toen voor handteekening. Daarenboven doen de zorgvuldige en geleerde opvoeding die hij genoot, de belangrijke en aanzienlijke ambten, die hij bekleedde, zijn huwelijk met eene vrouw van adellijke geboorte, zijn aanzien aan het Hof van den Keizer en van den Spaanschen Koning, wanneer men tijden en personen in aanmerking neemt, in hem een man van geene geringe geboorte veronderstellen. Hoe dit zij, nicolaes everaerts was in den jare 1462 geboren, volbragt te Leuven, destijds eene der beroemdste hoogescholen van Europa, zijne studiënGa naar eind(10), en werd aldaar, op den 11den Junij 1493, tot Doctor in de beide regtenGa naar eind(11) bevorderd. Men wil dat hij, gedurende eenigen tijd, aldaar lessen in de regtsgeleerdheid zou hebben gegeven. Weldra werd hij Regter (Syndicus) in kerkelijke zaken of officiaal van den Bisschop van Kamerijk hendrik van bergenGa naar eind(12) te Brussel; daarna Deken van de Collegiale Kerk van St. guido te Anderlecht, en vervolgens Deken van St. gudula te Brussel. In 1505 werd hij aangesteld tot Raadsheer in den Hoogen Raad te Mechelen, en in 1509 tot President van het Hof van Holland te 's Gravenhage, eene vooral destijds belangrijke en hoogstgewigtige betrekkingGa naar eind(13). Toen in den jare 1515 karel V als Graaf van Holland te Dordrecht werd gehuldigd, was hij aldaar met eene menigte aanzienlijke Heeren, in het gevolg van dien Vorst, en voerde, bij die inhuldigingGa naar eind(14) voor den Graaf het woord. In het zelfde jaar werd hem door genoemden Vorst de beëindiging opgedragen van een geschil tusschen eenige burgers der stad Leiden en den Procureur-Generaal, hetwelk reeds meer dan twee jaren hangende wasGa naar eind(15). Bekend is do togt der Gelderschen onder maarten van ros- | |
[pagina 358]
| |
sum, en de inneming van 's Gravenhage door die bende, in den jare 1528Ga naar eind(16). De leden van het Hof van Holland vlugtten naar Delft. Dat de bewerkers van dien togt, ten minste eenige hunner, het bijzonder op den President everaerts hadden gelaten, blijkt uit eenen destijds te Woerden onderschepten brief, wiens inhoud bij pontanusGa naar eind(17) wordt gevonden, door marcus van wees, Proost van Elst, aan zijnen broeder christoffel, die zich bij van rossum te 's Hage bevond, geschreven, en waarin hij dezen onder anderen aanmaant, te zorgen dat het huis van den Voorzitter niet werd gespaardGa naar eind(18). Gedurende achttien jaren bekleedde everaerts met roem het voorzitterschap van het Hof van Holland, tot dat hij in 1528 door karel V werd benoemd tot voorzitter van den Hoogen Raad te Mechelen, in welke betrekking hij aldaar den 9den Augustus 1532 overleed. Hij werd in voornoemde stad begraven in de Kerk onzer Lieve Vrouwe, en zijn graf met een opschrift versierdGa naar eind(19). Zijne zonen nicolaas en joannes vereerden zijne nagedachtenis in latijnsche gezangenGa naar eind(20). Nicolaes everaerts was een man van uitstekende bekwaamheden, van geene geringe geleerdheid en een meer dan gewoon geheugen. Hem ging de roem na, dat hij nooit om eigenbaat of uit inzigten van ijdele glorie, of ten gevalle van goede vrienden, hoe magtig of aanzienlijk ook, eenig regtsgeleerd antwoord heeft gegeven, en dat hij nimmer, tot staving van zijn gevoelen, de woorden eener wet of van eenen schrijver heeft verdraaidGa naar eind(21). Onder zijne vrienden telde hij erasmus, die briefwisseling met hem hieldGa naar eind(22). Dat hij bijzonder geacht en gezien was aan het Hof van den Keizer, bewijzen de aanzienlijke ambten die hij bekleedde. De Hoogleeraar p. bosscha zegt, dat karel V hem tot ridder van het Gulden Vlies heeft benoemdGa naar eind(23); doch dit is eene stelling, waarvoor ik bij de schrijvers, die ik heb geraadpleegd, geenen grond heb gevondenGa naar eind(24). Ook door zijne schriften heeft nicolaes everhardi zich beroemd gemaakt. In 1516 gaf hij te Leuven in folio in het licht: Topica Juris, sive loci Argumentorum legales, welk Werk na zijnen dood door zijne zonen in den jare 1552 vermeerderd is uitgegeven, en naderhand herhaalde malen is herdrukt. Nog heeft men van hem Consilia sive Responsa Juris, het eerst te Leuven in den jare 1554 in folio uitgekomen. Ook van dit Werk bestaan verscheidene uitgavenGa naar eind(25). Maar meer roem heeft hij door zijne kinderen verworven, die den glans, welken hij aan het geslacht heeft verschaft, door hunne schriften en hunne daden hebben opgeluisterd. Bij zijne echtgenoote elisabeth van blyoul of van bladelGa naar eind(26), eene vrouw van adellijke geboorte, had hij achttien kinderen. | |
[pagina 359]
| |
Dit blijkt uit het zeggen van nicolaas grudius in zijn lijkdicht op hadrianus marius:
Deque bis ante novem genitoribus îsdem,
Nunc superant unus frater, et una sororGa naar eind(27).
(Van de achttien kinderen uit dezelfde ouders geboren, zijn nu slechts één broeder en ééne zuster overig.) Slechts zes zonen zijn ons bij namen bekend, en men zegt dat bij het overlijden des vaders drie dochters in leven waren. De zonen waren genaamd: 1. pieter, 2. franciscus, 3. everaerd, 4. nicolaas (grudius), 5. adriaen (hadrianus marius), en 6. jan (joannes secundus). Van de drie dochters is alleen bij name bekend isabella of elisabeth. Zij was eerst non en vervolgens moeder van het St. Aagten-klooster te Delft, ten tijde dat de geleerde cornelis musius aldaar vader wasGa naar eind(28), en eene vrouw van uitstekende bekwaamheden, die volgens het getuigenis van wouter van gouthoeven, welke in hare eeuw leefde, de latijnsche taal volkomen schreef en sprak. Men zegt dat zij niet onervaren was in de schilderkunst, en het portret van Koning willem, Graaf van Holland, heeft geschilderdGa naar eind(29). Zij was in hooge achting bij hare broeders. Janus secundus schreef aan haar eenen latijnschen brief, waarin hij haar zijnen dank betuigt voor hetgeen zij hem in die taal had gezonden, en noemt haar: - - - Similem nullam cui nostra tulerunt,
Forte dabant olim secula prisca paresGa naar eind(30).
(Eene vrouw wier gelijke zijne eeuw niet heeft voortgebragt en welligt alleen de oude eeuwen kunnen opleveren.) Wij zullen van elk der zonen afzonderlijk melding maken. | |
I. Pieter Nicolai.Pieter of petrus nicolai, door den Hoogleeraar p. bosscha petrus hieronymus genoemdGa naar eind(31), wordt gezegd te Middelburg geboren te zijn; hij was doctor in de Godgeleerdheid en in het kerkelijk regt, geestelijke of Munnik van de orde der Praemonstrensers te Middelburg. Sommigen beweren, dat hij in 1530 Abt van de Abtdij aldaar is geworden; maar in de lijsten dier Abten, te vinden bij h.f.v.(an) h.(eussen), in zijne Historia seu Notitia Episcopatus Middelburgensis (p. 3), komt zijn naam niet voor, wel in de oudheden en gestichten van Zeeland, zijnde eene vertaling van genoemd Werk; maar de vertaler h.v.r(ijn). heeft er bij gevoegd: volgens gouthoeven en boxhornGa naar eind(32). Wij betwijfelen echter, of hij tot die hooge waardigheid wel is gestegen; want dan zou, naar ons inzien, zijn broeder joannes secundus in het grafschrift dat hij voor hem vervaardigde; hiervan melding hebben gemaakt. Nu | |
[pagina 360]
| |
noemt hij hem alleen munnikGa naar eind(33), en Nobilis et legum titulis et Praeside patre. Boxhorn stelt hem onder de beroemde schrijvers van Zeeland v. gouthoeven zegt: ‘dat hij in den fleur van zijn leven vóór zijnen vader gestorven isGa naar eind(34). | |
II. Franciscus Nicolai.Deze was reeds in 1534 overleden, want van hem wordt als zoodanig melding gemaakt in eenen brief van zijnen broeder nicolaas aan hunnen broeder hadrianus, uitgegeven door p. burmanus in het IIde Deel der Sylloges Epistolarum, pag. 205 et seqq. Hij wordt aldaar Meester (Magister) genoemd. Men vindt zijnen naam noch bij scriverius, noch bij v. gouthoeven, noch bij smallegange, onder de kinderen van den President nicolaes everhardi vermeld. Misschien was hij die franciscus nicolai, van wien valerius andreas gewag maakt, als van een braaf en geleerd man, geestelijke van de orde der minderbroederen en schrijver van een in 1528 gedrukt Werk, getiteld: Apologia adversus calumnias Francisci Lamberti in regulam s. francisciGa naar eind(35). | |
III. Everhard Nicolai.Deze wordt meermalen de oudste zoon genoemdGa naar eind(36). Hij droeg den grootvaderlijken naam, en werd in 1498 geboren, waarschijnlijk te Middelburg, ten minste van heussen stelt hem onder de beroemde mannen dier stadGa naar eind(37). De Hoogleeraar p. bosscha zegt, dat deze everard eenige jaren Hoogleeraar in de Regten te Ingolstad in Beijeren zou zijn geweestGa naar eind(38), doch dit is eene dwaling. Wel waren aldaar in de 14de eeuw nicolaas everhardi, een Amsterdammer, in onze aanteekening (24) vermeld, en diens zoon, mede nicolaas genaamd, de eerste gedurende vijf en dertig, en de tweede gedurende acht en twintig jaren, Hoogleeraren aan voornoemde Hoogeschool, maar geenszins everhard nicolai, de zoon van den President nicolaes everhardi. Eene enkele inzage van miraeus, pontanus, van gouthoeven,Ga naar eind(39), enz. welke genoemde schrijvers de Heer bosscha toch aanhaalt, had Zijn Hooggeleerde moeten beletten in deze dwaling te vervallen. Onze everard was Licentiaat in de regten en eerst Advocaat te 's Gravenhage, daarna, 1527, Raad in den Hove van Vriesland, en in 1533 in den Hoogen Raad te Mechelen, vervolgens in 1541 President van voornoemd Hof in Vriesland en in 1556 van den Hoogen Raad te Mechelen, alwaar hij den 10den Mei 1561 is overledenGa naar eind(40), en in onze Lieve Vrouwe kerk, bij zijnen vader, is begravenGa naar eind(41). Gezegde everard is gedurende eenige jaren Raad geweest van Koning philipsGa naar eind(42), die hem tot Ridder van het Gulden Vlies verhief. Men roemt hem als een man van groote geleerdheid en van | |
[pagina 361]
| |
bijzondere naarstigheid in het betrachten zijner pligten. Zijn broeder grudius laat hem in zijn grafschrift zeggen: - - - Summo rex ornat honore Philippus,
- - - - - - - - - - - - -
Namque prius genitor quâ sederat arce locavit;
Cujus ego ut mores vivens imitatus et artes,
Haud regi ingratus, nulli gravis, omnibus aequus,
Et carus patriae vixi et dilectus amicisGa naar eind(43).
(Koning philips heeft mij op den stoel geplaatst des vaders, wiens zeden en wetenschappen ik steeds gevolgd heb. Ik was aangenaam aan den Koning, voor niemand hard, regtvaardig voor elk; ik was dierbaar aan het vaderland, bemind door mijne vrienden.) Hij is drie malen getrouwd geweest. 1. Met geneveva van der goes, dochter van Mr. aart van der goes, Advocaat van Holland en West-Vriesland, en van margaretha van binghem. Zij stierf den 27sten Maart 1545, en werd in de Groote Kerk te 's Gravenhage begravenGa naar eind(44). 2. Met margaretha van roon, vroeger weduwe van jan coppier, Heer van Kalslagen, en laatst van zeger van alveringen, Heer van Hofwegen, welke in 1555 overleed; en 3. Met jeane spruyt uit Braband. De Hoogleeraar p. bosscha heeft onder de kinderen van onzen everhard een paar van den Ingolstadter Hoogleeraar nicolaas everhardi verward, en wel nicolaas en casper, waarvan de eerste, gelijk wij boven zeiden, mede Hoogleeraar te Ingolstad is geweest, en de tweede, zoo men zegt, Raad in het Hof te SpiersGa naar eind(45). Van onzen everard zijn slechts twee zonen en drie dochters bekend; te weten: 1. Arnout (niet arend, zoo als hij door gouthoeven, p. 102 en door smallegange, p. 476 verkeerdelijk wordt genoemdGa naar eind(46)), geboren in 1528, werd 7 November 1557 extra ordinaris, 16 December 1559 ordinaris Raad, en 20 Junij 1570 President van het Hof van Holland, daarna, in 1582, eerst oudste Lid, en nog dat zelfde jaar President van den alstoen opgerigten Hoogen Raad te 's Gravenhage, en stierf 22 Januarij 1592Ga naar eind(47). Toen in den jare 1572 Rotterdam en Delft aan den Prins van Oranje waren overgegaan, en het Hof van Holland de wijk naar Utrecht nam, was hij en adriaan van der hoef de eenige gewone Raden, die met reinoud moens, buitengewoon Raad, en den Griffier barthold ernst, in 's Hage bleven, en alzoo de partij des Prinsen omhelsdenGa naar eind(48). Aan hem werd in den jare 1584, alsmede aan joan van matthenes, Heer van Rivière, den Lands-Advocaat paulus buys, pieter van der meer en oldenbarneveld, de taak opgedragen om een ontwerp der voorwaarden, waarop de Prins als Graaf zou worden inge- | |
[pagina 362]
| |
huldigd, te vervaardigen. Aan welke commissie de benoemde Heeren voldeden, en hun werk zou zeker tot stand zijn gekomen, indien de dood des Prinsen geen eind aan de beraadslagingen over het door hen vervaardigd ontwerp had gemaaktGa naar eind(49). Deze arnout stierf in 1594 ongehuwd. Hij was een vriend van bonaventura vulcanius, die van hem ter uitgave ontving de Handschriften der gedichten van nicolaas grudius en hadrianus mariusGa naar eind(50). De beide douza's, vader en zoon, hebben zijne nagedachtenis in latijnsche verzen vereerdGa naar eind(51). 2. Karel nicolai, werd den 7den Augustus 1576 Raad in den Hove van VrieslandGa naar eind(52). Doch in 1578 op last van den Stadhouder lalaing, met andere Spaansch- en Roomschgezinde Raden afgezet en in zijn huis bewaard. Hij werd den 7den Junij benoemd tot Raadsheer in den Hoogen Raad te MechelenGa naar eind(53). Hij was getrouwd met anna van der brecht van Mechelen, en had volgens v. gouthoeven en smallegange, eenen zoon jan nicolai, die echter jong schijnt gestorven te zijn, want douza, de vader, noemt in voormeld lijkdicht op arnout, dezen karel: Pariterque coelebs, pariter a maioribus,
Distans in uno hoc, quod neque ipse parvulos
Avus nepotes vidit, aut natos parens.
Deze karel stierf in 1616. 3. elisabeth nicolai, gehuwd aan Mr. diderik deyn, die 5 September 1549, Raadsheer in het Hof van Vriesland werd, en zulks bleef tot 1554, en in 1563 Raadsheer werd in den Hoogen Raad te MechelenGa naar eind(54). Zij hadden verscheidene kinderenGa naar eind(55). 4. Zoetje nicolai, vrouw van Mr. jan bets of johan beetsGa naar eind(56), in 1578 Pensionaris der stad Dordrecht en in 1582 Raad in den Hoogen Raad te 's Gravenhage, zoon van joos bets of beets, Pensionaris van Dordrecht. Ook zij hadden verscheidene kinderen; en 5. Genoveva nicolai, gehuwd aan anthon de la faille. Deze werd 11 Januarij 1554, in plaats van zijnen zwager dirk deyn, Raad in den Hove van VrieslandGa naar eind(57). Als Roomsch- en Spaansch- gezind, werd hij in 1578 van zijn ambt verlaten en met twee andere Raden op last van rennenberg op het Blokhuis te Leeuwarden in hechtenis gezet. Hij staat bij de Vriesche schrijvers die hem van verregaande wreedheid beschuldigen, met eene zwarte kool aangeteekendGa naar eind(58). Hij stierf te ter Goes en liet kinderen naGa naar eind(59). He Hoogleeraar p. bosscha stelt onder de kinderen van everard nicolai, nog twee dochters, maria en helena, doch ten onregte, als zijnde deze geweest dochters van nicolaas grudius, gelijk wij nader zullen aantoonen. | |
[pagina 363]
| |
IV. Nicolaas Nicolai.Deze is meer bekend onder den naam van grudius, welke hij naar de gewoonte van die dagen aannam, als te Leuven geboren, wier inwoners zich beroemen van de Grudiërs af te stammen. Hij was RidderGa naar eind(60), ontvanger of rentmeester van de staten van Braband, Griffier van karel V, Griffier van de orde van het Gulden Vlies, en Secretaris van den geheimen RaadGa naar eind(61). Hij was bij het Hof des Konings van Spanje in groot aanzien, en genoot het vertrouwen zoo van karel V als van philips II. De laatste vereerde hem met eene zending naar Venetië. Hij stierf aldaar in den jare 1571, in den ouderdom van zeventig jaren en werd er met veel pracht en luister door den Senaat en het volk begraven. Grudius was een man van groote geleerdheid, en bemind door zijne braafheid, eerlijkheid en onkreukbare trouwGa naar eind(62). Hij genoot de vriendschap en achting van de beroemdste mannen van zijne eeuw, met welken hij briefwisseling hield. Als latijnsch dichter heeft hij zich eenen roem verworven, die welligt alleen door den roem van zijnen broeder joannes werd verduisterdGa naar eind(63). De Hoogleeraar p. hofman peerlkamp stelt zijne gedichten op hoogen prijs, en noemt zijne Elegiën der eeuw van augustus waardigGa naar eind(64). De meeste zijner gedichten zijn, met die van marius en met de Regiae Pecuniae regia en een paar andere latijnsche gedichten, in den jare 1612 te Leiden uitgegeven door bonav. vulcaniusGa naar eind(65), die ze in handschrift had ontvangen van den boven vermelden arnout nicolai: men vindt in die uitgave een keurig portret van grudius, gegraveerd door j. muller, en naderhand in 1730 door b. picard gecopiëerd. Hij is twee malen gehuwd geweest. Eerst met anna cobel, geboren te 's Gravenhage, dochter van nicolaas cobel, Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland, kinderloos te Madrid in den jare 1534 overleden. Hij schreef gedurende hare ziekte een gedicht, waarvan, zoo als de Hoogleeraar peerlkamp zegt, tibullus zou gewenscht hebben, maker te zijnGa naar eind(66). Ook hare nagedachtenis heeft hij in latijnsche verzen vereerdGa naar eind(67). Zijne tweede vrouw was johanna moys, van Antwerpen, met wie hij vóór het overlijden van zijn broeder joannes, en alzoo vóór September 1536, in den echt tradGa naar eind(68). Hij had bij haar twee dochters, maria en helena, die door den Hoogleeraar p. bosscha ten onregte als kinderen van everard nicolai worden opgegeven, maar te regt door p. burmanGa naar eind(69) dochters van grudius worden genoemd. De heer bosscha zegt, dat grudius kinderloos is overleden; doch dit is eene dwalingGa naar eind(70). Burman volgde de opgave van vulcanius, den vriend van arnout nicolai, even als zijn vader een vriend van | |
[pagina 364]
| |
everard nicolai was geweest, die met het geslacht der nicolai alzoo volkomen bekend was; en die opgave wordt van elders bevestigd; want Maria nicolai werd de echtgenoot van jurges van lijnden, Ridder, Burggraaf en Heer van Opper- en Neder-Dormale, Gouverneur van Nijmegen. In het geslacht-register der familie van lijnden wordt zij genoemd maria nicolai van heemsdijk, dochter van nicolaas, Heer van Halsbergen en van maria moisGa naar eind(71). Zij stierf 22 Januarij 1592 en had dertien kinderenGa naar eind(72). De tweede dochter was helena nicolai, gehuwd aan hendrik van ameyde, waarvan een zoon arnold van ameyde, aan wien burman gelooft dat de 812de brief van lipsius is geschrevenGa naar eind(73). | |
V. Adriaen Nicolai.Deze droeg den bijnaam van marius, omdat, gelijk hij zelf getuigt, op zijn geboortedag, den 8sten September, ook de geboortedag van de Heilige maria wordt gevierd, even als hij bij den doop den naam van adriaen had ontvangen, omdat diezelfde dag aan adriaen is gewijd. Zijne geboorteplaats is Mechelen; hij studeerde te Leuven, en was in 1534 Advokaat bij den Hoogen Raad te MechelenGa naar eind(74), en werd in plaats van zijnen broeder everard den 22sten Julij van den jare 1541Ga naar eind(75) Raadsheer in denzelfden Raad, en in 1547 eerst Eerste Raadsheer, vervolgens Kanselier van het Hertogdom Gelderland en Graafschap Zutphen. In 1567 werd hij Lid van den zoogenaamden Raad van beroerteGa naar eind(76); doch stierf reeds den 21sten Maart 1568 te Brussel, en werd te Mechelen, bij zijnen vader en broeder everard begravenGa naar eind(77). Even als zijne broeders nicolaas en joannes, wordt adriaen onder de beste onzer latijnsche dichters gesteld. De Hoogleeraar peerlkamp aarzelt niet, hem een voortreffelijk dichter te noemenGa naar eind(78). De beroemde viglius ab ayta stelde zijne verdiensten hoog, en hield met hem briefwisseling. Zijne gedichten zijn met die van grudius door vulcaniusGa naar eind(79) in 1612, te Leiden uitgegeven, die ook het handschrift dier gedichten van zijnen vriend arnout nicolai ontving. Onder zijne gedichten munt uit: Cymba amoris of het Bootje der Liefde, waarom de Heer hoeufftGa naar eind(80) van hem zegt: Basia quod fratri nomen peperere Secundo,
Hoc peperit merito Cymba, Hadriane, tibi.
(Den roem dien secundus door zijne kusjens heeft verworven, hebt gij adriaen! te regt door uw bootje verkregen.) Dit gedicht heeft j. cats in Nederduitsche verzen overgebragt; ook joachim oudaen vertaalde het op aanzoek van hoogvliet. Welke ver- | |
[pagina 365]
| |
taling in 1743, in quarto met den oorspronkelijken tekst te Rotterdam het licht zag. Marius, wij zouden het haast vergeten, was Ridder; zijn portret, keurig door j. muller gegraveerd, versiert het bovengemeld werkje, Poemata et effigies trium fratr., b. picart gaf ook van dit Portret in 1730 eene copijGa naar eind(81). | |
VI. Joannes Nicolai.Deze is waarschijnlijk de jongste, maar zeker de beroemdste zoon van den beroemden nicolaes everhardi. Onder den naam van janus of joannes secundus is hij gedurende meer dan drie eeuwen bekend als de voortreffelijkste onzer Latijnsche dichters. Een lof, te grooter, daar hij reeds vóór den ouderdom van vijf en twintig jaren ten grave daalde, en met roem en eere zijne loopbaan eindigde, op eenen leeftijd waarop anderen dezelve plegen te beginnen. Geboren te 's Gravenhage, op den 14den November 1511, genoot hij aldaar zijne eerste opvoeding, want wij zagen boven, dat zijn vader eerst in den jare 1528 naar Mechelen vertrok. De naam van secundus werd hem, volgens sommigen gegeven, om hem te onderscheiden van eenen oom, mede joannes genaamd, even als vroeger plinius de jongere, en later petrus lotichius en petrus burmannus, allen secundus zijn genoemdGa naar eind(82). Maar met meer grond van waarschijnlijkheid beweren anderen dat hij dien naam ontving als de tweede der zonen van nikolaes everhardi, die joannes werd genoemd, en de eerste jong was overleden. De oom toch, indien nicolaes eenen broeder van dien naam heeft gehad, hetgeen nergens blijkt, zou geenszins joannes nicolai maar joannes everhardi zijn genaamd, eene genoegzame onderscheiding tusschen oom en neef. Onze secundus genoot eene zorgvuldige opvoeding. Van zijne leermeesters zijn ons met namen bekend: jacob volcard en rumoldus stenemola (van de steenemeulen), waarvan de eerste vooral veel heeft toegebragt om het dichtvuur in den jeugdigen leerling op te wekken en aan te blazen. Met een dankbaar gevoel heeft hij beider verdiensten in schoone verzen herdachtGa naar eind(83). In het begin van 1523 vertrok hij naar Bourges, om aldaar de lessen in de Regtsgeleerdheid van den beroemden Hoogleeraar andreas alciatus te hooren. Hier knoopte hij niet slechts met alciatus zelven, die hem naderhand met een grafschrift vereerde, maar met vele beroemde mannen van die eeuw banden van vriendschap aan. In Maart van den jare 1533 keerde hij naar Mechelen terug, waar zijn vader inmiddels was overleden. Uit eenen brief door nicolaas nicolai aan diens broeder adriaen geschreven en door burman uitgegeven, is op te maken, dat de nalatenschap van den vader niet zeer aanzienlijk is geweestGa naar eind(84); zoodat de zonen, na zijn over- | |
[pagina 366]
| |
lijden, genoodzaakt waren, voor hun eigen bestaan te zorgen. Welligt heeft dit niet weinig toegebragt om van hen zulke beroemde mannen te maken. Onze secundus werd weldra Secretaris van den Bisschop van Toledo, joannes tavera. Dat hij zich in Maart 1534 in die stad bevond, leert ons de genoemde brief van nicolaasGa naar eind(85). Hier schreef hij onder anderen zijn Reginae Pecuniae regiaGa naar eind(86), welk gedicht later aan de decker de stof, gelijk het Encomium Moriae (de Lof der Zotheid) van erasmus den vorm tot diens lof der geldzucht, opleverde. De naam en bekwaamheden van secundus konden aan karel V niet verborgen blijven, die de zonen van everhardi evenzoo met gunsten begiftigde, als hij zulks vroeger den vader had gedaan. De Keizer riep den jongeling tot zich en verlangde dat hij hem op zijne reis naar Tunis zou vergezellen, om, zoo als sommigen beweren, een waardig zanger van dien togt met zich te hebben. Maar het mogt secundus niet gebeuren, den Keizer langen tijd te vergezellen. Naauwelijks had hij in Africa voet aan wal gezet, of hij werd gevaarlijk ziek, en keerde weldra naar Spanje terug. Maar de ziekte was niet geweken, hij kwijnde en was Een roos gelijk, door zonnegloed getroffen,
Of door een hagelvlaag op hare steng geknaktGa naar eind(87).
De vaderlandsche lucht, het geliefd Nederland, het bijzijn van vrienden en magen, zouden zijne krachten herstellen! dus waande de gevoelige jongelingGa naar eind(88); ijdele waan! - In het vaderland teruggekeerd, werd hij aangesteld tot Secretaris van georgius van egmond, Bisschop van Utrecht, Abt van St. Amand, en ontving kort hierop eene benoeming in diezelfde betrekking bij den Keizer. Maar deze laatste waardigheid mogt hij niet aanvaarden: hij begaf zich naar Doornik bij den Bisschop, en eindigde aldaar, door eene hevige koorts aangetast, op den vierden dag na zijne komst zijn werkzaam en veelbelovend leven. Hij stierf den 24sten September (6 October nieuwe stijl) 1536, nog geen vijf en twintig jarenGa naar eind(89) oud, en werd te St. Amand, in Henegonwen in de kerk der benedictijnen begravenGa naar eind(90), alwaar zijne broeders en zusters hem eene marmeren graftombe hebben opgerigt, die ten tijde der beeldstormers werd verwoest, doch door carel de par, Abt van die plaats, weder is hersteldGa naar eind(91). Zijne broeders grudius en marius hebben zijne nagedachtenis met heerlijke verzen vereerdGa naar eind(92). Was het aardsche leven van den jeugdigen dichter kort, drie eeuwen hebben den roem, die zijne zangen hem deden verwerven, niet kunnen dooven, en het zeggen van grudius bevestigd: Vivat sacra Secundi
Vivat fama perenniterGa naar eind(93).
| |
[pagina 367]
| |
De geleerdste mannen, zoo van zijne eeuw als van de beide volgende, hebben zijnen naaam verheerlijkt. Wij noemen hier slechts a. alciatus, h. junius, p. nanning, l.g. gyraldus, jul. caes. scaliger, th. beza, jac. marchantius, guil. gripius, p. scriverius, janus douza, vader en zoon, b. vulcanius, d. hensius, hugo de groot, chr. huygensGa naar eind(94), caspar van kinschot, jan van broekhuizen, enz. Verbaasd staat men over het aantal der gedichten van onzen secundus, indien men nagaat in hoe weinige jaren hij ze heeft moeten vervaardigen. Men heeft van hem Elegiën (drie boeken), Puntdichten (twee boeken), Oden, dichterlijke brieven (twee boeken), Lijkzangen, Mengelingen, en die ik het eerst, om hunne voortreffelijkheid had behooren te noemen, Kusjens, behalve nog eenige fragmenten. Van de Werken van niet eenen der overige nieuwere Latijnsche dichters bestaan zoovele drukken, zoovele uitgaven; de Hoogleeraar p. bosschaGa naar eind(95) noemt er een twaalftal, en het zou niet moeijelijk zijn, die lijst eenigzins te vermeerderen. De beste uitgave is zeker die van gezegden Hoogleeraar, in twee deelen met aanteekeningen, van den geleerden petrus burmannus secundusGa naar eind(96). Wij zullen hier niet uitweiden in den lof dier gedichten, maar verwijzen onze lezers naar het oordeel van den hiertoe meer bevoegden Hoogleeraar p. hofman peerlkamp, in zijne door de Academie te Brussel in den jare 1820 bekroonde Verhandeling over de Nederlandsche Latijnsche DichtersGa naar eind(97), en hen, die de Latijnsche taal niet verstaan, naar de voorrede van den Heer tissot, voor diens Fransche vertaling der Kusjens en eenige Elegiën van onzen landgenootGa naar eind(98). Over de Kusjens (Basia) van onzen dichter en de verschillende vertalingen, is onlangs uitvoeriger in den Gids geproken bij de aankondiging der vertaling dier dichtstukjes van den Heer Mr. w.a. engelenGa naar eind(99). Maar niet slechts gedichten zijn van secundus bewaard gebleven, ook in ongebonden stijl, behalve eenige brieven, drie reizen door den dichter in 1532 van Mechelen naar Bourges, in 1533 van Bourges naar Mechelen en in gezegd jaar van Brussel naar Spanje gedaan. Zij zijn in de uitgave van den Hoogleeraar bosscha te vinden. Die reizen zijn door mijnen vriend den Heer Mr. g.j. la lau in het Nederduitsch overgebragt, en wij vleijen ons, dat hij ze aan het publiek niet zal onthouden. Was onze secundus dichter, niet minder schijnt zijn kortstondig leven geheel dichterlijk te zijn geweest. Hij leefde voor en door de vriendschap, voor en door de zanggodinnen; hij leefde voor de liefde. Maar niet slechts aan de dichtkunst besteedde hij zijne gaven; ook de schilder- en boetseerkunst werden door hem beoefend, en geen | |
[pagina 368]
| |
geringen naam heeft hij zich als graveur en stempelsnijder verworven. Wie zijne verdiensten als zoodanig wil leeren kennen, leze het belangrijk Iets over janus secundus, als stempelsnijder, en over zijne penningplaat: Vatis amatoris Julia sculpta manuGa naar eind(100), van den Hoogleeraar n.c. kist, geplaatst in het IVde Stuk van het Tijdschrift voor Algemeene Munt- en Penningkunde, uitgegeven door p.o. van der chys, 1834Ga naar eind(101); men bezie aldaar den afdruk dier penningplaat en bewondere de edele, fijne trekken, waarmede de hand van den bezielden dichter het gelaat van zijne beminde julia heeft weten te vereeuwigen; gelijk zijne zangen hare bevalligheden aan het laatste nageslacht zullen overbrengen. Het gelaat van zijne julia! en echter werd zij niet de zijne. Wie julia was is ons onbekend gebleven. Maar uit zijne gezangen is op te maken dat het een meisje van aanzienlijken huize was, welke te Mechelen woonde, de liefde des dichters met weêrmin beloonde, doch op bevel harer ouders aan eenen reeds bejaarde huwde. Het eerste Boek zijner Elegiën draagt haren naam en hij heeft daarenboven nog drie andere gedichten (Elegiae solemnes) aan haar gewijd, waarin hij drie achtereenvolgende jaren na julia's huwelijk bij het aanbreken der lente, telkens haar verlies betreurt. De Heer engelen heeft twee Elegiën in het Nederduitsch overgebragtGa naar eind(102). In Spanje schijnt hij eene nieuwe liefde, doch minder edel te hebben aangeknoopt, met een meisje, dat hij onder den naam van naeria verbloemt. Wij zijn aan die liefde de basia verschuldigd; de basia, die venus zelve hem heeft voorgezongenGa naar eind(103). Dat er afbeeldsels van den geleerden nicolaes everhardi, van zijne zonen grudius en marius bestaan, zagen wij hier voren. Jammer ware het, indien het gelaat van onzen joannes voor ons was verloren gegaan. Drie geschilderde portretten van den vereeuwigden zanger, bijna alle, aan elkander volmaakt gelijkend, zijn algemeen bekend. Één te 's Gravenhage op het RaadhuisGa naar eind(104). Één te Leiden, op de BibliotheekGa naar eind(105). Één, waarheen onze blikken als jongeling, zoo dikwerf gerigt waren, in de groote gehoorzaal van het Athenaeum hier ter stedeGa naar eind(106). In plaat- of steendruk ken ik de volgende: 1o. Eene zeer keurige gravure van j. muller (kl. 8o.), uit het begin der 17de eeuw. Alleen het gelaat, in eene gefigureerde lijst, op dezelfde manier als de boven vermelde portretten van marius en grudius, met het onderschrift: johannes secvndvs nic. f. | |
[pagina 369]
| |
Het werd vervaardigd vóór de uitgave der gedichten van de drie Broeders door vulcanius bezorgd, en wordt in de meeste exemplarenGa naar eind(107) dier uitgave gevonden. Waarschijnlijk werd dit portret naar de Haagsche schilderij vervaardigdGa naar eind(108). 2o. Het portret, zoo als het in de verschillende uitgaven der Werken van onzen dichter, door p. scriverius bezorgd, wordt gevondenGa naar eind(109). en niet veel afwijkende van het hierbij door ons geleverde; secundus echter houdt hier den penning in de regterhand. In den regterhoek staat jo. in den linker secvn., het onderschrift is het bekende bijschrift van hadr. marius, frater. Talis Joannes oculis eram, et ore Secundus,
Festinans quintam claudere olympiadem;
Praevenit cita mors. at docti dextra Scorelli,
Quam dederat, vitam laedere non potuitGa naar eind(110).
3o. Eene fraaije en keurige gravure van b. picart (8o.), van den jare 1730. Het gelaat is blijkbaar eene copij van het werk van muller, doch picart heeft er het lijf en de armen bijgevoegd, en secundus voor eene tafel geplaatst, houdende in de regterhand de penningplaat met het beeld van julia, en leunende met de linker op een gesloten boek, op welks rug (niet op den band) de woorden carmin. io. secvn. lib. x. Het onderschrift is: joannes secundus, en dan het voornoemd bijschrift van mariusGa naar eind(111). 4o. Eene gravure in 4to., voorkomende in foppens, Bibl. Belgica (1739) met het onderschrift: joannes secundus. Het is eene zeer slechte copij van het portret No. 2, doch de tafel en het boek zijn weggelaten; het mist alle verdienste. 5o. Eene zeer fraaije gravure in 4to. van rodermont, uit de school van rembrandt, met het onderschrift: johnnes secundvs hagiensis poeta. Het is niet meer dan eene fantasie: secundus wordt er op voorgesteld met een wijd kleed, en omhangen met een ridderketen, de regterhand op de borst en in de linker een blad papier, op het hoofd eene muts, niet ongelijk aan eene gewone slaapmuts, met vliegende haren, baard en knevels. Dit zeldzaam, en als zoodanig kostbaar portret, is voorhanden in het Rijks Museum alhier. 6o. Een portret door j.e. marcus gegraveerd, voorkomende in de Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft der 18de Eeuw, door r. van eynden en adr. van der willigen (Haarlem 1816) Iste Deel, plaat A, No. 1. Het is zonder eenige verdienste en welligt het slechtste portret dat in dit werk voorkomt; op bl. 15 | |
[pagina 370]
| |
wordt gezegd dat het is vervaardigd naar het geschilderde afbeeldsel op het stadhuis te 's Hage voorhanden (104). 7o. Een steendruk, voorkomende in de galerij der Nederlandsche dichters, door p.g. witsen geysbeek (Amsterdam, bij de Gebroeders diederichs); bijna niet waardig te noemen, gelijk wij ook met stilzwijgen voorbijgaan, het portretje, geplaatst in martinet's Geschenk voor de Jeugd, evenveel op secundus als op ieder ander gelijkende. 8o. Een gelithographieerd portret in 8o. geplaatst vóór de Baisers et elegies de jean second, traduites en vers français par tissot, ten minste vóór de derde uitgave van 1826 (te Brussel). - Gelijkenis moet men er niet in zoeken, het gelijkt meer op eenen bewoner der Alpen of op eenen landman uit het zuiden van Frankrijk, dan op den geleerden Nederlander der 16de eeuw; het is het borstbeeld van een man zonder overkleed, met een vest en een omgeslagen halsboordje, een kneveltje en eenen baard à la jeune France. 9o. Een gegraveerd portret, vóór de fransche Vertaling der Oden, der Kusjens en van het eerste Boek der Elegiën, van janus secundus door michel loraux (Parijs 1812). Het is jaren geleden dat ik dit Portret niet zag, en al mijne aangewende pogingen om een exemplaar van dit Werk magtig te worden, waren dezer dagen vruchteloos. Als ik mij wel herinner, is het niet ongelijk aan het boven vermelde No. 2, en zeer goed uitgevoerd. De Heeren van eynden en van der willigen, zeggen op bl. 15 (aanteekening 2) ‘dat het is een fraai portretje, door portman gegraveerd, naar de teekening van bourdon, waarschijnlijk naar eene schilderij; doch naar welk, zegt men ons niet. Om dat portretje leest men: jean second, Poëte, Orateur, Peintre, Sculpteur du XVI siècle.’ De Hoogleeraar p. bosscha houdt dit portretje vervaardigd naar dat bij vulcanius, maar met zoovele veranderingen in gelaat, kleeding en bijwerk, dat er het oorspronkelijke in verloren is gegaanGa naar eind(112). Al de vorenstaande portretten, met uitzondering van No. 5 en 8, zijn echter kenbaar vervaardigd naar de schilderij op het stadhuis te 's Gravenhage of op de Bibliotheek te Leiden voorhanden, of naar copiën van die schilderijen en zijn meestal op elkander gelijkendeGa naar eind(113). Doch nu verscheen in 1821, in de uitgave van al de Werken van secundus, door den Hoogleeraar p. bosscha: 10o. Een portret, geheel verschillend van al de bekende, zoo in gelaat als kostuum. Kenden wij bevorens secundus met krullende, golvende, haren, thans leerden wij hem met pieken op het voor hoofd kennen. Zagen wij hem bevorens in een kleed, met ontblooten hals, thans verscheen hij voor ons deftig getabberd, de | |
[pagina 371]
| |
muts op het hoofd en den statig geplooiden kraag om den hals. Kenden wij bevorens den dichter, den stempelsnijder secundus, wij leerden nu den Leeraar (Doctor), ik zou haast hebben gezegd, den Hoogleeraar joannes nicolai kennen. Rondom dit portret staat: joan van schoorl pinx, en bagelaar sculp. Van dit laatste Portret verscheen 11o. Een keurig uitgevoerd steendrukje, geplaatst in den Zuid-Hollandschen Volks-Almanak voor het jaar 1839. De recensent van dien Almanak in den Vriend des Vaderlands (XIIIde Deel, No. 3. bl. 180) zegt: ‘dat de identiteit van dit portret bij hem nog zoo zeker niet is, en dat het zijns bedunkens, een man van rijper leeftijd voorsteltGa naar eind(114), dan secundus mogt bereiken.’ Dit gaf aanleiding dat de Heer Mr. w.c. ackersdijck, in de Algemeene Konst- en Letterbode voor dit jaar No. 22 (bl. 349 en 350) de aandacht meende te moeten vestigen op het Portret door vulcanius uitgegeven (boven, No 1) dat, zoo als ZEd. zegt: ‘om de fraaiheid der uitvoering, bevalligheid van de voorstelling van den man, en meerdere waarschijnlijkheid van echtheid bijzondere opmerking verdient.’ De Hoogleeraar p. bosscha heeft in gezegd Tijdschrift No. 24, bl. 381-383, vermeend zijn portret te moeten verdedigen. In de voorrede voor zijne uitgave der Werken van secundus had Zijn Hooggeleerde gezegd, dat de schilderij, waarna het door hem bezorgde portret was vervaardigd, een eigendom was van den Heer e.w.j. bagelaar te 's Gravenhage, dat die schilderij eertijds had behoord van constantijn huygensGa naar eind(115); dat de Heer bagelaar de vriendelijkheid had gehad het portret in koper te brengen; dat Zijn Hooggeleerde niet aarzelde te beweren, dat het door hem uitgegeven portret was vervaardigd naar de laatste schilderij van v. schoorlGa naar eind(116); dat er geen twijfel kon bestaan of die schilderij van schoorl afkomstig was, omdat deskundigen er het penseel van dien schilder in herkennen, en dat zijn naam er met oude letteren op staat. In de Konst- en Letterbode voegt Zijn Hooggeleerde er bij: ‘dat deze schilderij zeker vervaardigd is in het laatste levensjaar van den dichter, toen hij ziek uit Spanje terugkomende, reeds de zaden van zijnen spoedig daarop gevolgden dood met zich omdroeg;’ dat Zijn Hooggeleerde gist: ‘dat dit laatste portret niet in handen der familie is gekomen, maar in het bezit van den Utrechtschen kunstenaar, 's Dichters boezemvriend, gebleven, en uit zijne nalatenschap in andere handen overgegaan zijnde, daardoor minder bekend geworden is, terwijl het vroegere, mede door v. schoorl geschilderd, veelvuldige navolgers heeft gevonden.’ Dat het portret door p. sriverius in 1619 uitgegeven, vervaardigd is naar eene schilderij, secundus voorstellende, lijdt wel geen | |
[pagina 372]
| |
twijfel; douza, die men zegt dat de gedichten van janus secundus van buiten kende, die in 1545 geboren, met de familie nicolai in vriendschap leefde, kon zich omtrent dit portret niet wel vergissen; hij zegt: Tabella cujus ista fert imaginem?
Quid! anne Vatis ora conspicor mei?
Ita est: manus Scorelliae vides opus;
Cui exprimenda, qua licet, coloribus
Secundus ipse vivus ora praebuit:
Secundus ille, nemini Hippocreniâ,
Secundus arte, flammeisque versibus:
Suaeque lumen alterum Bataviae:
Domusque grande Nicolaïae decus;
Satus parente Praeside, Haga quem tulit.
of volgens de vertaling van mijnen vriend den Heer Mr. g.s. la lau: Wiens beeld vertoont ons dit tafereel?
Hoe! zou dit niet 't gelaat van mijnen dichter wezen?
Zoo is 't. Gij ziet het werk van schoorles kunstpenseel,
De verwen doen ons hier des dichters trekken lezen.
Secundus leende zelf bij 't leven zijn gelaat;
Secundus die in kunst van dichten,
In gloed van poëzij, voor niemand achterstaat;
De roem der vaderlandsche lichten;
Een sieraad van 't geslacht, waar 's Gravenhage op roemt,
Des Raadsheers nicolaes, met eerbied steeds genoemd.
Dat dit portret ook in de laatste levensdagen van secundus is vervaardigd, bewijst het onderschrift van marius, boven No. 2 aangehaald. Is dus de gissing van den Heer bosscha gegrond, dan moet van schoorl onzen dichter binnen den korten tijd van diens terugkomst uit Spanje en zijn sterven, tweemalen hebben afgebeeld. Hoe dit zij, de drie voornoemde schilderijen van 's Hage, te Leiden en te Amsterdam, die allen secundus voorstellen, zoo als hij bij scriverius voorkomt, zijn waarschijnlijk copijen naar een nog elders verscholen origineel van van schoorl; want dat eene dezer van van schoorl zelven zou zijn, meen ik te mogen betwijfelen: hunne kunstwaarde is hiertoe te gering. Het penseel van geene harer verraadt den voortreffelijken meester (116). De gelijkenis van allen op elkander is volmaakt. De Amsterdamsche en Haagsche hebben boven in den regterhoek het woord johannes, in den linker secvndvs. De Amsterdamsche is in eene zeer eenvoudige zwarte lijst, de Haagsche in eene van openslaande boeken, engeltjes en lofwerk omgeven fraaije gouden. De lijst van de Leidsche komt in eenvoudigheid met de Amsterdamsche overeen; doch op de Leidsche staat in den regterhoek joh. secvndvs à grijpskerk, en in den linker het wapen dier familie, doch de leliën | |
[pagina t.o. 372]
| |
JOHANNES SECUNDUS.
| |
[pagina 373]
| |
geplaatst: vier, drie en tweeGa naar eind(117). De teekening van het portret is op alle drie de gezegde schilderijen stijf en houterig; de haren des dichters zijn zeer donker bruin, bijna zwart, de oogen bruin en de wangen tamelijk rood, geen lachje op het gelaat. Hierbij geef ik eene door den Heer j.w. kaiser naauwkeurig vervaardigde afteekening van de Amsterdamsche schilderij, waartoe mijn hooggeschatte ambtgenoot, de Heer Staatsraad Mr. m.c. van hall, Curator van het Athenaeum te Amsterdam mij de gelegenheid wel heeft willen verschaffen. Het portret is ter drukkerij van den Heer h.j. backer, te Dordrecht, zoo ik mij niet vergis voortreffelijk, op steen gebragtGa naar eind(118). In de meeste mij bekende portretten houdt secundus den penning in de regterhand, dit moet niet; ik heb gezorgd, dat dit niet in het door mij geleverde zou gebeuren. Hij toch wordt voorgesteld bezig zijne julia in metaal af te beelden, hij houdt hiertoe den penning, dien hij beschouwt, in de linkerhand, en heeft de ijzers, waarmede hij werkte, met de regter nedergelegd. Ik vlei mij dat dit portret aan de vereerders van onzen beroemden dichter, graveur en stempelsnijder niet onaangenaam zal zijn.
Amsterdam, Augustus 1839.
W.J.C. VAN HASSELT. |
|