De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij(Uit Democritus.)‘Ende de Heere Godt hadde den mensch geformeert uit het stof der aerden, ende in sijne neusgaten geblasen den adem des levens: alsoo wert de mensche tot eene levendige ziele.’ Eerbied voor de Neuzen! De neus kenmerkt den mensch nog veel meer dan oog en mond, zoo als de neushoorn den rhinoceros; en met regt hebben de physiognomisten aan de spotternij den neus ten troon gegeven. De oude fabeldichter leende aan den spotter twee zakken; de eene vol van eigene gebreken hing hem op den rug, zonder dat hij haar zien kon; de andere met de zwakheden van zijne naasten, daarentegen hing op zijne borst en onder zijne oogen. Deze zakken zijn onzigtbaar, maar zigtbaar zijn de neuzen, en de spier van den neusvleugel is de ergste verrader. Een verstandig man kan gemakkelijk zwijgen, en te gemakkelijker, hoe dommer het rondom hem toegaat - maar die vervloekte knorbeen-telegraaf. De mode zet ten minste nog brillen van glas, metaal en hoorn op den neus, en toch zette de natuur ons een neus op het gezigt, opdat deze denken en beoordeelen zou, wat wèl riekt en wat stinkt. Deze | |
[pagina 338]
| |
menschenhoorn is nog gevaarlijker, dan de hoorn van het dier of de neus van den rhinoceros, waarmede hij een stier in de hoogte werpt als een kastie-bal en zelfs den tijger schrik aanjaagt; de grootste, fijnste en verstandigste neus blijft echter die van den olijfant. Volgens een schrijver van lateren tijd, zit in de antichambres der grooten de spotternij schrijelings op de neuzen der hovelingen, en vlugt niet eer, voordat de Vorst verschijnt. Een regt uitgewerkten voornamen neus houdt hij voor het onbescheidenste ding, dat aan eene eenvoudige en heerlijke huid ten deel kan vallen, en voor komischer dan de overgroote neus of bek van den Toucan, dien het arme dier zichzelven niet gegeven heeft. Deze voorname neus, zegt hij, bevat het gansche privilegium, en het hatelijkste is, dat hij dikwijls op regt gemeene aangezigten staat, als een fraai balkon voor een vervallen huis. Aeneas zou even als bij blumauer uitroepen: ‘Zie, zie slechts eens de magtige
gekromde neus; ziedaar de ple-
nitudo potestatis.
Men kent den monsterachtigen neus van den reiziger uit tristram shandy, en weet hoeveel beweging deze te Straatsburg onder het volk en de geleerden maakte. Lavater vond oneindig meer in de neuzen van Duitsche schrijvers, dan anderen in hunne werken vinden kunnen. Hannibal caracchio en marino hielden zich met neuzen bezig; maar het koelbloedigst van allen ging seume te werk. Bij het vaste uitstek van den neus, nam hij de ooghoeken, mondhoeken, neushoeken en alle aangrenzende partijen en lijnen in aanmerking, en zoo was het geen wonder, dat hij er veel uit las. Hij was van meening, dat, uitgenomen de grondstof, die aan de familie behoorde, ieder mensch ten naasten bij zijn eigen neus vormde, en dat de kinderen daarom meestal onbestemde neuzen hadden; maar er zijn evenzeer familieneuzen, als nationale neuzen: de ouders, de petemoeis en de bakers kijken naar den neus, of het wicht dien van zijn vader of van zijne moeder heeft. Ja, de bakers willen zelfs gaarne in stilte den neus verbeteren, en wanneer het haar b.v. voorkomt, dat hij te kort is, dan trekken zij er aan en zetten hem regt en knoeijen er even zoo mede als de wilden van America. Vooral ziet men gaarne den neus van den vader en als de vader er het hoofd bij schudt, dan roepen moeder, baker en dienstmaagd den kleinen toe: Niet waar? zoo 't niet de neus van vader was,
Hoe kwaamt ge dan aan zulk een fraaijen neus?
Over het geheel echter komt het mij voor, dat seume gelijk heeft en dat ieder zijn eigen neus draagt. Maar het gaat in de wereld met de neuzen, even zoo toe als met menig knap man: men | |
[pagina 339]
| |
weet hem niet op zijne plaats te brengen. De meeste neuzen staan een weinig scheef, zoo als de toren van Pisa; als derhalve hunne eigenaars hunnen neus volgen, zoo moeten zij noodzakelijk van den weg raken: en daarom is het spreekwoord: gij hebt maar uw neus te volgen, niet altoos van toepassing. Maar des te geldiger zijn andere zegswijzen, als daar zijn: Men kan het de menschen niet aan den neus zien, en: men moet niet alle dingen ieder een onder den neus houden. De vele spreekwijzen, die van het orgaan des reuks ontleend zijn, bewijzen hoe belangrijk het is. Men zet iemand een wassen neus, of heeft een ander bij den neus. En hoeveel neuzen krijgt men niet buiten zijn eigen vleeschelijken neus van onze gelijken en onze meerderen. Het nosce te ipsum laat zich in het oudduitsch regt onfatsoenlijk vertalen, door: trek u bij uwen neus, even onfatsoenlijk, als het is om iemand de deur voor den neus digt te werpen of van onder zijn neus iets weg te kapen. Het moet in den neus gelegen zijn; maar als welmeenende waarschuwing kan men altoos aannemen: steek niet overal uwen neus in: houd uwen neus er buiten; hoon rimpelt den neus; hoogmoed trekt den neus op; laf hartigheid en schaamte druipt met eenen langen neus af; en verwaandheid en onverstand zijn neuswijs. Volgens seume is de neus het uithangbord van het karakter, waaruit men de gedachten des grooten Makers kan lezen. Hij verdeelde de neuzen in klassen: ergerlijke, onbescheidene, ingebeelde, trotsche en tirannen-neuzen; voorts listige, speurhonds-, fiskaal-, policie-, commiezen- en diplomatieke neuzen; verder: slaafsche, domme, bijgeloovige, schijnvrome neuzen; eindelijk: schoolmeesters- en professors-neuzen, geen neus echter stond hem meer tegen dan een adellijke. Maar gelijkt niet de hoogste, voornaamste, grootste arendsneus aan de Cimborasso, die de ronde gestalte onzes aardbols toch niet veranderen kan, en zit de grootste neus niet evenzeer op een aardworm? De grootste viervoetige dieren zwemmen zonder moeite, maar hun neus blijft boven water en moet de grootste neus onder de menschen dit zoo niet laten blijven? Seume bevond, dat verwaande en wellustige neuzen het kennelijkst geteekend zijn; toch trof hij ook vele onschuldige neuzen (of eigenlijk neusjes) aan. Hij meende dat men den neus van den gierigaard te veel eers bewees, wanneer men hem een neus noemde, omdat zij nader aan den snoet der dieren grensde en dat het bij vele menschen van belang zou zijn, om te onderzoeken, hoe zij aan hunnen neus kwamen. Volgens hem hebben de Lazzaroni de verstandigste, de vrouwen over het geheel, na aftrek van de vele spotachtige en grillige neuzen, de beste neuzen. Van daar welligt dat men oogen, hair, mond, armen, voetjes, alles aan het voorwerp onzer liefde prijst, maar hoogst zeldzaam van haren neus spreekt. | |
[pagina 340]
| |
Zelfs de dweepende petrarcha maakt geene melding van den neus zijner laura, en de overige minnezangers evenmin. En evenwel zijn er vrouwenneuzen, die zoo groot zijn, dat zij het kussen moeijelijk maken. Ja, hebben beide partijen even grooten neus, dan is dat genot zoo moeijelijk als het drinken van champagne uit een naauw champagneglas. Misschien laat men zich afschrikken door het bitsche antwoord van zekere dame: ‘welnu, kus mij dan, waar ik geenen neus heb.’ Met evenveel opmerkzaamheid, als mijn goede vriend seume, heb ik het reukorgaan gadegeslagen. Want geen linnaeus heeft tot nog toe het neuzenrijk gerangschikt, en lavater is dood, hij, die op zich nam om, met een blinddoek voor de oogen, op den tast af, uit tienduizend menschelijke neuzen, den neus van frederik den Groote te vinden. Het huis van brunswijk houdt het met de groote neuzen, zoo als de Ouden, adelaarsneuzen, zoo als cyrus, achilles en anderen die hadden. Plato noemde ze koningsneuzen, en de Hollanders Koning willems-neuzen. Bij de Romeinen heeten zij nasones en vandaar had ovidius zijn bijnaam, en wist zeer goed, wat hij van groote neuzen beweerde. Ook zijn zij een wezenlijk sieraad, wanneer zij niet in slechte verhouding staan tot het overige gelaat, zoo als bij den pepervogel, wiens neus of snavel grooter is dan hij zelf. Arendsneuzen zijn vooral het eigenaardig sieraad der zonen van mars, maar daarom zijn zij aan getrouwde huisvaders niet altoos aangenaam; zij brengen hunne aanbeveling bij de schoone sekse met zich; zij zijn de beste schermen om te verhoeden, dat het in den mond regent; de volmaaktste zadels waarop een bril rijden kan.
Quel bonheur de naitre avec un pied de nez!
Ja de oude breero heeft er een middel voor de onsterfelijkheid in gevonden. Van zijn malegys sprekende, zegt hij: Sijn havix-neus die hing hem over sijn mongt,
Sijn geest en gingh niet uyt of hy was in sijn neus terstongt,
Soo quam het by, dat sijn ziel niet kon verscheyden.
Ick geefje te raên hoe dattet gijs in 't lest anleyden:
Hij liet sijn achterdeur openstaen,
En daer is hy invisibel door egaen.
Cicero maakt den neus tot den voormuur der oogen. Bij horatius geldt hij voor verstand, en volgens seneca is een Atheensche neus zoo veel als vernuft, even zoo als wij zeggen: ‘hij heeft een fijnen neus, hij ruikt het wildbraad,’ en nog beter der verwaande jeugd toevoegen: ‘eerst een neus, en dán een bril.’ De Ouden plaatsten zelfs het verstand in of op den neus, en ieder weet uit horatius, dat een homo emunctae naris, zoo veel beteekent als een heldere kop of een genie. De snuiftabak maakt dat onze tijd min- | |
[pagina 341]
| |
der schoone neuzen oplevert en vermeerdert buiten noodzaak, het aantal der dingen, die verstopt raken; vandaar bezitten wij minder lieden emunctae naris, dan de Ouden konden tellen. In het midden tusschen arendsneuzen en stompneuzen staat de nasus quadratus, d. i. de symmetrische neus, de tegenhanger van den fijnen neus, die de slechten tot slechtheden voert, maar den regtschapen man op zijne hoede doet zijn. Het is jammer dat zij doorgaans niet het erfdeel der regtschapen lieden is. Keizer rudolf de Eerste en maximiliaan de Eerste hadden statelijke neuzen. Op een smallen weg ontmoette de eerste een lompen voerman. ‘Ik kan niet eens uwen neus voorbijgaan,’ riep deze hem toe: ‘Welnu, dan zal ik u helpen,’ antwoordde de Keizer, en hij schoof zijnen neus ter zijde. Ondertusschen redde hem deze neus uit een aanslag op zijn leven. Zeker zwakhoofd, die eenige weldaden van hem genoten had, hoorde op een drinkgelag eenige ridders zeggen: ‘Morgen zullen wij den Grootneus in stukken houwen,’ en draafde daarop 's nachts nog naar Habsburg, met dit gevolg, dat de Keizer de ridders overviel. Maximiliaan de eerste, wien iedere kunstenaar wilde uitschilderen, zeide in eene knorrige luim: ‘Ieder, die een grooten neus schilderen kan, wil ons uitschilderen!’ Maar dikwijls zijn groote neuzen een groote last; vandaar dat de kinderen slechts neusjes hebben, om beter te kunnen zuigen. Menig arendsneus is oorzaak, dat zijn eigenaar niet verder ziet dan zijnen neus lang is, en het boven aangehaalde meisje, met haren grooten neus, die haren minnaar dat ruwe antwoord gaf, zou zich misschien geschikt hebben, wanneer hij haren raad gevolgd ware en het een zou uit het andere gevolgd zijn, enz. Volgens den smaak van de Ouden hadden slechts Saters en Faunen stompneuzen en heetten nacrii. De zaak berust op juist onderzoek. De opgetrokken neuzen der huishoudsters en dienstmeisjes behooren voornamelijk in Frankrijk te huis: nergens echter zijn zij talrijker dan te Lyon, zoodat men eene eigenaardige soort van Lyonsche neuzen zou kunnen aannemen, waaraan ik de Lyonsche van de Avignonsche schoonen in staat ben te onderscheiden, en waarbij ik mij zelven - bij den neus neem, ofschoon ik juist niet onder de ancilliaroli behoor. Op de platte aangezigten der Chinezen en Kalmukken staan zulke kleine opgetrokken neusjes, dat men gemakkelijk in de neusgaten kan zien, die intusschen welligt den reuk bevorderen. Zekere bedelaarster wist eenen gever, die een kleinen neus had, niets beters te wenschen dan: ‘God spare uw gezigt, want waar zoudt gij een bril zetten? Eens waagde het zelfs een man met een kleinen neus een grootneus te bespotten, maar kreeg ten antwoord: ‘Gelooft gij welligt, dat mijn neus ten koste van den uwen gemaakt is?’ Gibbon had zulk een klein | |
[pagina 342]
| |
neusje, kleine oogen en een even zoo klein mondje, maar daarentegen vreesselijk dikke wangen hangen. De blinde Madame du deffant was gewoon de personen, die haar voorgesteld werden, in het aangezigt te betasten, en zoo betastte zij ook gibbon; maar met hevige gramschap stiet zij hem van zich. ‘Neen, dat is eene schandelijke poets!’ riep zij uit, want zij meende dat hij haar den rug had toegekeerd. Haviksneuzen worden, hoe meer zij op vogelsnavels gelijken, voor des te adellijker gehouden, en de hondenneuzen van oppassers en verklikkers voor des te voortreffelijker, hoe meer zij hunnen reukzin geoefend hebben, die eindelijk zoo fijn wordt als bij de wilden. De Prager monnik, die door den neus alleen ouden en jongen, zijne bekenden, ja zelfs maagden en vrouwen kon onderscheiden, hoezeer had hij ons niet kunnen verpligten, al had hij maar eene verhandeling over den reuk geschreven? Onder napoleons regering bragten zulke neuzen goede renten op en in die neuzen lagen weder de oorzaak der wassenneuzen, zonder welke de bestuurders weinig te doen zouden hebben, en de postvaliezen ter helfte ledig zouden blijven. Ja, in die dagen was men blij als men wassenneuzen kon laten inpakken en niet zelf ingepakt werd. Vele getrouwde mannen kregen door oefeningen hondenneuzen, om de bloedvrienden van verre te ruiken; maar nog fijner waren de neuzen der vrouwen: zij waren in de Fransche school gevormd. En daarentegen zijn doorgaans de neuzen der verliefden - verkouden. De lange neuzen, die groote meerderheid boven korte neuzen en zelfs lang leven heeten te beloven, ofschoon ze ook weder ter kwader faam staan, even als lange ooren; de lange neuzen, die men dikwijls zelf haalt, zou seume zeker niet vergeten hebben, indien hij langer had geleefd. In den jare 1812 hielpen geene neusdeksels, zoo als sommige werklieden tegen kwade dampen, en de bewoners van het Noorden tegen de koude dragen. Diezelfde lange neuzen, die reeds bij de Parijsche winters zeiden: ‘je n'ose pas mettre le nez à la fenêtre,’ gingen een algeheel verlies van neuzen vooraf, toen zij ondernamen de rire aux nez des Russes, waarop schielijk een donner sur le nez volgde. De neus houdt zelfs strafgeregt over drinkers: maar hoog in het noorden kan men geheel onschuldig den neus verliezen. Vandaar de hoffelijkheid, om elkanders neuzen met sneeuw of met zakdoeken te wrijven. ‘Met verlof, uw neus is aan het bevriezen!’ ‘En ik, ik meende UEd. juist te zeggen, dat uw neus reeds bevroren is: en daarom voor den dag met den zakdoek, en aan het wrijven!’ Mars heeft reeds menigen neus weggenomen, en dat verstrekt den verliezer tot eer: maar eene neuzenreliquie uit de dienst van venus strekt tot schande; intusschen beweert men, dat een klein | |
[pagina 343]
| |
gebrek aan het neusbeen, het door den neus praten gemakkelijk maakt, en men het geliefkoosde Fransch het best kan uitspreken. Vóór de ontdekking van Amerika mikte amor zijne pijlen op het hart, thans treft cupido slechts de neuzen, ofschoon reeds correggio hem in de school van mercurius gezonden had. Daarom is het goed iedere Nimf als eene Sirene te beschouwen, die op haren neus de woorden van plautus geschreven draagt. Ego tibi faciem denasabo mordicus.
Zulk een verdachten neus had de beroemde schilder gerard laires; en, ofschoon hij zich de zaak zoo aantrok, dat hij zijn' kunstbroeder de wit het aanbod om het kanon te teekenen, waarmede zijn neus afgeschoten was, met slagen betaalde, heeft houbraken echter stijf en sterk beweerd, dat de neus van laires een erfstuk van zijne familie was. Men heeft kunstneuzen even als kunstoogen, kunsttanden, kunstboezems, kunstharen en kunst - - Zulke neuzen winnen snuiftabak uit, en zakdoeken en een aanblik, dien ik tot de meest stuitende reken, die er kunnen bestaan. In de Oost-Indiën, waar de Despoten neuzen, oogen en lippen laten afsnijden als of het niets is, maar waar de luchtsgesteldheid en de matige leefwijze alle wonden gemakkelijker geneest, verstaat men dus ook de kunst van tagliocozzi, om verloren neuzen door nieuwe te vervangen, die uit het vel van het voorhoofd gesneden zijn. Wij bezitten graefes Rhinoplastik, 1818, 4o. en inderdaad verre heeft het de kunst gebragt; misschien zal het nog aan het genie des menschen gelukken, om den noodigen voorraad hersenen in voorname hoofdschedels aan te vullen, en aan een hollen ledigen boezem een hart in te zetten. Tagliocozzi plagt zijne kranken zonder alle werktuigen te genezen, lammen door slagen, verstuikte ledematen door zijne gespierde hand: en zijne kunstneuzen sneed hij uit het vleesch, dat slechts zelden het daglicht aanschouwt. En daarom zullen zijne neuzen op het aangezigt gestaan hebben, als de herstelde neuzen der antieke beelden - genoeg, zij stonden er eenmaal. Men heeft de neus met regt honestamentum faciei genoemd en bekend is het algemeene spreekwoord: die zijnen neus schendt, schendt zijn aangezigt. Een gezigt zonder neus is treuriger schouwspel dan een land zonder bergen en dalen, of een meer zonder rotsen: volgens othello heeft zelfs de Hemel een neus: ‘Heaven stops the nose at it.’ Het aangezigt is de grensvesting der ziele: en de neus het hoornwerk. De Zuidzee-eilanders versieren daarom met meer regt hunne neuzen, dan wij het de ooren en vingers doen, en groeten elkander door aanraking van de toppen der neuzen. Met even veel regt kon men echter de neus latrina capitis noemen, met name bij de snuivers, wien ik even ongaarne een | |
[pagina 344]
| |
boek leen, als een kus geef, en er zijn lieden, die in hun leven even weinig onder den neus als achter de ooren droog worden. Intusschen is de neus eens voor altijd honestamentum faciei, en daarom laat geen regtschapen man zich de deur voor den neus digtsmijten, of iets onder den neus wrijven, tenzij misschien een bloemruiker, die ook bij de Engelschen nosegay heet. Er zijn reukwerktuigen, die even gevoelig zijn als die der beeren en zeehonden: een kleine slag er op velt hen ter aarde, maakt ze aan bloed, bont en blaauw, als of zij bekrabt of verzopen waren. Bij de kinderen belast de neus zich bijna met de zorg der opvoeding en leert het wicht voorzigtigheid: zijn zij een paar keeren op den neus gevallen of er mede tegen de deur geloopen, dan steken zij niet meer overal hunne neuzen in, en oordeelen minder over dingen, die zij niet verstaan, hetgeen wij neuswijsheid plegen te noemen. Jammer slechts dat velen op gevorderde jaren vergeten, hetgeen zij als kinderen geleerd hebben. Menig roode neus noemt men niet ten onregte een brandewijnsneus (bottlenose) in het Hoogduitsch (Kupfernase). Maar die kostbare koperneuzen dreigen te verminderen sedert de Afschaffings-genootschappen haar met een verdelgingsoorlog bedreigen. Cardanus kon het ruiken, als er iets met een meisje gebeurd was, en er zijn gevallen, wanneer men geheel neus zou willen zijn, b.v. in den voorzomer, als alles in bloei staat; maar nog veel talrijker zijn de gevallen, waar men den neus even als de ooren met boomwol zou willen verstoppen. Er zijn reukorganen, die ten eenenmale scheef loopen of de vorm van eene groote raap krijgen: ja aan menigen grooten neus wortelt nog een uitwas. Zulk eenen neus leerde ik op eene badplaats kennen. Om zijnentwille verscheen de eigenaar nooit aan de table d'hôte. Die brandewijn- of karbonkelneuzen heb ik altoos gevonden, dat de menschen zoo lomp stonden, dat men in verzoeking zou komen, om hen te dwingen ze daar te steken, waar dieren, die nog verreweg hoffelijker zijn, den neus plegen te bergen. Platte ingedrukte neuzen (brak nose) zijn doorgaans het kenmerk van bekrompenheid, zoo als spitse neuzen van fijnheid, vooral wanneer de top beurtelings kan bleeken en kleuren. Lange neuzen zijn daarentegen meestal een bewijs van goedhartigheid. Diplomaten laten zich veel op fijne neuzen voorstaan; maar zijn niet lieden, wier slimheid men aanstonds aan hunnen neus zien kan, wel eens in het geval van den vos? juist hun neus brengt hen in den knip. Neuzen, die gelijk met het voorhoofd loopen, zoo als bij de antieken, doen in de kunst eene goede uitwerking, maar in de natuur bevallen zij niet zoo bij uitstek, en zijn niets minder dan symbolen van geest en verstand. Groote neuzen getuigen van zin- | |
[pagina 345]
| |
nelijkheid: en reeds op de Latijnsche school leerden wij daarvan een tweeregelig versje, dat ik niet herhalen wil. Met allen eerbied voor de oudheid moet ik zeggen, dat de daarin vervatte regel vele uitzonderingen toelaat: de natuur was zoo goed, juist in strijd daarmede, een gebrek door overvloed te vergoeden en ons versje is bij de stompneuzen en de wipneusjes der sekse van meer doorgaande toepassing. Intusschen hebben de Italianen over het geheel de grootste neuzen, en men moet hun de geregtigheid laten wedervaren, dat zij de spreuk der Ouden alle eer aandoen: vandaar hunne talrijke sonnetten op neuzen. Volgens de Rabbijnen moet een neus, die noch te klein, noch te groot is, de lengte van den pink hebben. Van de neuzen hunner eigene natie zeggen zij echter niets: en toch hebben gewoonlijk de schagcherneuzen eene geheel eigenaardige kromming. Onze Heilige Boeken kenschetsen de gramschap door het snuiven der neusgaten, en in het Hooglied staat de neus op het aangezigt ‘als de toren, die naer Damascus siet.’ - De Ouden plaatsen de gramschap in den neus, en de schoone apollo van Belvedere spert de neusgaten wijd open en trekt met verachting de onderlip op. Groote, wijde, trotsche neusgaten, als zij niet zoo wijd opengesperd zijn als van den heiligen karel borromaeus te Arona, maken eene grootsche vertooning: kleine en naauwe daarentegen zijn meestal het eigendom van wonderlijke kwasten, die ook eng van hart zijn. Onwillekeurig is de neusvleugelspier bij den spotter in beweging, en speelt bij een mijner vertrouwdste vrienden, zoodra de een of andere kwinkslag in zijne breinkas aan het gisten is, voor telegraaf. Dat is hoogst onaangenaam in gezelschappen, waar men juist niet geneigd is op telegraphische tijdingen acht te geven. Zonder het zelf te weten steekt de hoogmoed den neus in de hoogte; kleinmoedigheid laat hem nederhangen. Hoe hooger de neus gedragen wordt, des te beleedigender zijn de knippen voor den neus. In onze Noordelijke gewesten trof ik meer hooge neuzen aan dan in het Zuiden; daarentegen hoort men dikwijls het woord humaan in den mond, en het zou mij nog aangenamer zijn, indien het in het Zuiden meer gevoeld en uitgeoefend werd. Gaarne zou men stillekens onder die hooge neuzen heensluipen, wanneer slechts het gezigtspunt dier hooge neuzen, optisch gesproken, over ons arme zondaren heenging. Verder op, waar slechts adel en lijfeigenschap is, zijn er slechts neuzen en snoeten. Ik zou er veel voor geven, indien de heerlijke antieken niet zoo dikwijls van den neus beroofd waren, en honderd voorname nieuwere neuzen konden daarvoor, wat mij betreft, op den neus vallen. Er zou minder aan verbeurd zijn. De spotter rimpelt den neus over alles, zelfs eer dat hij hem | |
[pagina 346]
| |
heeft leeren snuiten, ofschoon een goede neus tot de eigenschappen van den geest der spotternij behoort, en wie te dikwijls den neus snuit, maakt hem eindelijk aan het bloeden. Van alle neuzen op aarde is de neus van den olijfant de langste, krachtigste en fijnste: ik heb er te Parijs ontzag voor gekregen, sedert hij mij eens druipnat maakte: dan volgen de honden en de Jezuiten. Die een goeden neus heeft, mist nooit den regten weg; want in den grond weet eigenlijk niemand waarheen hij gaat, en waar hij eindelijk moet blijven staan. Die dus geen fijnen neus heeft, valt ligtelijk in den modder, maar heeft toch den troost, dat geene anderen er hem ingebragt hebben. Het is goed, dat zij, die bij den neus geleid worden, er geene langere neuzen van krijgen, zoo als de kinderen, wien de kindermeiden menigmaal een langen en toch onschuldigen neus gemaakt hebben. Non omnibus datum est habere nasum, dat wil zeggen: de eene neus is niet als de andere. Mijne lieve beste Juristen, die bijna al onze ledematen met hun de eo, quod justum est, hebben vereerd, zijn als echte corpora juris niet in gebreke gebleven om naar den neus te grijpen. Mylius schreef een neuzenregt, en bewijst dat verloofden kunnen scheiden, wanneer partij den neus verliest, maar niet op grond van een vuilen neus, een snuifneus, een brandewijnsneus (nez de betterave of een juristischen stompneus: man en vrouw echter mogen niet meer scheiden, al zag het er nog zoo erg met de neuzen uit. Hij onderzoekt ook: of het verlies van den neus ongeschikt maakt voor het ambt van priester of van regter; en of een notaris eene wettige akte maken kan in zaken, die den reuk betreffen, wanneer hij geenen neus heeft. Eigenlijk heeft het regt den meest dubbelzinnigen neus van allen, eenen neus van was. Mogen zich ook vorsten de moeite geven door verbeterde wetboeken aan het eindeloos draaijen van wassen neuzen paal en perk te stellen, wat zou in staat zijn ons te beschermen tegen Gods dienaresse, de Geregtigheid, en de kleine opofferingen in metaal - en de kleine bewijzen van erkentelijkheid in keuken en kelder en voor het toilet? Maar heeft inderdaad niet alles zijne neuzendraaijers en zijne neuzenmartelaars? Vroeger draaide men ongemeen veel aan den neus der Godgeleerdheid, die zoo goed als afgedraaid is; toen kwam de wijsbegeerte aan de beurt, en de neus dezer schoone moet even blaauw zijn, als die der wijndrinkers rood, of zoo blaauw als de lucht, in wier blaauw zij zich met hare betoogen verdiept en alles zwart en blaauw maakt, zoo als hegel. Dan volgt de staatkunde, van wier toestand ik niets te zeggen weet, omdat haar neus zoo fijn is. Nergens echter schijnt het neuzenregt van mylius lomper op den achtergrond geplaatst te worden dan in Italië: mephitische stank vervolgt u dáár tot | |
[pagina 347]
| |
in de paleizen der grooten, en dringt zelfs tot in het Heilige der Heiligen. Volgens de oude Duitsche wetten staat er een prijs op den neus: een neus gold 45 solidi; kon zich echter de lijder nog met een klein overschot behelpen, 12 solidi. Zulke tijden waren slecht voor de neuzen; want die een handvol solidi weg te snijden had, was heer en meester over al de neuzen van den omtrek. In die dagen wist men niet beter of men moest den overwonnen vijanden neus en ooren afsnijden, die men aan de gezagvoerders of naar het Hof zond even als in het Oosten. Zelfs in het strafregt had men overvloed van afgesneden neuzen en ooren. Thans echter zijn er zelfs in Rusland naauwelijks meer opgespleten neuzen, en onze meer beschaafde tijd vergenoegt zich om slechts de neuzen der steenen en houten beelden te verminken. Vele heiligen hebben alleen deze overeenkomst met de antieken, dat zij zonder neuzen en hoofden zijn, en de laatste hadden velen reeds gedurende hun leven niet. Zelfs is mij geen despoot bekend, die de neuzenringen der stieren onder zijne allergehoorzaamste onderdanen heeft ingevoerd, ofschoon de muilbanden van het Rijnverbond daaraan zeer nabij komen, en het neuzendeksel in de doodkist was alleen te Neurenberg toepasselijk op overleden bankroetiers. Wanneer de neus oud wordt moet hij zich veel laten welgevallen, even als vele andere ledematen; hij druipt ten ongelegenen tijde, de bril is nog de ligtste last, en de domste neus wordt spits bij het sterven: van daar dat lagchende erfgenamen slechts naar den neus te kijken hebben om de doodkist te bestellen, en in de kamer naar dingen van nog meer belang rond te zien. Cacteris paribus is de neus het meest vooruitstekende deel van den mensch en daarom heeft zich de taal daarvan meester gemaakt, wanneer er van iets uitstekends sprake is; zelfs heeten in de Noordsche talen de voorgebergten neuzen. Onder alle Duitsche neuzen verdient nog de neus van luther vermelding, die ten eenenmale den ouden Duitschen stempel draagt. Hij dringt niet scherp en spits naar buiten, zoo als de Zuidelijke neuzen; hij werpt den blik niet in vrije aanschouwing om zich heen, zoo als bij de Grieken; hij verzinkt niet peinzend in zich zelven, zoo als bij de Oosterlingen; hij heeft niet de vermetele, ligtzinnige, in alle hoeken snuffelende suffisance der Franschen; niet de onverschilligheid en laatdunkendheid van den Brit, noch de dierlijke stompheid van het Noorden; maar geheel en al is hij een op zich zelf volmaakte, eigenaardige, Duitsche neus. Diepte, breedte, regtheid, stoutheid, geest en moed. ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij!’ Hij heeft slechts wat veel driestheid en lompheid op den rug geladen. Maar zonder dien lompen Duitschen neus waren wij welligt | |
[pagina 348]
| |
geen van allen zoo ver, en zouden er nog heden ten dage Roomsche fijnneuzen op Duitsche neuzen rijden - Perrumpendum!! Opmerkelijk heeft zich in onze dagen in napoleon het oude spreekwoord bevestigd: Een spitse neus, een spitse kin,
Daar zit Sinjeur de Duivel in.
Die echter wil rondzien in onze oude stichtelijke boeken of bijbels, die schaarsch zonder houtsneden of plaatjes, zoo als tegenwoordig onze almanakken, dichtbundels en romans, aangetroffen worden, zal bevinden dat de Duivel den allerafschuwelijksten neus heeft. |
|