De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Rijmen aan BonifaciusGa naar voetnoot(1).S.T.H.
Wel-Edele Heer!
Schoon uw drommelsche naam,
Te lang voor mijn maat, en te vroom voor de faam,
Mij weinig plezier van uw opstel beloofde,
De drukfeil aan 't hoofd schier mijn leeslust verdoofdeGa naar voetnoot(2),
Uw haat van de vriendlijke stad aan de MaasGa naar voetnoot(3),
Mij al te Amsterdamsch scheen, ik meen, al te dwaas;
En Jufvrouw bouhonGa naar voetnoot(4). - maar dat blijve sub rosa,
Het mensch is vergeten, de zaak was scabrosa, -
Toch las ik uw brief, en riep uit aan het end:
‘Hoe jammer dat hij ons tooneel zoo miskent,
Die pruik, die klassiek, dat juweel van een vent!’
'k Liep 't stuk nog eens door, en ik zocht naar dien stijl,
Nu wuft als een vlinder, dan scherp als een pijl,
Die mij, 'k zeg 't ronduit, in de BentersGa naar voetnoot(5) mishaagde,
Dewijl 't voor vijf zesde geen dag werd, slechts daagde.
Ik vond: rooden draadGa naar voetnoot(6), sans-culotten klassiekGa naar voetnoot(7),
De vlierstokGa naar voetnoot(8), - hysterischGa naar voetnoot(9), - de kransGa naar voetnoot(10), - symboliek
En 'k werd overtuigd door dat zevental veêren
Der uil van minerva, - neen, tel geen drie keeren,
'k Vergat het LatijnGa naar voetnoot(12), - dat verhevener geest
Dan scribe's bewond'raarGa naar voetnoot(13), uw hulp was geweest.
Een pak van mijn hart! - 'k ben voor spotters bevreesd.
'k Schreef fluks aan de Gids, en ontving - was 't niet lief? -
Reeds d' anderen dag een vereerenden brief:
Volgaarne gaf mij de Redactie permissie;
't Is waar, er stond bij: ‘zij benoemde een Commissie,
‘Ten einde in zoo verre als de smaak van 't publiek
In strijd zoude blijken met d' eisch der kritiek,
(Ondanks montesquieu, die met oordeel gezegd heeft:
“Dat drie van de viermaal de minderheid regt heeft”Ga naar voetnoot(14)),
Der laatste te leeren, wat vaak haar ontbrak,
Den eerbiedGa naar voetnoot(15) voor 't volk, waar vox Dei uit sprak,
De lessen te ontvangen van d' Engelenbak.’
Regt klaar is 't mij niet, doch het baart mij geen zorg,
Voor 't werk dat Commissies doen blijf ik u borgGa naar voetnoot(16);
| |
[pagina 78]
| |
't Zijn achtbare ligchamen ... ma senza testaGa naar voetnoot(1),
Verzot op diners en champagne en siestaGa naar voetnoot(2).
Ai, erger u niet aan mijn drok Italiaansch,
Waar cats in de mode, ik citeerde slechts Spaansch,
En zonneklaar zou ik der wereld bewijzen,
Hoe vriendlijk wij zijn als we oorspronklijk hem prijzen; -
Maar sints 't werd beslistGa naar voetnoot(3) dat de Hollandsche keel,
't Geluid overtreft van de zangrigste veêl,
Zing ik, - doch elk weet, dat ik nachtegaalsch kweel!
Nog iets, straks verhaalde mij Vriend van der schim
De Metamorphose van onz' Yzegrim:
‘'t Is zeker,’ dus sprak hij, ‘de Man van de Benten
Verkwist aan verhandelaars nu complimenten,
Bewondert hun proza, ‘zoo weêrgaloos klaar,
‘Of 't water, welwater der marie-pomp waarGa naar voetnoot(4),’
Benijdt hen, ‘zoetvloeijende versificatie,
‘Altijd even nieuw en altijd vol van gratieGa naar voetnoot(5),’
‘Hij leeft, neen, hij slaapt eens zoo goed als weleer,
Bast doggen meer aan, noch doet apen meer zeer -’
‘Wel,’ zeî 'k, ‘hij wacht wis die beleefdheden weêr!’
E pureGa naar voetnoot(6) - maar had ook d'Oudvrijer gelijk,
- De grompot spreekt luid, want de grompot is rijk, -
De grompot wien ik in 't publiek hoorde snaauwen:
‘Mijn Heeren! wat dwaas zal dat opstel vergaauwen?
Wie uwer ontleedt hem het zeed'lijk genot,
Ha, ha! voor BertrandGa naar voetnoot(9) zou die pruik willen spelen,
Mijn' Heeren! wie laat den Raton zich bedeelen?’
Ook dan zelfs, wen ik me in 't idee niet vergis,
Dat Hij van onz' Benten de nachtmerrie is,
Zeg 'k nog Gij en Hij, heel 't MuseumGa naar voetnoot(10) heeft mis.
Vergeef mij, daar valt mij iets in, dat u redt!
Gij gaat wis hoe langer hoe vroeger naar bed,
En hebt, sints 't verscheiden van uw prima-donnaGa naar voetnoot(11),
Uw flesch reeds geknapt, senza pigliar la monnaGa naar voetnoot(12),
'k Bedoel: doods bedaard, jan! de wijn kan geen kwaad,
De haast mogt het doen, eer de ratelklok slaat;
Maar 'k merkte 't min op, wijl ge niet uit den treuren,
Uw oor door 't geraas en geschreeuw doet verscheuren,
Dan, wijl ge naar huis rijdt als 't stuk is gespeeld
En u hebt bedroefd of gekruist of verveeld,
Diavolo!Ga naar voetnoot(13) weet ge nog niet waar 't aan scheelt?
Gij spreekt van gerabbel, gezang en gegalmGa naar voetnoot(14),
Van treurspel en blijspel, de neus van den zalm
Vergeet gij te proeven. Neen, ondanks uw jaren,
Uw pruik en uw wattenGa naar voetnoot(15), ik mag u niet sparen!
Wat zegt het of X op ons Hollandsch tooneel,
| |
[pagina 79]
| |
Taalradbrekend op snij', oorkwetsende kweel'?
't Mag toch aan het hoofd van al de andre zich zetten!
't Heeft groote-, 't heeft herder-, 't heeft toover-balletten,
Waarin zich 't genie van ons volk openbaart!
Het ‘pirouetteeren alleen,’ zeî boddaertGa naar voetnoot(1),
Van polly, zoo 'k meen, ‘is een knoeidaalder waard.’
En wij zijn vooruitgegaan, O onz' Mimiek!
En wij zijn vooruitgegaan, O onz' Muziek!
En wij zijn vooruitgegaan, O onze Teksten!
Zie, 'k wed, dat u onze danseuses beheksten!
't Is alles karakter! 't Is alles genie!
Ik bloos om mijn domheid zoo vaak ik ze zie!
Geen kusjes, geen schopjes, geen drukjes, geen groetjes,
Met mondjes, en handjes, en oogjes, en voetjes,
Verbazen, verrukken mij meer in heur spel,
Maar wij zijn vooruitgegaan, wonderbaar snel!
Pov'retto!Ga naar voetnoot(3) gij hebt in de handen geklapt,
Wanneer men het licht op de daad had betrapt,
Den glans van de zon door het loover zag spelen,
Een straal van de maan onderscheidde in de abeelen,
Maar, fij! hoe natuurlijk! ge bleeft in die streek,
Geen rots ging aan 't wand'len, geen eikenbosch week.
Vervelende tijd toch, die tijd van mijn grootje!
Nous avons changé tout celaGa naar voetnoot(4) - in een bootje,
Gaan hemel en aarde er onze oogen voorbijGa naar voetnoot(5),
Nog sterker! daar ginder verdubbelen wijGa naar voetnoot(6)!
Maar waan niet, dat dit het verbazendste zij!
‘De geest,’ roept gij uit, ‘ai, Mijnheeren! de geestGa naar voetnoot(7)!’
Vergeef me, is uw grootvaêr een mofje geweest?
Houdt ge ook al van göthe? zoekt ge ook naar Gedanken?
Weet, de Opera bragt ons tot toonen en klanken,
Wij gingen nog verder, wij maakten ons stom,
Bezielden de beenen, keer, lijsjen! u omGa naar voetnoot(8)!
En zien nu den hartstogt! Zeg niet ho capitoGa naar voetnoot9,
Waardeert gij den merito schier infinitoGa naar voetnoot(10),
Waardoor men een tooverballet-dichter wordt?
Van lennep's vernuft schoot er wis bij te kort,
Wiselius' krans waar bij 't waagstuk verdord.
't Eischt eindeloos meer - wilt ge er iets van bevroên,
Zoo toets maar de stukken die 't beste voldoen:
Veel grimmig gebaars, veel ontzetbre tooneelen,
Een beul die een kind slagtGa naar voetnoot(11), of mannen die spelen,
Om goud, ai, wat zeg ik, om d' eer van hun gâ'!Ga naar voetnoot(12)
Een onweêr, een schipbreuk, een misstap - tra la!
Veel poses, veel tranenGa naar voetnoot(13), en troonen die zinkenGa naar voetnoot(14),
| |
[pagina 80]
| |
En burgten die wagg'lenGa naar voetnoot(1), en roovers die klinkenGa naar voetnoot(2),
En toch, 't is vergeefsch, wat horreur men verkies,
Al krimpt er het hart bij, het stuk geeft verlies,
't Ballet maakt furoreGa naar voetnoot(3)! La danse, Marquis!
Helaas! wat heeft menig Auteur zich beklaagd,
Die groot waar geweest, had hij mij raad gevraagd!
Is agisGa naar voetnoot(4) - ik bid u, ik zeg niet gevallen,
Is zelfs genovevaGa naar voetnoot(5)... wij weten het allen;
Wat naakte Spartaantjes, ten zwaarddans gegroept,
't Publiek had aan 't eerste zijn spaarpot versnoept, -
En 't lest waar gespeeld zonder end, zoo de hinde
Een pas had gemaakt onder 't lommer der linde;
Want slaagden de Neven, met niets van den grond,
Hoor slechts hoe aanstootlijk de wereld het vond,
Geen Strauszertje, foei, zelfs geen patertje rond!
Schrei niet om de dooden! 't Is uit met de Taal,
't Is uit met den Zang! maar hoe vol is de zaal!
Welk dwaas, die zijn hoofd met gedachten zou kwellen!
De voeten verkonden, de handen vertellen,
Het hijgen der borst en het schaaklen der leên,
De zwaarste passages verstaat ook 't gemeen!
Melpomene zoeke haar heil bij st. velten,
Thalia verschijne ter kermis op stelten,
Lang leve de Dans en lang leev' de Mimiek!
En ergert zich, kruist zich, gromt, bijt de kritiek,
Weldra heeft ook zij lust noch moed tot repliek!
Taglioni! taglioniGa naar voetnoot(6) Godes van den Dans,
Wij strenglen alreê voor uw lokken een krans,
En hechten we ook geen diamanten er tusschen,
- Uw zoet souvenir uit het land aller Russen -
Hier toeven u stukken voor u slechts gedacht,
- Iets nieuws door arthur in de mode gebragtGa naar voetnoot(7), -
En Gij zult, door bladen en bodes geprezen,
Van 't zoeken naar geest des tooneels ons genezen!
Vergun mij, Wel-Edele Heer! nog de beê,
Ricordati, als ze u betoovert, di me!Ga naar voetnoot(8)
Met achting
Amsterdam, 26 Januarij 1839.
UWEd. Dienaar
Het gansch A.B.C. |
|