De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
(Naar het Engelsch van Mistress Hall.)‘Stil, margaretha! daar zie ik het weêr. Kijk het arme dier eens hinken. Stil: het moet door de haag naar het kerkhof gegaan zijn. Een oogenblik, een enkel oogenblik, lieve zuster! en ik zal het vangen;’ en ligt als een zonnestraal, of, om in overeenstemming te blijven met plaats en tijd, ligt als een straal van de maan, sprong rosa sunderland over het hek van het kerkhof. Schoon de gouden gloed der herfstzon nog aan den hemel toefde, spreidde de gunstelinge van vrouwen en liefde, hare bleeke onzekere glansen in het rond, en verzilverde de daauwdroppen, die de vrolijke, onnadenkende deern, in haren vluggen spoed, van het groene bed, waarin zij zich baadden, afwierp. Rosa Gaf niet veel om daauwdroppen, en in het algemeen om niets, dat haar, bij het bejagen van haar doel, voor het oogenblik in den weg stond. Met al het vuur van zestien jaren, vervolgde zij, te midden der graven, een jong, gewond haasje. Bijna had zij het gevangen, maar daar zocht het een schuilplaats onder de nis van een oud grafteeken, Rosa zag het, en was zeker, dat haar prooi ditmaal niet ontkomen zou, wanneer margaretha maar te hulp kwam. ‘Kom, zuster! kom,’ riep zij driftig; ‘als wij het niet vangen, wordt het vóór morgen de prooi van een wezel of een vos.’ Langzaam trad margaretha door het hek. ‘Het is of gij achter eene begrafenis loopt,’ sprak rosa levendig. ‘Als gij niet gaauw komt, sta dan ten minste waar gij staat, en - nu is het haasje mijn,’ kreet zij vrolijk en luide. ‘Zijn hartje klopt - het arme dier! wie heeft het zeer gedaan!’ ‘Houd op,’ antwoordde hare zuster, met een doffe bewogen stem, - ‘gij vergeet, - en toch, hoe kunt gij vergeten? - wie hier rust.’ Zij legde hare hand op eenen eenvoudigen grafsteen, en de ontroering belette haar verder te spreken. ‘Mijne waarde margaretha, vergeef mij: het is altoos zoo. Maar ik ben geboren om u verdriet aan te doen. Nooit dacht ik.’ ‘Denk dan nu, rosa! en denk, al was het maar voor een oogenblik, dat, een jaar pas geleden, de man, die daar rust, bij ons was: dat toen nog zijne stem zoo wijs en toch zoo zacht in ons nederig verblijf klonk. Wel was de pijl diep in zijne ziel gedrongen, maar | |
[pagina 53]
| |
geen bederf was in zijn gemoed. Toen hij beleedigd werd, beleedigde hij niet weder; en de laatste woorden, die zijn gebroken hart opgaf, waren: “uwe wille, Heere! en niet de mijne geschiede!” dierbare Vader!’ en bij deze woorden zonk zij op hare knieën en vouwde hare handen, ‘leer mij zijn zoo als gij.’ ‘Zeg mij,’ riep rosa ontroerd: want hare smart was even levendig als hare vreugde. ‘Zeg mij: gij zijt zoo als uw vader, maar ik, ik deug nergens. O, margaretha! vergeef mij. Dáár, ik zal het haasje aanstonds laten loopen, ik zal alles doen wat gij wilt.’ Een oogenblik daarna rees margaretha op, en haren arm door dien van hare zuster geslagen, verlieten zij het kerkhof. De weduwe sunderland woonde aan de oevers van den Witham, en het pad dat de beide zusters ingeslagen hadden, leidde door de schilderachtige beemden, die vlak aan het water uitkwamen. Eene opening in de boomen ontdekte het schoone venster van de groote kerk van Lincoln; het was door de maan beschenen, en de gekleurde vakken glinsterden als veelkleurig zilver in den stillen, doch onzekeren glans. ‘Hoe fraai!’ riep rosa. Margaretha zuchtte. ‘Niet fraai?’ herhaalde het meisje met levendigheid. ‘Ja, rosa!’ hervatte hare zuster, ‘maar nog liever verwijlt mijn oog op die hooge torens, die zich in de donkere lucht verheffen. Zie, een wolk gaat voorbij de maan, en weg is uw glinsterend raam, maar mijne torens staan even rijzig als ooit.’ ‘Dat lijkt naar eene toepassing, mijne wijze zuster!’ ‘Het zou ongepast zijn,’ hervatte margaretha, ‘en daarenboven een oud lied op een oude wijs. Zooveel dat goed en schoon is, gaat verloren, om dat het niet in het licht staat.’ ‘Nog moet ik u zeggen, zuster! dat ik heden morgen louisa calcraft ontmoet heb, maar zij wilde mij niet zien. Maar gezien had zij mij, want zij fluisterde den heer, dien zij bij haar had, iets in het oor, en ik hoorde duidelijk de woorden: ‘vader’ en ‘geruïneerd.’ ‘De vloek rust op u en op ons allen, rosa!’ hervatte margaretha, terwijl zij hare bleeke, maar schoone gestalte naar hare zuster wendde; ‘de vloek van bedrogen hoop en beneveld vooruitzigt. En toch, zoo het ons slechts gold! - konden wij door opofferingen de schulden onzes vaders betalen, dan zouden wij de hoogmoedige blikken kunnen beantwoorden, van diegenen, die vroeger niet ons, maar onzen voorspoed aanbaden, en nu de dochters eener vervallen familie verachten. - De calcrafts uit Lincoln - maar zij zijn overal. Ik zou kwalijk van haar een trotschen blik hebben verdragen. ‘Zij zijn bekend met ernst heathwood - niet waar?’ Donker en gloeijend karmozijn, gelukkig door de avondscheme- | |
[pagina 54]
| |
ring onzigtbaar, bedekte de wangen van margaretha sunderland, terwijl zij antwoordde: ‘Ik geloof van ja. Maar ik had het lief van u gevondeu, rosa! zoo gij zijn naam gezwegen had.’ ‘Ge zult nog knorriger worden, als ik u zeg, dat ik ernst van morgen gezien heb - dat hij mij verzocht, - dat hij mij overreedde, om....?’ ‘Om wat?’ ‘Om u een brief te bezorgen.’ Snel steeg het bloed het meisje in het aangezigt, maar even spoedig vertrok het en verliet haar gelaat, bleek en stram als gebeiteld albast. Lang duurde het, eer zij zich herstelde om een bepaald besluit te nemen; nog langer, eer zij woorden gerangschikt had om te spreken. Het eenige teeken harer ontevredenheid, waarmede zij de onbedachtzaamheid van hare zuster vergold, was, dat zij hare hand terugtrok, en zonder hare ondersteuning, alleen haren weg vervolgde. Wij hebben, zonder twijfel, genoeg van dit onderhoud vernomen, om te weten, dat margaretha en rosa de dochters van een' ongelukkigen handelaar waren, van eenen man, die gisteren vorstelijken rijkdom bezat en heden een bedelaar was, wiens naam het eene jaar eene millioen gold, en die in het volgende stierf, zonder een stuiver te bezitten. Alles wat hij bezat, had maurice sunderland grootmoedig aan zijne schuldeischers prijs gegeven, en toch was dat alles niet genoegzaam, om alle eischen te voldoen, die aan hem gedaan, en billijkerwijze gedaan werden. Huis, zilver, kostbaarheden, dienstboden, alles was opgeofferd; geen spoor van vroegeren welvaart was achtergebleven, en zij, die zich in overvloed hadden gebaad, misten het noodige om stil en burgerlijk te leven. Nog eene kleine bezitting was overig: eene lijfrente, die alleen aan zijne vrouw verviel. Margaretha was vrij wat ouder dan hare zuster, en bij zijn sterven had haar vader gewenscht, dat ook zij, even als zijne andere kinderen, ten grave waren gedaald, eer zij den kommer smaakten, waaronder zij thans gebukt gingen. Zijne vrouw was ijdel, zwak, eigenlievend. Zij bezat het talent niet, om oud te worden en toch bevallig te blijven: met gerimpelde wenkbraauwen, valsch haar en geblankette wang, joeg zij de vermaken na van een' jeugdigen leeftijd. Zij weende meer omdat zij hare juweelen miste, en haar buitenlandsch reisje niet doen kon, dan om het ongeluk van haren egâ; onophoudelijk beklaagde zij mino, haar schatje, haar uitverkoren poedelhondje, omdat hij niet meer dagelijks zijn kippenboutje kreeg. Sunderland, die zelf geen overvliegend verstand had, had haar genomen - waarom? - misschien uit contrast - misschien uit het heerschend voor- | |
[pagina 55]
| |
oordeel, dat onbeduidende meisjes de beste vrouwen zijn - misschien, omdat hij door haar uiterlijk schoon bekoord was - een lokaas, dat, sinds onheugelijke tijden, even veel wijzen als dwazen tot trouwen verleid heeft. Maar onbegrijpelijk bleef het, dat zoodanig eene vrouw moeder zijn kon van een meisje als margaretha sunderland. Een enkel staaltje is toereikend, om haar karakter in het licht te stellen. - Toen haar vader den inventaris opmaakte van hare bezittingen, ten voordeele zijner schuldeischers, sloop margaretha stilletjes de kamer binnen, en zette een kistje voor hem neder, waarin alle hare kostbaarheden zich bevonden. De oude man legde de pen neder, en zag haar in het vriendelijk aangezigt. ‘Zij hadden alleen waarde, lieve vader! omdat het geschenken van u waren, en omdat gij begeerdet, dat ik zooveel fraais droeg; - in ons aanstaand verblijf zouden zij erger dan nutteloos zijn - neem ze en gebruik ze ten mijnen gevalle, om onze schulden te voldoen.’ ‘Niet alzoo, mijn kind! gij hebt niets te maken met....’ Door een' hartelijken kus brak zij de reden van haar vader af. ‘Zeg dat niet, die taal zou mij doen denken, dat ik niet tot de uwen behoorde. Zoo gij ze niet aanneemt, zal ik ze zelve verkoopen en het geld ter plaatse zenden, daar het wezen moet.’ Treurig zag haar vader haar aan, en schudde het hoofd onder pijnlijk stilzwijgen. Toen vatte hij het kistje op en wilde het haar teruggeven, met de woorden: ‘Het is het eenige deel, margaretha! dat u overschiet.’ ‘Neen, vader!’ hernam zij, ‘zij zouden mij mijn beste deel ontnemen.’ ‘Mijn kind!’ ‘Mijn beste deel is een goed geweten. Gij hebt ze met uw geld voor de dochters van den rijken man gekocht - behoudens een goed geweten, zou de dochter van een arm man ze niet mogen dragen. Neen! laat mij uw voorbeeld volgen. Gij geeft alles over. Laat ik hetzelfde mogen doen, denk niet zoo laag van uwe dochter, dat zij hooger prijs zou stellen op die kostbaarheden, dan op de goedkeuring van haar hart.’ Maurice sunderland was even weinig een ongevoelig man, als een streng vader; hij had zijne dochter altoos bemind en bewonderd, maar tot op dit oogenblik toe, had hij haar niet op hare regte waarde geschat. Hij verzette zich tegen hare begeerte, maar klemde haar zwijgend aan zijne borst en zij voelde zijne tranen op haar voorhoofd leeken. Dit ongeluk kan beschouwd worden als het begin van margaretha's lijden. Het gezin verhuisde naar Lincoln; zij hadden daar betrekkingen, die margaretha sunderland behulpzaam konden zijn in de plannen, die zij, tot onderhoud harer familie, had beraamd. | |
[pagina 56]
| |
Hare liefde voor haren vader gedoogde niet, dat zij hem overliet aan de zorg van eene uitgelatene, kinderachtige zuster, en hare bijna dwaze moeder; vooral toen zijne gezondheid zigtbaar begon af te nemen, en de natuur voor de aanvallen van het lijden zwichtte. Met blijdschap belastte zij zich derhalve met de opvoeding van vier kleine meisjes, hare bloedverwanten, die alleen over dag bij haar zouden zijn, en 's avonds naar hare ouders, te Lincoln terugkeerden. Margaretha's vader had niets tegen dit plan in te brengen, ofschoon zijne verwelkte wang bloosde, en zijne hand beefde op den dag, dat hij zijne margaretha hare nieuwe taak zag aanvaarden, in de achterkamer van hun optrek, dien zij voor eene school had ingerigt. Maar haar moeders grilligheid was voor haar eene gestadige bron van verdrietelijkheden; nimmer was zij tevreden, altoos beklaagde zij haren vorigen luister, altoos verweet zij margaretha dat zij hare familie vernederde, door school te houden, en toch verkwistte zij aan eigen praal en genoegen, de harde oogst van hare dochter. Dit was niet alles; ieder die de aangename taak, om het jonge verstand te leeren ontspruiten, kent, weet de zelfverloochening op prijs te stellen, waaraan eene onderwijzeresse, wanneer ze haren pligt naauwgezet vervult, zich onderwerpen moet. Zal haar invloed nuttig zijn, dan moet die invloed met beleid worden aangewend: tusschen meester blijven en tiran worden, ligt slechts eene schrede. En daarom moest margaretha even zeer door voorbeeld als door leer trachten nuttig te zijn; over haar zelve zoowel als over anderen had zij te waken. Hare kweekelingen wilde zij niet slechts volleerd maar gevormd hebben, en haar ‘nieuw stelsel,’ zoo als zij het heette, had menige aanmerking door te staan, zoowel van hare bloedverwanten als van de kennissen van deze. Het ging zoo als het gewoonlijk gaat. Bij hetgeen Miss sunderland thans was, vergat men geheel wat zij geweest was. Zij werd behandeld als ‘de gouvernante’ en als zoodanig werd zij in den huisselijken kring toegelaten. Van alle degenen, die door de wankele schaal van het geluk gedoemd zijn, om het eigen brood te verdienen, hebben er geene meer aanspraak op medelijden dan gouvernantes. De dienstbode heeft, als haar werk gedaan is, een paar uren over, die haar alleen toebehooren. Hare eerzucht strekt zich niet verder uit dan haren kring. Maar de gouvernante heeft geen bepaalden kring. - Zij wordt beschouwd als deels tot de keuken, deels tot de gezelschapskamer te behooren; - vaak wordt zij uit de laatste verdreven, en met walging verlaat zij zelve de eerste. Tusschen een dubbel bestaan worstelt zij; zij is een soort van tweeslachtig wezen, dat tot twee verschillende toestanden behoort; zij moet als eene fatsoenlijke vrouw voor den dag komen, en krijgt naauwelijks kameniers loon. Zij moet kun- | |
[pagina 57]
| |
dig en beschaafd zijn, en toch hare kunde en beschaafdheid voor zich houden, tot zij er naar gevraagd wordt; ja zelfs beleedigingen moet zij vaak verdragen, als of zij er het gevoel voor miste. De hemel sta haar bij, die op eene gouvernantesplaats uitgaan, want van de aarde kunnen zij weinig ondersteuning verwachten. Boekdeelen zou men kunnen vullen met het lijden eener gouvernante. Op eene dier bezoeken, waarvoor zij altoos schrikte, maar waaraan zij zich, als eene verpligte boete, onderwierp, ontmoette zij ernst heathwood, waarvan rosa zoo onvoorzigtig op hare avondwandeling had gesproken. Hij was de zoon van een nieuwbakken baron, die met zijn nieuwen rang zijn koopmansnaam verwisseld had, voor een die adellijker klonk. Maar ernst zelf was geschikt om de aandacht te trekken, en de genegenheid te winnen, van iederen kring, waarin hij zich vertoonde. Gaarne, en met buitengewone vriendelijkheid werd hij aan het huis van margaretha's bloedverwanten ontvangen. Zij zelve altoos teruggetrokken, altoos waardig, zocht noch ontweek zijne beleefdheden; stilzwijgend liet zij al de kleine manoeuvres den gang gaan, die tot de zamenleving van een landstadje behoorden. In een gemoed, als dat van margaretha, kon het slechts medelijden wekken, wanneer zij den jaloerschen ijver zag, waarmede moeders een schaar bontgekleede dochters om eene ontstemde piano heen drongen, ten einde hare muzijkale bekwaamheden te luchten, onderwijl dat anderen zich bezig hielden met millioneeren, een vermaak dat stiller, en om die reden verdragelijker is. Het is te bejammeren, dat vrouwen zoo zeer het doel van haar aanwezen miskennen, dat zij zich vernederen tot handlangsters van een poppenspel, waarbij zij zelve de eerste poppenrol spelen; maar meer dan te bejammeren, streng te veroordeelen is het, dat het andere geslacht uiterlijk aanmoedigt, doch inwendig de diepste verachting voor zulke slaafsche beuzelarij koestert. ‘Eene eeuw,’ dacht margaretha, ‘die zich verhoovaardigt op hare vermakelijkheden, kan weinig voortbrengen, dat verheven is, hetzij doordat het den stempel van deugd of dien van genie draagt, en toch zulke eigenschappen, ja de vertooning van nog onvolkomener en meestal nog onbeduidender bekwaamheden, brengen tot het vermaak bij, en wij leven in eene eeuw, die vermaak wil, zelfs ten koste van onze beste en edelste aandoeningen,’ en toen zette zij hare fijne vingers met tienvoudigen ijver te werk, om het kaartenhuis te herstellen, dat hare kleine kweekeling cecilia omver had geworpen. ‘Het is niet uit te staan,’ fluisterde hare zuster, die haar dien avond vergezeld had, ‘om zulke slechte muzijk te hooren, terwijl gij het zooveel beter kunt.’ Eene snelle beweging van margaretha's vinger stremde verdere aanmerking. De derde verdieping werd | |
[pagina 58]
| |
op het kaartenhuis geplaatst, toen eensklaps ernst heathwood zich omkeerde, en zich tot de schoone bouwkunstenaresse rigtte met de vraag, ‘of zij nu het gezelschap het genoegen wilde geven, zich te laten hooren; want hij was zeker,’ zeide hij, ‘dat zij het kon.’ ‘O ja!’- hernam eene der oude dames, ‘Miss sunderland kan en zal het doen, want zij geeft zoo goed onderwijs, dat zij het zelve heel goed kennen moet.’ Het was misschien een overgebleven gevoel van hoogmoed, die een allerbevalligste blos op margaretha's wangen te voorschijn riep: maar zeker zag toen ernst heathwood naar haar op met zoo veel eerbiedige en toch zigtbare bewondering, dat het gansche vrouwelijke geslacht haar spel als hopeloos zou hebben moeten opgeven, ‘indien zij niet maar eene gouvernante geweest ware: en de zoon eens rijken Baronets kon nooit denken aan de dochter van een bankbreukigen koopman, en - eene gouvernante! de zaak was onmogelijk - volstrekt onmogelijk!’ Ik kan met geene mogelijkheid zeggen, welke de gewaarwordingen van ernst heathwood waren, toen margaretha de schoone ballade van moore aanhief, ‘al wat schittert moet vergaan:’ maar een schok, die tot angst klom, werd door ieder in het vertrek gevoeld, toen zij op eene ongewone wijze de volgende regels uitsprak, als of zij de zuivere weêrklank der zoete Indiaansche melody waren: Wie heeft lust in heil,
Dat niets dan rouwe teelde!
Wie zijn ruste veil
Voor vroeg beschreide weelde?
Toen las ernst heathwood tot op den bodem van hare ziel, en gevoelde, dat zij waarlijk bij ondervinding wist, wat wisselvalligheid en ongeluk was. Muzijk is gevaarlijk van de lippen der schoonheid, nog gevaarlijker van die des gevoels. De vereeniging van beide was te veel voor de wijsgeerige ingetogenheid van den jongeling: en gedurende het overige van den avond, het valt niet te ontkennen, waren zijne gedachten min of meer verstrooid. Zij boezemde hem niet slechts eerbied, maar bewondering in: en met belangstelling leende hij het oor aan het verhaal van hare bloedverwanten, toen deze hem 's anderdaags hare geschiedenis naar waarheid mededeelden, met bijvoeging, dat haar vader juist dien ochtend door eene beroerte overvallen was, en er weinig hoop op zijn behoud overbleef. Getrouw bezocht hij het verblijf van margaretha: maar eerst na den slag, dien zij meer dan iemand betreurde, gelukte het hem, haar weder te zien, die hem thans boven alles dierbaar was. Bijzondere omstandigheden wijzigen ons gemoed voor den invloed van het ongeluk; daarvan hangt het vaak af, of het leed ons verharden | |
[pagina 59]
| |
zal of week maken: maar de onbekwaamheid van hare moeder, de onnadenkendheid van hare zuster, maakte beide tot een ongeschikt gezelschap voor de fijngevoelige margaretha. Daarom te meer mogt men het haar vergeven, wanneer zij zich vooruit met het genot troostte van de avonden, waarop ernst thans gewoon was de optrek te bezoeken. Vrij van huiszorg en dwang, vond zij dan bij hem die teederheid en dat medegevoel, zonder welke het hart eener vrouw treurig en onbevredigd blijft. Zij doorzag het gevaar van den toestand niet, waarin zij zich daardoor verplaatste. Zij bedacht niet, dat, terwijl zij haren kommer zocht te verdrijven, door hetgeen zij een vriendschappelijken omgang noemde, een diep en duurzaam gevoel langzaam, maar des te zekerder in haren boezem wortel schoot: en dat tijd en omstandigheden slechts strekten, om het op te kweeken; onzeker of het haar welvaart of ongeluk berokkenen zou. Hare vroegere jaren waren voorbijgegaan, zonder dat zij aan verliefdheid of vrijerij gedacht had. Bij zulk een schoon meisje was dit waarlijk te verwonderen. Maar de ingetogenheid harer manieren strekte haar tot een baken tegen behaagzieke dwazen, die hen waarschuwde en afschrikte, wanneer hen het geluk in gezelschap van margaretha sunderland bragt. Daarom droomde zij zoo onbezorgd den droom, die slechts eenmaal kan gedroomd worden; daarom scheen het vooruitzigt van haar geluk haar zoo zeker, dat zij dikwijls de wezenlijkheid er van wantrouwde: daarom drukte iedere twijfeling voor de toekomst haar zoo angstig neder, dat zij met gretige bezorgdheid die afwierp, als een last te zwaar voor haar om te torschen. Maanden lang had zij ernst gekend en bemind, toen op een morgen de eenige dienstbode, die haar bijgebleven was, hare schoolwerkzaamheid stoorde, met het berigt, dat er een Heer in de zijkamer was om haar te spreken. Zij trad de kamer binnen, en een klein bejaard man, van een donker uitzigt, beantwoordde haren bevalligen groet, maar verried blijkbaar eene poging, om streng en zich zelven meester te blijven. ‘Ik heb de eer Miss sunderland te spreken?’ Zij boog zich: een lang stilzwijgen volgde, geen van beide scheen begeerig het gesprek aan te knoopen. Toen margaretha hare oogen naar de zijne opsloeg - zij wist zelve niet waarom - maar het was of het haar opgedrongen werd, dat de man kwade tijdingen kwam brengen. En toch was zijn voorkomen niet onbehagelijk - een breed hoog voorhoofd - een open oog, dat eer vriendelijk dan ernstig scheen, zou in hem een goedaardig, welwillend mensch hebben aangekondigd: maar het ondergedeelte van zijn gelaat had iets zwaars en ernstigs - een kleine zaamgetrokken mond, een gewelfde korte kin - zijne neus eindelijk, het was of de natuur | |
[pagina 60]
| |
daaraan eerst den Griekschen vorm had willen geven, maar toen van plan veranderd, haar werk had laten liggen. - ‘Mejufvrouw,’ dus begon hij eindelijk, ‘gij zijt, geloof ik, met mijn zoon in kennis.’ ‘Mijnheer!’ ‘Mijn zoon, ernst heathwood.’ Weder boog zich margaretha. ‘Ik ben lang buiten 's lands geweest, maar zoo uw vader leefde, zou hij mij wel herkennen.’ Voor de arme margaretha was het woord vader een woord van beteekenis: beschroomd zag zij hem in het gelaat, als bad zij hem, om nader uitsluitsel, hoe hij haren vader had gekend. Het scheen, dat hij hare gedachten niet raadde: maar met zamengetrokken lippen, als wilde hij ieder woord nog tegenhouden, met de oogen op het vloerkleed gevestigd, als ontweek hij haren strakken, angstigen blik, vervolgde hij. ‘Voor u, Miss sunderland, heb ik alle achting, en toch reken ik het mijn pligt, om u in tijds te zeggen, dat een huwelijk tusschen u en mijn zoon, nooit mijne toestemming kan - of zal verkrijgen. Mijn titel, - en de nieuwbakken baronet rigtte zijne gestalte met veel waardigheid op - mijn titel kan ik hem niet ontnemen, maar op geen penning van mijn geld zal hij mogen rekenen, wanneer hij buiten mijne volkomene goedkeuring een huwelijk aangaat. Vergeef mij, jonge juffer - ik heb alle achting voor uw karakter. Ik - ik’ - hier sloeg hij zijne oogen op, en het scheen, dat de doodsbleekheid, die het gelaat van margaretha overtrokken had, hem toen voor het eerst op de gedachte bragt; dat een wezen, met gevoel bedeeld, over hem stond. ‘Miss sunderland, ik had mij daarop niet voorbereid. Ik dacht niet, dat de zaak al zoo verre gegaan was. Ik - gij hebt dan waarlijk liefde voor ernst?’ ‘Welk gevoel ik ook uwen zoon moge toedragen, Mijnheer - hervatte zij, en al hare vrouwelijke fierheid herleefde - ik zou hem nooit tot den bedelstaf willen brengen.’ ‘Braaf gesproken, op mijne eer! en ik ben overtuigd, Miss sunderland, dat, wanneer gij - kortom, wij komen hier op een netelig onderwerp: maar was uw fortuin zoo groot, als ik het voor ernst wenschen zou, dan zou ik u op mijn woord van eer verkiezen, verre verkiezen - hoewel ik u vroeger nooit gezien heb - boven ieder meisje in Engeland. Ziet ge?’ hier daalde zijne stem tot de toon van burgerlijke gemeenzaamheid - ‘als koopman heb ik vele verliezen te lijden gehad - misschien weet ge het.’ - Hij hield een oogenblik stil, als wachtte hij van margaretha een antwoord, dat zij hem niet konde geven. - ‘Die ver- | |
[pagina 61]
| |
liezen moet ik herstellen, en daarvoor is maar een middel. Als ik geen hoogen rang had op te houden, zou het minder zijn - maar om de waarheid te zeggen, om mijn titel moet ik hebben binnen weinig tijd - tien of twintig duizend ponden - en gij zoudt niet willen’ (hier ging de man van rang onder in het gevoel van huisvader te zijn) ‘gij zoudt niet willen door bij uwe liefde te volharden, dat ik en de mijnen in het ongeluk kwamen. Ernst heeft twee zusters en eene moeder, Miss sunderland!’ Kort en snel werd margaretha's ademhaling, en toen zij het venster wilde openen, zou zij ongetwijfeld ter aarde gevallen zijn, had Sir thomas heathwood haar niet opgevangen. ‘Ik wil niemand in het ongeluk storten - zeide zij ten laatste - wat begeert gij van mij?’ ‘Eene schriftelijke afwijzing van mijn zoons aanzoek, zonder hem ooit weder te zien.’ ‘Dat, Mijnheer! dat kan ik niet. Eens moet ik hem nog zien, voor het laatst, heden avond. Ik begeer geenszins u te misleiden, maar ik moet hem van de noodzakelijkheid onzer scheiding overtuigen. Daar is mijn woord, Mijnheer! en de Algoede God moge u en de uwen voor al het bittere der armoede bewaren.’ De oude Baronet had regt om te vreezen voor de gevolgen van een nieuw onderhoud, tusschen margaretha en zijn zoon, want zelf was hij met eerbied en liefde vervuld voor het belangelooze meisje. Na eenige onhandige pogingen, om het gevoel, dat in zijnen boezem strijd voerde, onder woorden te brengen, verliet hij hare woning. De avond van dien dag was helder en kalm: de lentebloemen verspreidden over ieder kruidje en blaadje hare geuren: de weinige insecten, die de Aprilzon in het leven riep, kleefden moede aan de jonge spruitjes. Het was een uur van stilte, en die stilte was weedom voor het hart van margaretha sunderland. ‘Bij storm en onweder zou het mij gemakkelijker geweest zijn van hem te scheiden, dan te midden van zulk een tooneel,’ sprak zij. - Toen stond een oogenblik daarna ernst aan hare zijde. ‘Dus ten gevalle van mijns vaders inhaligheid - dus verstoot gij mij voor eeuwig, margaretha! - dus wilt gij, dat ik eene andere tot vrouw kieze, gij die dikwijls gezegd hebt, dat een huwelijk zonder liefde, een onheilig huwelijk is. - Is dat uzelve gelijk blijven? ‘Ik ben hier niet gekomen, om met u te redeneeren, maar om van u te scheiden, om u te zeggen iets, dat ik vroeger nimmer gezegd heb: dat ik u zoo innig bemin, dat ik mij voor God op de knieën werp, om hem vurig te smeeken, u en uwe bruid en uw huis en uw' welvaart te zegenen. | |
[pagina 62]
| |
‘Welvaart,’ hervatte haar minnaar verachtelijk, (zoo als alle minnaars) ‘is er welvaart voor mij zonder u? ‘Maar uwe familie - gij kunt uwe familie van de ellende der armoede redden, van de smet, die alles schendt en verderft, wat onder haar bereik ligt. Ik had u moeten zeggen,’ vervolgde zij met ongewone bitsheid, ‘dat zij op ons rustte en u gewaarschuwd hebben, u niet door haar te laten bezoedelen.’ Vele woorden sprak hij, vele redenen gebruikte hij, om haar dolzinnig besluit, zoo als hij het noemde, te verwrikken. Hij beriep zich op hare genegenheid; hij verweet haar grilligheid en ontrouw, en schoon zij zijne verwijten met zeldzame gelatenheid verdroeg, verliet hij haar driftig en toornig. Hij gunde zich den tijd niet, om de opoffering te overwegen, welke zij zich getroostte, en het was hem, als had zij hem uit een gevoel van trots vaarwel gezegd, en niet zonder bitterheid gaf hij te kennen, (schoon hij te zeer van het tegendeel overtuigd was) dat zij welligt eene andere verbindtenis had aangegaan. Toen zij zich werkelijk alleen bevond, in de donkere schemering op de oude plaats hunner zamenkomst, zou zij hem bijkans teruggeroepen hebben, om hem nogmaals haren zegen te schenken, om hem te verzekeren, dat, hoe onwankelbaar ook haar besluit was, zij hem met opregte en onveranderlijke trouw lief had. Ware hij op zijne schreden teruggekeerd, hij zou haar hebben zien wenken, en de tranen, die over hare bleeke wangen stroomden, hadden hem den doodsangst doen kennen, waarmede zij zijn afscheid doorgestaan had. Vele weken waren sinds verloopen, en uiterlijk scheen hare rust hersteld, maar toch viel de dagelijksche arbeid haar zuurder dan ooit. Toen was het, dat rosa haar zoo onverwacht vertelde, dat zij ernst gezien en een brief van hem had medegebragt. Toen de zusters de kleine woning binnentraden, was het duidelijk te zien, dat het haasje goed te pas kwam, om den kwaden luim van hare moeder te verdrijven. ‘He! wat een allerliefst dier, en wat heeft hij hondjes van oogen en wat aardige lange oortjes! - Maar hoor eens, margaretha! ga nooit weder uit, zonder dat ik een shilling in den zak heb. Er was geen zilver in uw beurs, en de brievenbestelder is er geweest met een brief van London - maar hij wilde hem niet afgeven zonder geld; - het is schande, zoo onbeschoft als die kerels zijn en zoo -’ Margaretha viel haar moeder in de rede, met de aanmerking, dat zij tien of twaalf shillings in hare beurs had achtergelaten. ‘Ja - ja wel - dat is zoo, maar er is hier eene koopvrouw geweest met zulke allerliefste kraagjes, en ik heb thans zoo zelden gelegenheid, om mij op een kleedingstuk te onthalen, daarom heb | |
[pagina 63]
| |
ik ze gekocht. Zij waren zoo goedkoop, elf en een halve shilling, en er waren zulke beeldige festoenen in de punten. ‘En is de brief dan terug gegaan, moeder! ‘Noem mij toch geen moeder, maar mama, moeder is zoo gemeen. Neen, de brief is niet terug gegaan, maar ik heb maria naar den kruidenier gezonden, om een halve kroon te leen te vragen. Krijg daarom zoo 'n kleur niet, kindlief! ik heb laten zeggen, dat gij uitgegaan waart en mijne beurs medegenomen hadt, en dat wij het morgen zouden terug geven.’ ‘Dat is vernedering op vernedering,’ dacht margaretha, toen zij den brief opnam. ‘Morgen kan ik het geld niet terug geven.’ Het was het laatste zilverstuk geweest, dat zij in huis had, en voor de volgende week had zij geene kans een shilling te verdienen. ‘Hoor eens, margaretha! ik heb nooit een meisje gezien, dat zoo achterhoudend was, het lijkt, dat ge u den brief aantrekt. Eilieve! zeg van wien komt hij?’ Het scheen, dat margaretha zich aan de vraag van hare moeder niet stoorde. Nogmaals las zij den brief over, en verliet toen de kamer zonder een woord te spreken. ‘Ik moet zeggen, rosa! dat ik verdriet van uwe zuster beleef,’ sprak Mistress sunderland; ‘zij heeft niets van mijn karakter - zij is zoo eigenzinnig - zoo net als uw vader, die daarom ook altoos haar gezelschap zocht. Zij houdt niets van mij - en....’ ‘Beste mama,’ riep de edelmoedige, hoewel onbedachtzame rosa - dat kunt gij niet meenen. Als gij wist, hoeveel zij er heden avond voor over had, om u dat haasje te bezorgen - en wat hare beurs betreft, de rede waarom zij kleurde, was, omdat het al haar geld was, dat zij had.’ ‘Dan moet zij het beter overleggen - ik ben in Londen nooit gewend geweest, om zonder geld te zitten, het is gek - enz. enz.’ dus rammelde de onnadenkende vrouw voort, tot dat ook hare jongste dochter verzadigd was van afkeer en schaamte over hare onedelmoedigheid. ‘Rosa,’ sprak margaretha, toen deze haar slaapkamer binnentrad - ‘daar is de brief van ernst heathwood - misschien ziet gij hem weder, geef hem dan dit terug’ - en zij gaf haar zijn brief ongeopend over. ‘Ik begeer hem niet te lezen, nu althans niet, het mogt een schadelijken invloed hebben op het eerlijk besluit, dat ik, met Gods hulp, hoop uit te voeren. En nu, lieve zuster! ga eens zitten, en doorloop den brief, dien ik uit Londen ontvangen heb.’ Rosa nam de brief. ‘Wat een leelijke brief, en wat grof papier, en wat een krabbelige hand!’ maar al zag de brief er nog zoo leelijk uit, al was het | |
[pagina 64]
| |
papier nog zoo grof en het schrift nog zoo slecht, toen zij eens met lezen begonnen was, liet zij zich geen enkel woord ontvallen, voor zij aan het eind was, en toen vloog zij, met een luiden kreet van vreugde, hare zuster om den hals. ‘Margaretha, margaretha, hoe kondt gij daarbij zoo koel blijven! - ik zou zeker buiten mij zelve geraakt zijn. - We zullen zeker rijk worden, rijker dan ooit, en uw huwelijk met ernst kan zijn beslag krijgen. O, margaretha! ik ben zoo gelukkig; laat ons dit aan moeder - ik meende aan Mama - vertellen; gij zult uwe leerlingen afzeggen. O, die lieve brief, laat ik hem nog eens lezen!’ en de tweede lezing maakte haar nog uitgelatener dan de eerste. Het huwelijk van margaretha met ernst heathwood, zoo vele droomen, zoo veel beschikkingen vlogen voor haren geest voorbij. Slechts margaretha nam daarin geen deel. ‘Nooit zal ik ernst heathwood huwen,’ sprak zij met eene sidderende stem, ‘ofschoon ik toch gelukkiger zijn zal, dan ik immer gedacht had.’ Hoe had de dartele rosa de meening dezer woorden kunnen verstaan? Een broeder van haren vader, die met al zijne nabestaanden in onmin had geleefd, was te Calcutta overleden, en had al zijne bezittingen, die eenige duizend ponden bedroegen, aan zijne oudste nicht, margaretha sunderland, nagelaten, ‘omdat,’ dus luidde het zonderlinge testament, ‘zij hem nooit met woord of daad beleedigd had, en zij beschouwd moest worden als eene (sieraad) van hare sekse.’ 's Anderdaags gaf zij hare kweekelingen vacantie, en toen haar moeder uitgegaan was, denkelijk om de blijde tijding rond te bazuinen, zeide margaretha aan hare zuster, dat zij zich eenigen tijd wilde afzonderen, om hare plannen te beramen. Reeds twee uren was zij daarmede bezig geweest, toen rosa sunderland, vergezeld van een' heer, aankwam. ‘Geloof mij, zij zal niet knorrig zijn - het zal haar eene aangename verrassing zijn; - en mama komt nog in lang niet - ik zal u in de zijkamer laten, en daar....’ ‘Zal ik haar vinden plannen beramende voor haar toekomstig geluk, waarbij ik buiten gesloten zal blijven,’ viel ernst heathwood in. ‘Gij zijt onregtvaardig,’ antwoordde rosa, en beiden traden de woning binnen. Met verbleekte wang en brandend voorhoofd, beantwoordde margaretha sunderland de groet van haren geliefden. Zij was koeler dan hij verwacht had, en met zekere onstuimigheid en een zweem van hooghartigheid vroeg hij haar, of zij zijn bezoek aan beweegredenen van eigenbelang toeschreef. ‘Neen!’ hervatte zij, ‘neen! Ik acht mij zelve buiten staat voor dergelijke gevoelens, waarom, zou ik ze aan u toeschrijven. Ik | |
[pagina 65]
| |
zeg u, hetgeen ik u bij onze laatste zamenkomst mogt zeggen, dat ik God vurig bidde, dat hij boven mate moge zegenen u en de uwen, en u bewaren voor armoede, die in het oog der wereld, de allergrootste zonde is.’ ‘Maar, margaretha!’ viel rosa in (want het was haar gebrek, niet te kunnen zwijgen,) ‘maar margaretha! er is nu geen vrees voor armoede, en Sir thomas heeft zelf gezegd, dat, met een middelmatig fortuin, hij u....’ ‘Ik heb geen middelmatig fortuin,’ sprak het edele meisje, opstaande, met haar hand rustende op een stapel kantoorboeken, welke zij nagezien had. ‘Gij, Mijnheer heathwood! zult mij verstaan, wanneer ik u zeg, dat ik, van mijne geboorte af, gedeeld heb in het geluk zoowel als in het ongeluk mijner familie.’ ‘In beiden hebt gij gedeeld, en met waardigheid gedeeld,’ hervatte ernst levendig. ‘Ik dank u voor uwe goede meening,’ hervatte zij, terwijl een ligte blos hare fraaije trekken overtoog. - ‘En nu, hoor mij voor een oogenblik aan. Het ongelukkig bankroet mijns vaders bewerkte het ongeluk van velen, die hem een vertrouwen schonken, dat hij verdiende en toch te leur stelde. - Ik meen niet dat hij hen teleurstelde,’ herhaalde zij, maar de golven en de winden en het ongeluk en de slechte behandeling spanden zamen, om hem ten val te brengen, en zijn val sleepte anderen met hem in het ongeluk. Lippen, die hem vroeger zegenden, verwenschten hem nu, omdat zij hem hadden vertrouwd, en iedere verwensching laadde op hem een nieuw gewigt van lijden, waarvan ik alleen getuige was. Tot zelfs den ring van zijn' vinger gaf hij gelaten prijs aan zijne schuldeischers; hij hield niet het minste terug, alles werd opgeofferd, en toch, zoo als bij de dochters van den bloedzuiger, was het geschreeuw altoos: geef, geef! - Alles!’ hare stem beefde, terwijl zij het zeide, ‘alles gaf hij - tot zijn eigen leven toe, en ik, die weet, hoe edel zijn hare dacht, ik - op denzelfden tijd, waarin zijn lijk, bij gebrek van begraveniskosten, in ons huis lag - ik was gedoemd om brieven te ontvangen, en de klagten over zijne schelmerij te vernemen. 's Avonds, 's nachts knielde ik bij zijn kist; tot het verderf toe was medelijdend geweest: tot op het laatste bleven zijne gelaatstrekken in hun geheel, en ik kon de vorens tellen en kussen, welke teleurstelling en verachting op zijn voorhoofd hadden gegroefd. Maar, o! hoezeer gevoelde ik op dien droevigen stond, dat zijn geest van zijn ligchaam gescheiden was, en dat mijne lippen slechts op gevoelloos stof rustten, en toch met kinderachtige overdrevenheid klemde ik mij aan de leemen hut vast, die hij jaren lang bewoond had. De uren vloden mij voorbij, de ochtend vond mij aan dezelfde steê weder, en toen het licht | |
[pagina 66]
| |
over de schemering zegepraalde, verpandde ik mijn woord, dat ik, zoolang ik denken of handelen kon, alle mijne krachten zou besteden om alle de verbindtenissen te vervullen, die hij aangegaan had, maar niet volbrengen kon. Bijna, ik schaam het mij te zeggen, bijna vergat ik mijne gelofte, en schoon een gedeelte van mijnen moeijelijk verkregen' winst naauwgezet weggelegd wordt, in het streelende vooruitzigt van mijns vader eer onbezoedeld te herstellen, toch droomde ik van eene toekomst van geluk, zonder dat zijne nagedachtenis er bij bedacht werd. Ernst, mijn ernst! ziedaar de bron van mijn lijden; ziedaar het lijden, dat moet ophouden. Ik heb deze boeken nagegaan; ik heb bevonden, dat, na opoffering van al die duizenden, die thans mijn eigendom zijn, nog slechts weinige honderden mij overschieten. Dit is voor mij genoeg. Nogmaals herhaal ik - wees gij gelukkig met uwe rijkbedachte bruid, en overtuig u, dat de eenige troost die mij, bij de scheiding van u, kan ondersteunen, deze is, dat ik mijnen pligt gedaan heb.’ Hoe vreemd het ook schijnen moge, heathwood scheen niet zoo ontroostbaar over dit besluit te zijn als rosa - of, om de waarheid te zeggen, als margaretha - verwacht had. Hoe kloekmoedig, hoe belangeloos het gevoel, moge zijn, waarmede eene vrouw van haren minnaar afstand doet, zij verwacht van hem altoos, in die omstandigheid, eene zekere mate van wanhoop. En, inderdaad, na een zwijgen van eenige oogenblikken, waarin hem meer de grootheid van ziel van margaretha, dan zijn eigen verlies bezig hield, deelde ernst van harte in hare voornemens, en prees het offer met een' ijver, die geenen twijfel gedoogde aan zijne opregtheid. Toen hij vertrokken was, overwoog zij dit alles, en kwam tot het besluit, dat zij te spoedig van hare genegenheid had afstand gedaan, want hij zelf scheen over de gedachte aan hare liefde gezegevierd te hebben, en rosa, die binnen zoo weinig tijds twee maal te leur gesteld was geweest, zoowel ten opzigte van het aanstaande geluk, als het aanstaande huwelijk van hare zuster, de arme rosa kreeg eene vrij scherpe berisping, omdat zij ernst heathwood had binnen gelaten. Wij behoeven er niet bij te voegen, dat de tranen en redeneringen van hare moeder, op margaretha's voornemen geenerlei invloed hadden; haar zaakgelastigde ontving dadelijk bevel, om alle de eischen der schuldeischers van wijlen maurice sunderland te voldoen. Waarlijk, margaretha had al hare geestkracht noodig om bestand te blijven tegen het wee! en ach! van hare moeder, meer nog om zich zelve te sterken in de overtuiging, dat ernst opgehouden had, haar met een oog van liefde te beschouwen. Het is maar al | |
[pagina 67]
| |
te waar: op het oogenblik dat wij ons beijveren den gevaarlijken hartstogt der liefde bij den beminde te onderdrukken, hopen wij, zonder dat wij het zelve weten - in stilte op hare voortduring. Niet dat margaretha eenigzins in haar edel voornemen zou hebben gewankeld, maar zij kon voor zich zelve de gedachte niet verduren, dat haar minnaar niet meer aan haar dacht. En buitendien had hij haar verlaten, zonder een afscheid, zoo als zij het meende verdiend te hebben. Overeenkomstig haren wensch, waren alle zaken geschikt, maar de uiterlijke rust, waarin zij zich thans bevond, was drukkender voor haar, en noodlottiger dan de meestmogelijke krachtinspanning. Verstrooid van gedachten, wandelde zij door de bloembedden, welke tot rosa's kweekerij behoorden, toen het ongewoon geluid van een rijtuig hare aandacht trok, en met verbazing zag zij weldra thomas en ernst heathwood het pad naar de woning inslaan. ‘Ik heb u gezegd, Miss sunderland,’ dus begon de oude Heer, met meer aandoening, maar minder verlegenheid dan bij de vorige ontmoeting, ‘dat ik twintig duizend pond noodig had, om mijn krediet staande te houden, en mijne familie te redden. Ik heb u gezegd dat ik mijn' zoon wenschte uit te huwelijken aan een meisje, die zulk een bruidschat medebragt; nu kom ik uwe hand voor hem vragen.’ ‘Mijnheer!’ ‘Ja, Mejufvrouw, ik was de grootste schuldeischer van uw vader. En ofschoon ik niets ten zijnen laste had in te brengen, zou ik, opregt gezegd, niet gaarne mijn' zoon met zijne dochter gehuwd hebben gezien. Hij had altoos zijn hoofd vol met wijduitziende plannen, en ik vreesde, dat dit ook uw geval zijn zou. De som, welke gij mij zoo edelmoedig betaald hebt, had ik reeds doorgeschreven, wees zoo goed haar daarom als uwen bruidschat aan te merken. Daardoor ben ik voor mijnen ondergang behoed, zonder dat het huwelijk van mijn' zoon er aan opgeofferd behoefde te worden.’ ‘Wat is dit?’ riep margaretha uit, naauwelijks in staat, om, hetgeen zij hoorde, te gelooven, ‘ik begrijp niet - uw naam.’ ‘Die was oorspronkelijk simmons,’ riep ernst, ‘maar daar ik al de omstandigheden kende, zeide ik het u nimmer. - Ik wist hoezeer uw edelmoedig gedrag mijn vader zou treffen, en nu, nu uw lijden voorbij is, hoop ik, dat gij aan mijne gevoelens niet zult twijfelen.’ ‘Wie zeide u, dat ik twijfelde?’ vroeg margaretha. ‘Bij voorbeeld: onze lieve rosa, en daar is zij, om zich te verantwoorden over hare ontrouw.’ | |
[pagina 68]
| |
‘Ja, beste zuster!’ riep het lagchende meisje, ‘gisteren avond alleen heb ik ernst gezien, en sedert dien tijd ben ik u uit den weg geloopen, om mijn eigen geheim niet te verraden. Zonder mijne losheid en de onbedachtheid van eene andere, die ons desniettemin lief en dierbaar blijft, zoude de glans uwer deugd niet zoo in de oogen gevallen zijn.’ ‘Dat is waar,’ sprak ernst, ‘gij spreekt als een Engel, rosa. Nooit had ik gedacht, dat gij zoo verstandig waart, maar wanneer uwe zuster van naam verandert, is het te hopen dat haar mantel op u mag nederdalen.’ ‘Het is nog beter, dat zij dien met u deelen zal: ik hoop slechts niet, dat zij dien misschien voor zich zelve noodig zal hebhen,’ vervolgde zij schalksch, ‘wie weet of het ergste lijden van margaretha niet na haar huwelijk komt.’ Ernst hoorde het onbillijke vermoeden niet; zijne zinnen, gedachte, hart, alles bepaalde zich tot haar, die een zoo ongewoon, maar schitterend licht geworpen had over de waarheid - dat braafheid in voorspoed wenschelijk, maar in tegenspoed bewonderenswaardig is. |
|