De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina VIII]
| |
De Schildery van Lucrezia d'Este
| |
[pagina 1]
| |
Mengelingen.Lucrezia d'Este en Torquato TassoGa naar voetnoot(*).In den jeugdigen leeftijd van zeventien jaren, had torquato tasso, toen student in de regtsgeleerdheid aan de hoogeschool van Padua, reeds een heldendicht in twaalf zangen vervaardigd, hetwelk, volgens de getuigenis van een bevoegd regter, uitmuntte door keurige vinding, rijkdom van beelden en een wegslependen stijl. Rinaldo, de eersteling van dit vruchtbaar genie, vond in Italië algemeenen bijval, en bezorgde aan den jeugdigen dichter de bescherming van de vorsten uit het huis van Este, die in de zestiende eeuw te Ferrara heerschten. Het hof van alfonzo II was het middelpunt, werwaarts alle geleerden en dichters uit de verschillende staten van Italië zamenstroomden, van een gunstig onthaal verzekerd. Dáár schitterden de beide zusters des hertogs, lucrezia en eleonora, zoowel door een bevallig voorkomen, als door alle die eigenschappen van verstand en hart, die aan den adel der geboorte meerderen luister bijzetten. Hare bevalligheid boeide elk, die tot het hof werd toegelaten, en hare tegenwoordigheid gaf aan de bijna dagelijksche bijeenkomsten van geletterden dien kieschen toon en die fijne manieren, die men door het Fransche woord galanterie aanduidt. De lof door tasso, in zijn Rinaldo aan haar toegezwaaid, was geene lage vleitaal, maar de | |
[pagina 2]
| |
welverdiende hulde van het ontluikend genie aan de begaafdheden dezer vorstinnen. De ongelukkige vermoedde niet, dat die verzen de eerste bron zouden worden van zijne grootheid en van zijne rampen: in datzelfde Ferrara, dat den een en twintigjarigen dichter met roem overlaadde, zoude het later zijn lot worden, om in eenen bangen kerker te smachten. De Kardinaal luigi d' este riep hem tot zich, en bij zijne eerste verschijning aan het hof, op den 31sten October 1565, was lucrezia tegenwoordig. Ofschoon tien jaren ouder dan torquato, maakte zij nog met regt aanspraak op schoonheid, en vereenigde in zich alle die gaven, die niet missen konden op het gevoelige hart des jongen dichters eenen diepen indruk te maken. Door haar werd hij aan eleonora voorgesteld, en reeds bij dit eerste bezoek viel de vonk in zijnen boezem, waaruit later eene hevige en onbluschbare brand ontstaan zoude. Eleonora was het, die hij boven allen beminde en bezong; maar langen tijd was zijn hart tusschen haar en lucrezia verdeeld, en er waren tijdstippen, dat de laatste de eerste plaats innam. De schoone, geestige, beminnelijke jongeling, voorafgegaan door den roem zijner schitterende talenten, was aan geene der beide zusters onverschillig; van zijne komst ten hove af wedijverden zij in het beschermen van haren gunsteling. Uit een' brief van 18 Maart 1585 aan lucrezia gerigt, vernemen wij, dat zij aan tasso, toen hij nog in den dienst van haren broeder, den Kardinaal stond, die stoutheid inboezemde, die hij nooit uit zich zelven zoude ontleend hebben, dat zij hem nimmer den toegang had doen weigeren, en zich niet minder bereid toonde in het schenken harer gunst, dan in het verleenen van gehoor. Men verlieze bij deze woorden niet uit het oog, dat zij geschreven zijn in eene eeuw, die geen roem droeg op strenge deugd, en in dagen, toen de liefelijke sonnetten nog luiden weêrklank vonden in de harten der vrouwen. Men bedenke, dat tasso, die nu lucrezia, straks eleonora, en dan weder andere vrouwen huldigde, in eenen tijd leefde, toen de liefde minder een hartstogt dan eene kunst was, waarin het eervol was uit te muntenGa naar eind(1). Gedurende vijf jaren had tasso het hof van Ferrara van zijne zangen doen weêrgalmen, en zich bij de schoone sekse en bij den Hertog beroemd, bij de hovelingen gehaat gemaakt, toen lucrezia, door haar huwelijk met francesco maria della rovere, den zoon des Hertogs van Urbino, het hof verlaten moest, welks voorname sieraad zij tot hiertoe geweest was. Hoezeer tasso dit huwelijk in een verheven gedicht bezong, en in een keurig sonnet den verdienden lof toezwaaide aan de dapperheid des bruidegoms, valt het echter niet te ontkennen, dat deze scheiding hem diep griefde, | |
[pagina 3]
| |
en dat wij aan zijne smart over het vertrek der aangebedene vorstin de beroemde canzone te danken hebben, welke met dit vers aanvangt: Amor tu vedi, e non hai duolo e sdegno.
Vreemd is het, dat tasso, die kort daarop met zijnen beschermer eene reis naar Frankrijk ondernam, in eene memorie, welke men als eene uiterste wilsbeschikking kan aanmerken, den naam van lucrezia niet noemt, maar zijnen vriend rondinelli gelast, om in geval zich beswaren betrekkelijk zijne zaken opdeden, zich te wenden tot eleonora, ‘welke ik vertrouw (zoo luiden zijne woorden), dat uit liefde voor mij, u behulpzaam zijn zal. Verschillende oorzaken laten zich denken voor dit stilzwijgen omtrent lucrezia. Wij voor ons zijn geneigd hierin de kieschheid van tasso te zien, die zijne neiging voor de Hertogin van Urbino onderdrukte, om de rust niet te storen van een huwelijk, dat meer uit staatkunde dan uit liefde gesloten was, en vinden er tevens het bewijs in, dat de ongehuwde zuster op dat tijdstip over zijn hart heerschte. Evenwel vergat hij nooit de weldaden en gunsten van lucrezia, en deze hield niet op hare welwillendheid jegens hem te beluigen, en de bewijzen harer achting en vriendschap te geven. Hoezeer haar hart deelde in tasso's lot, bewees zij vooral door het vervaardigen eener zinnebeeldige voorstelling op tasso's verblijf te Ferrara, waar hij ten prooi was aan de vervolgingen van eenige gunstelingen des Hertogs, die uit ijverzucht en afgunst hem zochten te benadeelen. Hoogstwaarschijnlijk ondernam zij dezen arbeid, in het eerste jaar van haren echt, toen haar echtgenoot deel nam aan een kruistogt tegen den erfvijand des Christendoms. Dit meesterstuk van hare hand, wier buitengewone bedrevenheid, om ‘met de naald bloemen en kruiden en vogelen in hun vederdosch en vlugge honden te malen,’ door tasso reeds bezongen was, verdient voorzeker in eene schets der betrekkingen tusschen de Vorstin en den dichter opgenomen en verklaard te worden. Omstandigheden, die nog niet volkomen bekend zijn, en waarover wij nadere opheldering van den Graaf alberti verwachten, deden de goede verstandhouding tusschen den Kardinaal d'este en tasso verflaauwen. De laatste, geraakt over de koelheid des Kardinaals, verzocht en verkreeg ontslag uit zijnen dienst en keerde na een jaar uit Frankrijk naar Rome terug. Daar vond hij eenen nieuwen Maecenas in den Kardinaal albano, die alles aanwendde om hem aan zich te verbinden. Maar Ferrara bleef ook nu de wensch van zijn hart, en met ongeduld verbeidde hij het oogenblik, dat hij op nieuw aan het hof van alfonzo zoude geroepen worden. De beide zusters des Hertogs lieten niets onbeproefd, om deze gunst voor den geliefden dichter te erlangen: eleonora werkte | |
[pagina 4]
| |
in het geheim, om geene kwade vermoedens te verwekken; lucrezia, die door heilige banden gebonden was en aan een ander hof leefde, drong met nadruk en zonder omwegen op zijne terugroeping aan. Naauwelijks kwam de tijding van de toestemming des Hertogs, in April 1572, of tasso begaf zich op reis. Hij nam zijnen weg over Pesaro, waar de Hertogen van Urbino toenmaals hunnen zetel hadden, om zijnen warmen dank te betuigen aan de Hertogin. Bij die gelegenheid ontving hij uit hare handen het schoone geschenk, dat hem een onderpand was van hare achting en deelneming in zijn lot. De brief van maurizio cataneo, den geheimschrijver van den Kardinaal albano, dien hij 4 Mei 1572, weinige dagen na zijne aankomst te Ferrara schreef, bevat de uitdrukking zijner gevoelens. Wij deelen daaruit mede, wat tot regt verstand der nevensgaande plaat dient. ‘Mijne reis,’ dus schrijft hij, ‘is zeer voorspoedig geweest, en slechts tot mijne groote voldoening vertraagd door een kort verblijf te Pesaro, bij die doorluchte Vorsten, die mij met duizend liefkozingen en hoffelijkheden ontvangen hebben, mij daarbij met gunsten en weldaden overladende. De Hertogin heeft mij een overschoon op zijde gestikt schilderstuk geschonken, hetwelk kan gelden voor de zinnebeeldige voorstelling van een landelijk gedicht. In het veld ziet men een' haas, vervolgd door drie honden, en zij willen dat dit mijn deviesGa naar eind(2) zij, omdat hierdoor voorgesteld wordt mijn vertrekGa naar eind(3) van Ferrara, met haren doorluchten broeder den Kardinaal, hetwelk gevolgd werd door de nijdige en boosaardige aanvallen van pignaGa naar eind(4), montecatino en giraldini, welke onder het beeld der honden, die den schuwen en onschuldigen haas willen verscheuren, schuilen. Verder ziet men aan eenen boomGa naar eind(5), die met de grootste juistheid en zorg is uitgevoerd, een zijworm hangen, en niet ver van daar zweeft de vlinder, waarin hij overgaat. Dit zegt zij het beeld te zijn van mijn dichterlijk genie, hetwelk onder de leiding van den Hertog en der Vorstinnen, zijne vlugt zal nemen naar eenen onsterfelijken roemGa naar eind(6). Tusschen de bladeren van de boom verschuilt zich eene rups, welke zij doet veranderen in de kraaiGa naar eind(7), die niet ver van daar schijnt te leven, en hiermede stelt zij pigna voor, die bekend is door zijn scherp gekras en door zijne roofzucht, welke blijkt uit zijne geschied- en dichtkundige voortbrengselenGa naar eind(8). ‘Hier vertel ik, dat het stuk eene jagt voorstelt, en dat de zijworm, die aan den boom hangt, een visch is, bestemd voor den geschiktsten jagerGa naar eind(9), en ik strooi dit sprookje uit, omdat ik voor mij der aanleiding tot afgunst en laster geen voedsel wil geven, en omdat die booze hoveling van een pigna, listig gebruik | |
[pagina 5]
| |
zoude weten te maken van de gunst, waarin hij staat, om zich over den hoon der toespeling op mij, onschuldigen! te wreken. Met de grooten valt niet te spottenGa naar eind(10), en ik heb geen zin om in de handen eens hovelings te vallen, die mij het lot van phaethon zou doen ondergaanGa naar eind(11).’ ‘Heden schrijf ik ook den Kardinaal (albano), mijn toegenegen Maecenas, en spreek hem van de onderscheiding, waarmede ik te Pesaro en hier hen ontvangen. Ik meld in dien brief in het algemeen die eerbewijzen en geschenken, zonder in bijzonderheden omtrent de laatste te komen, om de opgegeven reden. Ik bid u, Mijnheer! even zoo te handelen, met opzigt tot de zinnebeeldige voorstellingen. Die aan het hof leeft, moet niet alleen voor zich zelven omzigtig zijn, maar ook hetzelfde aanbevelen aan anderen, voor zooverre zijn persoon betreft. Dit is aan het hof noodzakelijker dan het bezit van talenten; ook zonder de laatste kan men aldaar gunst en fortuin bejagen, maar zonder de eerste vindt men slechts tegenspoeden en rampen.’ Bij de onlangs eerst uitgegeven papieren van tasso bevindt zich, buiten dezen brief, nog een gedicht, hetwelk in korte trekken hetzelfde stuk schetst, en bijzonder geschikt is, om den waren zin der verschillende voorwerpen te leeren kennen. Zie hier den inhoud: ‘Natuur en kunst zijn overwonnen door den schoonen arbeid, welke de hand eener engel stikte, en met kleuren voorzag. Phoebus verguldt de hoogste toppen der bergen. Hier groent de eik, en dáár de laurier. Akelig krast de nooit zangerige vogel, die zich versiert en tooit met vreemde vederen. De eene rups schijnt te knagen, de andere te sterven, maar straks spreidt zij hare gouden vleugelen uit. Hooge zuilen trotseeren den tijd en de dartele Zephirs spelen in de gordijnen. Ge ziet de honden woeden, ge hoort hen blaffen: ge zijt bewogen met den haas. Ja, waarlijk, als titiaan door zijn penseel de wereld verbaast, dan verbaast lucrezia den hemel zelven door hare naaldGa naar eind(12).’ De gevoeligheid van tasso, voor de bewijzen van warme vriendschap, die hij te Pesaro en te Ferrara ontving, bepaalde zich niet bij deze betuigingen, die niet bestemd waren om in veler handen te komen. Weinige maanden later verscheen zijne Aminta, een Allegorisch gedicht, waarin het gevoel van dankbaarheid en van teedere liefde in elken regel doorstraalt, en dat, als met eene tooverkracht begaafd, den nijd zelfs deed verstommen of haar lofspraken afperstte. Niemand zal het eene gewaagde stelling noemen, als wij in dafne lucrezia, in silvia eleonora meenen te ontdekken. Dit herderspel werd op den 16den April 1573, met schitterenden toestel, in Ferrara voor het hof opgevoerd, en verwierf de luide toejuiching van eene aanzienlijke schaar. De Hertogin van | |
[pagina 6]
| |
Urbino, naar hetzelfde genot hakende, verzocht haren broeder, dat tasso tot haar mogt komen, opdat zij de Aminta uit zijnen mond mogt hooren. Dit verzoek werd ingewilligd, en ofschoon eleonora harer zuster het bezit des geliefden zangers misgunde, en uit ijverzucht hare toestemming weigerde, verliet tasso nogthans Ferrara. Hij vergezelde spoedig na zijne komst te Pesaro de hertogin naar het vorstelijk landgoed Castel Durante, waar natuur en kunst wedijverden om het oog te bekoren, en het hart tot genot te stemmen. Daar ontwierp hij die heerlijke beschrijving van de tuinen van armida, die in zijn episch gedicht als eene heldere star schittert. Rinaldo en armida zijn, ja verdichte personen, maar de wezenlijkheid ligt ten grondslag en de dichter sierde slechts gesmaakte genoegens op. Volgens het zeggen van een geacht schrijver, kan de verbeelding zich niet zóó verhitten, tenzij men ondervindt, wat men met zooveel geestdrift beschrijft. De oude liefde was met meer hevigheid dan ooit ontbrand, en schoon lucrezia ruim tien jaren ouder dan tasso, en in haar veertigste jaar was, werd dit verschil van jaren door het verschil van rang genoegzaam opgewogen. Het gerucht schijnt deze overwinning harer mededingster aan eleonora verkondigd te hebben: althans is ons een brief bekend van 3 September van dat jaar, waarin tasso haar ootmoedig vergiffenis vraagt voor eene misdaad, die wel niet genoemd wordt, maar die geene andere, dan ontrouw aan haar en liefde voor eene andere schoone kan geweest zijnGa naar voetnoot(*). Weinige dagen verliet rinaldo de treurende armida en keerde naar Ferrara terug. De onverschilligheid van haren echtgenoot, die slechts voor de vermaken des oorlogs en der jagt leefde, of verpoozing zocht in de stille letteroefeningen, schijnen dit laakbare gedrag van lucrezia te verklaren. Na het vertrek van tasso, zonder wien de Hertogin niet scheen te kunnen leven (zoo als serassi, de wel onderrigte en omzigtige levensbeschrijver van tasso verklaart), rees er misnoegen tusschen de beide echtgenooten op, en na den dood van Hertog guidobald op het einde van 1574, die door zijn vaderlijk gezag de wederzijdsche klagten gesmoord had, werd eene scheiding onvermijdelijk. Lucrezia verliet een' gade, die haar nooit | |
[pagina 7]
| |
opregt bemind had, en een hof, waar zij niet aan hare plaats was; zij keerde terug naar alfonso, die haar met echte broederliefde ontving. Met aandoening en vreugde zag ook eleonora eene beminde zuster op nienw aan hare zijde, maar die vreugde was niet onvergald, want lucrezia, die zich nu niet meer behoefde te ontzien, hing aan de lippen des bevalligen dichters en deze maakte meer zijn hof aan haar, dan aan eleonora. Aan de Hertogin las hij zijn nog onvoltooid heldendicht voor, en, volgens zijne eigene woorden, in een brief aan gonzaga, was hij dagelijks met haar verscheidene uren in secretis. Wij zullen het niet wagen, den sluijer, die over deze verstandhouding ligt, op te beuren; evenmin wagen wij het, te bepalen, of misschien tasso zich zoo gedroeg, om zijne neiging voor eleonora voor het oog der wereld te verbergen; alleen dit is ons uit eene reeks van echte bescheiden gebleken, dat zij niets ten nadeele der Hertogin bevatten. Wijsselijk zocht zij tasso's onberaden hartstogt voor hare zuster tegen te gaan door wijze raadgevingen. Gelukkig, indien hij aan hare stem gehoor had gegeven! In Januarij 1576 keerde tasso van een kort verblijf te Rome terug; en werd weldra om eene onvoorzigtige daad in eenen onderaardschen kerker geworpen. Hij werd, wel is waar spoedig hieruit verlost, zoowel op zijn eigenhandig schrijven aan den Hertog, als door de tusschenkomst der beide Princessen; maar zijne gelukkige dagen waren voorbij, en niet lang daarna ontsloten zich de deuren van St. Anna voor den grooten dichter. De voorspraak der beide zusters was sedert onvermogend om de woede van den beleedigden alfonzo te stillen. Van nu of aan verliezen wij de Hertogin uit het oog, en in zijne brieven, gedichten en andere stukken uit den tijd zijner gevangenschap, spreekt tasso bijna uitsluitend van eleonora. Slechts twee brieven, uit dien tijd, aan lucrezia gerigt, bevinden zich in de verzameling, waaruit wij onze berigten putten; beide zijn zonder dagteekening. In den eenen bezweert hij haar, dat zij medelijden hebben mogt met zijne dwalingen, en verhoeden, dat hij in dien toestand omkwam; in den anderen smeekt hij haar om eenige verligting in zijn lot, en, zoo zij hem de vrijheid niet kon terug geven, en hem op nieuw tot zich nemen, dat zij dan althans zijne zwakke gezondheid schragen mogt. Dat lucrezia alles aanwendde om zijn treurig lot te verbeteren, laat zich vermoeden, ook waar elk bewijs ontbreekt. De jaarboeken leeren ons, dat zij in de overige jaren van haar leven mild jegens ongelukkigen was, en dat de vlugheid en vrolijkheid van geest haar nimmer verliet, maar dat zij altijd behoefte aan verstrooijing bleef gevoelen. Nog bij haar leven werd tasso uit den | |
[pagina 8]
| |
kerker ontslagen. Hare wenschen vergezelden hem, toen hij arm, krank, afgemat door waken en zorgen, gedrukt door rampen en vervolgingen, zich naar Rome begaf. Haar hart was dankbaar aan de aldobrandini's die den armen dichter opgenomen en hem den welverdienden lauwer op het kapitool voorbereid hadden. Zij bebeloonde de weldaden, aan haren lieveling bewezen, door, met voorbijgaan van hare bloedverwanten, hare gebeele nalatenschap te vermaken aan den Kardinaal aldobrandini. Welke andere reden dan dankbaarheid kon haar bewegen, om zoo te handelen ten opzigte van iemand, waarmede zij nooit in eenige betrekking had gestaan, en dien zij weinige dagen voor haar verscheiden (op den 12den Februarij 1598) het eerst zag? D...... J.B. |
|